De transformatie van het ik

image_pdf

16 juli 1962

Transformeren is vervormen. Transformatie is vormverandering. U heeft ongetwijfeld allen, althans als, u de leeftijd hebt, dat het variété u nog bekend is – wel eens een transformatiekunstenaar gezien. Een man, die met een enkele grimas, een enkel gebaar de ijscoman op de hoek in Napoleon verandert om prompt daarop minister Oud of een andere bekende figuur sprekend uit te beelden en zingend als een Pisuisse ( Nederlandse zanger ) of Bandy de Bühne  ( naoorlogse variété artiest ) af te dansen. Dit soort transformatie, deze uiterlijke verandering vindt men nu bij elke mens terug. Wanneer je een mens observeert, kom je tot de conclusie, dat hij gedurende zijn leven drie of vier verschillende persoonlijkheden aan de buitenwereld toont. Ze zijn allen op dezelfde basis gebouwd, maar het gedrag verandert. Dezelfde mens, die in zijn jeugd onstuimig om – niet te zeggen losbandig – was, wordt aldra een ijverige en nauwgezette mens, die op zijn beurt een voorvechter wordt van elke beweging, die de losbandigheid van anderen, vooral bij jongeren, wil bestrijden.
De transformatie kan soms zelfs opvallend zijn. Er is een bekend schandaal geweest in de U.S.A. waar in een zuidelijke stad, een dame als voorvechtster van de zedelijkheid een grote reputatie genoot bij de ‘Daughters of America’, tot men ontdekte, dat zij in een andere – eveneens zuidelijke stad – een huis had geëxploiteerd dat ook hier te lande naar ik meen met een rood lantaarntje wordt aangegeven.
Hier heeft u dus de eigenaardigheid, dat de mens zichzelf uiterlijk transformeert. Hij doet dit, omdat hij in zijn leven met andere omstandigheden te doen krijgt. Er is dus sprake van een aanpassing. Deze aanpassing blijft uiterlijk. Ofschoon de mens zelf in deze verandering gelooft, zal zelden het werkelijk ‘ik’ – de geest – in deze transformatie mee zijn betrokken. Wij zouden dus allereerst kunnen stellen: er zijn in de doorsnee mens uiterlijke transformaties waarneembaar, die echter niet tot de geest doordringen en dus als oppervlakkige verschijnselen ons hier niet verder behoeven te interesseren. Alleen sociologisch zijn dergelijke veranderingen van belang.

Dan krijgen we te maken met een tweede vorm van transformatie waarbij wij misschien het best een volk als voorbeeld kunnen nemen.
Er is een tijd geweest, dat India een zeer hoge beschaving had vergeleken bij vele andere landen op de wereld. Zowel religieus en geestelijk als ook materieel was men veel verder gevorderd. In de tijd dat er in Zwitserland nog paaldorpen werden gebouwd, stonden daar reeds de eerste stenen paleizen. In de tijd dat men hier ternauwernood aan de armoedige en vuile steden was ontgroeid, bestonden daar reeds de grote marmeren paleizen, de grote tempels, die op het ogenblik nog de bewondering van elke beschouwer kunnen wekken, al zijn ze ruïnes geworden en dus vervallen.

Dit volk was eens veerkrachtig; eens was het buitengewoon actief. Maar al heel snel ontdekken we, dat er een verval komt. Dit verval begint ongeveer een 300 jaar na Christus. Er zijn daarvoor ook wel enkele perioden van verval geweest, maar in de historie blijf ik graag binnen het controleerbare. Er is nog een opvlammen; we zien Akbar de Grote als heerser optreden en zijn paleizen bouwen in Benares aan de Ganges. Maar zelfs dan is er eigenlijk geen veerkracht meer. De mensen zijn zozeer overtuigd van hun voortbestaan, zozeer fatalist geworden, dat van een werkelijke vernieuwing, van een werkelijke strijd geen sprake is.

Hoe nu te denken over dit eigenaardige verschijnsel. Op het ogenblik dat Indië begint te vervallen, beginnen de donkere middeleeuwen van Europa langzaam op te lichten. Wanneer in het jaar 800 het verval van de Indische rijken begint, zien we gelijktijdig het ontstaan van de grote rijken. En daarmee de grote beschavingsgolf, die over West-Europa spoelt. We zien dat de noordelijke gebieden steeds belangrijker worden. En als zo rond 1700 – 1800 de volkeren van Indië praktisch tot slavenvolkeren zijn vernederd, bloeit – waar eens een enkele Kaninefaat achter een eenzaam konijn tussen de vennen aanhuppelde – de handel van grote steden als Amsterdam. Dan is er de grote Hanze, die haar schepen uitstuurt over de oceanen, zoals het eens is gebeurd in lang vervlogen tijden bv. door de Phoeniciërs.

Waarom deze verandering? Er is ook hier wel degelijk sprake van een transformatie, waarbij het, ‘ik’ van een volk is betrokken. Want op het ogenblik, dat een bepaalde geestelijke rijpheid in een volk is bereikt, wordt het komend geslacht daarop volledig afgestemd. Wij weten nu, dat als gevolg daarvan elk kind, dat daarna wordt geboren, a.h.w. is voorbestemd om in een bepaalde richting te denken en te leven. Maar een geest, die haar hoogtepunt heeft bereikt en weer hernieuwd moet incarneren, zal juist een dergelijk gebied zeker niet kiezen. Hij zal pionieren; hij zal een nieuw terrein zoeken, een volk waarin andere denkwijzen en mogelijkheden bestaan.

En zo zien we dan de grote technische ontwikkelingen, de grote ontwikkelingen van handel en beschaving in het westen als gevolg van een soort migratie van incarnerende geesten. Zij verlaten een gebied, waarin zij nu niet meer verder kunnen en gehoorzamen onbewust aan de spreuk, die in Amerika later zo populair zou worden: Go west young ghost. Hier blijkt dus dat het geestelijk ‘ik’ zijn uiterlijke voertuigen steeds aanpast aan zijn behoeften en daarmede, de werkingen van het totaal van de wereld transformeert. Ook deze vorm van transformatie mogen we zeker niet vergeten.
Want wanneer u behoort tot een westerse samenleving, dan bent u erfelijk – d.w.z. door lichamelijke kwaliteiten en instincten, door scholing en het milieu – a.h.w. gebonden aan een bepaalde wijzen van handelen en denken. En zelfs als uw geest – misschien eens in het oosten levende, nu in het westen incarnerende – de oude oosterse denkwijze met zich brengt, zo zal zij nimmer de stoffelijke mogelijkheden vinden om deze oosterse wijsheid werkelijk en volledig in praktijk te brengen, zoals haar dat eens in een vroeger leven mogelijk was.
Dus mogen wij hier stellen: het ‘ik’ is afhankelijk van de fase van incarnatie en bewustzijn  mede van het volk, waarin het leeft. Een transformatie van het ‘ik’ kan nimmer geschieden, tenzij ze voortkomt uit de bestaande grondslagen en waarden, waarin het ‘ik’ op het ogenblik leeft.

Dan gaan wij eens verder kijken wat er nog meer aan transformaties en veranderingen plaatsvindt. En dan meen ik dat ik verstandig doe om nu eerst te wijzen op een paar eigenaardige punten in de wereld, de aarde zelf.
U zou de aarde kunnen verdelen in tien zones, tenminste als u de kern meerekent. U zou kunnen zeggen, dat die aarde de zetel is, het lichaam, van een bepaalde entiteit: de Aardgeest; en dat elk van die zones als een orgaan functioneert; m.a.w. zij reageert in het bijzonder op bepaalde uitwendige prikkels en zal op haar beurt bepaalde projecties van haar bewustzijn bevorderen.
Zo is er bv. – en niet eens zo ver onder u en nog grotendeels behorende tot de z.g. vaste aardkorst – een laag, die in het bijzonder elke gedachte van hartstocht en van strijd krachtig terugkaatst. Deze zelfde aardlaag heeft de eigenaardigheid te antwoorden door middel van aardbevingen, door veranderingen van temperatuur, door vulkanische werkingen, kortom, te reageren op alles, wat de mens in zijn gedachten naar voren brengt.
Als we aannemen, dat de aarde een entiteit is met verschillende organen, dan kunnen we ons ook voorstellen dat die Aardgeest, die ziel of geest van de aarde, een belangrijke taak heeft gehad in de schepping van de mens. Denkt u niet, dat ik van mijn onderwerp afwijk; het is noodzakelijk dit te zeggen. Wanneer nu de mens wordt geschapen, kan hij dus reageren op alles, wat die aarde in hem heeft gelegd, want hij is met haar verwant.
Is hij verwant met de kern zelf, dan zal hij met de aarde een zo groot mogelijke harmonie bereiken. Is hij alleen maar verwant met een van de delen ervan, dan zal hij onevenwichtig zijn en vaak met andere uitingen in strijd komen. Wij moeten ons realiseren, dat wij slechts als wij innerlijk beheerst werken uit de aarde werkelijk krachten kunnen putten. Een onjuiste instelling van de mens ontneemt hem kracht en daardoor de mogelijkheid om zijn eigen wezen aan te passen aan nieuwe en hogere toestanden en omstandigheden.
Hij wordt beperkt, omdat de aarde hem a.h.w. tegenwerkt; en dan kunt u spreken over aardbevingen, over een slecht klimaat, over aardstralen. Maar dan zou ik in dit verband toch ook wel willen zeggen, dat er hier sprake is van een verkeerd gebruik van gedachten. Nu wil ik volledigheidshalve nog een ander punt aanhalen, dat echter ook slechts zijdelings met het eigenlijke onderwerp in verband staat. Dat is dit: voordat er iets is geschapen, is er de gedachte. U zou dus mogen stellen, dat elke gedachte, die intens genoeg bestaat, wordt verstoffelijkt, in materie wordt omgezet. Dan zal in het begin de Schepper ons ook hebben gedacht. Zijn gedachte is vlees geworden. Maar de gedachte zelf kan een fragment zijn of ze kan volledig zijn.

Ik kan mij de mensheid als geheel voorstellen als de volledige scheppende gedachte van de Schepper of desnoods van een Aardgeest of van een Zonnegeest. Nimmer echter elke mens individueel. Elke mens is een fragment van een totale gedachte. In de tweede plaats. Elke mens denkt. Als hij denkt, schept hij bepaalde waarden. Hoe intenser hij aan deze waarden denkt, hoe groter de mogelijkheid dat ze stoffelijke werkelijkheid worden.
Wanneer een groot deel van de mensheid gezamenlijk denkt, is het wel zeker dat hetgeen zij gezamenlijk denkt en verlangt tot een materiële werkelijkheid wordt gemaakt. Dit is belangrijk. Want indien ik mijn wereld zou willen veranderen en de gehele mensheid zou in dit denken één met mij kunnen zijn, dan zou al hetgeen wij gezamenlijk intens denken tot een werkelijkheid worden gemaakt; misschien door ons eigen wezen of door omstandigheden waar we verder niets vanaf weten, maar het komt er.
Wanneer anderen aan mij denken en mij anders wensen dan ik ben, dan heeft dit ook zijn uitwerking. Het kan op twee manieren geschieden: het kan mij prikkelen tot een strijd, die wederkerig is en waarbij krachten worden gebruikt zonder meer, of mijn wezen wordt inderdaad aangepast. Die aanpassing geschiedt nooit aan mijn wezen, aan mijn leven, maar altijd aan dat van een ander.

Een transformatie van het ‘ik’ dat door anderen is opgelegd, is zelden gunstig. Wij moeten dus uitgaan van het standpunt, dat wij, ongetwijfeld gebruikmakende van de gedachtekracht en verder in overeenstemming met die sfeer in de aarde, waarmee we het sterkst verwant zijn – het ‘ik’ moeten veranderen tot iets, dat grotere mogelijkheden heeft.

Wat nu is voor een mens de meest wenselijke verandering? Een verandering, die alleen uiterlijk is, heeft – zoals wij hebben vastgesteld – geen zin. Een verandering, die zich alleen innerlijk afspeelt, zal over het algemeen slechts tot strijd met de buitenwereld voeren en daardoor allerhande onaangename en onmogelijke situaties tot gevolg hebben. Wij moeten dus streven naar een innerlijke verandering, waaraan een uiterlijke, daarmee gepaard gaande verandering direct is verbonden.
De transformatie kan nimmer alleen uitgaan van de geest. Ze kan nimmer alleen uitgaan van de stof, zolang wij zelf trachten hieraan leiding te geven. Elk begin zal ook hier moeten voortkomen uit de gedachte: wat wil ik eigenlijk zijn? Wat wil ik worden? Hoe stel ik mij dat voor? Hoe intens kan ik het mij voorstellen? In hoeverre kan ik er één mee zijn?
Want alleen als ik innerlijk een gedachte heb geformuleerd, die intens genoeg is om in haar geheel beleefd, ervaren en voorgesteld te worden, kan ik proberen haar tot een realiteit te maken. Maar wanneer ik er ergens een tegenzin in heb of haar afkeur, ontstaat strijd. Niet alleen dat mijn bereiking dan in gevaar komt, maar de mogelijkheid ontstaat zelfs, dat ik ongunstige dingen, die in mij gebleven zijn, ga verwezenlijken.
Daarom moet men niet alleen denken en een voorstelling vormen, waarmee men volledig een kan zijn, maar bovendien moet die voorstelling op een beheerste wijze worden gevormd. Alleen de mens, die meester is over zichzelf en zijn voorstelling van datgene, wat hij voor zichzelf verlangt volledig omschreven uitdrukt en daarbij geen verdere afwijkingen of fantasieën in zich toelaat, heeft de mogelijkheid om ook in het geestelijk bewustzijn en desnoods zelfs in de stoffelijke vorm en mogelijkheden deze verandering te verwerkelijken. Maar dat zegt ons nog niet, wat voor de mens begeerlijk is.

U hebt een bepaald type, een bepaald karakter. U hebt een lichaam met bepaalde eigenschappen, welke zijn vastgelegd. U leeft in een wereld, waarin alleen bepaalde vaste regels erkend zijn, waarin de mogelijkheden – ook die van materiële aard – begrensd zijn. Uw transformatie kan daarom nimmer alleen het uitbreiden van het bestaande betreffen; dat is alleen mogelijk, als ik mij beperkt tot de uiterlijke variatieschijn en mijzelf blijvende, uiterlijk iets anders toon.
Maar als ik nu eens overga tot het werken op basis van hetgeen ik ben, van wat mijn stoffelijke mogelijkheden zijn en wat mijn bewustzijn is, dan zal ik ontdekken dat tonen of klanken in het innerlijk leven een bepaalde relatie vertonen. Kleuren en geestelijke ervaring eveneens. Een ervaring, die eens alleen stoffelijk mogelijk was, wordt nu ook geestelijk mogelijk.
Ik ben op een hoger niveau van trilling gekomen. Dat wil niet zeggen, dat de stoffelijke werkelijkheid verandert; het wil alleen zeggen, dat diezelfde stoffelijke werkelijkheid een andere, diepere betekenis krijgt, dat zij andere en hogere krachten tot zich trekt en andere eveneens op hoger niveau gelegen mogelijkheden tot uiting en schepping door de gedachte zal voortbrengen. Hier heeft u dus een punt van uitgang.
Voor een mens kan een transformatie alleen begeerlijk zijn, die is gebaseerd op zijn wezen, zoals het nu is en op zijn huidige mogelijkheden en bestaande inzichten. Wat zou een mens dan willen worden? Hier treden heel vaak vergissingen op. Velen van ons zouden zich willen transformeren tot iets, dat ze nooit, zouden kunnen zijn. Er zijn mensen, die zichzelf willen transformeren tot een stralende schoonheid, een nieuwe Adonis, een nieuwe Helena van Troje. Anderen zouden plotseling willen worden tot profeten en wonderdoeners, tot Pythia’s der nieuwe tijd. Ook dat is niet doenlijk.
We kunnen niet uit onze huid kruipen en in een andere huid stappen. We hebben een basis, een grondeigenschap. Laten wij ons daarom bij elke poging om het ‘ik’ te veranderen, te verbeteren en te wijzigen eerst eens afvragen: Wat ben ik eigenlijk en wat zijn mijn beste mogelijkheden? Wanneer u nl. uitzoekt wat uw beste kwaliteit, uw beste mogelijkheid is, dan kunt u zeggen: deze zou ik dus a.h.w. verveelvoudigd willen zien. Er is iemand, die gewoonlijk anderen helpt. Dit helpen is een goede eigenschap. We gaan ons voorstellen: hoe kan ik beter, vollediger helpen?

Want daarvan kan ik mij een beeld maken. Hier kunnen de gedachten iets scheppen, dat desnoods in materiële werkelijkheid kan worden omgezet en daarbij behoeft het eigen ‘ik’ niet te worden aangetast. Dromen zijn zinloos. Niet zoiets van:  nou ja, ik geef nu wel een dubbeltje aan een bedelaar, maar als ik miljonair was, dan zou ik hem een ton geven. Daarmede komt u niet verder. Maar zo in de gedachte van: nu help ik enkele mensen, maar als ik mij voorstel, hoe ik op diezelfde wijze ook anderen zou kunnen helpen, hoe ik dit intenser, grootser, mooier zou kunnen doen en ik ga mijn wezen daarop richten, dan gebeurt er iets eigenaardigs.
Ik ben uitgegaan van een bestaande mogelijkheid. Ik ben uitgegaan van mijn eigen wezen. Mijn gedachte schept iets buiten mij en gelijktijdig reageer ik innerlijk op alles wat uit die gedachte tot stand komt. Mijn wezen wijzigt zich en die wijziging projecteert zich naar buiten. Iemand die bijv. altijd chagrijnig is geweest en nooit uit de plooi kwam, vindt ineens een nieuwe levensvreugde; die mens verandert. De omgeving zegt: wat zie je er vrolijk uit! Het is net, of je jonger bent geworden.

Maar er is nog meer bij. Diezelfde mens krijgt ook meer vitaliteit, hij heeft meer veerkracht, hij krijgt veel meer mogelijkheden en in zijn bewustzijn ervaart hij nieuwe kracht en ziet een nieuwe mogelijkheid in het leven. Het kleine begin breidt zich uit. Voor het denken ontstaan steeds meer beelden, die een vaste vorm aannemen en die hij kan verwerkelijken. Beelden, waar je niet omheen fantaseert en waarvan je voelt; dat kan ik waar maken. Op die manier ga je dus in jezelf eerst de vorm scheppen, waarin je een deel van je eigen wezen door je eigen krachten zult gaan openbaren. En het stoffelijk ‘ik’ reageert erop.
Als u altijd een beetje kribbig bent geweest, dan blijft u het; maar uw kribbigheid krijgt toch een andere toon. Ze wordt voor anderen misschien gemakkelijker te aanvaarden. Als u altijd slordig bent geweest, zult u het wel blijven; maar uw slordigheid krijgt een enigszins ander karakter. Alles wordt getransformeerd en blijkt een uiting te zijn van een hogere trilling en een hoger, bewustzijn.
Nu kunnen we natuurlijk uittrekken om met vele mooie woorden en vreemde termen onszelf voor te goochelen, dat we bezig zijn onszelf te transformeren, dat we krachten transmuteren, dat we geestelijke waarden manifesteren en wat voor plechtige woorden er nog meer zijn. Hierin schuilt een groot gevaar! Want kan ik bv. een kracht in mijzelf werkelijk transmuteren? Natuurlijk. Als ik maar eerst zover ben om in staat te zijn die mutatie mogelijk te maken; nl. dat ik met mijn eigen wezen, met mijn eigen krachten over de tussenliggende ruimte kan springen. Maar dat kan ik alleen, als ik eerst mijzelf heb getransformeerd tot een normaal redelijk wezen, dat door zijn eigen persoonlijkheid dat hogere bereikt.
Wanneer ik grote woorden gebruik, als “de avatar van Krishna’ of ik spreek over “de in mij herboren Christus”, dan misleid ik mijzelf ook vaak. In plaats van mijzelf te transformeren probeer ik krachten in mij om te zetten, waaraan ik absoluut geen houvast heb. Iemand, die niet eerst in zichzelf de juiste inzichten, de juiste harmonie, de juiste hogere bewustzijnsgraden en waarden heeft ontwikkeld, zich niet heeft aangepast aan ‘het hogere’, dat hij zoekt, die vindt het goddelijk Licht nog veel ongrijpbaarder dan een speciale aal in een ton vol.
En daarom, eerst wél uitgaan van de werkelijkheid, maar die werkelijkheid moet op een ander niveau komen. Ik kan dit niveau als bestaand aannemen. In het Goddelijke zijn alle dingen waar. En alles, wat er ooit op deze wereld zou kunnen leven, leeft in het wezen der aarde, zal daarin zijn reflex vinden en zal uit die aarde zijn krachten putten. Zo goed als de eenvoudigste mos soort evenveel levenskracht kan putten voor haar bestaan als u als mens voor het uwe. Dan, verander jezelf. Pas jezelf aan bij een nieuwe wereld, een nieuwe mogelijkheid. Transformeer nooit het eigen ik’ alleen maar in de zin van een menselijke stelling.

Er zijn mensen, die zeggen: “ja, maar dat is allemaal bijgeloof. Alleen binnen onze kerk, ons genootschap, onze denkwijzen is er iets te bereiken.” Fout!

Op het ogenblik, dat ik mij tracht te transformeren op grond van buiten mij vastgelegde waarden, ga ik niet meer van mijn eigen wezen, van mijn eigen persoonlijkheid uit. Wat ben ik? Dat is de vraag, waarvan ik moet uitgaan. Wat is mijn karakter, wat zijn mijn gedachten, wat zijn mijn verlangens? En dat moet ik dan – en zo vrij mogelijk – kunnen omzetten in een voor mij hanteerbaar beeld of in een gedachte van het hoge, die inderdaad zo kan bestaan; niet een sprookje en niet een droom.
Ten hoogste iets, dat je na vele jaren kunt bereiken. U kunt bv. gewoonlijk 10 kilo tillen. Stel u voor, dat u 50 kilo kunt tillen, maar nooit dat u 1000 kilo kunt tillen, 50 kilo tillen is menselijk, dit is voorstelbaar. Als u gaat trainen, kunt u dit bereiken. Als uw gedachten zich hiermede voortdurend bezig houden, zult u gaan trainen. Maar uw geestelijke instelling op het geheel zal ten gevolge hebben, dat uw training eerder resultaat heeft. Niet dat ik u tot gewichtheffers wil maken, helemaal niet.
Er zijn echter bepaalde lasten van denken, van het leven, die ons op dezelfde manier zwaar vallen. Wij hebben zorgen en kunnen die op het ogenblik nauwelijks baas. Maar we kunnen ons voorstellen, dat we ze wel meester kunnen worden. En dat is ons uitgangspunt, zolang dit nog in de werkelijkheid ligt. Door ons aan te passen aan de betere mogelijkheden, die we in en rond onszelf erkennen, veranderen wij onszelf.
Hiermede zou ik misschien mijn onderwerp kunnen beëindigen, maar ik wil toch nog terugkomen op wat anders; u leeft niet alleen. Wanneer ge uzelf transformeert en deze transfiguratie – want dat is dus eigenlijk het resultaat – omvat de geest en de stof, dan zult u stoffelijk andere mogelijkheden krijgen, andere behoeften misschien en een andere taak. Geestelijk zult u echter behoren tot een andere sfeer, zo ge wilt tot een andere straal. Je zult dus, indien gij u hierop richt, in de stof worden gesteund door de aarde.
Maar op het ogenblik, dat uw beeld van het geestelijke nauwkeurig genoeg is gevormd, wordt u tevens a.h.w. omhoog geholpen in de sfeer, waaraan u op het ogenblik juist even houvast hebt. Er is dus zowel geestelijk als stoffelijk voldoende hulp; maar die hulp zet pas, wanneer we in onszelf de juiste gesteldheid reeds weten te bereiken. U kunt niet zeggen: “ik ga mijzelf transformeren tot een mens van geestelijke waarde en geestelijke kracht” en verwachten dat een ander u dan wel gelijktijdig zal opheffen tot de begeerde hoogte.
U zult een groot gedeelte van de weg zelf moeten gaan en pas op het laatste deel, wanneer u in uzelf reeds het denkbeeld hebt gevormd, wanneer u a.h.w. uzelf reeds aan het veranderen bent, krijgt u ineens hulp, waardoor u sneller bereikt, waardoor u grotere mogelijkheden hebt. Dit is een belangrijk aspect. De mens is dus bij dit wijzigen van zijn eigen persoonlijkheid niet alleen op zijn eigen krachten aangewezen; hij moet zelf het begin maken. Zo zijn er nog enkele punten, die ik toch ook graag naar voren wil brengen.

Wanneer ik mijzelf ga transformeren; d.w.z. mijzelf ga veranderen en ik verstoor daarmede bestaande harmonieën, condities en verhoudingen, waaraan ik mij toch innerlijk nog enigszins gebonden acht, dan doe ik verkeerd. Doordat ik verkeerd handel, zal ik de werkelijke transformatie voor mij onmogelijk maken. Ik ben tegen mijzelf gekeerd. De krachten van onzekerheid, onrust en misschien van enig zelfverwijt, die ik bewust voor mijzelf dan nog weet weg te praten, verbinden mij onderbewust met dat deel van de aarde, dat een reflex geeft op die onrust.
Alle gunstige krachten, die ik misschien van elders uit de stof zou krijgen, worden teniet  gedaan. Mijn gevoel van schuld brengt mij ertoe mij voor bepaalde waarden van het Licht af te sluiten. En dan kan ik wel heel erg nadenken over dat grote kosmische witte licht, maar op het ogenblik dat ik mij schuldbewust voel en zeg: “Maar voor een bepaald deel van mijn wezen kan ik het niet aanvaarden,” zal het mij nimmer werkelijk kunnen omvamen.
Mijn transformatie is dan ook slechts mogelijk, indien zij niet slechts is gebaseerd op mijn eigen wezen en eigenschappen, maar bovendien op mijn verplichtingen, mijn verhoudingen in de wereld, zoals ik die bewust en onderbewust erken.

Daarom is het goed bij transformatie allereerst uit te gaan van de bestaande condities in je eigen wereld. Want daarin ben je groot gebracht en al weet je het misschien zelf niet, je hangt eraan. Ga nimmer tegen al het bestaande in, maar probeer u ook daarop te baseren. Ga uit van een verbetering van het bestaan; nimmer van een absolute omwenteling.
Wanneer u te maken krijgt met de z.g. innerlijke verlichting, dan zult u zich op een gegeven ogenblik van binnen heel anders voelen dan van buiten. Het lijkt, of er een licht of een kracht in u leeft, waarmee u eigenlijk niet eens raad weet. Het zal u heel vaak teleurstellen, dat uiterlijk van dat licht zo weinig merkbaar is. Hier is geen sprake van een werkelijke verandering in uw wezen en persoonlijkheid. Er is alleen sprake van een tijdelijk contact met de lichtende kracht of met één der krachten van licht op een voor uw eigen beheersing vaak te hoog niveau.
Hier bent u dus afhankelijk van wat men u geeft. U kunt u daarop afstemmen, maar het is geen beheersbaar iets. Om het beheersbaar te maken, moet u in die richting streven.

Zeg nimmer:” het licht zal in mij werken”. Maar stel: Ik aanvaard al wat ik aan licht in mij vind. Ik zal daaruit een beeld vormen, hoe ik zelf dien te zijn in overeenstemming met dit licht, waarbij ik uitga van mijn huidige persoonlijkheid, mijn huidige eigenschappen, zover als ik die ken en besef en de wereld van heden, waarin ik moet leven. Dan eerst kunt u naar het Hogere toe groeien. Nimmer door het Hogere in uzelf te aanvaarden alleen. Elke tekortkoming jegens anderen, die je bewust of onbewust beseft, is een hinderpaal voor een verandering ten goede.

Een mens, die sterk ten goede streeft, zal heel vaak door eenzijdigheid van denken en streven, door een zekere minachting voor wat hij dan – zoals het zo vaak gebeurt – ziet als die overbodige stoffelijke consequenties en verplichtingen, die zich daarbij dus dan maar moet aanpassen, de kans krijgen dat hij zich in feite transformeert tot iets, dat minder actief is, minder werkzaam. Zo iemand wordt van een daadkrachtige en sterke persoonlijkheid misschien op de duur een sluimerende kracht, die met een zeker fatalisme de wereld en alles aanvaardt, maar daardoor ook de stuwkracht niet kan opbrengen om zichzelf nog ten goede te veranderen of voor anderen iets ten goede tot stand te brengen. Een zeer belangrijk punt, vrienden, dat wij – als wij spreken over de transformatie van het ‘ik’ – zeker niet buiten beschouwing mogen laten. Dan heb ik nog een laatste punt, voordat ik mijn inleiding ga besluiten.

Wanneer wij het hebben over de transformatie van het ‘ik’, zijn de mensen geneigd dit te verbinden met een tijd, dan wel het te zien als een mirakel. Tijd bestaat voor u op de aarde geheel anders dan voor de Aardgeest in de aarde. Uw eigen geest en de sferen daarbuiten zijn voor een groot gedeelte tijdloos. Ze hebben geen tijdsbewustzijn. Gedachten zijn niet tijd gebonden. Elke transformatie is mogelijk binnen een tijd, die uiteenloopt van nihil – dus menselijk gezien niets – tot aeonen van jaren. Wanneer mijn denken sterk en helder is en ik heb de gedachte gevormd, dan is de verwerkelijking a.h.w. aanwezig. Streef ik stoffelijk om die verwerkelijking dus ook in de materie door te zetten, dan zal dit denkbeeld in onbeperkte kracht en niet aan tijd gebonden mij kunnen helpen om tijdelijk een materiële tijd. a.h.w. te rekken; ik doe in enkele minuten meer dan anders in uren.
Daarom kan elke mens zijn eigen wezen veranderen, of hij nu 82 is of 12. Daarom kan elk leven uit die verandering vruchten plukken, of je nu nog 6 maanden te leven hebt of 60 jaren. Er is geen enkele begrenzing aan of beperking voor het transformeren van het ‘ik’. Wanneer een transformatie op aarde slechts beperkte werkingen geeft, omdat u bijv. geen tijd van leven hebt, zo is uw geest mede veranderd. Ze zal op grond van deze transformatie, die stof en geest gezamenlijk doormaakten, een andere mogelijkheid krijgen in de sferen. Ze zal een hernieuwde incarnatiemogelijkheid zoeken en daardoor vaak sneller en beter haar einddoel bereiken in grotere overeenstemming met alle krachten, waarvan zij deel is, dan zonder dit mogelijk zou zijn.

Daarom, als u meent dat dit onderwerp ook voor u raadgevingen of aanwijzingen bevat, probeer het. U bent er niet te dom of te knap voor, niet te oud of te jong. U heeft er altijd de tijd voor; uw tijd is onbeperkt. En als u meent, dat ik in mijn betoog fouten heb gemaakt of onduidelijk ben geweest, dan zal het mij een waar genoegen zijn u na de pauze daarover te woord te staan. Ik hoop zelfs, dat u vele belangrijke en interessante vragen zult hebben, waaruit niet alleen uw belangstelling blijkt, maar er voor mij de mogelijkheid rijst u verder te helpen in de richting van de persoonlijke bewustwording en ontwikkeling.

Vragen.

  • Als ik uw inleiding goed heb begrepen, dient het streven naar transformatie in de eerste plaats gericht te zijn op hoger geestelijk bewustzijn. Is dit ook te bereiken, wel te verstaan met dit doel voor ogen, langs meer wereldlijke, stoffelijke strevingen zoals: betere gezondheid, betere maatschappelijke positie enz.?

Dit is een vraag, die voor mij een beetje moeilijk is te beantwoorden. Wanneer we nl. uitgaan van het idee, dat ik dus streef naar een verandering van mijn wezen met daarbij een hoger geestelijk doel voor ogen, dan zullen daarvan ongetwijfeld stoffelijke hervormingen en veranderingen het gevolg zijn; m.a.w. u kunt zich niet uitsluitend geestelijk transformeren, er moet altijd een stoffelijke weerkaatsing zijn.
Maar aan de andere kant: wanneer u nu eerst gaat streven naar een goede gezondheid. Of naar een betere positie of hoger aanzien, dan zult u daardoor een bepaalde richting opleggen aan uzelf, die misschien niet geheel met uw wezen of karakter strookt. U zult daardoor misschien eisen aan uzelf gaan stellen, die niet helemaal overeenkomen niet uw geestelijke inborst, uw geestelijke mogelijkheden. En dan zou een dergelijk streven dus absoluut foutief kunnen zijn.
Aan de andere kant is het logisch, dat – wanneer ik mij een geestelijk doel stel en daarbij inderdaad aanneem dat iemand, die dus een transformatie van het ‘ik’ nastreeft, daarvan ook geestelijk rijker en beter wil worden en daaruit altijd wel weer een drang zal voortkomen om ook in de stof iets te doen. Wanneer u nu geestelijk gaat streven naar grotere evenwichtigheid, dan vloeit daaruit als vanzelf voort dat u moet zorgen, dat uw lichaam dat evenwicht ook bezit. U streeft dan tevens naar een betere gezondheid. Wanneer u streeft naar een grotere mogelijkheid om anderen te helpen, dan is het eigenlijk heel logisch dat u dus ook stoffelijk probeert de middelen voor uzelf te verwerven, waardoor die hulp eenvoudiger zou zijn.
Het antwoord ligt hier dus in de stelregel, dat ik mijn geestelijk doel eerst vaststel. Ik ga altijd uit van mijn geestelijk doel. Ik vorm mij daarvan een zo juist mogelijke voorstelling in geestelijke zin. Ik vraag mij af, hoe ik deze zo juist mogelijk stoffelijk kan verwerkelijken en ik begin te werken aan de stoffelijke mogelijkheden, waarbij ik mij geen afwijkingen van het denkbeeld meer veroorloof; integendeel mij aan één gedachtebeeld vasthoud en dit tracht om te zetten in de praktijk. Alleen dan kan al datgene, wat ik heb gesteld, werkelijk gelden.

  • De oosterling in het algemeen en de Japanner in het bijzonder wijdt zijn leven aan de transformatie van het ‘ik’. Hierbij is één van de punten: de oefening van ‘het midden’. Zo dit binnen het raam van uw voordracht valt, zou ik hierover gaarne iets meer willen vernomen.

Het valt niet direct binnen het kader van de voordracht, maar iets kan ik er wel van zeggen. Wanneer we uitgaan van het standpunt, dat ik mijzelf a.h.w. moet veranderen tot iets hogers, dan moet ik ervoor zorgen, dat ik alle mogelijkheden heb om dit inderdaad te bereiken.
Ik ga dus uit van een combinatie van meditatie, lichamelijke training en zekere regels van gehoorzaamheid om mij daardoor te harden en dus in staat te stellen verder te komen. De ‘Weg van het Midden’, zoals deze in Japan wordt geleerd, is in feite overigens een mystieke weg. Een mystieke weg, die weliswaar een groot aantal lichamelijke oefeningen en scholingen met zich brengt, bovendien een zekere strijdvaardigheid en het wegcijferen van het eigen ‘ik’. Maar, daarnaast voornamelijk uitgaat van de gebondenheid van datzelfde ‘ik’ aan een groter geheel. Een geheel, dat dus niet alleen maar stoffelijk bestaat, maar dat ook geestelijk aanwezig is.
We zien in een licht gewijzigde vorm iets dergelijks optreden bij de Indiërs in de vorm van bv. Yoga, maar ook als bepaalde oefeningen, die door de Brahmanen worden aanbevolen. We zien ook soms bij de Boeddhisten een training, waardoor het lichaam wordt gehard en dat ondanks de vreedzaamheid van de leer zelf een zekere strijdvaardigheid. Wordt bevorderd om juist daardoor weer het pad van vreesloosheid en begeerteloosheid te kunnen gaan. De grote fout echter, welke de westerling maakt die dit alles beoordeelt, ligt wel in het feit dat hij vergeet daarbij in beschouwing te nemen, de gebondenheid aan een maatschappelijk bestel, dat sterk van het zijne verschilt.

Zo is bv. in Japan het streven hoofdzakelijk gelegen in een bepaalde vorm van Boeddhisme, nl. in het Zen. Daarin vinden we het zeer sterk. Ook in een bepaalde meer Taoïstische bestreving komt deze drang, de gemeenschap voorop te stellen, tot uiting. “Ik ben een deel van de gemeenschap, ik streef voor de gemeenschap.” Datzelfde zien wij in gewijzigde vorm bij de yogi optreden. Want ook de yogi mediteert over het geheel en beschouwt zichzelf daarvan als een onbelangrijk deel.
De westerling is daartoe niet geneigd. Hij kan het proberen, maar blijft altijd uitgaan van zichzelf, want dit is in hem gelegd door zijn opvoeding, door de maatschappij, waarin hij leeft en de rest. Hij moet wel op zichzelf terugvallen; en in dit geval moeten we dus ook stellen, dat zijn weg van magische strevingen, van lichamelijke oefeningen, het zoeken van lichamelijke energie en harmonie, van energie op het gebied van levenskracht en harmonie op dat terrein enz. moet liggen in een zuiver persoonlijke levenshouding.
Ik zou het verschil haast willen omschrijven als het verschil tussen de volkseenheid, zoals die in een dictatuur wordt gezien en het individuele recht, zoals het in een democratie behoort gezien te worden. Niet dat dit altijd gebeurt. En ik geloof, dat door dit verschil op de voorgrond te stellen ook de gehele waarde verandert.
Wanneer een westerling Yoga beoefent, komt hij tot geheel andere resultaten dan een oosterling bij gelijke oefening. Wanneer een westerling zich bezig houdt met de filosofie, de mystieke achtergronden van het Zen Boeddhisme, dan komt hij weliswaar tot een begrip van het Hogere, maar dit is haast niet te vergelijken met de begrippen, die de oosterling zelf daar omtrent heeft. Daarom ligt de beleving op een geheel ander vlak.
Wanneer men hiermede rekening wil houden, dan kunnen we stellen: de ‘Weg van het Midden’ als zodanig is voor de doorsnee westerling niet te gaan op de wijze, waarop een oosterling deze bewandelt; maar wel kan hij de weg van het juiste midden, van het gulden midden volgen; en dat is weer een andere kwestie.
Want het gulden midden is: zonder veroordelen, zonder vrees, zonder begeren, het juiste te doen door zelf aan anderen te geven in de hoop, dat zij dit op hun beurt weer zullen doen, anderen te helpen in de hoop, dat zij anderen zullen helpen. En dan ontstaat er een eenheidsbegrip, dat binnen het individu kan liggen. Bereid ik me, daarop voor door gebruik te maken van lichamelijke oefeningen of van bepaalde vormen van geestelijke scholing en magie, dan kan ik als westerling inderdaad daarmede iets presteren.

  • Ja, deze vraag heb ik nl. gesteld, omdat ik kortgeleden dit onderwerp onder ogen heb gehad. Nu dacht ik, dat onder het ‘Midden’ wordt verstaan het Japanse woord ‘hara’. Dat komt o.a. voor in het woord harakiri. ‘Hara’ dat het eigenlijke is, op de ziel betrekking heeft, als het middelpunt van de persoonlijkheid. Daaromtrent had ik gaarne uw zienswijze vernomen.

Wanneer u uitgaat van het begrip ‘hara’ dan moogt u dat nooit als ‘ziel’ vertalen. Het is: ‘zetel van het leven’; en dat is heel iets anders. En ‘zetel van het leven’ betekent: de zetel van eenheid met een volk, niet een groep en dergelijke. Harakiri bv. is het wegnemen van een lichaam, dat in de gemeenschap niet thuis hoort. Dit is niet noodzakelijk voor de persoonlijkheid als zodanig, maar de gemeenschap bepaalt dit om zo de geest – de ziel, als u het zo wilt zeggen – vrij te maken om in die gemeenschap voort te bestaan. Dus daarvan mogen wij zeker niet uitgaan. Nu is het geheel van die leer, de oefeningen en de meditatievormen, daarbij behorend, juist gebaseerd op het vinden van die eenheid met het geheel, maar niet een wegcijferen van het ‘ik’.

  • Komt men dan niet dichtbij het idee van kosmisch bewustzijn?

Neen. Want men bindt zich niet aan de kosmos aan de kosmische eenheid. Dat is juist wat de westerling niet begrijpt. Een Japanner bindt zich niet aan de kosmos. Hij bindt zich aan zijn volk, aan zijn voorouders. Hij bindt zich aan de bestaande orde, waartoe hij behoort; niet aan de kosmos. Zo doet de Yogin dat in zekere zin ook. Alleen, die groeit dikwijls daarboven uit. Slechts wanneer wij de richting uitgaan van het Zen Boeddhisme, is er een uitweg, omdat Zen op een gegeven ogenblik de mogelijkheid laat om het ‘ik’ te beschouwen als een deel van de kosmos en als de representant daarvan. En door dit representeren van de kosmos vallen dan alle andere banden, als daaraan ongeschikt zijnde, weg. Maar dat is alleen de hoogste trap.

  • Is transformatie van het ‘ik’ mogelijk door middel van posthypnotische suggestie?

Oppervlakkige transformatie, ja. Ik zou haast zeggen: een vorm van variété transformatie maar geen werkelijke persoonlijkheidstransformatie. Om u een vergelijking te geven: er zijn tegenwoordig in uw wereld nogal veel automaten. Laten we nu eens stellen dat er een automaat is, waarin chocolademelk, gewone melk en karnemelk zitten. Wanneer ik nu het circuit, dat karnemelk aflevert, buiten werking stel, is dan de automaat daardoor werkelijk veranderd?
De posthypnotische suggestie doet niet veel anders dan dit: het schakelt een bepaalde reactie uit of schakelt haar om. In plaats van karnemelk neem ik bijv. zoete melk uit de automaat; maar deze blijft dezelfde. Posthypnotische suggesties kunnen worden gebruikt om een mens tijdelijk – let wel, tijdelijk – van bepaalde dwingende beelden, welke dus a.h.w. mechanisch in hem verder voortbestaan, te bevrijden. Het is een lichamelijke en geen geestelijke kwestie. Een psycholoog of een psychiater zal dit onder zekere omstandigheden kunnen doen. Bij een bepaalde neurose bijv. geeft hij een suggestie, een hypnose met een nawerking. Er ontstaat rust, omdat de neurose voorlopig niet tot uiting kan komen en de andere denkprocessen, die daardoor niet meer worden gestoord, gaan normaal verder.
Er komt een ogenblik, dat die neurose toch terugkeert, maar ze is dan verzwakt t.o.v. de rest van het denken, dat nu immers normaal is. De kans is dan zeer groot, dat het neurotisch verschijnsel beter onderdrukt wordt, dat het meer beheerst wordt en op de duur kan het zover komen, dat de neurose absoluut binnen het bestel van de persoonlijkheid blijft.
U kunt bv. een mens suggereren, dat hij niet mag roken. Dat is een van de weinige middelen, waarmee je iemand zeer snel van het roken kan afhelpen. Op een gegeven ogenblik komt die mens echter toch voor de vraag te staan: wil ik roken of wil ik niet roken? Wanneer hij besluit, dat hij – omdat het zo gezellig is – een sigaret zal nemen of een borrel, dan wordt het hele werk daardoor ongedaan gemaakt. Dan bestaat weer de oude toestand.
Hieruit kunt u zien, dat er met hypnose geen werkelijk diepgaande transformatie mogelijk is. Maar dit is begrijpelijk. Bij hypnose nl. worden de persoonlijkheid en de wil van het sujet uitgeschakeld, maar tijdelijk en slechts tot een bepaalde hoogte. Zolang die toestand blijft bestaan, neemt een ander het bewust gezag over het sujet over. Hij kan dit zover voeren, dat hij ook diens astraal voertuig en onder omstandigheden zelfs het levenslichaam voor een gedeelte kan richten en beheersen, maar verder komt hij niet.
De werkelijke kern – de ziel en het daaromheen liggende bewustzijn, de geest – blijven beide vrij van deze suggestie. Maar op het ogenblik, dat deze vreemde wil is overwonnen of niet meer een sterke invloed uitoefent, zal dus de oude persoonlijkheid trachten haar rechten te hernemen. Zelfs indien dit niet zou slagen, heeft de geest aan deze verandering, zelf geen deel gehad; zij zal eerder terug streven naar het bestaan van de oude omstandigheden.
Daarom is na de dood geen feitelijke transformatie het gevolg, maar een terugkeer tot het standpunt ongeveer gelijk aan het ogenblik, waarop de beheersing door hypnose ophoudt.

Hypnose kan medisch gezien een groot en goed hulpmiddel zijn. Maar hypnose kan ook zeer gevaarlijk zijn, want men heeft zelf gedurende de periode, dat de hypnose werkt en de posthypnotische suggestie duurt, slechts een beperkte vrijheid van wil. Men is dus niet volledig zichzelf. Zelfs wanneer bepaalde morele maatstaven daarbij niet kunnen worden overschreden maar wel kunnen worden ontgaan, blijft het feit bestaan. Het ‘ik’ wordt niet feitelijk veranderd en het zal – zodra de suggestie voorbij is, zodra de werking verzwakt – zijn eigen zijn hernemen.
Wanneer u dus vraagt, of de hypnose en posthypnotische suggestie hulpmiddelen kunnen zijn, kan ik daarop alleen antwoorden: ze kunnen, indien het door het sujet zelf ernstig wordt verlangd, soms een steun zijn voor iemand, wiens wilskracht voor het ogenblik tekort schiet. Maar wilskracht moet er zelfs dan nog zijn, omdat de suggestie niet blijvend kan inwerken.

Gevaarlijk is hypnose altijd, wanneer zij als een spelletje wordt gebruikt, omdat je nooit weet in hoeverre daardoor strijdigheden tussen stof en geest worden geboren. Als er geen vragen meer zijn, wil ik nog even ingaan op die geestelijke kwestie. Wilt u de vraag nog eens formuleren?

  • U sprak herhaaldelijk over het begrip ‘geestelijke strevingen’ en wat dies meer zij. Het kan zijn, dat hierover misverstand ontstaat. Misschien is het goed, dat u nu eens precies omschrijft, wat u daaronder verstaat?

Als ik het leven van een mens bezie, dan kan ik natuurlijk uitgaan van de meest gangbare stelling, dat er een geest is en de stof; en dat die twee als een soort tegenstelling van elkaar bestaan. Ik zet voorop, dat dit niet waar is.
Stof is een verlengstuk van de geest en zeker niet een tegenstelling. Gebondenheid aan de materie op enigerlei wijze blijft bestaan, ook wanneer men geen vaste stoffelijke vorm meer heeft; en heus, hierover kan ik meepraten. Nu moet u goed luisteren.
Een geestelijke bestreving is een streven, dat niet beantwoordt aan de ogenblikkelijke en stoffelijke noodzaken, condities en omstandigheden, maar eerder een bestreving, die innerlijke harmonie – dus vrede, rust en geluk – bevordert en zich wendt tot dat doel, dat men innerlijk weet te moeten zoeken, zonder zich daarbij verder te storen aan de stoffelijke beperking.
Op het ogenblik, dat een geestelijk streven is vastgesteld, blijkt echter dat een aantal wegen, die geestelijk mogelijk zouden zijn, stoffelijk worden uitgeschakeld, want de stof heeft geen mogelijkheid deze te volgen. Wanneer die stof geen mogelijkheid heeft, dan moet dus een weg worden gezocht, langs welke dat geestelijk ideaal althans enigszins tot uiting kan komen.

Nu kunt u zeggen, dat ik hiermede die geestelijke idealen en dat geestelijk streven nog niet volledig heb omschreven. Dat is echter uitermate moeilijk. Ziet u kans om mij – en dat is toch niet veel gevraagd – bv. ‘Die kleine Nachtmusik’ van Mozart zo te omschrijven, dat ik precies wéét wat het is? Dan kunt u van mij ook niet verlangen, dat ik zuiver geestelijke werkingen ga omschrijven in redelijk stoffelijke termen.
Ik kan het benaderen, ik kan kritiseren, ik kan omschrijven, maar weergeven, volledig weergeven, kan ik niet. Als ik het toch probeer, dan is dat, omdat ik geloof, dat dit toch wel belangrijk kan zijn. Kijk eens, de geest is in zichzelf bewustzijn. Ik houd mij hierbij dus aan de formule, die door de Orde in tegenstelling tot vele andere groepen wordt gehanteerd.
Wij beschouwen dus de ziel als de goddelijke Kern, als het goddelijk licht.
En de geest als de persoonlijkheid, die door bewustzijn a.h.w. rond dit goddelijk Licht is gevormd; het voertuig, dat zijn kracht uit het Goddelijke krijgt. Deze geest is niet gebonden aan tijd en aan ruimte, maar zij wordt voortdurend aangetrokken door het Licht. Dat ‘Licht’ is natuurlijk ook een zeer relatieve benaming, want er is geen werkelijk licht in de sferen. Er is meer een trilling, een frequentie noemt u het naar op de een of andere.
Dit contact dus, deze eigenaardige vibratie van het scheppend Principe, is nu voor ons op een bepaalde manier attractief. Men heeft tegenwoordig, als ik mij niet vergis, dingen waarmede men muskieten vangt en die een bepaalde, voor de mens niet eens hoorbare toon, uitzenden; maar alle wijfjesmuggen (of zijn het mannetjesmuggen, daar wil ik af zijn) spoeden zich onmiddellijk daarheen, omdat zij het op de een of andere manier waarnemen.
Zo moet u zich voorstellen, dat voor ons dit licht is. Wij zijn afgestemd op een bepaalde bestemming. En die bestemming kunt u een engel noemen of deel van het scheppend Vermogen. U kunt evengoed zeggen: planeetgeest of de naam van een engel noemen. De een zal zeggen: als ik “Paraboghad” hoor, dan is dat voor mij een geestelijk begrip. De ander zegt: “wat is dat nu voor een gekke naam”.
Een ieder heeft dus zijn eigen manier om een bepaalde kracht aan te duiden. Dat is de weg, die hij kiest. En nu wordt die weg voor de geest bepaald door haar bewustzijn. Wanneer je een vlieger raakt en zijn oppervlak wordt vergroot ten opzichte van zijn gewicht, dan kan hij gemakkelijker en hoger stijgen. Wanneer het bewustzijn van een geest groeit – dus datgene wat ze in haar omgeving kan vaststellen, begrijpen en verwerken, neemt toe – dan kan zij dus haar wezen a.h.w. ook verder verheffen. Ze kan meer overzien. Hoe meer ze overziet des te groter haar bewustzijn. Dat is dus een voortgaand proces en ze wordt als het ware aangetrokken door de voor haar heersende wind, dus de stuwing uit de kosmos.
Wanneer ik nu zeg, dat ik geestelijk streef, dan bedoel ik in feite dat ik dus als vlieger meer lijn wil hebben om verder met de wind mee te gaan in de richting van het doel, waartoe ik me gestuwd of – als u wilt – getrokken voel.
Want een mens leeft in de stof. Omdat hij in de stof leeft, kan hij niet zeggen: Ik ga daar waarheen ik getrokken word. En bovendien heeft hij een houvast nodig, heeft hij een zekere balans nodig. Want de perfecte evenwichtigheid heeft een vlieger nodig, anders duikelt hij. Ik hoop, dat ik met mijn voorbeeld niet kinderachtig ben. Zo heeft dus de mens, wanneer hij geestelijk moet stijgen – en de geest trouwens ook – vaak een houvast nodig. Iets, waardoor hij a.h.w. in staat is mee te gaan met die stroming. Dat is voor een mens dus zijn stoffelijk lichaam, zijn stoffelijke ervaring; en voor de geest is dat haar eigen sfeer, de wereld waartoe zij behoort, de bindingen en banden, die zij daarin kent.
Maar deze banden en bindingen op zichzelf op uw wereld kennen wel allerhande condities en omstandigheden, maar deze hebben eigenlijk niets te maken met datgene waar ik naartoe wil. Dus word ik innerlijk in een bepaalde richting gedreven. En of dat nu in mijn wereld wél past of niet past, of anderen zeggen dat ik afgoderij pleeg of dat ik dichtbij God ben of wat anders, dat maakt niets uit; ik word erheen gedreven. Door die drang word ik dus genoopt te zoeken.
Ik kan dan twee dingen doen. Ik kan zeggen: het is gemakkelijker om die vlieger vast te zetten, want je bent in de stof. Je gaat dan je aandacht aan de stof wijden en je kijkt dus, of het kluwen touw voor je is opgewonden. Maar dat heeft geen zin. De bedoeling is, dat de vlieger zo hoog mogelijk zal stijgen, dat ze zoveel mogelijk kan overzien en daardoor groeien, dat ze nog hoger, nog verder kan komen en groter overzicht kan krijgen over de dingen. Wanneer u als mens dus geestelijk gaat streven, dan gaat u zoeken, naar datgene, wat voor u eigenlijk het belangrijkst is. Niet stoffelijk, niet materieel, maar dat wat je het meest als deel van je wezen voelt. Dat is uw vlieger op het ogenblik. Die omvat meer dan u waarschijnlijk beseft. Want het is een complex geheel; maar voor u doet het aan als uw ideaal of uw contact met het Goddelijke.

Om dat ideaal te kunnen verwerkelijken, om dat dus te kunnen waarmaken voor jezelf, zul je je in de materie iets moeten veranderen. Je moet a.h.w. je kluwen afspoelen; je moet zorgen, dat je vlieger net goed in de wind blijft staan en dat hij ook niet meer mogelijkheden krijgt dan nodig is. Er is een beheerste ontwikkeling op aarde nodig om de geest de juiste drijfveer te geven. Daarmee heb ik geloof ik het idee van geestelijke bestreving wel duidelijk gemaakt.

Het is een soort instinct maar een instinct, dat niet meer met de materie te maken heeft. Psychologisch kun je het soms verklaren, maar zelfs dan blijft het abstract; dan wordt het op waarderingen betrokken, welke menselijk zijn; die men in de mens kent, maar die niet zonder meer tot iets stoffelijks zijn te herleiden. Elke mens heeft oerangsten, oerdriften en oerbegeerten. U kunt zeggen: Die behoren bij het ras. Maar u kunt niet zeggen, hoe het komt dat de ene mens ze wel heeft en de andere mens niet.
Abstract kom je zo dus zelf met de verklaring van het geheel tot een nog zeer twijfelachtige theoretische oplossing. Maar dat de mens deze eigenaardige behoefte heeft, dat is zeker. Die behoefte, welke je in jezelf erkent, op de juiste manier vorm geven, zodat je daarvan rijker wordt en innerlijk meer vrede en geluk krijgt – licht, zeggen wij – dat is nu het doel van het transformeren van het ‘ik’. Je ‘ik’ omwerken, omvormen, wil niets anders zeggen, dan je geest de gelegenheid geven te groeien – hetgeen men ook wel ‘bewustwording’ noemt, terwijl men gelijktijdig de stoffelijke mogelijkheden schept om deze groei ook volledig te benutten, volledig te gebruiken.

  • Hoe staat het eigenlijk met het magnetisme? Heeft dat soms ook invloed op de transformatie van het ik’ ? Mag ik vragen, wat u verstaat onder magnetisme?

Als je door iemand wordt gemagnetiseerd, dan is er niets, dat magnetisch is, bij de zaak betrokken. Dan wordt er levenskracht overgedragen van de een op de ander. Als dat gebeurt door iemand, die veel sterker is dan u en die een suggestieve invloed heeft, dan kan er op een gegeven ogenblik – dus wanneer hij u domineert of blijft domineren – wel iets uit voortkomen, dat minder prettig is. Dan wordt uw eigen bewustwording tijdelijk stopgezet en wordt u beïnvloed door die ander – over het algemeen loopt dat nog wel los – de ‘magnetiseur’. Overigens vind ik het nogal een idiote naam. Als ik hoor ‘magnetiseur’, dan zie ik altijd iemand met een grote magneet lopen, waarmede hij even een paar stukjes ijzer heeft verwijderd! Ik voor mij, zou eerder willen zeggen: krachtgever. Dat lijkt mij veel juister; of: levenskrachtstraler, als u wilt.

  • Iemand, die hypernerveus is en die wordt gemagnetiseerd, kan rustig worden; tenminste als het invloed heeft. Wanneer er dus een zekere harmonie bestaat?

Dat is op twee manieren mogelijk. In de eerste plaats, wanneer er een z.g. sympathische werking optreedt; d.w.z. dat de patiënt en de genezer met elkaar overeenstemmen. Ze hebben dan wat men noemt een gelijke trilling. Dat is nu niet helemaal waar, maar u kunt zeggen: zij zijn als tonen, die samenklinken, het vibreert samen. Het kan ook zijn dat het een dissonant is. Maar als het een dissonant is en de magnetiseur is sterk, dan overvleugelt hij en blijft er alleen een wrange ondertoon zitten; dan krijgt u zoiets als de muziek van Pijper, ‘helemaal modern’. Dan domineert de ander. Maar dan is – ofschoon de patiënt kalmer wordt – in feite zijn spanning niet opgeheven; ze wordt alleen tijdelijk uit het nerveus zijn in het bewustzijn teruggedrongen naar het onderbewustzijn, waarschijnlijk op het astrale vlak. En dat betekent dat de nervositeit wel kan verdwijnen, maar dat er andere begeleidende verschijnselen komen, welke dan minder prettig zijn.
Een magnetiseur kan alleen een patiënt werkelijk helpen, als de patiënt de magnetiseur volledig kan aanvaarden, als er een volledige harmonie is. In een dergelijk geval is er inderdaad een steun en kan dus de transformatie van iemand worden bevorderd door de kracht, die de ander hem geeft. Hij zal het echter toch zelf moeten doen. De kracht, die u krijgt, zal u zelf moeten gebruiken om de zaak te transformeren.
U kunt het ook andersom doen: Er zijn mensen, die naar een magnetiseur gaan, als ze pijn in de lendenen, in de heupen, in de knieën of in het hoofd hebben. En daarom kunnen ze niet werken, lopen, bezoeken afleggen, winkelen en het huishouden doen. Dan komt de magnetiseur en helpt hen van de verschijnselen af. In plaats van nu rustig te blijven en de kracht, die ze nu dus bezitten, voorzichtig te gebruiken om zelf in evenwicht te komen, zeggen ze: hè, hè, hij heeft mij eraf geholpen, nu ga ik gauw de dingen doen, die ik niet kon doen. Twee dagen later is er weer een totale uitputting.
U begrijpt dat toch wel, als u op een dergelijke manier te werk gaat! Je hebt kracht. Maar wat je ermee doet, dat moet je zelf bepalen. Uw magnetiseur kan u van uw nierziekte afhelpen, helemaal, indien u gehoorzaam bent, Maar als u met alle geweld, met dezelfde gewoonte wilt doorgaan, waardoor u die nierziekte hebt gekregen, dan hebt u die binnenkort weer terug. Voor een transformatie van het ‘ik’ is het magnetisme alleen dan belangrijk, wanneer:

  1. de patiënt en de genezer harmonisch zijn;
  2. wanneer de patiënt de krachten bewust harmonisch gebruikt en niet misbruikt om daarmede het in zichzelf erkende geestelijke beeld te verwerkelijken en daaraan ook stoffelijk zo harmonisch mogelijk uiting te geven.

We hebben nu gesproken over de transformatie van het ‘ik’. En u zult wel hebben bemerkt, dat ik me – zoals ze het op aarde zo aardig noemen – een klein tikje op de vlakte heb gehouden. Dat wil zeggen: ik heb u voldoende gegevens en materiaal verstrekt, maar ik ben daarmee nog niet zo ver gegaan, als ik zou kunnen doen. Beschouwt u het volgende dan als een toegift, waarover u geen vragen behoeft te stellen. Als een poging om u te laten zien, hoe de ontwikkeling van het ‘ik’ plaatsvindt en waarom ook geestelijk gezien een transformatie soms werkelijk onvermijdelijk is.

U hebt waarschijnlijk wel eens gehoord van de verschillende stralen, krachten of lichten. Men neemt aan, dat er daarvan tien zijn. Soms stelt men ook het aantal op negen. Wanneer ik nu als geest of als mens leef, dan zal ik niet harmonisch kunnen zijn met de héle kosmos. Ik ben daarvoor te klein. Maar ik kan streven naar een bepaalde kracht. Daarom zegt men wel eens, dat iemand behoort tot de zoveelste straal. Daarom pleegt men te zeggen, dat iemands geestelijke kleur bv. violet is zilver of goud of blauw. Dat iemand een bepaald getal heeft en wat er verder behoort.
Daarmee probeert men dus aan te duiden, dat hij behoort tot een bepaalde ontwikkelingsreeks. Laten we nu de eerste kracht gewoon de naam geven van een letter: Alpha. Alpha is een kracht, die voor mij te vatten is. Het is het Woord, de trilling, de kracht, waarvan ik mij bewust kan zijn. Mijn wezen gaat dus allereerst streven om in die kracht te leven. Het eerste, dat ik probeer te doen, is leven. Daarna ga ik proberen meer van die kracht in mijzelf te verwerken. Maar nu komt er een ogenblik, dat ik Alpha a.h.w. heb bereikt. Er is in het wezen Alpha niet meer kracht van de geaardheid, die, ik kan ontvangen dan ik reeds bezit. Er is daarin ook geen ander doel meer, dan ik reeds heb bereikt. Er is geen nieuw weten, er is geen nieuwe wijsheid meer in; voor mij is dat alles afgesloten. Alpha, is een afgerond geheel geworden. Ik kan dan verschillende wegen kiezen.
Ik kan naar Bèta gaan, misschien naar Ypsilon of naar Gamma, Delta. Ik kies een nieuwe weg. Daartoe moet ik nu mijn streven veranderen en ook mijn wezen. Want ik was ingesteld op die eerste trilling. Maar met deze hou ik mij innerlijk verzadigd en zij wordt een reserve, die wordt teruggedrongen. Ze blijft echter aanwezig en ik zal die trilling ook altijd kunnen aanspreken. Dat wil zeggen: wanneer Alfa tot mij spreekt, realiseer ik mij dat, maar mijn streven is gericht op Bèta. Nu moet ik eerst zover komen, dat ik Bèta kan bereiken. Er moet een band ontstaan. Dit is dan een transformatie.
Mijn innerlijk wezen, mijn geest moet zich op die nieuwe kracht, die nieuwe Heer, die nieuwe Heerser instellen. Dan moet ik beginnen uit die kracht te ontvangen. Ik moet daarin ook weer in de eerste plaats de ervaring vinden, daarna mij een doel stellen. Ik moet leren, wat ik ontvang, in bewustzijn om te zetten; en zo leer ik. Daaruit ontstaat een bepaalde wijze van leven en streven; en mijn wezen verandert zich.
Alpha blijft in mijn potentie, Bèta wordt op de duur mijn gedaante, totdat ik ook daarmede weer klaar ben. Dan ga ik vandaar weer verder naar bv. Gamma of Delta. Zo speelt zich steeds hetzelfde proces af. Je kunt dus zeggen, dat een transformatie geestelijk gezien onvermijdelijk is op het ogenblik, dat je in een bepaalde Heer of kracht bent ingewijd en na deze inwijding met een volgende fase van bewustwording begint. Je kunt dus nooit volstaan met alleen maar een geestelijke instelling te veranderen.
Al wat je bent is de sfeer, de wijze waarop je leeft in die sfeer, de wereld waarin je leeft, het lichaam dat je kiest, het lichaam waarin je leeft, alles moet worden aangepast aan het nieuwe streven, het nieuwe denken. Als ik dit niet kan, kom ik niet meer verder. Ik kom tot stilstand; en in die stilstand zal ik veel van hetgeen bij een verder streven als potentie in mij zou blijven bestaan zelfs verliezen. Zo ga ik dan – zoals het zo mooi heet – van Alpha tot Omega. Dat wil zeggen: ik doorloop de gehele scala van kosmische mogelijkheden en ervaringen en steeds speelt daarin weer een rol de verwerkelijking van wat ik heb geleerd, het erkennen van een nieuw denkbeeld, een nieuw streven door het geleerde, de omzetting daarvan in de, werkelijkheid, zodat een nieuwe harmonie ontstaat en een verder streven.
Maar heb ik eenmaal het hoogste punt bereikt, is voor mij de schepping omschreven, dan ben ik a.h.w. het beeld geworden van de Schepper. Dan kan ik met Hem zeggen: ik ben Alpha et Omega. Want ik ben het begin en het einde. Alle fasen van uiting leven in mij als potentie. Dan ben ik dus gelijk geworden aan mijn Schepper, met uitzondering van mijn oorzaak. Hij is en blijft mijn oorzaak, mijn begin. Maar voor de rest ben ik naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen.
En dan begint de laatste transformatie. Het beeld ‘persoonlijkheid’, waarin het bewustzijn tot nu toe wordt geuit en bevat, valt weg. Op de boog boven de zuilen staat een nieuwe zuil. Achter de gesluierde verblinding ontstaat een nieuw licht en een nieuw bewustzijn. Achter de verdeeldheid der schepping ontstaat nu de eenheid met het totale Zijn. Dit is onze laatste transformatie. Aangezien alle schepselen – tenslotte -, zijn voorbestemd om te gaan van Alpha tot Omega, zo het doel vervullende, waarvoor zij leven, zullen wij altijd onszelf moeten veranderen. Maar wijzelf zijn het, die steeds onszelf transformeren. We kunnen altijd kiezen. Op elk punt hebben we de keuze uit tenminste twee, maar meestal uit drie mogelijkheden. Direct rechte wegen zijn er eigenlijk niet. Er zijn slechts de in ons liggende contacten met steeds nieuwe krachten.
Nu kunt u zeggen, dat de grote innerlijke transformatie, de grote bewustwording weinig heeft te maken met de transformatie van het ‘ik’, die ik in het begin hier heb aangesneden. Maar realiseer u eens, waarom het hier gaat: ik ben met een bereikt bewustzijnsniveau op weg naar een nieuw bewustzijn. Zolang ik alle middelen bezit onverschillig of dit verstand, kennis, macht of alleen maar beheersing is, of kosmische liefde, het begrip van schoonheid en harmonie, het gevoel voor wet en rechtvaardigheid – of onverschillig wat ook – zal mijn wezen daaraan moeten beantwoorden. Want slechts als mijn gehele wezen kan resoneren met de hogere Kracht, die zich in mij manifesteert, kan het wezen van deze Kracht zich in mij openbaren.

De transformatie van het ‘ik’ in de materie is voorlopig niet veel meer dan het zoeken van dat ene geestelijke doel, dat ene, dat voor jou het belangrijkste is en dit te vervullen; iets stoffelijks, in overeenstemming met wat je droomt en ziet als het hoogste en het beste. Want de stoffelijke mens heeft nu eenmaal maar weinig mogelijkheden om zijn bewustzijn te toetsen, voordat een zekere vorming is bereikt. Maar dit dient slechts om u de weg te doen gaan, die de uwe is. En daarom kan niemand zeggen, dat de wijze, waarop hij zijn ‘ik’ verandert precies gelijk is aan de wijze, waarop ieder ander zijn ‘ik’ moet hervormen. Daarom kan niemand zeggen dat de waarheid die hij kent de waarheid voor iedereen is.
Ja, God. Hij, die is Alpha et Omega, het Geheim van de Twaalf Tafelen. Hij, Die verborgen is in het Groene Tablet en achter de sluier van het verblindend witte Licht, Hij heeft geen transformatie nodig. In Hen zijn deze dingen als niets.
Maar wij, die daarheen moeten groeien, wij moeten ons steeds aanpassen, al is het nog maar zo weinig, opdat zich in ons een begrip kan vormen En wanneer je van Alpha naar Bèta gaat, dan is in jou de naam van God een andere omschrijving, een ander begrip dan in degene, die naar Gamma Delta of naar Ypsilon gaat. Ieder heeft een andere naam, een ander geheim, een andere weg en een ander streven. Maar toch heb je één ding gemeen, je moet voortdurend je wezen veranderen, je moet voortdurend weer grijpen naar het juiste pad; je moet je a.h.w. verzadigen met de kracht, die je bereikt, totdat je kunt zeggen: hierin is voor mij niets meer te vinden. En dan ga je opnieuw op pad. Dan moet je je wezen aanpassen, want dat is het belangrijkste in de transformatie van het ‘ik’, vrienden. Niet alleen dat u voortdurend verandert of dat u geestelijk streeft, maar ook dat de aanpassing van de laagste voertuigen en belevingen, die je had en de hoogst bewuste mogelijkheden, die in je bestaan, volkomen gelijk zijn. Geen geestelijk streven zonder een stoffelijk anker; geen geestelijke bereiking zonder een stoffelijke medewerking door stoffelijke werkzaamheid. Dat geldt voor u. En daarom ook geen verandering in de geest, die niet ook in de stof wordt weerkaatst en omgekeerd. U gaat allen uw eigen weg naar uw eigen doel, met uw eigen krachten.

Ieder van u heeft zijn eigen leiding. Ieder van u behoort onder zijn eigen Heren, zoals dat heet: Heren van Liefde, van Kracht, van Wijsheid, van Licht, van Weten. Deze Heren zijn a.h.w. de krachten, die in u kunnen spreken.

Uw doel is de Oerkracht, waarvan zij de uiting zijn. Het facet van het Goddelijke, waarin zij een deel openbaren van de werkelijkheid. Als u zich daaraan niet aanpast en als u zich – indien dit noodzakelijk blijkt door veranderingen in u – niet weet om te vormen en om te schakelen, totdat u beantwoordt aan wat voor u het enig juiste is, dat goddelijk ware, dan heeft uw leven geen zin. Het is moeilijk voor mij woorden te vinden, die niet conventioneel zijn en niet zijn ontleend aan bepaalde geloofs- of esoterische richtingen en die toch waar zijn.
Bijna onwillekeurig heb ik hier de Levensboom, de cirkelgang der absolute werkelijkheid genomen en ik zou eigenlijk moeten overstappen naar de Spiraal van de Realiteit: Ouroboros, de slang die zichzelf verslindt. Toch wil ik proberen het eens te zeggen volgens ons eigen geestelijk beleven, hoe moeilijk het ook is om dat begrijpelijk te formuleren.

Ik ben deel van het totaal der schepping. In mij kan het totaal van de schepping worden herschapen. Ik heb in het totaal van het zijnde mijn eigen plaats, mijn eigen rang, mijn eigen taak. Maar ik kan pas waarlijk mijzelf zijn, indien ik begrijp waarom die plaats, die taak de mijne is. Ik moet zelfbewust kiezen datgene te zijn, wat ik door het scheppend Principe eigenlijk reeds ben, maar waarvan ik mij de waarde, de inhoud, de zin niet realiseer. Om dat te bereiken moet ik het geheel kennen. Het klinkt misschien vreemd, dat één enkele steen kan meehelpen een kathedraal te bouwen, als hij in zich het zegel van de kathedraal draagt. Toch is het waar.
Je moet in jezelf het beeld dragen van het geheel, waar van je – bewust aanvaardend en strevend tegelijk – deel uitmaakt. Daarbij zijn alle andere dingen nietig. Ik weet ook, dat niemand van ons in staat is zijn eigen wezen zo maar te begrenzen. Neem bv. een steen, een doodgewone zeskantige baksteen, die heeft zes zijden. Elk van die zijden is misschien wel enigszins anders van structuur, maar elk van die zijden heeft haar speciale eigenschap en haar eigen contact met de andere vlakken. Zo moet ik leren mijzelf te oriënteren binnen het kosmisch geheel. Ik moet a.h.w. weten, dat mijn linkervlak contact moet hebben met een andere steen, dat mijn rechtervlak contact moet hebben met weer een andere steen; dat mijn bovenzijde in aanraking moet komen met porfier; dat mijn andere zijde moet rusten op basalt; dat ik aan de ene kant de straling van het licht uit de kathedraal moet absorberen; en dat ik aan de andere kant alleen maar de bescherming moet voelen van zwaardere steenblokken, die misschien de tempelmuur afsluiten tegen het buitenrumoer.
Het is misschien een beetje gek om dit zo te verbeelden, maar ik moet weten hoe en waarom en wat. Dan pas weet ik wat ik ben en dat ik leef. Nu kan ik wel zeggen; ik wil mijzelf zien als de steen, die ik ben. Maar dat kan ik niet. Ik moet proberen mij mijn eigen structuur te realiseren. Ik moet mijzelf kennen. Maar ik moet mijzelf ook kennen in mijn relatie tot de buitenwereld; met datgene, wat bij mij hoort. Dat kan ik alleen door mij in te stellen op de uitvoerders van het werk, de engelen, die de schepping realiseren. En in hen – in deze grote krachten – vind ik dat bewustzijn, Dan weet ik ook wat de tempel is. Dan weet ik ook wat God is, wat de schepping is, wat de kosmos is. Maar daar ik vlak na vlak bewust moet worden, moet ik mij steeds transformeren. Want nu moet mijn gehele wezen liggen op dat ene zijvlak, dan weer op dat bovenvlak, vervolgens op het ondervlak en daarna op het lange zijvlak. Ik moet mij steeds kunnen aanpassen. Mijn wezen verander ik niet. Ik concentreer mij steeds op een punt van aanraking met de kosmos, tot ik dit ken en mij bewust zijnde van de begrenzing daarvan kan zeggen: Dit is voldoende. Dan blijft dat wel bestaan, maar mijn bewustzijn gaat weer op een ander vlak over.
Dat is de transformatie, waarover wij het hebben. Voor ons betekent dat, dat je eigenlijk voortdurend meer uitgebreide contacten krijgt en dan kan een taak soms wel eens liggen op twee en drie vlakken tegelijk, die afwisselend worden gebruikt. Maar de vlakken, waarmede je volledig kunt werken, daar heb je een zekere volmaaktheid bereikt. De vlakken waarop je leert, zijn de vlakken, waarin je onvolmaakt bent.

Zo zeggen wij dus, dat we naar een bepaalde sfeer toe werken of in een bepaalde sfeer leren. En zo bestaat het voor u ook. Maar ik kan alleen van een bepaalde sfeer leren, wanneer ik mij op de trilling, op de inhoud van die sfeer kan afstemmen. Dat betekent dus, dat – wanneer ik tot u kom om te praten – ik mijzelf in zekere mate transformeer. Ik schakel mij in op het menselijk bewustzijn. Ik leer feiten kennen omtrent de menselijke wereld. Ik put uit de menselijke gedachten, wanneer het nodig is. Maar als ik terugkeer naar mijn eigen wereld, heb ik daaraan niets meer en moet ik dat uitschakelen. Als ik wil leren van een hogere wereld, dan moet ik weer mijn eigen wereld vergeten en naar iets anders streven, naar een andere trilling. Om dat te kunnen doen moet ik in mijn eigen wereld aan de aspecten, zoals bv. onderwijzen, helpen enz. in de lagere sferen, evengoed uiting geven als aan mijn behoefte te leren van het Hogere. Ik kan niet zeggen dat ik in mijn eigen wereld alleen maar luier. Neen, in mijn eigen wereld moet ik een persoonlijkheid bouwen, die harmonieert met wat ik aan de ene kant kan uiten en wat ik aan de andere kant kan ontvangen, Als ik daarin faal, vrienden, dan mankeert er iets aan, dan kom ik niet meer verder; dan doven de lichtende sferen en ben ik alleen.
Degenen, die in het duister zijn, zijn zij die de aanpassing, de juiste transformatie hebben geweigerd. U in de stof hebt het gemakkelijk. U behoeft zich alleen maar op het ene te richten: de juiste harmonie tussen uw geestelijk streven, uw innerlijk erkennen – dat ik zo-even heb getracht enigszins te omschrijven – en uw stoffelijke werkelijkheid. U behoeft niet over het lagere te spreken, daaraan behoeft u zich niet aan te passen.

Daarom geloof ik, vrienden, dat het erg belangrijk is om hier te stellen: elke mens moet dus niet alleen het ‘ik’ transformeren tot iets anders, maar hij moet zorgen dat deze transformatie een verbetering van zijn mogelijkheden betekent; d.i. een juistere aanpassing aan de innerlijke kracht, waaraan je gehoorzaamt. Ik hoop dat ik dit duidelijk heb kunnen maken en dat ik u iets verder heb mogen brengen in het begrip van het juiste pad.

image_pdf