De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 16
22 april 1956.
Nu wil ik U van te voren even waarschuwen. Ik ben geen prediker. Het is dus mogelijk, dat ik een kleine slip maak hier en daar. Dit moet U me dan maar ten goede houden. De stelling waar wij deze morgen over willen nadenken is deze: “Het aantal punten op een vlak is gelijk aan het aantal punten op een lijn, onverschillig of deze beide begrensd of oneindig zijn.”
U zult zeggen: “Wat moeten wij beginnen met een mathematische vergelijking? Hoe kan deze in verband staan met de goddelijke waarden en met alle stellingen, die wij daarover hebben gehoord?”
Volgens de Pythagorese leer zijn alle punten en ogenblikken van het leven vastgelegd in de lijn des levens; en deze in zichzelf is oneindig. Gelijktijdig echter is het vlak van het goddelijk bestaan, waarin wij met ons leven één lijn zijn, even zeer oneindig. En zo is het aantal punten en momenten, dat kan voorkomen in het grote vlak van het goddelijk bestaan gelijk aan het aantal punten, dat in ons leven optreedt. Wanneer wij leven, zien wij vele ogenblikken elkaar opvolgen.
Wij leven van de ene situatie naar de andere, van de ene toestand naar de andere. Maar wij kunnen ons niet voorstellen, dat wij toch gelijk kunnen zijn in de waarde van ons leven aan het goddelijk bestaan. Pythagoras was de man, die deze stelling heeft verkondigd en op grond van verschillende mathematische axioma’s heeft getracht ze aan te tonen en te bewijzen.
Zijn lering en leerstellingen zijn nu eenmaal – dat is begrijpelijk – op verschillende wiskundige en meetkundige stellingen opgebouwd. Maar wanneer wij die terugbrengen tot menselijke waarden, wat ik in het vervolg van mijn rede zal trachten te doen, dan komen wij tot de conclusie, dat met symbolen veel meer te zeggen is, veel korter en duidelijker dan het ooit met het woord kan worden gedaan. Vandaar dat U deze morgen niet de volledige Pythagorese leer hier zult horen, maar een heel klein stukje er van, dat in één enkele formule wordt uitgedrukt: “Alle momenten van ons leven tezamen zijn gelijk aan het aantal momenten of punten in het tijdruimte vlak, dat voor ons de uiting van het Goddelijke is.” Dat wil ook zeggen, dat ons leven identiek is met het vlak der goddelijke uiting.
Een mens lijkt een zeer beperkt en klein wezen. En ook een geest voelt zichzelf als een heel klein, onbelangrijk deeltje van een groot kosmisch bestel. Maar er is toch ook een klein verschil. Want wij zijn ons maar van één punt binnen de oneindigheid van het Goddelijke bewust. Maar in ons wezen wordt elk punt, dat wij beleven en doormaken, geregistreerd. En daardoor leren wij in onszelf alle punten opbouwen, die in het goddelijk ruimte bestel, in de goddelijke uiting of schepping aanwezig zijn.
Er zijn vele dichterlijke, oude filosofen geweest, die dit eveneens hebben getracht neer te leggen. Maar onze vriend Pyth. was a very business like man. Hij hield er niet van om het met mooie woorden te omgeven. Hij legde het neer in een formule:
“De som van het Goddelijke is gelijk aan de som van de belevingsmomenten voor elke persoonlijkheid, die uit het Goddelijke voortkomt. Elke persoonlijkheid is in zijn totaal gelijk aan het totaal der goddelijke schepping. Zo is de goddelijke schepping in ons leven één, en zullen wij in de realisatie van ons gehele leven kunnen komen tot de volledige realisatie van de scheppende Kracht, waaruit wij voortkwamen.”
De dichter heeft het natuurlijk weer anders gezegd. Die heeft het in allerhande mooie woorden gevlochten en brengt het naar voren met een klein beetje meer….wat moet ik zeggen… ritme. Hij drukt dat in zijn woorden uit en zegt: “De klank der oneindigheid in ons leven is hetzelfde als de waarde, waaruit ik geboren ben, zodat ik de stem verstaand van de oneindigheid voortga met mijn eigen streven, tot ik oneindigheid geworden ben.”
Oh, I’ll leave it to that. Hij heeft volkomen gelijk, de man. Maar ontdoe nu eens alles van de mooie, de fijn klinkende woorden, die erbij horen. Waar draait het dan eigenlijk om? Wel, mijne vrienden, onbewust en klein als wij ons voelen, wanneer wij ons zelve kennen, wanneer wij the totality van ons gehele leven proberen saam te vatten in een weten, dan zijn wij God gelijk. Want al wat in God gevat is, dat is in ons, ons schijnbare nietigheden volledig, zonder één uitzondering, vertegenwoordigd.
Dat is een heel groot ding. Daar kun je niet zo maar bij weglopen en zeggen: :”Oh, dat vind ik wel aardig, maar ik geloof het verder wel.” Wij zijn in ons wezen volkomen identiek met God. Er is geen verschil te maken. Alles wat in God vertegenwoordigd is, is in ons. Wat is dan de eigenaardigheid? Wij zijn eigenlijk, met onze levensmomenten, een lijn getrokken in het goddelijk uitingsvlak.
Stelt U het zich maar voor. Tekent U maar een vierkant of kijkt U maar naar een karpet en denk, dat er, een streep over heen loopt. Dat karpet is God, al wat geuit is, wat kenbaar is van Hem. En de lijn, die U ziet lopen, dat is je eigen leven. Je lijn is eigenlijk een deel, een zekere verdeling van het Goddelijke. En toch zijn die beide elkaar gelijk.
Wonderlijke business. Het deel is gelijk aan het geheel. Je kunt subtract van God, wat je wilt. Je kunt er alles afhalen. Je kunt van God alles wegwerpen, tot je alleen die ene lijn overhoudt. Maar zolang je erkent, dat er een Goddelijkheid is, blijft het nog gelijk aan die lijn. Dat is het wonderlijke van het geval.
Je kunt een oneindigheid niet kleiner maken. Je kunt van een oneindigheid geen stuk nemen, maar zolang je blijft bestaan op het beleven van die oneindigheid, wanneer je de infinity wilt maken tot een deel van je besef en je wezen, dan kom je tot een oneindigheid van momenten, van punten. En het kleinste vlak, dat er is; is nog in het aantal punten, dat er in besloten is, oneindig. Je kunt net zoveel punten maken, of trekken wiskundig uit die ene vingernagel, die ik hier heb, als uit de hele kosmos. Je kunt alles wegnemen en het blijft overal precies gelijk. U kunt nooit zover gaan, dat er niets meer overblijft. Comical business.
Daar heeft me die oude Pyth. eigenlijk gezegd: God en Zijn schepping kan vanuit menselijk standpunt niet vernietigd worden. Er is geen enkel ogenblik, al neem je nog zoveel weg, (je zegt bv. ik wil daar niet mee rekenen en dit wil ik niet gebruiken en daar wil ik geen rekening mee houden), dat je God kunt ver kleinen tot minder, dan Hij is. Hij gedraagt zich altijd volkomen gelijk. En wanneer je één leven neemt, één klein stukje in de totale ontwikkeling van een mens, dan zijn daar ook dezelfde waarden in tegenwoordig als in het totale leven over vele sferen, over misschien honderdduizend verschillende ontwikkelingen.
Er is geen verschil. Alles is gelijk. Het enige, wat noodzakelijk is, is de realisatie. De realisatie voor Uzelf van het feit, wat elk moment van beleven voor U betekent.
Ik heb U al gezegd, ik ben geen prediker en zeker geen revivalist. Ik heb niet de mooie vloed van woorden, waarmee een andere spreker U misschien kan boeien op een bijeenkomst als deze. Maar toch meen ik, dat ik iets te zeggen heb, en dat is dit: Elke mens heeft perception, vermogen tot waarnemen. Naarmate wij ons vermogen tot waarnemen meer opvoeren, zullen wij, wat wij thans als één moment, als een punt zien, uiteen zien vallen in meerdere momenten. Hoe meer wij kunnen bevatten van een aantal momenten binnen de schijnbaar gefixeerde tijd ofwel, hoe meer wij in staat zijn de details van een kleine fase van leven volledig te begrijpen hoe meer wij de oneindigheid benaderen.
Dit zou van weinig belang zijn, wanneer het voor ons nood zakelijk werd om de infinity in zijn geheel te beleven en te begrijpen. Daar zou je nooit mee klaar komen. Een oneindigheid kent geen grens. Het is altijd verder gaan. Dat is het probleem, waar menig denkend mens, ook ik persoonlijk, mee heb gezeten. Je vraagt je af: “Is er ergens een einde? Is dit niet iets, wat altijd verder gaat? Altijd maar blijft doorlopen?”
Maar dan kom ik tot de conclusie, dat dit niet zo is. Want wat hebben wij nodig? Een begrip van infinity. Wij behoeven geen oneindigheid te zijn, wij moeten haar begrijpen. En dan kan een klein ogenblik in je leven net zo duidelijk de hele oneindigheid voor U doen realiseren als een leven, dat onbeperkt verder gaat, lang voorbij het einde van alle voorstelbare tijd.
Dat is het mooie punt, dat ik heb geleerd uit deze lessen van de heer Pythagoras. Het geeft niet, hoe je leeft en waar je leeft en wat je bent. Het maakt niet uit of je leeft in een hoge sfeer of in een diepe sfeer. Daar heb je alleen maar zelf mee te maken. Wie je bent en wat je bent, hoe je leeft, het is allemaal eigenlijk onbelangrijk. Wat voor ons noodzakelijk is, is de intensity of living. Wij moeten leren heel sterk, intens te leven.
Men zegt wel eens: “Leef in het ogenblik.” Ik zou willen zeggen: “Leef niet in het ogenblik, maar beleef elke waarde, die elk voorstelbaar ogenblik je brengt. Verdeel het, totdat elke kleine gebeurtenis, tot het stofje, dat je voorbij gaat, op zichzelf een aparte betekenis krijgt en in tijd en ruimte een aanduiding is van de oneindigheid der dingen, de eenvoud van de schijnbare complexiteit van al het geschapene.” Dan begrijp je de eenvoud.
Het is hoopgevend, want het is voor ons niet noodzakelijk om steeds verder te gaan tot aan het einde der tijden en te hopen, dat wij dan misschien eens op een moment iets zullen begrijpen van God. Op het ogenblik, dat wij en dat kan elk moment zijn in onszelf zover komen dat wij het moment intens genoeg beleven, dan kan uit dit ene ogenblik, uit dat ene schijnbaar onbelangrijke gebeuren, voor ons worden gecreëerd het inzicht in de oneindigheid. Dan kan de oneindigheid zo sterk in ons geboren zijn, dat wij plotseling begrijpen, wat God is.
Op dat ogenblik leeft in ons precies hetzelfde als in all creation, in alle schepping tezamen. Er is geen verschil meer tussen de schepping en ons wezen. Wij zien deze als één, want zij zijn allen gelijk. En in deze eenheid zullen we misschien dan onze Creator leren kennen.
Och vrienden, het is jammer geweest, dat U wat later begonnen bent, waardoor de eigenlijke spreker zijn inleiding niet eerst kon houden. Aan de andere kant (ik ben natuurlijk direct herkend) weet U ook wel dat ik niet de man ben om die gewichtige beschouwingen weg te geven, wanneer ik in mij zelf niet werkelijk geloof, dat ze waar zijn. Het is misschien wel goed dat U het eens op deze wijze hoort.
Het hele probleem van het leven kunnen wij toch terugbrengen tot dat ene: Wij willen allen onze God vinden. Wij willen ons leven begrijpen. Wij willen de onveranderlijkheid van het eeuwige realiseren in de veranderlijke waarden van ons leven. Eerst dan kunnen wij er werkelijk plezier in hebben.
Wij weten nu, dat dit mogelijk is. Elk ogenblik van ons leven kan dat ogenblik zijn dat wij het volledige bewustzijn krijgen. Maar dan zullen wij toch moeten proberen, om de oneindigheid van mogelijkheden, die zich afspelen in elk klein beleven, dat wij meemaken, zelfs in het ogenblik, dat U dadelijk even nadenkt en bij Uzelf zegt: “Well, voor een airforce man heeft die Bill het toch weer aardig gezegd,” nietwaar, dan kunt U in dat ogenblik God realiseren.
Er zijn geen grenzen. Er zijn geen onmogelijkheden. Het enige, wat ons overblijft, is infinity. Infinity, die volkomen gelijk is, waar wij ook gaan, waar wij ook leven. Infinity, die in werkelijkheid is de kern van ons eigen bestaan, de kern van de God, waaruit wij voortkomen, en die in zich draagt de volledige bewustwording van het bestaan, het leven al tezamen.
Well vrienden, ik hoop, dat ik ‘t begin van Uw morgen niet voor U heb verknoeid. U kunt nu gaan pauzeren en na de pauze krijgt U weer de oude sprekers. Ik ben slechts de gast geweest en heb getracht U iets te zeggen, wat ikzelf misschien nog niet zo lang geleerd heb.
Dat is ook weer een van de mooie dingen. Je zou denken, er komt een ogenblik, dat je geen capacity te learning meer hebt, dat je niet meer leren kunt. Je hebt altijd een capacity. Wijzelf zijn oneindig en zo is er een infinity van mogelijkheden voor onszelf om steeds meer te leren en te weten. En hoelang we ook zullen bestaan in of buiten het Goddelijke er zal altijd een oneindigheid van nieuwe ontdekkingen zijn.
Zolang we onszelven maar volkomen begrijpen, is dat ook een oneindigheid van nieuwe vreugden. Ik hoop, dat wij er deel aan zullen hebben, vrienden. It is sure, it is possible. Want elk moment, elke seconde is oneindigheid.
Laat déze seconde voor ons het begin zijn. Ik hoop het. Maar ik vrees, dat het nog niet zo is. Want ware dit werkelijkheid, U zou niet meer luisteren, ik zou niet meer spreken. Wij zouden alleen maar bestaan. Maar tot de tijd, dat het zover is, hoop ik nog wel een keer te spreken in deze of andere kringen.
ZON EN SCHADUW.
De zon is gekomen met lichtpijlen fel en tekent de wereld met schaduwenspel, tot z’ is overtrokken met lijnen.
Straks, wanneer ‘t licht weer zachter wordt en langzaam gaat verdwijnen, verbleekt de schaduw en er blijft slechts de gedachte nog, die schrijft het spel zo straks gespeeld.
Het licht, dat in de wereld komt, is het, dat ons verdeelt.
Het zijn in goed en kwaad, in licht en donk’re daden, ons toont verzengend licht en zacht, door stille genaden, die ons dragen waar eigen gaan versaagt.
Wanneer het licht Uw aandacht vraagt, denk aan de zon, aan ‘t schaduwspel, en aan een stil verpozen waar juist de schaduw, zacht en koel, U stille schijnt te kozen, terwijl ge rust van zonnegloed.
Zo is het in ‘t bestaan.
In vlucht voor licht, bewust zijn, kracht moet men soms voor een wijle gaan in schaduwland van onzekerheid, van stoffelijk verlangen.
Daar moet men in de koelte van ‘t onbesef de krachten weer ontvangen om in de zon te gaan.
O, ‘k weet wel, zon en, schaduwspel zijn deel van stoffelijke waan en zullen eens verbleken, wanneer de werk’lijkheid ontwaakt. Maar toch – het beeld, dat zij ons geeft, wordt nimmer ons gewraakt door waarheid en door werkelijkheid
Want in het spel der eeuwigheid, daar worden tegendelen geboren uit de lichtende kracht; en zien wij schaduwen spelen en duister wisselen met licht.
Het wordt uit God geboren.
Maar “het zijnde,” dat het licht ontvangt, schept zelf de schaduwsporen.
Gij leeft in ‘t goddelijke licht.
Gij zult de duisternis ook doen ontstaan.
En zo ge ooit Uzelf beweegt, de duisternis zal met U gaan en met U zijn, zolang ge leeft.
Eerst wanneer ‘t licht U heel doorstraalt, kan het de schaduwen verdrijven die ‘s levens waan en ‘s levens spel in ‘s mensen leven schrijven.
Zo, spreekt gij over schaduwen en over licht en leven, onthoudt de waarheid, eens aan ’t begin der tijden de mensheid meegegeven als grootste kostbaarheid van weten en besef:
Het Licht is God, is werkelijkheid.
De schaduw is Uw eigen waan, die steeds U begeleidt.
Het licht is waarheid; schaduw onverstaan, de werk’lijkheid ontvluchten.
En zo ge in de schaduw gaat is het, omdat ge ‘t licht moet duchten, dat ge zelve niet begrijpt.
Dit is geen schuld, geen ondergang en niet door boete te verslaan.
Het is de weg van alle zijn, dat tussen ‘t licht en schaduw van de waan zichzelf voorbereidt op eenheid met de werk’lijkheid.
Dan zal er niet meer schaduw zijn, dan blijft slechts licht. En in dit licht verkrijgt Uw God U plots gezicht en werk’lijkheid. En ziet, wanneer ge in Zijn naam dan door ‘t leven schrijdt.
Licht zijt ge, schaduw brengt gij voort, zoals eens licht en schaduw ook U word gegeven.
Want het bewuste is ‘t licht, dat schaduw brengt aan ‘t zich van werk’lijkheid nog niet bewuste leven.