De psychologie van de stofmens

image_pdf

11 april 1958

Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u er aan herinneren, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wij verzoeken u dan ook zelfstandig na te denken.

Wanneer de mensen op de wereld leven, hebben zij allen hun eigen instelling tegenover het leven, hun eigen achtergronden en hun eigen denkwijzen. Dat is voor ons meestal wel tamelijk moeilijk, want je kunt nu wel gaan zoeken naar de grootste gemene deler, maar dan zul je ook heel ver moeten blijven onder hetgeen je enkelen misschien zou kunnen geven. Aan de andere kant kun je natuurlijk de eisen van de doorsnee mens wel helemaal opzij gaan zetten en brengen wat je goed vindt, zonder meer. Maar dan staan wij weer voor het bezwaar, dat het grootste deel van ons gehoor dan wegloopt en zegt: die nonsens, die praatjes, dat onnozele gebazel interesseert mij niet. U zult dus begrijpen, dat wij alleen al om onze sprekers een mogelijkheid te geven hun publiek ook inderdaad te bereiken, een studie hebben moeten maken van wat de mens in doorsnee zoal is. Een paar punten hiervan zou ik u nu graag eens verklaren. Dan begrijpt u misschien beter, waarom wij sommige dingen nog al eens doen.

In de eerste plaats blijkt ons steeds weer, dat er een aanmerkelijk verschil bestaat tussen het mannelijke en het vrouwelijke denken. Is de vrouw veelal geneigd tot mystiek en laat zij zich gaarne door gevoelsredenen bewegen, de man daarentegen schaamt zich vaak voor zijn gevoelens en zoekt zijn kracht in een redenering, waaraan hij houvast heeft, die redelijk is.

Zouden wij zuiver en logisch spreken, zonder daarmede een gevoelselement aan toe te voegen, dan vrees ik dat – de bijeenkomst van déze avond eens overziende – er dan maar een zeer klein deel van de thans aanwezigen opgekomen zouden zijn. Wanneer u rond kijkt en de vele lege plaatsen ziet, dan zult u begrijpen, dat wij alles doen om er voor te zorgen, dat ons gehoor althans enigszins op peil blijft. Aan de andere kant blijkt, dat wanneer wij alleen op het gevoel zouden werken en overvloedig gebruik zouden maken van de door velen zo gaarne gehoorde pathos, wij daarmede een ander en vaak zeer belangrijk deel af zouden stoten van degenen, die misschien toch ook uit onze leringen iets zouden kunnen verwerven.

Zo komen wij dan tot een analyse van de gemiddelde psychische gesteldheid van de mensen en, voor deze kring wel, in de eerste plaats van het volk van Nederland. Nu vallen ons onmiddellijk een paar punten op. In de eerste plaats is men over het algemeen nuchter en meer stoffelijk georiënteerd. Het streven naar het geestelijke is in de meeste gevallen te zien als een zoeken naar compensatie voor datgene, wat in het leven wordt begeerd, maar niet of niet voldoende bereikt kan worden. Idealen heeft de Nederlander echter ongetwijfeld wel. Toch staat daarin de man veelal ver achter bij de vrouwelijke helft van de bevolking. Het schijnt, dat de Nederlandse man niet zo goed kan dromen als de vrouw en daardoor vaak ook minder inzicht heeft in de mogelijkheden, die zouden kunnen bestaan. Voordat ik nu het mannelijk deel van mijn toehoorders geheel tegen mij krijg, wil ik hier onmiddellijk aan toe voegen, dat de Nederlandse vrouw over het algemeen te klein denkt en ziet, wanneer zij tot een verwerkelijken van haar dromen over wil gaan. De Nederlandse man, juist omdat hij niet idealistisch is en zich niet graag op onbekend terrein waagt, zal over het algemeen onderzoeken, nadenken en eerst na zorgvuldige beschouwing van het bewuste terrein zijn besluiten nemen. Hij gaat dus niet, zoals de vrouw, op een klein voorbeeld af, of (op) een idee van wat de bevolking is, maar overziet zoveel mogelijk het geheel en richt zich in de eerste plaats op de mogelijkheden, die daar blijken te bestaan. De man werkt dus met de bestaande mogelijkheid, de vrouw droomt over al, wat op het ogenblik nog niet mogelijk is. Onder ons gezegd en gezwegen: zij drijft de man er dan meestal toe dat mogelijk te maken. Geestelijk gezien betekent dit, dat de man in Nederland vaak – neem mij niet kwalijk, heren -, wat bekrompen denkt. Hij is niet fanatiek en houdt van leven en laten leven, maar hij voelt zich toch ook niet gedwongen op te stijgen tot in de bovenste rijen van de esoterici. Hij neemt meestal genoegen met een geloof, dat gemakkelijk, of voor hem dan nog, wel aanvaardbaar is. De verantwoording voor het geestelijke laat hij bij voorkeur aan anderen over. Er zijn hier natuurlijk wel uitzonderingen, maar het aantal uitzonderingen is te klein om hierdoor mijn oordeel over het geheel te laten beïnvloeden.

Hieruit volgt verder, dat het mannelijk deel van de Nederlandse bevolking – zonder nu direct a-religieus te zijn – toch zeker niet door een innerlijke vroomheid wordt gedragen. De vrouw daarentegen, ofschoon zij uiterlijk even vaak de geloofswaarden, ritueel, kerkbezoek e.d. achterwege laat, is veeleer geneigd te zoeken naar het kosmische en het hogere. Daarbij verliest zij de werkelijkheid wel eens uit het oog. Aan de andere kant vindt zij op deze manier juist de mogelijkheid om juist door haar zoeken en denken, ongeacht de vele fouten die zij daarbij vaak maakt, zich een inzicht te verwerven in geestelijke mogelijkheden op een wijze, die wel bevredigend kan zijn. De vrouw baseert haar denken in de eerste plaats meestal op hetgeen zij aanvoelt. Zij is in wezen emotioneel. Haar beweegredenen, ongeachte de mooie rationalisatie die zij later vaak weet te geven, vloeien uit het gevoelsleven voort. Het resultaat is soms bewonderenswaardig, in andere gevallen ontstellend.

Wat is nu de basis van al deze waarden? In de eerste plaats blijkt dan, dat de laatste wereldoorlog wel een zeer grote invloed heeft gehad op het denken en handelen van het mannelijke deel van de bevolking. Men heeft veel doorgemaakt, wat de vrouw niet, of niet in die mate heeft hoeven door te maken. Het gevolg was, dat hij afstand moest doen en wist te doen van vele dingen, die in zijn wereld tot op dat ogenblik normaal waren. Jarenlang was hij onzeker, gevoelde zich opgejaagd, moest soms onder niet al te prettige condities ver van huis ongewenste arbeid verrichten; stond in andere gevallen ook onder een voortdurende druk van bezettende macht, openbare mening, enz. Hierdoor heeft hij veel dingen, die overbodig bleken, van zich geworpen. In plaats van troost te zoeken bij de wil Gods, heeft hij als opstanding dit gedaan met een machinegeweer, wanneer hij er maar een te pakken kon krijgen. Wanneer hij honger had, moest hij, – een grote slag voor zijn trots – het verwerven van voedsel in de laatste jaren aan de vrouw overlaten. Het gevolg was, dat hij diep heeft nagedacht over vele dingen en ongetwijfeld ook niet zonder enig vooroordeel vanuit de oorlog in een meer normale maatschappij is terug gekeerd. Dit vooroordeel heeft vooral betrekking op elke vorm van bestuur of organisatie, die hem z.i. veel van zijn persoonlijke vrijheid zou (ont)nemen. Hij heeft zelfs vaak een innerlijk verzet tegen alles, wat hem dwingt te denken. Hij geeft er de voorkeur aan de verantwoording aan anderen te laten, waar dit slechts mogelijk is. Kan dat niet, dan vecht hij op eigen houtje allereerst voor zijn positie en wat hijzelf van het leven verlangt.

Bij de vrouw ligt dat anders. Enerzijds stond zij, toen de oorlog begon, zeker niet in een aangename wereld. Zij had voordien juist een periode van grote sociale ontwikkeling doorgemaakt, n.l. de emancipatie, die de vrouw langzaamaan een geheel eigen plaats in de maatschappij deed innemen. Zij was dan ook in het begin al niet in staat de lankmoedigheid op te brengen, die de man nog bezat. Integendeel, door de intensiteit van haar gevoelen, haar strijdbaarheid, werd zij in nieuwe avonturen gedragen op een wijze, die vaak ontstellend is. Wij mogen rustig vaststellen, dat vele vrouwen in de oorlog hier in Nederland grotere risico’s hebben gelopen dan de mannen, dat zij fanatieker ware en meer haatdragend. Zij zijn vaak feller en minder evenwichtig dan de man, omdat vele vrouwen hun juiste verhouding tot en plaats in de wereld nog niet hebben gevonden. Die onevenwichtigheid is in vele gevallen de oorzaak ervan, dat zij geen vaste verhoudingen kan aanvaarden, waarbij de wereld een gefixeerd beeld wordt voor het bewustzijn.

Het schijnt haar vaak zwaar te vallen om aan te nemen, dat je binnen de maatschappij je doel vaak het beste op die en die manier, volgens bekende regels en voorschriften, kunt bereiken.

De vrouw is, vooral de laatste jaren, revolutionair. Zij gaat op haar gevoelens af en schroomt niet om, wanneer haar dit begeerlijk, of nodig blijkt, alle geldende wetten en gebruiken met voeten te treden. Datgene, wat in haar echter als bewustzijn ontwaakt, is haar heilig. Daar vecht zij voor.

Daarom zien wij de vrouw over het algemeen meer op bijeenkomsten als deze dan de man. Hier vindt zij een gevoelszekerheid, een denkwijze, die aangepast kan worden aan haar behoeften en haar zoeken. Het gaat hier niet slechts om het contact met overgeganen, hoewel dit voor velen een belangrijke factor en een grote troost is. Zij vindt hier echter ook een andere levensinhoud dan de meeste delen van de maatschappij. Onder meer een verdraagzaamheid, die niet meer is gebaseerd op wetten, maar op de innerlijke noodzaak. Zij vindt hier geen toornige God, maar een liefdevolle kracht, die haar voortdurend zal helpen en behoeden. Hieruit put zij vaak de kracht om in het leven verder te gaan en haar positie, ook als sekse, steeds meer gelijkwaardig te maken aan die van de man. Ook al zijn vele van degenen, die hier komen, deze feministische gedachten vreemd, zal hun gedrag toch in de meeste gevallen kunnen bewijzen, dat zij, – zij het niet met woorden,- dit streven voor zich toch wel metterdaad bevestigen.

Een volgende vraag is: Hoe is het gesteld met het intellect? Nu moet ik van te voren erbij zeggen, dat ik hier alleen maar een gemiddelde norm kan geven. Ik kan u bv. niet vertellen, dat alle mannen in Nederland knap en geleerd zijn, want onder ons gezegd, er zit een knap stelletje suffers onder. Aan de andere kant kunnen wij ook niet gaan zeggen, dat de vrouwen steeds meer open staan voor de grote wereld en de waarheden, die daarin gelegen zijn. Want er zijn er maar al te veel, die net als kippen in hun eigen rennetje belangrijk zijn, maar aan wie de wereld voorbij gaat. Dit is werkelijk waar. Ons blijkt nu, dat de interesse van de man in de laatste tijden zo hij al intellectuele interesses heeft – veelal de technische en wetenschappelijke richting in gaat. Hij zoekt naar een methode om zich wat meer onafhankelijk te maken van de maatschappij rond hem. Hij zoekt inzicht in al, wat er rond hem beweegt aan voertuigen en technische installaties.

Hij denkt na over arbeidsprocessen en rationaliseert deze waar hij kan, zelfs wanneer hij er eigenlijk niets mee te maken heeft. Hij vormt zich een beeld van de wereldpolitiek en kan zich betrekkelijk sterk verdiepen in de problemen, die ermee gepaard gaan. Ofschoon t.o.v. de buitenwereld natuurlijk de holle vaten nog altijd het hardst klinken, kan toch worden aangenomen, dat de mannelijke delen van de Nederlandse bevolking een redelijk inzicht weten te verkrijgen in de werkelijke toestand van de wereld. Zij nemen allang niet meer alles voor zoete koek aan, wat men hen van hogerhand opdient. Voor de man dus een leven dat zich in hoofdzaak met de meer praktische kanten en dan nog in hoofdzaak van het stoffelijke leven bezig houdt.

Maar nu de vrouw. De vrouw leest inderdaad ook geregeld de courant. Zij luistert ook naar politieke verhandelingen en heeft een eigen oordeel. Dit oordeel is echter niet gebaseerd op de toestanden en noodzaken van het heden, maar wederom op gevoelsreacties. Zij reageert bv. “Ach, die arme mensen, hoe kan men dat toelaten? Daaraan moet iets gedaan worden. Dat arme hondje de ruimte in? Dat is een misdaad”, etc. Dit hoofdzakelijk op de gevoelens afgaan maakt in praktische zin de vrouw tot een gevaarlijk element. Niet zoals u misschien aanneemt, vooral in haar jeugd en voor de man, maar voor de gehele wereld in haar huidige toestand. Zij zou deze wereld zo graag behandelen zoals zij het haar huishouden doet. Voor haar is een opstand iets, wat je af moet schakelen, net zoals je een gaskraantje dicht zet, wanneer de melk over dreigt te koken. Deze wijze van denken en handelen betekent voor ons, wanneer wij spreken, dat wij de nadruk vaak zullen moeten leggen op gevoelswaarden. Dat wij daarnaast een juist inzicht moeten trachten te geven in de vele geromantiseerde voorstellingen, die er omtrent uw en onze wereld altijd bestaan hebben.

Verder blijkt ons, dat de vrouw bijzonder geporteerd is voor beschrijvingen uit onze wereld. Nu gaan wij ons daaraan niet te buiten. Soms doen zij mij denken aan de kinderen, die overal bij de reisbureaus gaan vragen om een foldertje, waarmee zij dan kunnen dromen over Californië, ofschoon zij weten, dat zij nog lange jaren hun eigen land niet zullen kunnen verlaten. De man vraagt ook naar het hiernamaals. Hij doet dit echter meer als een emigrant. Hij wil weten, hoe de zakelijke verhoudingen daar zijn, hoe hij daar voet aan de grond kan krijgen. Met al deze dingen moeten wij rekening houden. Daarom is ons werken in Nederland tot een vreemd mengsel geworden van feitenmateriaal, van esoterische beschouwingen en lezingen, die, ofschoon zeker niet zonder inhoud, rationeel bezien wel wat in de lucht hangen. Op deze wijze kunnen wij dan het grootste gedeelte van ons gehoor redelijk tevreden stellen.

In andere landen is het anders. Bijvoorbeeld, ik spreek hier zo onbevooroordeeld mogelijk over de verschillen tussen man en vrouw. Dat zou ik in de U.S.A. niet graag doen. Wij hebben ook een groep in de U.S.A., maar daar zou ik het niet kunnen wagen om kritiek te geven op de vrouw, zonder deze in een wel zeer geestelijk vlak te houden. Want, zou ik op meer stoffelijke vlak kritiek uit durven oefenen, dan zou het organisatorisch talent, het vrouwelijk gevoel van meerwaardigheid, dat daar bestaat, met een jeugdig enthousiasme op de voorgrond treden, waardoor men niet alleen ons als sprekers zou verwerpen, maar het ook de persoon door wie wij spreken het heel lastig zouden maken. De man in de U.S.A. is veel praktischer aangelegd dan men hier is. Hij voelt alleen voor de praktijk. Dit betekent in zijn denken, dat je met geestelijke lessen ook moet kunnen leren, hoe je een zaak opbouwt. Dat niet alleen raad moet worden gegeven over geestelijke- en zielsproblemen, maar ook over de beste manier, waarop je een levensverzekering kunt afsluiten. Hij verlangt niet alleen gegevens over het leven in het hiernamaals, maar ook naar gegevens omtrent de weerscondities op de route, de highway, op een bepaalde dag, wanneer hij bv. met vakantie daarlangs zal trekken. Een geheel andere instelling dus.

Wanneer wij die menselijke psyche echter nog wat nader gaan bezien, dan zeg je toch: ondanks alles, ondanks de grote verschillen die er van land tot land blijken te bestaan, schijnt de mens toch één ding gemeen te hebben, namelijk een innerlijk gevoel van grote onzekerheid. Alle mensen, die bij ons komen, vragen op enigerlei wijze om troost, om bescherming, om leiding. Die wordt hen gaarne gegeven. Maar wij kunnen niet de verantwoording op ons nemen van allen, die ons om raad en dergelijke benaderen op aarde. Dat is onmogelijk. Toch zou men van ons verlangen dat wij een garantie geven, zoals: indien je nu maar zo en zo doet, dan gebeurt er zeker dit en dat… Men zou verlangen, dat wij de besluiten nemen voor de mensen, omdat zijzelf het nemen van besluiten te lastig vinden, of misschien te belangrijk. Dat kunnen wij natuurlijk niet. Arme mensheid, die zo onzeker is. Want een dergelijke onzekerheid wijst erop, dat je eigenlijk met je eigen leven geen raad weet. De meneer, die denkt, dat ik nu ook weer eens op het gevoel wil gaan werken, heeft het mis. Ik stel alleen maar vast.

Ik stel vast, dat de mensheid arm is, omdat zij geen werkelijk besef heeft van haar wezen, haar inhoud en haar mogelijkheid. Arm ook, omdat zij meestal betrekkelijk doelloos door de wereld gaat en slechts in weinige gevallen uiteindelijk een doel weet te vinden, dat niet voor enkele jaren, maar voor heel het leven inhoud geeft aan het bestaan. De werkelijke inhoud van het bestaan zou men, aangepast aan de huidige omstandigheden, misschien het beste als volgt kunnen omschrijven:

Elke mens, verzet zich tegen regels en wetten, zolang dezen bestaan. Zodra zij wegvallen, is hij echter geneigd zich juist daarop te beroepen en zich daaraan vast te houden. De reden is dat het risico bij het zich niet aan de gebruiken houden, voor hem dan groter wordt. Om inhoud te geven aan het bestaan op een wijze die verder gaat dan het vervelend stoffelijke, moet de mens zich dan ook niet te veel wetten stellen. Er zijn al voldoende regels, waaraan men zich wel houden moet, omdat men daaraan niets kan veranderen. Maak je zelf je regels. Dwing jezelf niet tot het aanvaarden van een bepaalde regelmaat. Wees jezelf zo goed als je kunt.

In de tweede plaats mag je je nooit voorstellen, dat een ander werkelijk beslissen kan, wat er met je gebeurt. Wanneer je wilt, kun je altijd datgene verwerkelijken, wat je voor ogen staat.

Wanneer je werkelijk wilt en streeft, kun je altijd een toestand bereiken, waarin je tevreden bent, waarin je geluk vindt.

Onthoud: alleen zij, die werkelijk arm zijn aan geestelijke waarden, eisen van de wereld. De (werkelijk) rijken in het leven zijn zij, die de wereld iets kunnen geven. Daarmee bedoel ik niet alleen geld, maar ook tijd, belangstelling; interesse voor de zaken van anderen, medegevoel.

Hierdoor krijgt je leven inhoud en betekenis. Wanneer je begrijpt, hoeveel je betekent, of betekenen kunt voor je medemens, kom je uit zonder het gevoel, dat je steun moet hebben.

Steun kunnen geven, maakt het leven rijker dan steun ontvangen.

Voor de man en de vrouw, in het bijzonder de man en de vrouw hier in Nederland, zou ik het volgende willen zeggen. Verlang niets van een ander, tenzij je zelf dit ook ruimschoots kunt geven. Zoek niet voor niets te verwerven. Denk niet, dat wereld, dat het leven door een soort loterij, te veroveren of te overwinnen is. Denk niet, dat het toeval u wel te hulp zal komen. Reken niet op de geest, of een wonderdadig ingrijpen van een engel Gods. Vertrouw op jezelf. Wanneer je meent, dat het nodig is ergens iets aan te doen, doe het. Doe het niet alleen met een paar woorden, maar met heel je wezen, met al je denken, je spreken en je werken. Weest actief.

Wanneer je het niet eens bent met iets wat gebeurt, zeg het. Spreek het uit, zorg, dat het bekend wordt. Wanneer je het er wel mee eens bent, zorg dan ook dat het bekend wordt. Doe niet zoals velen, die eerst naar de tandarts gaan, wanneer zij met dik gezwollen konen, kermende over de vloer zouden willen kruipen. Het heet tegenwoordig, naar ik meen, normaal, wanneer je je tanden regelmatig laat onderzoeken. Het zou dan ook heel normaal zijn, als je de wereld regelmatig laat weten, hoe je denkt, wie je bent, wat je wilt. Het heeft geen zin het leven aan je voorbij te laten gaan. Door het leven te aanvaarden en jezelf voortdurend daarin uit te drukken, voorkom je, dat je er geheel van vervreemdt.

Waar dit alles nogal stoffelijk lijkt, wil ik er nog iets van meer geestelijke betekenis aan toe voegen. In Nederland heeft het volk erfelijke kwaliteiten en eigenschappen mee gekregen, die het geestelijk een voordeel bezorgen. De erfelijkheid van de Nederlander bevordert kalmte, koelbloedigheid, inzicht, terwijl aan de andere kant voldoende enthousiasme overblijft om ook een avontuur aan te durven. Het heeft geen zin hier nog eens “hoera” te gaan roepen over de tijd van de Ruyter en Tromp. Dat is voorbij. Maar vandaag leeft in Nederland nog hetzelfde vermogen om, wanneer het noodzakelijk blijkt voor eigen belangen, een risico te aanvaarden en desnoods met inferieure middelen strijdende, toch te winnen. Dit betekent voor elke geest, die hier een lichaam krijgt en in de stof moet leven, dat hij zijn persoonlijkheid op een gelijkelijke wijze moet ontwikkelen en in de stof moet uitdrukken. Voor wonderen is er in Nederland weinig plaats.

Tenminste niet voor wonderen van een plotselinge geestelijke ontwikkeling. Het moet, gezien de stoffelijke mogelijkheden, eerder langzaam en geleidelijk gaan. Alle geestelijk beleven moet langzaam groeien, wil het betekenis krijgen. Het moet a.h.w. af te wegen en te overzien zijn.

Maar wanneer je geen eisen stelt, niet verwacht, dat je opeens tot een hoger Licht zult ontwaken, doch dankbaar gebruik maakt van elk middel, wat je gegeven is, dan meen ik, dat juist in dit kleine land resultaten van groot belang te bereiken zijn.

In dit kleine land, met zijn wat vreemd volk, bestaat zeker de mogelijkheid om geestelijk zeer hoog te stijgen. De Nederlanders zijn allang niet meer de Chinezen van Europa. Die ijver, die beperking van aanspraken aan het leven is voorbij. De Nederlanders zijn echter wel geestelijk geworden tot een van de grotere krachten van Europa. Dit, omdat zij ondanks alles, toch steeds weer tot een geestelijk bezien, tot een idealistisch handelen kunnen komen; omdat zij steeds weer een geestelijke drang weten te uiten op een kenbare wijze. Dit betekent, dat in de

Nederlander geestelijke gaven niet zo snel tot ontplooiing zullen komen dan elders, maar dat zij zich intenser, juister en voller zullen kunnen ontwikkelen dan bij vele andere volkeren, wanneer zij eenmaal ontwaken. Wanneer Nederland eenmaal zal beseffen, wat geestelijke waarheid is, zal het intenser in geestelijke krachten door kunnen dringen en grotere resultaten kunnen behalen dan vele anderen, die thans schijnbaar verder zijn.

Wij zullen nog eens even zien, wat voor voordelen men hier dan wel heeft. De Nederlander houdt er niet van de zaken oppervlakkig af te doen Toch wordt hij bij zijn vorderingen niet belemmerd door wat men wel eens noemt, die Deutsche Gründlichtheit. Die grondigheid heeft ongetwijfeld vaak zijn voordeel. Voor de eenling betekent het echter een grote belemmering, daar te vele mogelijkheden en sporen dan geheel moeten worden nagegaan. Daardoor is een gebruik van krachten op het juiste punt en ogenblik moeilijk. In Nederland heeft men hier niet zoveel last van.

Ook heeft men niet de beperking van een superioriteitsbesef, zoals dit op het ogenblik nog leeft in grote delen van het Britse volk. Enerzijds gaf dit aanleiding tot een beter aanvaarden en intenser beleven van de waarden van het spiritisme en schiep op dit gebied bv. veel betere mogelijkheden dan in vele andere landen.

Aan de andere kant wordt door dit zich meerdere achten, het gebruik hiervan al snel vervormd tot een soort kerkelijkheid. Hierbij is niet eigen (be)leven, maar eerder een aanvaarde reeks van stellingen, de kracht die deze waarheid verbreidt en vaststelt. Dit brengt een vervlakking van het persoonlijk geestelijk leven met zich. Ook wordt de Nederlander niet belemmerd door de jeugdige impulsiviteit van de Amerikaan, met zijn zucht tot overtreffen, tot snel doen, met de hartstocht tot improviseren. Ook wordt hij niet gekweld door de stoffelijk vaak bepalende hartstochtelijkheid van vele zuiderse volkeren. Het niet beheersen van vreugde en woede betekent, dat de mens, zonder te willen, vaak van het ene tot het andere uiterste over zal gaan.

Men staat er dus wel goed voor hier.

Wanneer je geestelijk nu over een dergelijke stoffelijke basis kunt beschikken, kun je geestelijk toch zeker veel bereiken. Laat ons het opsommen. De weg van de man op deze basis: zoeken, leren, beschouwen. Daarna: kennen, door kennis te aanvaarden van het voordien niet gekende. Uit het schijnbare onkenbare een ontplooiing van het “ik”. Hieruit een ontwaken van het “ik” tot ander en hoger bestaan. Dit betekent dan een nieuwe en gunstige impuls voor zowel stoffelijke als geestelijke waarden. Voor de vrouw: nuchter en gestaag, uitgaande van het geloof en verlangen, komen tot een rationalisatie van het zijn in de wereld, die het weten tot noodzaak maakt, en de studie, die in de eerste plaats een zoeken naar bevestiging van al het aangevoelde betekent. Dit maakt het echter mogelijk vele tot dan niet voldoende opgemerkte, maar belangrijke kleinigheden in eigen leven naar voren te brengen. Ten derde: bevrijding van de kleine, normaal genoemde normen en een uitbreiden van eigen overzicht. Hierdoor een versterken van eigen wil en een juister richten daarvan. Hierdoor ook de mogelijkheid om vele geestelijke waarden intenser te beleven. Hierbij een vlugger ontwaken van bepaalde semi-geestelijke kwaliteiten, die bij de man over het algemeen nog een langere tijd blijven sluimeren. Zo komen de vrouwen tot een intenser en bewuster contact met geestelijke werelden.

Hieruit kan door het aanvaarden van de daarin erkende krachten, de daar geldende genegenheid, verdraagzaamheid, een impuls worden gevonden, waardoor ook de vrouw kan komen tot een volledig bewuste geestelijke ontplooiing van het “ik” tijdens één enkel stoffelijk leven.

Omdat deze mogelijkheden bestaan, spreken wij over vele dingen. Wij spreken daarover op een wijze, waarvan wij aannemen, dat zij nu eens deze, dan weer gene een bijzondere stoot in de goede richting kan geven. Wij menen, dat wij problemen en vragen bij de mens wakker kunnen roepen, die, mits binnen het “Ik” beantwoord, dit “ik” in een geheel nieuwe fase van bewustzijn kunnen brengen en zo de ontplooiing van het eigen geestelijke wezen bevorderen. Het is vooral daarom, dat wij niet vergeten altijd weer elk gerecht van esoterie, stoffelijk weten, of geestelijke lering te kruiden met een zekere dosis humor.

De Nederlander is geneigd zichzelf wel eens wat (te) ernstig te nemen. Daarom mogen wij niet vergeten hem zo nu en dan eens te laten lachen, ook om zichzelf. Iemand, die lachend de geestelijke wereld kan aanvaarden, die ten goede handelt, ondanks enige zelfspot, doet daarmede de eerste schrede op het pad van de ware ontwikkeling en vindt zeker in deze richting binnen dit volk de beste mogelijkheden. Nu kunt u zeggen: wij vinden dit mooi, of wij vinden dit niet mooi. Dat is uw zaak.

Vragen.

  • Kunt u een overzicht geven van bewustzijnsfasen van de stofmens, inherent aan de leeftijdsfasen van de wieg tot het graf?

Eerste fase: geboorte. Vraag, waarom moet ik de wijde wereld in, ik voelde mij geborgen. Tweede fase: één jaar. Langzaam begrijpen, dat er zoveel rond je is, dat je eigen gedachten en dromen van minder belang lijken. Van 1ste tot ongeveer 5de jaar: beperkt bewustzijn van de wereld, waarin primitieve voorstellingen aan de hand van enkele ervaringen worden gezien als bepalend voor heel de wereld. Na deze periode van generaliseren een periode van vragen, die meestal loopt van 4 tot 9 jaar. Dit is een zoeken naar de achtergronden en redenen van het leven. Uiting: het vaak voor ouderen vervelende woord: waarom. Men vormt zich nu een oordeel over mensen, tracht planten en dieren te begrijpen. Dit maakt tevens deel uit van deze fase. Daarna van op zijn vroegst het 10de, 13de jaar, een pogen zich als gelijkwaardig in de wereld te tonen. Strijd om opname in de gemeenschap. Daarna: het bewustzijn van eigen onvolkomenheid, met een gelijktijdige honger naar contact met anderen. Verlangen één met hen te worden. De puberteitsjaren duren meestal tot rond het 20e jaar.

Volgende fase: de wereld neemt de aandacht in beslag. Eigen activiteit in die wereld is voor het “ik” het enige belangrijke. Geestelijke problemen, zoal ontstaande, blijven meestal aan de oppervlakte. Zij worden zelden dieper doordacht. Zoeken naar feitenmateriaal en feitelijke kennis tot rond het 30e jaar. Hierbij gelijktijdig in de wereld een streven om zich een vaste positie te verwerven. Dit houdt wederom een strijd tegen de wereld in, vaak gepaard gaande met een bewustzijn van eigen meerderwaardigheid. Alles gaat eerder op eisende dan op vragende wijze.

Dan 30e tot ongeveer 50e jaar. Periode van vergroeien met de wereld. Hier is niet meer alleen de wereld, of het “ik” zonder meer belangrijk. De verhouding en samenhang tussen deze beiden is nu het belangrijkste en wordt op hoogste prijs gesteld. Hierbij een ontwaken van het persoonlijk bewustzijn in meer geestelijke zin. Afhankelijk van eigen instelling en omgeving, ook belangstelling voor godsdienst, esoterie en wat dies meer zij. Dit laatste neemt vooral toe naarmate de leeftijd groeit.

Van 40 tot ongeveer 60 jaar een pogen zichzelf te hervinden. Bij sommigen ook een pogen om terug te keren tot hetgeen zij eens waren op een leeftijd van ongeveer 30 jaar. Bij anderen eerst een zoeken naar de jeugd en frisse impuls. Daarna een samenvatten van eigen leven in enkele conclusies en zo een komen tot rijpheid en besluitkracht. Herinneringen spelen in deze fase een grote rol. Maar vooral de samenhang van het leven wordt wel uitermate belangrijk, ook in meer geestelijke zin. Idealistische gedachten, een zoeken naar geestelijke wijsheid, en filosofie komen in deze jaren sterk en meer praktisch ook op de voorgrond. Men kan zeggen, dat in deze periode veelal de sterkste ontwikkeling van het continueren van wat in de vorige jaren werd bereikt. Bij anderen een poging tot zelfhandhaving t.o.v. de wereld, resulterende in een stilstand van eigen denken en een zeer apodictisch optreden tegenover de wereld. In het eerste geval kan in deze jaren een zeer grote geestelijke wijsheid bereikt worden, bereikt men geestelijk en stoffelijk een zeer grote betekenis en waarde voor de wereld. In andere gevallen behoort men tot de zeer lastige, oudere mensen, die hun eigen plaats in de maatschappij niet kunnen aanvaarden.

Dit zijn dan de stoffelijke bewustzijnstoestanden, zoals dezen van de wieg tot het graf ongeveer optreden. Uitdrukkelijk vermeld ik hierbij dat de genoemde leeftijden ongeveer juist zijn aan de hand van de thans bestaande gemiddelden; het is echter lang niet zeker, dat ook werkelijk iedere mens deze perioden juist binnen de genoemde tijden doormaakt.

  • Is dit voor vrouwen en mannen gelijk?

Qua bewustwording inderdaad gelijk. De verschillen in wereldwaardering en wijzen van wereldbenadering, zoals deze tussen man en vrouw optreden heb ik opzettelijk vermeden om een algemeen beeld te kunnen geven. Bovendien kunnen deze schijnbare verschillen misleidend zijn, waar wij te maken krijgen met een verschuiving van rijpheidsjaren, die niet altijd werkelijk zo is. De optredende verschuivingen zijn zeer relatief, waar weliswaar het verschijnsel zeer kan verschillen bij de seksen, maar de kernwaarde toch wel gelijk blijft.

  • Kunt u iets zeggen over liefde en haat. Hoe gaan dezen in elkaar over? In hoeverre zijn beiden identiek, of tegengesteld?

Liefde is een uitdrukking van eigen wezen, terug te vinden in een ander op een zodanige wijze, dat de beste eigenschappen en verlangens van het “Ik” in de ander schijnen te worden weerkaatst. Haat is het tegendeel. Men erkent in de ander al, wat in het “Ik” verwerpelijk is en nu in de ander geconcentreerd schijnt. In beide gevallen een volkomen richten van de eigen persoon op het object. Wanneer men zich de waarde van de ander begint te realiseren, dan kan liefde overslaan tot haat, daar men teleurgesteld in de vermeende gunstige eigenschappen van het “ik”, die men in het object meende te zien, eigen slechtste gedachten en eigenschappen daarin legt. Omgekeerd kan de haat langzaam maar zeker zo vertrouwd maken met het wezen van het object, dat men zijn eigen goede kwaliteiten ook daarin gaat leggen. Hieruit ontstaat genegenheid en liefde. Beide eigenschappen, liefde en haat, ontstaan door vereenzelviging. Op aarde is dit veelal met bezitsgedachte of vermeend bezitsrecht verbonden. Ook wat men haat, rekent men meestal tot eigen bezit of wezen. De ontkenning van dit recht is aanleiding tot de haat. Vaak wordt dit laatste niet gerealiseerd. Geestelijk gezien wordt de liefde een aanvaarden van het Goddelijke in een andere persoonlijkheid, de haat een zoeken naar het chaotische in een andere persoon.

image_pdf