De stad van de maan

image_pdf

26 juli 1963

Ik breng u in herinnering, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Als eerste onderwerp wil ik u heden iets vertellen over inwijdingen in de “stad van de maan.”

De stad van de maan is een van de namen van het oude Ur. Buiten de eigenlijke stad lag de grote maantempel met zijn beroemde spiegelvijvers, zijn grote schaduwrijke binnenhoven: een belangrijk centrum van geestelijk leven met eigen mysteriën en inwijdingen.

Langzaam is de godsdienst van de maan gegroeid in dit gebied. Zoals overal is ook hier de godsdienst gegroeid in overeenstemming met de aard van de mensen, hun wijze van leven en denken. Ur was een handelsstad, ofschoon zij u misschien meer bekend is door het feit, dat juist daar de Chaldeeën, kundige astrologen en navigators, hun belangrijkste waarnemingen deden. Zoals men heden de nadruk legt op de waarneming van de sterren, was ook in het verleden hun kennis daarvoor van groot belang voor de handel, die immers zich beter dan de handelaren van andere gebieden leerde oriënteren en zo verre tochten maken, die voor andere volkeren onvoorstelbaar zijn, behalve in stamverband.

De vereerders van de maan zijn dan ook hoofdzakelijk mensen die geconfronteerd werden met de ruimte, de oneindige zeeën, de onafzienbare vlakten van de woestijnen, met de verwarrende doolhoven van dalen en passen in het gebergte. En waar de mens geconfronteerd wordt met de eenzaamheid ervan, gaat hij onwillekeurig zoeken naar de bezieling van de natuur. De stormwind spreekt bulderend van de toorn van de goden, het verschuivende zand van de woestijnen fluistert zijn vertrouwden verhalen toe over de geesten, die in die dorre vlakten leven.

Door hun wijze van leven zijn de burgers van Ur enerzijds ware stadsmensen – voor zijn tijd is Ur een wereldstad – anderzijds worden zij steeds weer met het geweld van de natuur geconfronteerd. Dit heeft zijn stempel gezet op geloof, op inwijding en op alle geestelijke waarden van het leven. De magie, de poging zich de gunst van de goden te verwerven, speelt een belangrijke rol in alle dingen. Wanneer de maan vol is, komen gelovigen en priesters samen rond de spiegelvijvers van de tempel om ‘de maan op aarde’ te ontmoeten, haar offers te brengen, haar gunsten te vragen. Het denkbeeld, dat de volle maan in de spiegelvijver identiek is aan de maan in de hemelen, bepaalt het karakter van eredienst en inwijding.

De inwijding zelf is gebaseerd op een aantal principes, die wij ook elders aan kunnen treffen: de kern is magisch en stelt, dat het beeld van een wezen, kracht of ster, zoals bv. de maan, geheel in de plaats kan treden van de werkelijkheid. Wanneer men dus spreekt tegen het beeld van een god, spreekt men tegen deze god zelf. Wanneer men iets doet aan de afbeeldingen van een mens of een dier, zo doet men dit in wezen aan mens of dier zelf. De basis van dit geloof is sympathische magie, een waarde, die wij tot bij de primitieve holenbewoners terug kunnen vinden. Hier, in Ur, betekent het, dat de weerkaatsing van de maangod gelijk is aan die god zelf. Op het ogenblik, dat de maan zich in de vijver weerspiegelt, wordt deze dan ook door de priesters als hemel aangesproken. Wie een offer in het water van de vijver werpt, terwijl daarin de maan zichtbaar is, schenkt zijn offer zelf en direct aan de maan, werpt a.h.w. zijn gave in de ruimte.

De mens, die zich baadt in de vijver tijdens de maanplechtigheid, baadt zich niet in water, maar dompelt zich onder in de kracht van de maan.

Vooral dit laatste bepaalde meerdere fasen van de inwijdingsprocedure, die men hier volgt, vooral de eerste inwijdingen zijn gebaseerd op een doordringen in het wezen van de maan.

Ook de zon wordt vereerd, maar zij is te ver af, te groot, te verschrikkelijk. De maan, het licht van de nacht, is zachter, duidelijker kenbaar en toch gelijktijdig een kracht, die bv. de getijden bepaalt. Een zeer grote kracht dus, die toch dicht bij de mens staat. Vergis u niet: de maan wordt ook hier niet als hoogste kracht beschouwd. Men ziet haar gelijktijdig als de moeder, de echtgenote en de dochter van de zon, het wezen dat de heerschappij voert over de mens en zijn wereld.

Nu de grondslagen van het denken in deze stad gekenschetst is, lijkt het mij het best u een inwijding te beschrijven in zijn verschillende fasen. Voor elke inwijdingsmogelijkheid dient men in te treden in de priesterschap. Dit nu is op drie verschillende wijzen mogelijk:

Men verwerft het recht op het priesterschap soms door geboorte. Dit recht bestaat voor nakomelingen uit de belangrijkste geslachten van de stad en de zonen van vorsten uit de omgeving. Hierbij redeneert men: door zijn rang is deze verheven boven de gewone mensen, zodat de godin zich gaarne met deze in het bijzonder zal bezig houden. De verkrijging van het priesterschap is hier aan geen verdere voorwaarden gebonden en wordt vaak reeds op zeer jeugdige leeftijd gegeven, wel heeft men natuurlijk zijn lesje te leren over goden enz.

Een tweede voorwaarde, een tweede mogelijkheid, vergt veel geld of bezit. Een zoon van een rijke handelaar of een lagere edelman zal worden opgenomen en kan tot priester worden gewijd, maar dient een lesperiode van rond 3 jaar door te maken, gedurende welke tijd men hem een opvoeding geeft die meer omvat dan voor de eerste soort neofieten noodzakelijk wordt geacht. Tijdens deze periode wordt van hen een soort kostgeld gevergd, dat onder het mom van offers aan de goden wordt geïnd en vaak grotere hoeveelheden goederen en sieraden omvat. Heeft de neofiet in die drie jaren alles geleerd omtrent de geschiedenis van de goden, het ritueel en het trekken van orakels, zo worden geen verdere bijdragen gevergd en is hij voor het leven volwaardig priester van de maan. Wenst hij een hogere rang te verkrijgen dan door zijn kennis en verdienste gerechtvaardigd is, zo kan ook dit vaak door rijke offers gearrangeerd worden.

De derde mogelijkheid is het bezitten van meer dan gewone wijsheid en kennis. Ook een slaaf, een gevangene, kan soms een grote kennis van de sterren, van de hemelen bezitten. Zodra dit blijkt, valt hij in wezen onder de tempel: de tempel zal hen opeisen als een offer aan de maan, te brengen door de eigenaar. Blijkt het, om reden van politiek of de hoge rang van de eigenaar, niet zo gemakkelijk mogelijk, dan zal men hem van de eigenaar kopen. Blijkt zo iemand in staat de leer te aanvaarden – al is het maar uiterlijk – en de leringen van de priesters te begrijpen, zo kleed men hem in een priesterlijk gewaad – waardoor hij in feite een vrij man wordt – en onderricht hem in de geheimen van het priesterschap. Bepaalde takken van kennis gelden hierbij als bijzonder belangrijk: kennis van de hemelen en het vermogen zich op de sterren te oriënteren, het vermogen voortekenen te lezen en te profeteren en de kennis van kruiden en hun werking.

Wij zullen iemand van de laatste soort volgen op zijn weg:

Een slaaf uit Indië die kennis heeft van de sterren, een navigator, die werd buitgemaakt tijdens een reis naar het noorden en nu aan de tempel werd geofferd, dankzij zijn kennis. Allereerst gaan de priesters de kwalificaties na. Hij is aanvaardbaar en wordt onderworpen aan het ‘zoeken naar kennis’. Hierbij schouwt men ‘s nachts in eenzaamheid naar de hemel, ziende naar de sterren. De hemel lijkt op een stuk zwart fluweel, waarop vele kleine edelstenen liggen. Deze flonkeringen schrijven gezamenlijk letters, waardoor de goden zich kenbaar maken.

Te midden van dit alles gaat de maan. Wie in staat is te herkennen, welke letters door de maan op haar baan werden beroerd, heeft gezien hoe zij haar wil aan de aarde kenbaar maakt. Dit geldt zelfs, wanneer men de betekenis van deze letters niet of nog niet geheel kent. Hij, die de tekens kan herhalen, die de maan beroerde, is een goed waarnemer en wordt zonder meer verder opgeleid. Hij krijgt onderricht in het hanteren van het hemelschrift, les in de bewegingen van de planeten – toen nog de dansende sterren geheten – terwijl men hem verder verklaart, hoe de zon haar weg langs de hemelen kiest.
Eerst wanneer onze vriend, deze kennis goed in zich heeft opgenomen, krijgt hij onderricht in de eredienst. Deze is zeer ingewikkeld en doet naar buiten toe pompeus aan. Er zijn riten bij, die eerder doen denken aan een circusvoorstelling dan aan een godsdienstig ritueel. De priester moet echter de zin en betekenis van al deze dingen begrijpen. Wanneer hij eenmaal heeft begrepen, dat in en buiten de eredienst de maan staat als symbool voor alle krachten van de natuur, zal het hem gemakkelijker vallen dit alles te begrijpen. Maar dit wordt nimmer rechtuit gezegd: hij moet het zelf maar ontdekken. De stelling luidt: wanneer wij eenmaal de werkingen van de natuur herkennen en het hemelschrift kunnen lezen dat de wil van de goden weergeeft – vroege astrologie dus – zo is het mogelijk te bepalen, wat  er zal geschieden. Men kan dan helpen de goddelijke wil te vervullen en kan zichzelf voordelen scheppen. Bovenal kan men er zorg voor dragen, dat de vijanden van de god vernietigd  worden.

Ook de slang speelt bij de verering een rol, een slang, die als beeld van wijsheid wordt gebruikt. Het is overigens aardig op te merken, dat in Ur afbeeldingen van een slang voorkomen, die niet stroken met het biologische beeld van een slang: zij wordt afgebeeld met twee vleermuisachtige vleugels, en twee voorpootjes. Dit wordt begrijpelijk, wanneer men weet, dat deze slang niet alleen maar wijsheid uitbeeldt, maar tevens een kracht is, die geheel de wereld omgordt. De aarde hangt in de ruimte. Het is de slang, die haar bindt met de onderwereld en het de sterren mogelijk maakt in hun banen verder te gaan. Dezelfde slang zal echter soms tot de hemelen moeten stijgen om van de goden geheime bevelen te ontvangen. Daarom heeft hij vleugels nodig, om naar de hemelen te kunnen vliegen. Uitvoerder van de wil van de goden zal de slang ook op aarde vaak veranderingen tot stand moeten brengen. Sommige natuurrampen worden bv. aan een direct ingrijpen van deze wereldslang toegeschreven. Daarom moet hij kunnen lopen.

Onze vriend leert dit alles aanvaarden en begrijpen. Niet alleen heeft hij geleerd de taal van de sterren te verstaan en te lezen, maar hij voelt in zich een steeds grotere eenheid met de natuur ontstaan. Hij voelt bv. hoe de aarde hem haar krachten geeft, wanneer hij – zoals voor neofieten is voorgeschreven – op bepaalde maanlichte nachten in de vrije natuur onder de bomen rust. Hij leert ook beseffen, dat de slang alleen gevaarlijk kan zijn voor hen, die haar niet begrijpen. Daarmede heeft hij zijn eerste schreden op het pad naar inwijding en waarheid gezet. Wanneer hij met de anderen naar de spiegelvijvers trekt, om te spreken en de bidden tot de weerkaatsing van het tweede hemellicht, zo spreekt hij niet meer tegen de maan alleen. Zijn woorden zijn nu evengoed bestemd voor de oceaan, waarop schepen drijven die beschermd moeten worden, en voor de wind, waarin vogels hun omina’s geven, of voor de gevaarlijke woestijn, waarin eenzame karavanen een weg zoeken tussen de gevaren van de natuur en de dreiging van vele roversbenden. Hij is één met alle dingen en laat zijn geest a.h.w. verzinken in het licht van de maan, uit haar licht de wereld erkennende.

Daarmede heeft hij een zekere vorm van intuïtie of zelfs een beginnende gave van profetie ontwikkeld. Voor de priesters betekent dit, dat het tijd wordt hem met de eerste grote geheimen te confronteren en na te gaan, of hij voor verdere inwijding vatbaar is.

Het eerste grote geheim is dit: toen de goden de mens schiepen, was er onder hen strijd. Daarom ontving de mens van sommigen onder hen gaven, die hem kunnen verheffen terwijl anderen hem gaven schonken, die hem kunnen verderven. Toen de mens eenmaal gemaakt was, kon aan hem niets meer veranderd worden: zijn lot en mogelijkheden waren reeds geschapen. De goede goden schiepen toen in de wereld de vele goede dingen, waardoor de mens gelukkig kan leven. Geneeskundige kruiden, het voedsel, de beschermende natuur- geesten. De boze goden schiepen voor de mens echter gewassen en gaven, die giftig zijn en tot verderf voeren. Het is dus de taak van de mens zijn weg te zoeken tussen de verschillende gaven van goede en kwade goden. Zo hij het evenwicht weet te bewaren zal hij kunnen kiezen uit de gaven van het goede, zonder ooit het kwade te moeten vrezen: wie het kwade vreest, is de wettige prooi der boze goden, wie het goede terzijde laat, is hulpeloos voor hun machinaties.

Misschien lijkt u een dergelijke stelling wat simpel. Voor de tijd, waarin deze werd onderwezen was zij echter opmerkelijk gevorderd, omdat zij de mens zo een begrip van kosmisch evenwicht wist te geven op een wijze, die hij kon begrijpen. Want wat in deze stellingen wordt uitgedrukt, is in wezen de kosmische wet van evenwicht. Een wet, die wij in de stellingen van vele grote leraren terug zullen vinden onder de meest verschillende gelijkenissen en vormen.

Nu zijn er overleveringen en boeken in Ur, die worden toegeschreven aan een ingewijde en profeet, die men vele namen geeft, doch die meestal wordt aangeduid met Aoebath Arsaam (?). Onze vriend, die werkelijk inwijding zoekt, wordt met deze denkbeelden geconfronteerd: hij dient uit de werken van deze leraar te leren, hoe te leven. Deze leefregels zijn overigens nogal vrijzinnig. Zo staat er bv.:

“Zolang gij het goede zoekt en het kwade niet vreest, zult gij de gaven nemen, die de wereld u schenkt. Indien gij de krachten van de natuur verstaat en de waarheid kunt lezen in de sterren en horen in het fluisteren van de wind, is de aarde u tribuut schuldig.”

Dit laatste heeft wel tot grote misbruiken aanleiding gegeven, maar is op zichzelf aanvaardbaar: Hij, die de krachten van het bovennatuurlijke kent, heeft recht op de bijstand van de wereld en de mensen. Hij mag dan ook eisen stellen.

Verder stelt de meester:

“Indien gij schouwt naar de maan, zo zult gij weten, dat zij leeft in alle dingen en alle dingen onderdanig zijn aan haar wil. Wat de maan beheerst nu, zult gij niet beroeren dan door de maan”

Dit klinkt u wat raadselachtig in de oren, maar de oplossing is toch heel eenvoudig: De vrouw wordt regelmatig beheerst door de maan. Zolang dit het geval is, is zij taboe voor de priester, iets wat wij in de joodse gebruiken overigens later aan zullen treffen.

Vis, die gevangen werd onder het licht van de volle maan, is door de maan beroerd: de priester mag hiervan niet eten en mag zelfs deze vis niet aanraken. Kruiden geplukt bij volle maan mogen alleen in dienst van de maan worden gebruikt, bv. als geneesmiddel, maar niet op tafel worden gebracht als deel van de normale voeding, enz. Wat aan de maan behoort, mag alleen door de maan beroerd worden. Zilver dat bv. aan de maan gewijd is, mag de priester dus niet beroeren, want de mens mag nu eenmaal niet aan het bezit der goden komen. Maar wanneer hij zich in de weerkaatsing van de maan heeft gedompeld, of, zoals de hogere priesters, een beeld van die maan bij zich draagt – vaak smeedwerk, soms geverfd, of zelfs reeds geweven – dan kan hij dit zilver wel degelijk beroeren en er mede doen wat hij wil. Dankzij het teken, dat hij draagt, of de onderdompeling, kan hij immers zeggen: ik bén de maan. Dit betekent, dat de priester in zijn waardigheid vele dingen mag en kan doen, die buiten zijn priesterlijke functie om, voor hem verboden zijn.

Maar leringen van de meester houden zich niet alleen bezig met de meer aardse aspecten van het priester zijn. Zo treffen wij de volgende uitspraak aan:

“Zodra de mens de maan beroert, verandert het leven en de wereld.”

Dit betekent, dat de mens die eenmaal het verband met de maan heeft gevonden, zich daarmee aan haar heeft gewijd. Deze wijding betekent een innerlijke verandering, een verandering van leven en werken en hij zal nooit meer de oude kunnen zijn.

Heeft de neofiet dit alles uit zichzelf begrepen, zo volgt een tijd van onderrichtingen, die in wezen grotendeels op meditatie berusten. Hij wordt geconfronteerd met de problemen van de mensen en dient zich hierover een oordeel te vormen. Hij mag de mensen echter de gevonden oplossing niet geven, doch fluistert zijn mening toe aan de oudere priester, die als leermeester optreedt. Wanneer er een profetie wordt verlangt, mag hij niet spreken, maar van hem wordt verwacht, dat hij aan zijn leermeester of diens vertegenwoordigers zijn gedachte, zijn profetie, zal toefluisteren.

Op deze wijze wordt hij getoetst en leert hij langzaam maar zeker zijn gaven gebruiken en achter de uiterlijkheden zien. Ook deze fase van zijn inwijding wordt beheerst door vele regels, waarvan ik er enkele citeer:

“Gij zult de mens beschouwen en hem leren zien.”

Wij zouden dit kunnen vertalen met: leer de aura van de mens zien en aflezen. Elk probleem draagt zijn eigen antwoord. Leer dan de kern van elk probleem erkennen. Wanneer ik één ding voor een mens verandert, verander ik vele dingen voor vele mensen. Laat mij dus overwegen, wát ik verander. Dit laatste is zeer belangrijk, omdat in vele gevallen orakels enz. met een bewust doel gegeven werden. De neofiet, die dit misschien nog niet weet, moet toch reeds beseffen dat, wanneer men een profetie geeft, er ergens in het leven iets verandert: zelfs wanneer dit een bovennatuurlijk verkregen en schijnbaar onveranderlijke waarheid is, zal de mens, die weet, daarop anders reageren dan iemand, die geen profetie heeft ontvangen. Daarom moet de priester, de ingewijde, steeds zeer goed overwegen, wat hij zal zeggen. In wezen wordt hier gezegd, dat het niet zonder meer mogelijk is leiding aan een enkeling te geven, zonder daarbij ook het lot van anderen aan te tasten. Heeft de neofiet dit alles begrepen, dan is hij volwaardig priester.

Onze vriend, die verdere inwijding zoekt, zal nu onderworpen worden aan een nieuwe proef. Onder meer bestaat deze uit een drie dagen durende vasten in een heilig bos. Dit vindt plaats rond het ogenblik van het tweede kwartier en is dus altijd beëindigd voor de plechtigheden ter ere van de volle maan. Tijdens deze periode van eenzaamheid wordt verwacht dat de goden hem een beeld zullen tonen. Na zijn terugkeer in de gemeenschap van de priesters zal hij dit beeld moeten weergeven, vaak door een schets. Het ontvangen beeld geldt als een omen, waarmede het verdere leven, de taak, die de priester wachten zal in de toekomst, en waardoor zijn mogelijkheden zijn omschreven. Dit is echter nog niet het geheel van de proef: nadat het omen besproken is, wordt de zoeker naar inwijding in de tempel geconfronteerd met de tekenen van de maan. Dit zijn onder meer bepaalde gewassen en dieren. Hieruit zal hij een keuze moeten maken. Naar men gelooft, wordt hij hierbij geleid door hogere krachten, die hem zo de middelen kenbaar maken, waarmede hij zal moeten werken.

Het derde deel en einde van deze proef is eenvoudig: de priester verklaart, dat hij nu niets meer bezit en niets meer aanhangt. Hij is nu geheel gewijd aan de maan en verklaart openlijk, dat hij voortaan vrij staat van de wetten der priesters, maar alleen de wetten van de maan zal gehoorzamen. Deze belofte wordt uitgesproken op de dag van volle maan. Onmiddellijk na deze verklaringen, afgelegd voor de verzamelde priesters, begeeft de ingewijde zich naar de spiegelvijver, waarin de maan zich spiegelt en springt hierin. Dit is een van de weinige gelegenheden, dat een priester zichzelf in deze vijver baadt. Hij dient zich daarbij geheel in het ondiepe water onder te dompelen, terwijl het beeld van de maan daarin voor allen zichtbaar is. Vanaf dit ogenblik is hij in de ogen van alle lagere priesters een zeer bijzonder mens geworden: hij behoort niet meer tot de priesterkaste, maar is een van de ingewijden. Iedereen is nu verplicht op al zijn vragen antwoord te geven. Wanneer hij vraagt, waarom men juist op een bepaalde nacht met zoveel aandacht de sterrenhemel bestudeert, zal men hem bv. zeggen, dat men juist nu een bijzondere constellatie verwacht. Vraagt hij, waarom men bepaalde kruiden mengt, zo zal men hem zeggen, welke eigenschappen zij hebben, welke uitwerking van het mengsel te verwachten is enz. Rituele plichten heeft de nieuw ingewijde in deze tijd niet.

Gedurende ongeveer een jaar heeft hij zo de mogelijkheid alles te leren van de geheimen van de tempel. Daarna wordt hij aan een tweede proef onderworpen. Ook hier speelt eenzaamheid een rol. Meestal geschiedt dit door hem in een soort dolmenachtig bouwsel te zetten, waarin een kleine opening is, waardoor het licht van zon en maan kunnen binnen dringen. Hier zal hij een maan lang – dus rond 28 dagen – vertoeven. Hij heeft geen enkele taak en kent, buiten zijn afzondering, geen enkele beperking. Het is de bedoeling, dat hij zal trachten innerlijk met de maan in contact te komen. Wanneer hij zijn afzondering begint is het volle maan. Wanneer opnieuw de maan vol wordt, sluit men de opening af; drie dagen lang leeft de zoeker in volkomen duisternis, drie dagen lang worden hem voedsel noch drank verstrekt.

Volgens de commentaren, die daarop wel gegeven worden, zou de ingewijde in deze periode zichzelf zien sterven, zijn eigen ware wezen, zijn demon en zijn god aanschouwen. Daarmede zijn wij op bekend terrein gekomen, want overal zien wij dergelijke proeven en een symbolisch, sterven als deel van de inwijdingsprocedure voorkomen. Men is echter klaarblijkelijk nog niet zover, dat men de nadruk op dit ‘sterven’ legt. Het belangrijkste wordt geacht, dat men zichzelf leert kennen en zijn god en demon ontmoet. Men zegt zelfs dat degene, die tijdens deze proef werkelijk zichzelf heeft ontmoet, een ‘tweede leven’ heeft gekregen.

Er is natuurlijk een verschil tussen een sterven en uit deze dood herboren opstaan, zoals bv. in de Egyptische inwijdingen, en dit zichzelf zien, en een tweede leven krijgen. Volgens het geloof van deze stad van de maan verzekert dit tweede leven de ingewijde een gelijkwaardig deelgenootschap met de lagere goden. Wanneer men een dergelijke proef doormaakt, kan men wel zeggen, dat men meester over vele dingen is geworden. In het duister stormt alles, waarvoor je angst hebt, op je af. Langzaam maar zeker ziet men een beeld van zichzelf ontstaan, dat zo verwrongen en monsterlijk lijkt, dat het veel zelfoverwinning kost om toe te geven: ja, dit ben ik. Toch is dit noodzakelijk: dan eerst kent men zichzelf waarlijk en heeft men een werkelijk inzicht in eigen persoonlijkheid. Komt deze mens gezond en bij zinnen uit zijn afzondering terug in de gemeenschap, dan wordt hij vereerd als een half goddelijk wezen. Het is echter ook mogelijk, dat hij in deze periode een beetje geestesziek is geworden, want deze 28 dagen zijn vooral psychisch een zware beproeving. In het laatste geval wordt de zoeker zonder enig eerbetoon opgenomen in de gemeenschap en heeft hij de vrijheid van de tempeltuinen, maar niet van de Vijverhof en de tempel zelf. Wanneer hij reageert op iets, luistert men echter aandachtig, want het is dan een god of geest, die door hem spreekt.

Onze ex-slaaf heeft echter, nadat hij priester en vrij man werd, ook deze proef goed doorstaan. Hij begint aan de derde fase van een inwijding, die uit 7 trappen heet te bestaan. Als geëerd ingewijde en priester zal hij zich in de komende tijd bijna uitsluitend met de eredienst bezighouden. Hij neemt, deel aan alle riten, woont alle spelen op godsdienstige basis bij en speelt een steeds belangrijker rol in het leven van de tempelgemeenschap. Zo komt het ogenblik, dat men aan hem in de symbolische spelen de rol opdraagt van ‘Heer van de dag’ of ‘Meester van de nacht’, welk van de twee afhankelijk is van het omen, dat hij bij zijn eerste inwijdingsfase ontving.

In deze rol is hij de levende kracht, die heerst over dag en nacht. Zolang het in het spel dag of nacht is, is zijn wil wet in het godsdienstige spel, dat door de deelnemers al improviserende wordt opgebouwd en wel een zekere intrige, maar geen vastgelegde teksten kent. In de dansen en optochten – die vaak naar een nabij gelegen tempeltuin of een heilig woud trekken – zal de ingewijde in vervoering geraken. Hierin beschikt hij voor korte tijd over grote krachten, grote kennis, maar zal aan de andere kant daarvan geen werkelijk blijvend gebruik kunnen maken. Gedurende het spel, dat 3 tot 5 dagen duurt, wordt hij zo geconfronteerd met eigen kennis en onvermogen. Is hij in staat deze te beseffen, dan zullen niet alleen zijn uitspraken verstandig zijn, maar zal hij ook in staat zijn aan het einde van het spel zijn wet te geven.

Praktisch is deze wet van weinig belang; zij wordt eerst gegeven aan het einde van het spel, zodat zij nimmer tot werkelijke acties aanleiding kan zijn. Maar voor hemzelf is zij belangrijk: indien zijn wet zinrijk is en op geen enkel punt strijdig met de openlijke en geheime regels van de priesterorde van de maan, dan zal hij erkend worden als vol ingewijde. In vele gevallen wordt de wet als een regel van belang voor de gemeenschap erkend en toegevoegd aan de regels van de tempel.

Daarmede heeft onze vriend, zover het de tempel betreft, zijn hoogste rang bereikt: hij is een erkende vol ingewijde, die alle rangen van het priesterschap, tot de rang van hogepriester toe, kan bekleden. Onder de ingewijden zal hij natuurlijk nog veel verder kunnen stijgen, maar hij staat geheel boven de gewone priesters. Dit betekent in de tempel veel: een hogepriester is altijd een ingewijde. De leider van een gezantschap, de leider van een gezelschap, dat bij de vorst wordt geroepen, zal altijd een ingewijde zijn. Alle werkelijk belangrijke werkzaamheden en functies in de tempel van de maan zijn in handen van of staan onder direct toezicht van de ingewijden. Menigeen zoekt dan ook niet verder, maar is tevreden met de hoge waardigheid, die hij nu bereikt heeft.

Wij nemen echter aan, dat onze vriend een van de uitzonderingen is. Hij zoekt en studeert dus verder, onderzoekt vooral de verschijnselen aan de hemel, en ontdekt, dat zelfs de sterren niet aan de willekeur van goden, maar aan een vaste wet gehoorzamen. Hij bestudeert de natuur en treft ook daar, onder de schijn van toevalligheden en willekeur, wetten aan. Over deze fase van de inwijding wordt wel gesteld: wie de 7 wetten heeft erkend en de 7 letters in zijn wezen gegraveerd, draagt het geheim der goden. Voor hem wijkt zelfs de dood. Het kennen van de wetten is dus klaarblijkelijk gelijk aan het kennen van letters, die gezamenlijk de geheime naam van de schepping vormen. Hierdoor verwerft men een eeuwig leven in de wereld der goden. Maar wanneer men eenmaal de wetten heeft erkent, die de natuur regeren, zal men veel nuchterder worden in zijn denken en beleven. Het bijgeloof, dat het leven van de priesters regeert, maakt plaats voor een geest van bewust onderzoek. In deze fase van inwijding – de vierde – worden vele wijze uitspraken gedaan. Een daarvan luidt:

“Te zoeken naar dat, wat wij niet kennen en het bekende te verlaten voor het onbekende is onze weg naar de waarheid en de wil van de moeder (de maan)”.

De vijfde fase van lering is voor de ingewijde vaak gevaarlijk, doordat zij hem in feite geheel losmaakt van het tempelgenootschap. Men kan natuurlijk in de groep blijven maar toch zal men bij het bereiken van de vijfde trap afstand moeten doen van het geloof in de godin. Een eigenaardige ontwikkeling; men zoekt inwijding in een bepaalde godsdienst, en nu komt er een ogenblik, waarin men niet meer aan de waarde van dit geloof mag hechten.

Bij de proef van de vijfde fase – het bereiken dus van de zesde trap – neemt men aan, dat de geest van de ingewijde uit zal treden op een door hem zelf te bepalen tijdstip, terwijl hij rust in een door hemzelf gekozen ruimte. Vaak blijft de ingewijde tijdens deze proef ergens langs een weg, of in een openbaar vertrek, dagen lang verstard in een houding zitten, zoals sommige heilige mannen nog wel plegen te doen. In deze tijd ontmoet – volgens de overlevering – zijn ziel, de zon en de maan, gaat hij in de wereld van hen ‘die leven’, het hiernamaals, waarin helden en vorsten voortbestaan en gaat verder tot de adem of scheppende kracht zelf.

Hier ontdekt hij, dat alles maar een vermomming is. Een brahmaan zou deze fase kunnen omschrijven door te zeggen: hier wordt de begoocheling getoond als de moeder van de werkelijkheid. Zeker is, dat de ingewijde nu met de levende werkelijkheid wordt geconfronteerd en daarin een taak of zending vindt. Deze zending kan zowel binnen als buiten de tempel liggen. Binnen de tempel is het meestal een kwestie van onderzoek, lering en politiek. Wij zullen echter aannemen, dat onze vriend de tempel wenst te verlaten. Hij kan dit doen: als ingewijde is hij geheel vrij man en kan zelfs zijn deel van de rijkdommen van de tempel opeisen, wanneer hij haar wil verlaten mits hij als vol ingewijde is erkend natuurlijk. Hij heeft dan recht op een halve schepel zilver, een zeer grote som in die dagen. Verder heeft hij recht op gaven van zout – dat vooral in het binnenland vaak zeer kostbaar is – en reukwerken. Deze laatsten bestaan uit welriekende oliën en sappen van planten en bloemen. Met deze gaven trekt onze vriend de wereld in. Hij heeft een taak ontdekt en wil nu de wereld niet de leer van de maan, maar de leer van de waarheid en de vrede in waarheid brengen.

Deze verkondiging van de leer van waarheid in vrede gaat vaak niet zonder strijd af. Soms zal de ingewijde zelfs moeten constateren, dat alleen door een bepaald volk te verdrijven, of zelfs uit te roeien, de vrede in een bepaald gebied hersteld kan worden, dat alleen door bepaalde groepen te verdrijven of te doden, de leer van de waarheid verkondigd kan worden. Er zijn ingewijden geweest, die in deze fase van ontwikkeling optraden als veldheren, zich gezag veroverden en vorsten werden. Laat ons aannemen dat onze vriend dit niet doet. Hij blijft filosoof en trekt als wichelaar weg naar andere plaatsen, landen en steden. Op deze wijze zal hij waarschijnlijk zijn zesde fase van inwijding kunnen voltooien en de zevende trap der inwijding kunnen betreden. Voorlopig kondigt hij zichzelf aan als profeet, wonderdokter of magiër, geneest zieken, drijft duivelen uit, vervaardigt talismans en toont vele magische kunsten aan het volk.

Al zwervende zoekt hij een genoot te vinden, iemand die u waarschijnlijk zijn tweelingsziel zou noemen. Hij heeft n.l. beseft, dat de mens alleen niets is en niet de hoogste trappen van bewustzijn kan bereiken. Tevens beseft hij, dat in vereniging – huwelijk, contact man vrouw, maar ook vriendschap, leerling-leraar verhoudingen enz. – de mens de krachten en mogelijk- heden zal kunnen vinden, waardoor zijn ziel sterk wordt en de werkelijke krachten van het leven geheel erkend kunnen worden. Een voorbeeld van een dergelijke verhouding vinden wij bv. in de vriendschap tussen David en Jonathan. Het gaat hier om een menselijk contact, waarbij men elkanders waardigheid, krachten en geestelijke waarden deelt. Er zijn vele voorbeelden van dergelijke vriendschappen te vinden, waarbij opvalt, dat in vele gevallen een van de partners geen hoge ingewijde is en later de ingewijde verlaat, of zich zelfs zijn vijand verklaart.

Is de genoot eenmaal gevonden, dan begint de laatste fase van inwijding. Deze is moeilijk te omschrijven: in vele gevallen werden deze belevingen van ingewijden in verzen bezongen en tot een soort heldenlegende vervormd. Waar deze echter ook voor leken bestemd waren, werd het werkelijke geheim vermomd met magische gebeurtenissen en heldendaden.

Ik zou de volgende definitie van deze trap van inwijding willen geven. De ingewijde erkent, dat de tweeheid van de wereld binnen het ik als eenheid beseft moet worden, dat de tweeheid geregeerd wordt door de eenheid. Dit wordt beleefd en volgt de voorgaande ervaringen als een kroon en sluitstuk. In zich beleeft de ingewijde een contact met de oneindigheid en vanaf dit ogenblik is hij de directe representant van een god of zeer grote geest. Indien wij dit vergelijken met modernere inwijding, kunnen wij dit gelijkstellen met het bereiken van het verblindende Licht of het betreden van de Hemelse Stad.
Als gevolg van deze belevingen zal de nu geheel ingewijde over het algemeen een tempel, of zelfs een nieuwe leer stichten. Nu is dit in de tijd van Ur heel wat eenvoudiger dan later: elke stad, elke zwervende stam heeft een eigen god en bewijst eer aan haast alle andere Goden. Slechts daar, waar de priesters een werkelijke macht vormen – zoals in Ur zelf – zal de stichter van een nieuwe leer grote moeilijkheden ondervinden van de autoriteiten.

De ingewijde legt zijn kennis en ervaringen vast en geeft aan de gemeenschap, waarin hij vertoeft, ‘de wet der goden’, die een weergave is van wetten en waarheden, die hij innerlijk heeft erkend. Verder geeft hij aan zijn directe volgelingen de ‘kracht der goden’, een vorm van magie en het gebruik van paranormale vermogens, waardoor hij de stam of stad sterk maakt. Ten laatste vervaardigt hij het ‘beeld van god’, een voorstelling, waarin hij zijn besef van de regerende geesten of goden weergeeft. Deze beelden zijn overigens vaak zeer eigenaardig: onder op deze wijze geschapen voorstellingen treffen wij ook Baalbeelden aan, die later zelfs mensenoffers eisten. Aan dit beeld worden offers gebracht, terwijl het ook het middelpunt vormde van allerlei riten. Dit alles is voor de ingewijde van secundair belang: voor hem is het belangrijk een plaats op aarde te scheppen, waarin een grote geestelijke kracht, die hij innerlijk heeft erkend, zich kan uiten. Indien het beeld bezield raakt door de kracht van die god of geest, is zijn inwijding daarmede voltooid.

Indien de ingewijde geen andere god, maar de maan zelf heeft gekozen als beeld – wat vaak voorkwam – geldt hij voortaan als gezel van de god of godin en leeft voortaan volgens de opvattingen van de tempel van de maan geheel uit haar – zijn – kracht. Hij is de vertegenwoordiger op aarde van de kracht die hij dient en treed handelend namens deze op. Schept hij een nieuwe leer, dan zal hij binnen het kader van deze leer een soortgelijke plaats opeisen en eveneens als vertegenwoordiger van de god, die zijn leer verkondigt, optreden. Maar in dit geval wordt hij niet door de tempel van de maan als zodanig erkend en zal hij zelfs, tenzij hij de maan als eerste geopenbaarde godheid erkent, uit het gebied, waarin Ur macht heeft, worden verdreven.

Daarmede is dan, kort en met commentaar, het verloop van deze inwijding beschreven. Maar er blijven waarschijnlijk nog wel enkele vragen. Zo zal men zich misschien afvragen, of de ingewijden van die dagen wisten of beseften, dat de aarde niet het middelpunt van het Al is. Deze vraag dient ontkennend beantwoord te worden. Wanneer de ingewijde tijdens uittredingen de aarde soms anders beschouwt, bv. als vanuit de ruimte, zal hij dan ook niet zeggen, dat zijn geest of ziel zich van de aarde heeft verwijderd en dat hij haar in haar ware gedaante heeft gezien. Hij stelt, dat hij de aarde heeft aanschouwd met de ogen van de goden.

Hierbij zij opgemerkt, dat in die tijd de sterren vaak worden beschouwd als de ogen van geesten of goden. Overigens, dankzij dezelfde gave, uittreding en supranatuurlijke waarnemingen, zal de ingewijde in staat zijn tot op zekere hoogte te herkennen, wat in de aarde ligt. Hij kan daarom vindplaatsen van steen en ertsen aangeven en de beste wijze van exploitatie aangeven. Men zegt, dat de ingewijde “leest in de ingewanden van de aarde”. Hij is gevoelig en heeft o.m. de gaven van een goede wichelroede loper. Daarbij gebruikt hij weliswaar geen roede in de nu gebruikelijke vorm, maar ook op dit gebied is zijn gevoeligheid voor alles, wat in de natuur voorkomt en bestaat, zeer groot.

Dit laatste is eigenlijk een van de kenbare hoofdwaarden van deze inwijding. Het is een inwijding, waarbij het degenen, die inwijding zoeken, niet in de eerste plaats gaat om een geestelijke waarde, maar om een bekwaamheid te verwerven. De geestelijke waarden, hoe belangrijk ook, voor hen die een volledige inwijding wisten door te maken, werden niet geteld door anderen. De gehele techniek van de inwijding was dan ook gericht op het vergroten van de gevoeligheid van de kandidaten voor alle krachten en verschijnselen op aarde. Dit gebied loopt van de astrale wereld tot de dode materie en omvat het herkennen van menselijke uitstraling, het herkennen van geesten in de natuur, het kennen van natuurkrachten en het herkennen van niet voor de normale zintuigen kenbare waarden en stoffen.

Wanneer u nadenkt over deze oude inwijding en de mogelijkheden, die daarin voor geheel de mensheid gelegen waren, zo zult u misschien denken, dat zij er uiteindelijk maar weinig mee hebben gedaan; de kennis, die de ingewijden bezaten, bleef altijd een geheim en zo ontstond hieruit geen wetenschap in de zin, waarin dit woord in uw dagen gebruikt wordt. Dit is echter schijn: zonder de ingewijden en hun erkenning van stoffelijke waarden, hun begrip voor de loop der sterren, zou Ur nooit de belangrijke handelsstad geworden zijn, die het was. Het zou nooit bekend zijn geworden om zijn scholen, zijn producten en zelfs zijn architectuur. Ur was in zijn dagen een van de weinige steden, waarin paleizen werden gebouwd van drie verdiepingen. Er was wel degelijk sprake, van een stoffelijke toepassing van de kennis, die langs geestelijke weg verworven werd en de inzichten, die de ingewijden door studie en ervaring wonnen. Maar overeenkomstig het karakter van de tijd konden slechts weinigen hen begrijpen. Zij moesten zich daarom wel hullen in de mantel van magiërs, omdat zij anders nimmer hun inzichten en zelfs uitvindingen aanvaard zou kunnen krijgen.

Overigens blijkt steeds weer, dat de waarde van geestelijk weten en alle andere kennis bepaald wordt door zijn stoffelijke gevolgen. Ook nu beschikt men over een zeker besef, dat men soms wetenschap of geloof noemt. Meer nog dan vroeger staat dit echter ver van de werkelijkheid, van de werkelijke behoeften en eisen van de stoffelijke wereld. Er wordt bv. heel vaak een groot verschil gemaakt tussen de wetenschappelijke stelling, die zonder meer als juist geldt, en bepaalde feiten, die ofwel aan de stelling worden aangepast, dan wel eenvoudig niet erkend. Zo maakt men ook een veel groter verschil tussen het innerlijk weten, het geloof, en de werkelijkheid op aarde, met als gevolg een reeks van geloofstellingen en punten, die van de werkelijkheid nog al eens afwijken. Menigeen maakt zelfs in uw dagen een groot verschil tussen het innerlijk bewustzijn van een taak, de innerlijke wetenschap, dat er veranderingen moeten komen en het werkelijk gedrag van de mens. In het verleden geschiedde dit niet. Het kenmerk van ingewijden, zoals wij dezen nu bespraken, was wel, dat zij elke innerlijke erkenning onmiddellijk probeerden om te zetten in een stoffelijke waarde.

De ingewijde van toen was dan ook nergens bang voor. Hij durfde koningen zijn banvloek naar het hoofd te slingeren, wanneer hij meende dat dit noodzakelijk was en telde daarbij eigen aanzien of andere en misschien zelfs grotere mogelijkheden om iets goeds tot stand te brengen, niet. Voor hem gold alleen: dit is mijn weg, zo breng ik mijn innerlijke erkenningen het best tot uiting in de stof. Vrij van elke angst zien wij soms zelfs een ingewijde alleen ten strijde trekken tegen een legertje of bende. Ook hieruit zijn vele verhalen voortgekomen, die ten dele door de Indiërs, maar zelfs veel later door Skyten en Perzen worden overgenomen als deel van eigen helden legenden.

In uw dagen gaat men uit van het standpunt, dat men eigen innerlijk bewustzijn dient te gebruiken om de wereld te vormen. In de oudheid ging men er vanuit, dat men het innerlijk bewustzijn alleen dient te gebruiken om mens en wereld de mogelijkheid te schenken, zichzelf te vormen. Wat een groot verschil is. De ingewijde is geen alles dominerende mens, maar een mens, die in zijn begrip voor alles, wat zich rond hem afspeelt, anderen helpt op hun eigen wijze een begeerd doel te bereiken.

Er zijn nog andere verschillen: in deze dagen werkt men graag met meer abstracte waarden. God moet filosofisch en theologisch juist omschreven worden. Het komt er minder op aan, of hij juist daardoor verder van de mensheid komt af te staan voor het menselijke bewustzijn. In het verleden meende men, dat het beter was aan deze Goddelijke krachten een vorm te geven en desnoods te volstaan met een beeld, dat minder zuiver was, maar voor de mensen onmiddellijk beleefbaar en aanvaardbaar bleek te zijn. Hierbij speelt de denkwijze van die dagen een grote rol. Men stelde daar immers: wanneer ik eenmaal innerlijk een god kan erkennen en daaraan eigenschappen toe kan kennen, zo zal ik mij met die god kunnen vereenzelvigen en zo deze  eigenschappen ook zelf kunnen verwerven. Denk hier aan alles, wat ik u over de eerste inwijdingsfasen en de onderdompeling in de spiegelvijver heb gezegd. In deze dagen stelt de mens, dat hij de wil Gods kent en dat deze ten koste van alles moet worden uitgevoerd door allen. De ingewijde in de door mij beschreven school meende, dat hij in de hemelen de wil van de goden kon lezen, maar stelde niet, dat deze wil nu ook door allen moest worden volbracht of zelfs maar, dat men anderen moest trachten te dwingen deze wil van de goden te respecteren. Wanneer god zijn wil kenbaar maakt, zo schijnen zij te denken, is hij ook mans genoeg deze wil zonder hulp ten uitvoer te leggen.

Belangrijk was daarbij het begrip, dat zij hadden van het ritme van het leven, dat aan de hemel te herkennen is. Men kan nu wel zeggen, dat dit onzin is, maar het ritme zelf blijft, het ritme zelf dwingt het gebeuren. Wanneer de mens met dit ritme rekening houdt, zal het hem redelijk wel gaan, maar slaat hij daarop geen acht, dan zal het hem vaak tegenslaan, juist wanneer hij de voor hem belangrijkste dingen tracht te doen. Zonder rekening te houden met het ritme zal men vaak veel minder kunnen volbrengen en zijn doel veel moeilijker bereiken.

In uw dagen zou men moeten begrijpen dat voor alles een juiste tijd, voor alles ook een juiste plaats is. Men zou ook moeten beseffen, dat het niet voldoende is een redelijke theorie op de feiten van het verleden te baseren, daarop plannen te baseren, om een inzicht in de toekomst en een zeker resultaat te verkrijgen. Zelfs indien men zou beschikken over alle kennis, alle feiten en mogelijkheden, zal het vaak nog verstandig zijn te wachten, tot in het ritme van het Al de juiste invloed bestaat, zodat men gesteund door de werkingen van natuur en kosmos zijn plannen kan verwerkelijken. Wie dit ook heden nog beseft, zal veel meer met veel minder moeite kunnen bereiken en zal zich bovenal gemakkelijker aan de eisen van de vernieuwing aan kunnen aanpassen.

Voor een laatste maal gaan wij nog even terug naar de oude maandienst. Deze tempel in Ur, hoe groots ook in zijn eigen tijd, heeft in uw ogen waarschijnlijk weinig aantrekkelijks. Grof gebouwd, met stenen, die een bolle kant hebben – zoiets als een bruinbroodje – doet het de moderne mens waarschijnlijk niet al te prettig, ja, zelfs slordig aan. De natuur is mooi rond de tempel. Dat wel. Maar de ruimten van de tempel zelf zijn wat klam en kil, zij doen somber aan. Dit laatste is echter niet zonder opzet gebeurd: wie de natuur wil leren kennen, zal ook tot de goden moeten gaan. Dan zal men zich voor een ogenblik vrij moeten maken van alle afleidingen die de natuur in zo ruime mate pleegt te bieden. De ingewijden, die immers ook vaak bij de tempel verbleven, gingen uit van het standpunt, dat de mens die bewustzijn nastreeft, zich zo nu en dan geheel vrij zal moeten maken van de roep van de wereld. De afwezigheid van alles, wat het lichaam aangenaam aandoet, is noodzakelijk om tot een juist erkennen van innerlijke waarden en krachten te komen, om werkelijk meester te kunnen zijn van jezelf. Dit is geen ascese, een afzondering en afstand doen van al het aangename in het leven om een geestelijk doel of verdienste te vergaren.

De ingewijden streven wel een bepaald en vaak ook stoffelijk doel na op deze wijze, maar daarna nemen zij weer gewoon deel aan het leven en ontzeggen zich geen enkele genieting of streling van zinnen, zolang dit in verband met hun waardigheid en priesterlijk ambt maar aanvaardbaar is.

Onder de mogelijkheden, die de ingewijden in hun sombere afzondering hebben, is een heel eigenaardige ervaring, die in direct verband staat met de aura van de aarde. Want de aarde heeft ook een eigen aura. Haar magnetisch veld is er een deel van, evenals de levenskracht, die u uit de atmosfeer pleegt te putten onder de naam van prana. Lucht, elektriciteit en vele andere verschijnselen kunnen eveneens als deel van deze aura bezien worden. De aura van de aarde is niet altijd gelijk. Wanneer er bv. een aardbeving dreigt, zal de aura van de aarde zich plaatselijk wijzigen. Vandaar dat dieren vaak van te voren onrustig worden of zelfs wegvluchten, uren voor het gebeuren plaatsvindt; zij zijn gevoelig voor de veranderingen, terwijl de mens zelf dit in veel mindere mate of zelfs niet is.
De ingewijden hadden nu ontdekt, dat de mens door zich af te sluiten van alle andere verschijnselen en ervaringen, zelfs indien dit slechts voor kortere tijd is, men na enige oefening deze aura van de aarde kan waarnemen. De aarde is ook voor hen de moeder. Weliswaar geven zij deze titel aan de maan, maar zij beschouwen de aarde en haar verschijnselen als deel van de maan, omdat de kracht van de maan volgens hun geloof in de aarde leeft. Zij gaan zelfs zover – de ingewijden van de vierde graad en hoger – dat zij stellen: de mens wordt op aarde geboren als begin van zijn bestaan voor het werkelijke leven. De mens is geestelijk in de aarde geborgen als een wordend kind in het lichaam van de moeder. Zij menen dan ook, door de aura van de aarde en vooral de daarin optredende wijzigingen regelmatig gade te slaan, dat de mens op aarde kan weten, wat de mensen in hun omgeving en zij zelf aan invloeden en ervaringen zullen moeten ondergaan.

Deze eigenaardige ervaringen in afzondering zijn dan volgens mij ook aansprakelijk voor de door hen in de maantempel gehuldigde stelling, dat er wel degelijk een noodlot is, waaraan de mens onderworpen is, maar dat dit noodlot voortkomt uit de toestand van de aarde zelf, zodat het lot niet alleen zich wijzigt in de mate, waarin veranderingen binnen de aura van de aarde optreden, maar dat ook van plaats tot plaats het lot voor dezelfde mens anders kan zijn, omdat de aura van de aarde immers niet op alle plaatsen volkomen gelijk is.
Zij stellen: het erkennen van het noodlot betekent niet, dat wij nu ook meester hiervan zijn, maar het betekent wel, dat men door zijn erkenning van de noodlotswerkingen – die plaatselijk zijn – vaak een deel van zijn lot kan ontgaan, of in ieder geval, ondanks dit lot, haast alles zal kunnen volbrengen, wat noodzakelijk wordt geacht. Wanneer de ziekte nader komt, zo weet ik en kies: zal ik wegvluchten, of mij voorbereiden met kruiden en reukwerken. De aarde zegt mij: “de storm komt” en ik bereid mij een plaats, waar ik beschutting zal vinden. Op deze wijze was men inderdaad vaak in staat de juiste maatregelen te treffen en de stad tegen grote nood of honger te beschermen. Want men besefte meer dan in uw dagen, dat de aarde zelf een levend wezen is, dat zijn spanningen en werkingen mededeelt aan de mens, voor deze stoffelijke werkelijkheid geworden zijn.

Zelfs de droom wordt gezien als een deel van de inwerking van de aarde op de mens. In de tempel van de maan maakt men een verschil tussen de ‘godsdroom of openbarende droom’ en de normale dromen. De normale droom bevat eveneens omina’s, maar deze zijn zuiver persoonlijk. De godsdroom komt voort uit het wezen van de aarde en de invloeden van de maan. Zij is een bevel en geeft weer, wat met een gemeenschap, of deel van de wereld zal geschieden. Soms is de droom zelfs een oordeel dat op grond van de droom wel door mensenhanden wordt voltrokken. De ingewijden van de tempel van de maan zeggen dan ook, dat zij de werkingen van de goden op de mensen door middel van de dromen van de mensen kunnen interpreteren. Misschien verbaast het u, dat hier opeens goden te voorschijn komen, terwijl wij spraken over de aura van de aarde. Het vindt zijn oorsprong in het heersende geloof: er is geen mens, die op aarde geboren werd, die zou kunnen leven zonder dat, als een soort petemoei, een kracht van meer dan menselijke kwaliteiten aan zijn wieg heeft gestaan.

Dit geloof zegt verder, dat deze geestelijke invloed of kracht zich met het leven van de mensen a.h.w. kan voeden. Naargelang de eigenschappen van deze kracht, zal men daaraan dan ook offers van graan, bloemen, vruchten of bloed brengen. Men dient dus te weten, welke god of geest bij je hoort, en dit wordt mee door de dromen van de mens kenbaar. Men zou kunnen zeggen, dat de invloeden, die op het ogenblik van geboorte bestonden, niet alleen het stoffelijk leven of voertuig hebben bepaald, maar ook bepaald hebben, dat je geest deze stof kon betreden. Tegen de wil van hoge geestelijke machten zou een eenvoudig Ik immers niet kunnen incarneren. Het is dus logisch, dat deze ingewijden de mens beschouwen als gebonden aan deze kracht.

Het lijkt ons misschien wat eenvoudig, wanneer men dan stelt, dat het niet voldoende is een god te kennen, die je beschermt en met je is, maar dat je ook moet weten, hoe deze god te voeden. Want de kracht van de god is afhankelijk van het voedsel dat je hem geeft en zijn goede invloed is afhankelijk van het voedsel, dat je hem aanbiedt. Het voedsel bestaat niet alleen uit offers, maar ook uit daden, gedachten, reacties.

Het is duidelijk dat in het toch in wezen materialistische Ur men vaak meende, dat men het met daden en gedachten niet ver zou brengen en dus zijn god probeerde te voeden met veelvuldige offeranden. Onder meer verkondigen bepaalde priesters de stelling, dat de god of kracht, die met je door het leven gaat, door een goede voeding er toe kan worden gebracht de mens als een verlengstuk van zichzelf te beschouwen. Dit is een vereenvoudiging van de houding, die een vol ingewijde pleegt aan te nemen. Wanneer deze zijn god eenmaal heeft erkend en beleefd, beschouwt hij zich geheel het verdere leven als een verlengstuk van deze kracht en zullen alle persoonlijke gedachten en verlangens voor de wil van deze kracht moeten wijken. Hij handelt dus niet vanuit zichzelf, maar vanuit de god, die hem voert. Later zal men misschien zeggen: vanuit de Vader of vanuit de Bron van alle dingen. Zo is de ingewijde volgens eigen ervaren deel van de eeuwige adem, die leven schenkt aan alles.

Het geloof gaat echter verder dan dit. Wanneer men slechts één godheid of kracht heeft als geleide tijdens zijn leven, zal men beperkt worden in zijn vermogens door de kracht en de wil van deze god. Wanneer je er in zou slagen een tweede kracht aan te trekken, zullen de mogelijkheden en de bovennatuurlijke krachten, waarover men beschikken kan, dus groter zijn. Men heeft meer mogelijkheden, krijgt meer kansen, maar zal ook twee ‘goden’ moeten voeden; dit betekent, dat men, wanneer men zijn eigen levensbereik en sfeer van werken wil uitbreiden, niet alleen eigen ervaringen vergroot moeten worden, maar dat tevens de offers, die men in en bij deze ervaringen moet brengen, zal zien groeien. Op de duur zal men geheel zijn leven moeten gebruiken om kennis, inspiratie en ervaring op de doen, om daardoor de kracht van de goden te ontvangen en eventueel aan de wereld of andere mensen verder te geven.

Zo gesteld klinkt dit alles opeens wel zeer gevorderd en vraagt men zich onwillekeurig af, of dit nu wel werkelijk het resultaat kan zijn van een zo eenvoudige eredienst als men in Ur kende. Men mag echter niet over het hoofd zien, dat de kernwaarde van een inwijding uiteindelijk altijd dezelfde is, onverschillig van welk punt men uitgaat. Altijd weer komt er in elke inwijding een punt, waarbij men leert, dat het eigen leven en kunnen aan bepaalde begrenzingen is gebonden. Wie zichzelf wil blijven, zal aan de beperkingen gebonden zijn en niet buiten de daardoor gestelde grenzen kunnen treden.
Alleen wanneer men leert uit andere dan eigen krachten te putten, zal men de grenzen, die aan het Ik gesteld zijn, kunnen veranderen. Want alles wat de mens beleeft, is het resultaat van een wisselwerking die deel uitmaakt van de wet van oorzaak en gevolg. Men betaalt een prijs voor alles, wat men leert, men zal een offer moeten brengen voor alles, wat gegeven wordt. Wie zijn bereik van leven vergroot, vergroot daarmee tevens zijn taak, zijn verplichtingen. Voor de moderne wereld zou het niet kwaad zijn, wanneer zij zich deze stelregels te binnen wilde roepen en opnieuw zou willen begrijpen, dat men niets voor niets krijgt, ook niet in geestelijk opzicht.

Elke stap, die men vooruit zet op het geestelijke pad brengt nieuwe verplichtingen met zich. Men kan niet zeggen: God heeft mij beroerd, en  nu wacht ik maar af. Men zal steeds moeten zeggen: in mij is iets nieuws ontstaan. Daaraan moet ik uiting geven, zelfs al weet ik nog niet eens precies hoe. Wie verder wil, kan niet bij het oude blijven stilstaan. Hij zal nieuwe ervaringen op moeten doen, nieuwe verplichtingen moeten aanvaarden, een andere inhoud in zijn leven moeten vinden. In de stad van de maan had men een zegswijze, die voornamelijk sloeg op de lagere priesters: wie eenmaal zijn plaats gevonden heeft in de rij en niet zelf voorwaarts durft gaan, behoudt deze plaats tot het einde van zijn leven. Wanneer je je alleen maar groepeert in een vaste stelling, groep, of geloof, schuifel je mee in de rij. Je bent a.h.w. een kuddedier en kunt niet verder komen, omdat de zekerheid van je plaats je te lief is, omdat je de moed niet hebt om eens een andere plaats in te nemen, desnoods de rij te verlaten, voorop te gaan en de verantwoording te nemen, of zelfs eens uit te rusten en te wachten tot de laatsten in de rij je voorbij gaan.

Een mens zal elk ogenblik van zijn leven moeite moeten doen, zelfs moeten strijden, om de plaats te vinden in het leven, die hem op dat ogenblik volgens mogelijkheden, bewustzijn en wil het beste past.

Deze stelling is strijdig met de geest van deze tijd, waarin men tracht alles zoveel mogelijk te regelen en ieders plaats zoveel mogelijk voorgoed vast te leggen. Daardoor wordt de inwijding voor de mens vaak moeilijker, dan in wezen noodzakelijk is. Want de inwijding volgt niet uit de normen van het menselijke leven, maar ligt grotendeels daar buiten. De ware inwijding ligt geheel buiten de menselijke normen van denken en leven, bezit een geheel eigen kracht, die niet aan redelijke beschouwingen of regels gehoorzaamt.

Als einde van mijn betoog wil ik nog enige gezegden over deze kracht en haar waarde uit het  verleden putten.

“Wie zich baadt in de ware maan, straalt haar licht uit en zal door alle ingewijden worden erkend.”

Hier kan men ook denken aan Mozes, die, van de berg komende, zijn aangezicht verborg achter een sluier, omdat het teveel licht uitstraalde. Maar ook elders horen wij, dat iemand, die God heeft ontmoet, of in de kracht van een god gedompeld is, hiervan zichtbaar tekens met zich draagt en dit Licht ook zelf uitstraalt.

“Wanneer men het licht van de maan ontvangt, is het niet mogelijk het te beletten dit uit te stralen.”

Dit houdt in, dat men een Licht, dat men innerlijk ontvangt, niet voor zichzelf kan behouden, maar zal moeten uitdragen. Wenst men dit niet, dan is het alleen mogelijk het Licht te ontkennen en zo in zich te doven.

“Wat men uiterlijk schept, dient men innerlijk te beleven. Wat men innerlijk beleeft en uiterlijk schept, is bezield.”

De mens kan buiten zich iets scheppen, dat het uiterlijk symbool is van de kracht die hij innerlijk ervaart. Wanneer hij dit doet, zal de innerlijk ervaren kracht ook in het teken wonen en zo voor anderen kenbaar aanwezig kunnen zijn.

Het lijkt mij de moeite waard, over deze spreuken eens na te denken. Want ook in deze dagen kan men, wanneer men een innerlijke kracht ervaart of een roeping erkent, niet zeggen dat de uiting daarvan wel eens zal komen, wanneer dit meer gelegen komt. Doet men dit toch, dan gaat het uiterlijk contact teloor en neemt het innerlijk contact steeds in kracht af, tot het volledig weg schijnt te vallen.

Ik hoop, dat dit onderwerp uw aandacht waardig was en, ondanks de schijnbare eenvoud van het gestelde, ook voor u lering zal mogen bevatten. Want de waarde van het leven, het geven van de vreugde van het zijn aan anderen, wordt ook duidelijk uit de stellingen, die eens werden gehuldigd in de stad van de maan. Over vele punten kunt u zeker met vrucht nadenken. Een overwegen van deze schijnbaar eenvoudige en vlot vertelde gegevens zal u geestelijk heel wat verder kunnen voeren dan u nu misschien vermoedt.

Vragen.

  • Voeren de schepen van Ur al naar China?

Ja. De scheepvaart was echter hoofdzakelijk kust- en riviervaart. Men voer nooit langere tijd buiten zicht van het land, en dan alleen om gevaarlijke streken te vermijden, of de weg af te korten bij een bocht of baai. Toch bestond er reeds een navigatie, die het mogelijk maakte zo nodig langere afstanden zonder oriëntatie op de kust af te leggen. De vaart strekte zich uit van tochten naar het huidige Korea en Japan tot tochten tot Madagaskar.

Dergelijke lange reizen duurden echter vele jaren. Zij werden alleen gemaakt voor de speculatieve handel. De doorsnee reis, die vanuit Ur werd gemaakt, duurde voor landreizen twee tot vier jaar, voor een zeereis anderhalf tot vijf jaren. De reisduur werd zo lang door de lange tijd die men al handelend doorbracht in de plaatsen, waar men aanlegde of binnentrok.

  • Werd het stichten van een nieuwe godsdienst niet belemmerd door een reeds bestaande priesterkaste?

Het kwam inderdaad wel eens tot een duel tussen de ingewijde en de ter plaatste reeds gevestigde priesters. Maar de ingewijde had nu eenmaal kennis en mogelijkheden, die een eenvoudige stampriester niet kende. Daarom erkende men uiteindelijk meestal de ingewijde wel. Grote priesterkasten kwamen niet zoveel voor, zodat het meestal een soort compromis werd, waarbij de ingewijde de priesters zijn leringen gaf, die deze integreerden in het bestaande geloof. In andere gevallen moesten de plaatselijke priesters onder druk van hun heer en het volk zich aan de ingewijde onderwerpen of wegtrekken.

Gastspreker.

De gastspreker wordt aangekondigd als een van de vroegere levende Boeddha’s. Zijn wijze van lering geven is vaak een soort hardop denken. Hij heeft een belangrijke functie in de Witte Broederschap en is een Meester van de Grootorde.

Broeders en zusters,

De weg van de oneindigheid is de weg van de onthechting. Men zoekt zichzelf te bevrijden van de waan van de angst en het begeren, die het eigen wezen beheersen en dwingen.

Zo nu zijn in deze tijden de krachten van angst en waan zeer sterk. Om deze krachten, die niet werkelijkheid zijn, te verdrijven, worden de krachten van de werkelijkheid geopenbaard.

Weet, dat achter elke begoocheling een werkelijkheid schuil gaat, die onveranderlijk is. Besef, dat achter alle schijn van krachten een werkelijke kracht schuil gaat, die groter en sterker is dan alle voorstelbare krachten en werkingen.

Zo heeft nu deze kracht zich gewend tot de wereld en de mens. In grote golven spoelt zij over de wereld uit en tracht daar, waar waan is, deze waan te breken. Zij zal hierin slagen. Zij echter, die zich vast blijven klampen aan de waan, gaan aan de waan ten onder.

Dit is de eeuw van de gouden krachten, van het Gouden Licht. Maar waar het Licht gulden is en helder, speelt over de wereld een rode vloed, die het verteren is van het dode lichaam van begeren en angsten, dat de mensheid zichzelf geschapen heeft. Indien gij in deze tijd wilt leven in kracht, zult gij niet mogen vrezen. Want hij, die vreest, wordt overgeleverd aan de rode vloed.

Indien gij de kracht, die leeft, wilt zien als een werkelijkheid, die in uzelf wordt tot een weten, een taak, die eeuwig is, zo zult gij afstand moeten doen van alle begeren, dat u beheerst. Slechts hij, die niet beheerst wordt door krachten buiten het Ik, maar vanuit zichzelf de wereld aanvaardt, met al haar aangezichten en de levende krachten van de wereld aanvaarden kan zonder één ogenblik van aarzeling, dit vanuit zijn vrije wil, zal de werkelijkheid beseffen en de kracht ontvangen, die weten en wijsheid is.

Het is goed om stil te zijn: hoe rustig is het, wanneer alle stemmen van begoocheling zwijgen. Drijvend in het eeuwig ‘niet’ zoekt zich de ziel de werkelijkheid.

En deze proevend, is zij vervuld van een onmetelijk geluk. Eens was het alleen voor zeer weinigen mogelijk tijdens hun stoffelijk bestaan deze vreugde te proeven. Nu echter is de kracht naderbij gekomen.

De kracht, waarin elke ziel vrij kan zijn en beschouwend, drijvend in de werkelijkheid, er haar taak ziet als een deel van de oneindige en tóch werkelijke schepping, waarin zij slechts deel heeft en taak heeft door de wil van de Schepper.

Men zal u in deze dagen zeggen: begeert gij kracht, zo is er kracht. Maar ik zeg u: zo gij de kracht niet begeert, maar tracht in vrede, in innerlijke eenheid met het Allerhoogste uzelf te zijn, zo zult gij meer kracht bezitten dan zij, die begeren.

Men zal u zeggen: dit is de tijd, waarin de waarheid zich openbaart. Maar zo gij de waarheid niet zoekt om haar zelf, zult gij nimmer kunnen erkennen, wat gij wel kunt ervaren in de vrede van uw eigen wezen omtrent de werkelijkheid van een leven, dat niet meer is gebonden aan de schijn en begoocheling van een eeuwige kringloop.

Weet, dat de taak, die velen op aarde thans wacht, wordt geboren uit de kracht van deze tijd. Het is de vervolmaking van een lange reeks misschien zinloos lijkende bestaanstoestanden, waaruit langzaamaan zich het grote doel in het bewustzijn heeft gebouwd. Eén te zijn met de werkelijkheid en deze werkelijkheid uit te dragen, omdat jezelf deel bent van alle dingen.

Vrees niet teveel, want wat kan de smart van een gehele wereld meer zijn in de werkelijkheid dan een korte bliksemschicht aan het werk van de eeuwigheid? Vrees niet voor uzelf. Wat kan u vernietigen, wanneer gij uzelf niet vernietigt?

Zeg niet: “geef mij een leven vol zekerheid”: zekerheid, zoals gij deze begeert, kan u niet gegeven worden, omdat zij, zoals gij haar begeert, waan is. Maar wees zeker in uzelf en gij zult de zekerheid van de waarheid bezitten.

Wie leeft vanuit zichzelf, vervullend de taak, die hem in het Al is toegewezen, is zeker, omdat hij onttrokken is aan vele dingen, die men nu nog werkelijkheid noemt, maar die verwaaien voor de tijd als nevelen voor een harde wind.

Indien gij, zoals zovele mensen, denkt aan wat mensen doen en laten, is dit een zware tijd voor u, vol van verrassingen en moeilijke ontwikkelingen. Maar zo gij zoekt naar datgene, wat de Eeuwige heeft gedaan, voor gij uw bewustwording beginnen kon, zult gij de waarden vinden in deze tijd, die vast zijn en onveranderlijk.

Gij vindt de kracht van uw eigen wezen. Bedenk, dat op de eerste dag bij het eerste Licht van de eerste geestelijke zon, de schepping zich onthulde en daarin reeds alle lijnen getekend waren, waarlangs ooit een ziel in waarheid kan gaan. De waarheid vinden is niet het kiezen van steeds nieuwe lijnen, maar het vinden van de lijn, die de voortzetting van uw wezen is.

In alle dingen is, ook in deze tijd, één waarheid, het is deze waarheid, die de krachten van uw tijd draagt, uw lot helpt bepalen en u de vreugde van de waarheid geeft. In uzelf ligt de sleutel van deze tijd en haar krachten. Wees dan dienaren van de waarheid, die zich aankondigt op deze wereld.

Dat u Licht worde gegeven op uw pad.

image_pdf