26 april 1959
Er staat in een van de oude boeken, die men rekent tot de Upanishads dat een gelukkig mens door een hel van demonen kan gaan zonder hen te zien. En toch spreken alle anderen steeds weer over een hel en een uitwerpen als een feitelijk iets. Daarnaast vinden wij de opmerking in de Upanishads, dat zij, die denken als goden, leven als goden. Maar in het christendom horen wij juist weer van de uitstorting van de H. Geest, waardoor men meer wordt dan een god, waardoor men dus direct contact krijgt met de Schepper. Het zijn eigenaardige tegenstellingen en ergens moet iets van de waarheid, de werkelijkheid, die toch in beide moet liggen, teloor gegaan zijn. Vandaar dat ik de volgende punten dus voor mijzelf zo eens heb opgesomd.
In de eerste plaats: Wat is een hel? Een hel is een gemoedstoestand. Gezien het feit, dat een hel een gemoedstoestand is, is het demonisch aspect van de demon het resultaat van ons eigen denken, ons eigen reageren.
In de tweede plaats: Een uitstorting van de H. Geest kan nooit een reëel feit zijn, omdat wij allen leven in God. En God is “de” Geest. God is het totale. We kunnen dus hoogstens voor onszelf komen tot de realisatie van die Geest. En op die puntjes heb ik dan zo’n klein beetje een filosofie opgebouwd, die ik u eens wil voorleggen. Het is helemaal niet dat het zo ingewikkeld of zo bijzonder is, maar misschien dat u er zelf een of ander lerinkje uit kunt trekken, nietwaar.
Dan hebben wij wel in de eerste plaats dit: Wanneer het een feit is, dat de hel niet wordt gemaakt door de omgeving maar door degene die de omgeving beleeft, dan zijn wij meester over ons lot. Niet alleen in een wereld maar in alle sferen. Al heeft God onze weg ook gebaand tot het laatste stippeltje toe, dan zijn wij nog volkomen vrij, omdat wij in staat zijn de wereld te concipiëren in overeenstemming met ons willen en ons wezen. Wanneer wij dus iets kwaads zien in de wereld, dan kunnen wij wel zeggen: “Ja, dat ligt aan die wereld.” Maar het ligt ook een heel klein beetje aan ons. Wij hebben geen oog voor verhoudingen en de wijze waarop wij die wereld construeren, met haar goed en haar kwaad, is in feite een product van ons eigen denken. Op het ogenblik dat je schuldbewust bent, kan het duister demonen en dreigingen bergen. Op het ogenblik dat je “leeg” leven hebt, zie je allerhande wonderlijke verschijningen en je krijgt allerhande droombeelden. Soms is dat vervolgingswaanzin, soms krijg je zo’n idee, dat je zegt: “De Here Jezus is bij me op bezoek geweest.” Nu kunnen we zeggen: Dat is allebei waan, maar dan vind ik het tweede toch verkieselijk boven het eerste. Het liefste echter zou ik de hele werkelijkheid zien.
Die werkelijkheid is m.i. dit: Op het ogenblik, dat wij een oordeel uitspreken, weten we dat we de werkelijkheid vertekenen. Een vertekening, die onopzettelijk geschiedt, geeft een vals beeld. Maar daar, waar we ongeveer een erkennen hebben van de waarde en we weten, dat we aan het vertekenen zijn, laten we het dan goed vertekenen. Van uit een geestelijk standpunt is het wereldbeeld van een hele hoop mensen niet veel beter dan een karikatuur. Maar een slecht geslaagde karikatuur, omdat de overdrijvingen niet op de juiste plaatsen zijn aangebracht. De karakteristiek van de wereld gaat erbij teloor. Indien wij nu eens een keer die karakteristiek overdrijven op de juiste wijze, dan krijgen wij een natuurlijke overdreven beleving. We moeten de zaak een klein beetje uit het evenwicht halen, anders kun je dat als mens en ook als geest in een lagere sfeer niet concipiëren. Je kunt er niet mee werken, je kunt het niet begrijpen. Maar laten we vooral zorgen, dat we op de juiste punten de nadruk leggen. En dat we dus, al zijn we dan nog zo scherp in ons oordeel en dat mogen we rustig zijn, al zijn we soms obstinaat en opstandig en ook dat mogen we op z’n tijd zijn we dat alleen zijn tegen de juiste punten. Dat we de karakteristiek van de wereld zelf, die ook een aanvaarden en verwerpen in zich draagt, versterken, zodat we harmonisch blijven met onze wereld. Op die manier kun je wat bereiken.
Het is heel gemakkelijk om heel erg obstinaat te komen aanstormen over een kleinigheid. Te zeggen; Ja, maar hoe heb je dat nou weer gedaan! Waarom? Hoe kun je dat nu doen! Maar dat heeft over het algemeen heel weinig zin. In de eerste plaats, als je tegen iemand gaat zeggen: Hoe kon je dat nou doen? dan heeft hij het al gedaan. Daar hebben we niets aan. Laten we nooit kwaad zijn over de oorzaken, die we niet beheersen kunnen. Maar laten we zo kwaad zijn, dat we de gevolgen leren beheersen door onze woede. Door onze woede niet te richten tegen een gebeuren of tegen een persoon maar tegen een toestand. En als die toestand niet vatbaar is voor reden, wanneer dat niet hersteld kan worden, laat ons dan proberen onze woede desnoods nog wat hoger te richten.
Wat ik nu zeg, zal u wel raar in de oren klinken. Maar juist omdat we onvolmaakt zijn, hebben we een klein beetje het recht, vind ik, zo nu en dan ook eens boos te zijn op God. We mogen Hem nooit – zoals dat heet – vervloeken. Trouwens dat is een contradictie, nietwaar? Want een vloek kun je alleen leggen op iets krachtens God en Zijn schepping. Dus God kun je eigenlijk niet vervloeken. Maar als je nu tegen God tekeer wilt gaan in vol verzet, doe dat dan nooit door te zeggen: “Ja, maar dat deugt niet.” Dan zeg je: “Waarom heb Je mij zo geschapen, waarom heb Je dit zo gedaan?” En als je dat hebt gedaan en je bent uitgeraasd, zeg er dan alleen maar een zinnetje achteraan: “Nou ja, ik snap het niet, maar het zal wel ergens goed voor zijn.” Eenvoudig, nietwaar?
En dan, ja, dat tweede punt: Het is maar goed, dat we hier niet in een kerk zitten, anders zou de hele kerkenraad ongetwijfeld verontwaardigd opstaan om me van de kansel te verwijderen. Vooral als het zo in de buurt van Pinksteren komt, maar nu moet u eens luisteren. Als mens en als geest heb je je eigen gedachten en je eigen verlangens. Je hebt soms die bekende honger in je waarover we al eens meer hebben gesproken naar geestelijk goed of naar stoffelijk goed, enz., Wanneer je het nu eens een keer zou kunnen klaarspelen om die honger te transponeren naar innerlijke waarden dus i.p.v. een uiting of een bevestiging van buitenaf te vragen de zaak eens naar binnen toe te werken en dan in deze spanning te zeggen: “God is met mij,” dan zouden we een soort Pinkstergebeuren krijgen. Een Pinkstergebeuren, waardoor je bevangen wordt door de Geest. En dan zeker niet in de zin van de Holly Rollers, nietwaar, die hun hysterische godsdienst uitleven door over de grond te tollen en z.g. de taal des Heren te spreken, (Dat noemden wij dan in mijn tijd alleen maar kolder. Daar zit geen zin in.) Dat is natuurlijk een verkeerde manier van uitleven. Maar je kunt die kracht in je, de kracht van je verlangens, omzetten in een positieve kracht, in een dichter contact met God.
Het klinkt allemaal heel leuk, hé? En misschien denk je, dat het niet waar is. Laten we dat dan eens even nagaan. Op welke momenten hebben wij te maken met de grootste mogelijkheid tot helderziendheid? Wanneer de mens onder spanningen staat of geestelijk onevenwichtig is. Wanneer zal inspiratie het gemakkelijkst optreden? Wanneer een opgave zodanig zwaar is, dat we er ons volledig op moeten concentreren, zodat er nergens anders tijd voor overblijft. Dus alweer, wanneer wij in uiterste spanning verkeren. Wanneer krijg je de meest fenomenale verschijnselen van telepathie, heldervoelendheid, enz.? Wanneer er rampen gebeuren, wanneer er oorlogen zijn. Alweer: wanneer er zeer grote innerlijke spanningen zijn. En wanneer was het Pinksterfeest in de graanmarkt? Toen de heren daar bij elkaar waren gekomen en dachten: Oi, oi, waar zijn we nou aan begonnen! Dadelijk komen de Romeinen, dadelijk komen de tempeldienaren en dan zullen we tussen die twee partijen wel verdeeld worden om onze Meester aan het kruis na te volgen. Toen die spanning zo groot was, toen ontlaadde zich dat. Toen trad zoals men dat noemt de H. Geest in.
Maar wat is de feitelijke toestand? Wij hebben een voortdurende binding met God. Met dat we er over het algemeen veel van merken. Dat wat we ervan merken, vinden we gewoon. Wat we ervan zouden willen merken, dat is zo buitengewoon, dat het praktisch nooit verwerkelijkt wordt. Maar die band is er. En als we geloven aan het leven en we geloven aan een God, moeten we toch ook accepteren, dat die God in ons is. Dan kunnen wij dus, wanneer we weten wat we doen, onze spanningen terugwerpen naar God. Ook onze opstandigheid. We kunnen ruzie maken met God desnoods, als we die spanning maar op Hem terugvoeren. Want daarmee komen wij tot een zo scherpe concentratie, dat de goddelijke kracht in ons meer werkzaam kan worden.
Ja, dan zijn er kerken, esoterische genootschappen, geheimscholen, er zijn nog geloofsvormen. En al die dingen samen kunnen je niets meer brengen en niets minder, dan hetgeen ik u hier vertel. Maar elk van hen zal op zijn wijze trachten om dat hetzij in waarde te verminderen, minder nadrukkelijk te zeggen of zelfs te verwerpen. In de meeste kerken zullen ze zeggen: “Ja, maar God moet je zoeken.” Neen, wij behoeven God niet te zoeken. Dat is idioterie. Hoe zouden wij, kleine onwetende wezens, God kunnen zoeken. God zoekt ons wel. Maar….. wij moeten bereid zijn God te accepteren, als Hij ons zoekt. En dat is een andere kwestie.
In de kerk zeggen ze: “Ja, God is zo wijs, dat wij ons aan Gods wil moeten onderwerpen.” Aardig. Maar denk nu eens aan die twee punten, die ik behandeld heb. Is het redelijk, dat wij ons zonder meer neerleggen bij wat God doet? Neen. Integendeel, wij moeten van onze kant uit proberen om de zaak te redigeren. En als het dan niet goed gaat, zal God altijd nog wel ingrijpen. Wij hebben niet ons te onderwerpen of te aanvaarden, omdat God het wil. Wij moeten ons onderwerpen aan de feiten, wij moeten de toestanden aanvaarden, omdat we ontdekken dat er niets anders aan te doen is. Omdat we zeggen: Kijk, zo is dat. Hier kan ik toch niet tegen op. Ik accepteer dit, want nu kan ik mijn kracht op iets anders richten, waar ik dan misschien wel iets mee kan bereiken. Ze zeggen in de geheimscholen, dat een bepaalde weg en meestal zelfs een betrekkelijk rituele weg een noodzakelijke of gemakkelijke weg is. Maar wat is een ritueel? Wat is die geheime weg? Is het iets wat buiten je ligt? Of is het iets wat in je leeft? Al die dingen zijn hulpmiddelen, maar ze kunnen nooit “de” weg zijn. Ze kunnen nooit datgene zijn, wat je leidt of wat je regeert. Dat kan geen kerk, dat kan geen esoterisch genootschap, dat kan geen geheimgenootschap, dat kan niemand en niets. Het enige, dat ons kan brengen tot die waarheid, tot die bewustwording, is ons eigen wezen. En datgene, wat ons wezen zich bewust wordt, is het product van dat wezen.
Ik mag misschien een paar voorbeelden geven, tenzij het verveelt, hoor. U mag het rustig zeggen. We zijn niet in de kerk. Iedereen mag zijn mond opendoen, als hij maar niet te veel praat.
Wanneer wij zelf onze wereld maken of het nu een hemel is of een hel wanneer we verder contact hebben met God, wanneer we begrijpen, dat we beperkt zijn, dan ligt ons deze weg open:
- Zoek steeds naar datgene wat bereikbaar is, nooit naar het onbereikbare.
- Laat je nooit binden aan een richting of een lijn, maar aanvaard slechts datgene, wat voor jou betekenis en waarde heeft. Anders kom je niet verder.
- Beleef alles, wat je beleven kunt, intens. Ga nooit iets aan wat half is. Ga niet naar een theater, wanneer je maar half zin hebt. En wanneer je eet, probeer dan niet alleen te eten om te leven, maar probeer ook het genot van het voedsel te kennen. Heb deel aan de dingen en beschouw ze niet als een noodzakelijk kwaad.
Deze punten tonen ons, wanneer we ze opvolgen, aan, hoe wij in die wereld een klein beetje van het geluk moeten vinden maar vooral iets van de eenheid. Iets van de nederdaling van de H. Geest. Iets van onze eigen hemelvaart.
Die twee dingen zijn eigenlijk parallel, dat heeft u wel begrepen. Het is niet, dat ik hier een Pinksterrede wil houden of dat ik iets over Hemelvaart wil zeggen. Maar die voorbeelden liggen er zo opgeschept. Hemelvaart: het bewustzijn van Jezus gaat uit, totdat hij in zijn hemelbewustzijn met onvoldoende reden om nog op aarde te blijven op dat ogenblik, vervluchtigt in licht. Hij is hemel. Dan hebben wij het bewustzijn misschien niet om zo ver te gaan, maar we hebben allemaal mens of geest voldoende bewustzijn om het sombere, het onaangename te verdrijven en voor onszelf de wereld zonnig te zien. Wij kunnen allemaal een klein beetje van die hemel voor onszelf creëren. En doen wij dit, dan zal noodzakelijkerwijze ook stoffelijk de omstandigheid zich zover veranderen, dat zij zich aanpast bij onze innerlijke gesteldheid. En als je dat begrijpt en je weet, dat waar je niet verder kunt, altijd een kracht bestaat, waarop je kunt terugvallen, een goddelijke kracht, dan is het toch ook niet meer dan logisch, dat je het Pinkstergebeuren in jezelf zich laat afspelen, nietwaar? Dat je de spanningen, die je hebt, niet meer richt in het wilde weg op daden of op drift of op wat anders, maar dat je probeert om die spanning te ontladen op God. En dan helemaal niet met een vroom gezicht.
Neem me niet kwalijk, dat ik het zo zeg, maar er zijn n.l. zoveel mensen, die dat doen. Die worden zo “zijig”. Weet u wat ik bedoel? “God, ze hebben me onrecht gedaan. God, ik beroep mij op u.” Kolder! Hebben ze je onrecht gedaan, zeg dan: “En ik neem het niet. Ik zal er tegen in gaan.” Maar zeg niet: “Ik zal die mens…..” Zeg: “Nu wil ik de kracht hebben om dit te herstellen. Goed, Nu zal ik toch het geduld vinden maar ook de juiste woorden om die toestand eens voorgoed uit de wereld te helpen. Nu zal ik uit mijzelf …” Ga op die manier te werk. Richt je op die kracht, die in je leeft. Laat die energie geconcentreerd uitschieten naar die grote kracht, dat grote bewustzijn. Daar hoef je niet over bezig te zijn met een zoet gezicht, hoor. Dat kan soms zelfs gaan met een paar van die termen, die men wel eens knopen noemt. Maar als het uit jezelf voortkomt en het is eenzijdig gericht en je denkt daarbij ook nog even aan de grote kracht, waarin je de oplossing vindt…..dan is niet alleen Pinksteren in de dop maar ook Pinksteren uit het ei gekomen. Dan heb je het bewustzijn gevonden, dat je nodig hebt.
Het is allemaal zo simpel, weet u. Het is heel eenvoudig. Menig mens streeft ernaar om meer te zijn dan een mens. Niet begrijpend, dat hij zijn menszijn zal moeten prijsgeven, voordat hij meer dan een mens kan zijn. Allerlei mensen streven ernaar om geestelijk zo groot of zo rijp of zo goed te zijn. Nou ja, goed. Ik vind het allemaal prima, wanneer zij daarbij in de eerste plaats natuurlijk zichzelf blijven. We mogen van de wereld een karikatuur tekenen. Dat doet ons de eigenschappen wat beter erkennen en het brengt ook met zich mee, dat we eens kunnen glimlachen over dingen, die ons anders misschien ergeren en aanstoot geven. Maar we mogen nooit proberen een karikatuur van onszelf te tekenen.
En geloof nou niet, dat het zin heeft om jezelf te vertekenen, of zin heeft om jezelf te vernederen of te verheffen. God staat bij ons, dat is een feit. Al wat in God leeft, is ook met ons. Maar op het ogenblik, dat we gaan zegen, dat we toch eigenlijk wel goed zijn (een klopje op de schouders) of dat we eigenlijk maar zondaars zijn (het is toch wel erg!), dan komen wij niet verder. Het gaat er niet om, of wij nu deugdzaam zijn of dat we zondaars zijn of wat anders. Het gaat erom dat we zijn, zoals we zijn. En dat we van uit deze gesteldheid contact opnemen met God. Dat wij van uit deze gesteldheid onze wereld herscheppen, totdat wij die demonische elementen in onze wereld hebben weggevaagd door in ons bewustzijn daarvoor een redente geven. Te zeggen: Dit heeft zin, dit is deel van de goddelijke schepping. Dan kunnen we met die twee wapens alle werelden overwinnen. Dan kunnen wij op die manier ons erfdeel aanvaarden.
We zijn niet geschapen om machteloos te zijn, slaven van het noodlot. We zijn ook niet geschapen om alleen maar door God geleid te worden zonder meer. We zijn ten slotte geschapen om te vechten. Niet met de handen maar met de geest. Om te vechten, totdat wij God gewonnen hebben. En dat kunnen wij alleen doen, wanneer wij uitgaan van onszelf, wanneer wij gebruik maken van elke kwaliteit en eigenschap, die ons gegeven is en ons daarbij steeds richten op het verwerkelijken van dat, wat voor ons belangrijk is.