De vele invloeden die ons regeren en beheersen

image_pdf

21 oktober 1958

Wanneer wij met deze esoterische kring weer gaan nadenken over de esoterie en al wat erbij hoort, dan zal het u wel duidelijk zijn, dat wij na een bespreking over het bewustzijn ook moeten gaan nadenken over: De vele invloeden die ons regeren en beheersen. Er zijn natuurlijk zeer vele invloeden te noemen en elk van die invloeden op zichzelf is weer verder te definiëren en te omschrijven.

U hebt allemaal wel eens gehoord van astrologie. En u weet hoe de verschillende planeten en hun gang door de verschillende huizen althans het karakter en in vele gevallen ook de beïnvloeding van het menselijk leven vastleggen. U hebt daarnaast gehoord van geleidegeesten, leraren, van Witte Broederschap, kortom van honderd en één invloeden. Wanneer wij het goed bekijken, zijn wij eigenlijk allen wezens onder een brandglas. Stralen uit de kosmos komende zijn rijk rond ons verdeeld. Gods kracht openbaart zich overal en gelijkmatig. Maar het bewustzijn, dat ons is gegeven, wordt als een brandglas, een lens, die veel meer invloeden dan normaal op dit ene kleine punt, het ik, concentreert. Die concentratie moeten wij ondergaan, we kunnen er niet buiten. Zonder deze voortdurende toevoeging van grote kracht, van grote intensiteit, geen bewustwording, geen intens en werkelijk leven.

Ge zult begrijpen, dat wij rekening moeten houden met de invloeden, die ons bereiken. Dat wij moeten trachten te bepalen, welke delen van de goddelijke kracht ons bereiken en hoe zij ons denken, ons leven en ons bewustzijn dus leiden in een bepaald spoor. Nu is het gemakkelijk om te gaan spreken over de verschillende goden. Er zijn goden, maar het brengt ons zo weinig verder. Want een God is slechts het masker, dat een deel van de werkelijk kosmische kracht draagt in het oog der mensen.

Waar wij behoefte aan hebben, is een weten omtrent degenen, die ons geleiden en ons helpen: degenen, die ons beïnvloeden. Wij moeten evenveel weten over de demonen, die ons regeren, als over de engelen, die ons bijstaan. Wij moeten begrip verkrijgen voor de geesten van overgeganen, die ons leiden: die ons volgens hun eigen beste weten trachten te brengen tot dat deel van het leven en het bewustzijn, dat huns inziens ideaal is.

Wat is dan de eerste kracht, die voor ons belangrijk is? De zon en de maan. De zon en de maan zijn persoonlijkheden, die een betrekkelijk grote intensiteit hebben. De zon omdat hij de heerser is van dit planetaire stelsel, de maan, omdat ze zo dicht bij de aarde is en haar invloed daar dus zo sterk kan doen gevoelen. Wat zijn de heersers, de geesten van de zon? In de eerste plaats zijn zij kosmische geesten. In het oog der mensen waarschijnlijk wreed, soms onbenaderbaar en fel, verblindend, soms ook van een ongedachte liefde volheid, van een zachtmoedigheid. Geesten van de zon treden op om ons te doen leven, zij stuwen ons voort.

Buiten de levengevende kracht van de zon zelve is het hun voortdurend jagen naar ervaring, het ons dwingen voort te gaan, de. onrust, die zij in ons scheppen, die het ons mogelijk maakt om te beleven, bewust te zijn.

En dan de maan. De maan, die beperkt is, waar de koninklijke Arcan uiteindelijk slechts neerziet op de mensheid met een zeker weemoedig medelijden. Zij is het, die vooral de geestelijke functies helpt beïnvloeden. Niet alleen de werking van de hersenen, maar ook wel degelijk de werking, de mogelijkheden van de geest, die nog dicht bij de aarde is en aan de aarde gebonden. Met haar dienende kracht stimuleert zij in ons vooral het redelijke, het denken.

Dan zijn er de grote tegenpolen Mars en Venus. Mars het mannelijke, fel, krijgshaftig, agressief: Venus het vrouwelijke, hartstochtelijk en moederlijk tegelijk. Ook deze werken in ons leven. Mars confronteert ons met de harde feiten. Venus schenkt ons de illusie, de droom, schenkt ons een doel in het leven, dat niet meer redelijk omschrijf baar is. Ook geestelijk werken deze beide. Het man-vrouwelijke als tegenstelling in de mensenwereld, gaat in de geest – vooral in hogere sferen – snel verloren. Maar wanneer wij goed nadenken, zullen wij begrijpen, dat juist daarom sterker dan ooit tevoren de geest de invloed van beide ondergaat.

Niet slechts van één van hen. Zo brengen zij voor ons geestelijk tot stand enerzijds de agressiviteit, waarmee wij onze wereld voortdurend willen uitbreiden, anderzijds het vertrouwen in de stille droom van volmaaktheid, die wij ergens diep in ons geborgen hebben als een besef van de goddelijke waarheid.

Daarbuiten liggen de vreemde planeten. Saturnus melancholiek, speels? Jupiter majestueus, met een magisch geweld. Al deze krachten werken op u. Zij zijn a.h.w. de heersers van de tijd. Of neen, dat mag ik niet zeggen: de heersers van het gebeuren in de tijd. Want ook in de tijd heersen krachten.

Wij weten allen, dat er engelen bestaan, d.w.z. geesten, die niet de menselijke bewustwordingsweg hebben afgelegd en die toch grootmachtig, in vol bewustzijn tronen temidden van deze oneindigheid van gebeuren, die God is. Van deze zijn er zeven, die regeren over de uren. We vinden ze allemaal. Zo goed de sombere Samaël, als de strijdlustige Gabriël.

Wij vinden er Michaël, de vertrouwde, we vinden er velen. Maar zeven in getal zijn hun namen, zeven zijn hun invloeden. Elk van hen heeft een eigen persoonlijke invloed in de tijd? die grote vloed van tijd, zoals wij ons dat zo graag voorstellen. Maar. vergeet niet, dat deze vloed van tijd een illusie is. In feite zijn het krachten, die ons gelijktijdig beroeren en die afwisselend de overhand krijgen. Voortdurend wisselende velden van licht en van kracht overrompelen ons, doen soms ons denken wijzigen en laten uur na uur in ons een nieuw bewustzijn ontstaan. De engelen zijn het, die ons de reeks van belevingen voorleggen, die wij uit alle andere krachten gewaarworden.

Zou de mens alleen uit stof gebouwd zijn, ik zou hier ongetwijfeld kunnen eindigen. Maar de mens is meer. Want binnen dit stoffelijk voertuig verborgen zijn de vele voertuigen van de verschillende sferen, waarin de goddelijke kern, de ziel, zich beweegt door het leven. Ook deze worden beïnvloed, ook deze kennen hun vreemde mogelijkheden en hun voor de mens haast nachtmerrieachtige werkelijkheid.

Daar is het astrale voertuig, omringd door vele spookbeelden, vele demonen. Hier vinden wij de verschrikkelijke gestalten, die soms uitgebeeld zijn als tempelwachters, ergens bij een oosterse tempel. Hier vinden wij de vreemde draken, waarover de oudheid vertelt. Hier vinden wij de monsterlijke haat naast de verleidelijke en haast onbegrijpelijke bekoorlijkheid van een naar verstoffelijking strevend denken. Naast de lege huls, onbezield, langzaam vervallend beeld zonder meer, het intens beleefde, soms in duizenden jaren kunstmatig opgebouwde lichaam van krachten uit duister, de plotseling vlammende verschijningsvormen van hen, die uit het licht hier neerdalen en uit het gesponnen goud van kosmisch licht zich tijdelijk een gestalte vormen. Een wereld van vele tegenstrijdigheden. Een wereld, waarin u ook te maken krijgt met overgeganen. Met hen, die mens zijn geweest en na de dood in hun astraal voertuig nog ronddolen of – door speciale kennis en middelen – voor zich een astraal voertuig hebben gebouwd. Men zegt wel eens, dat het een slechte sfeer is. Dat is niet waar. Het is een gevaarlijke sfeer, welke krachten zich steeds manifesteren, omdat ze zo verwant zijn aan die van de stof. Wanneer u hier leeft, dan is het denken van het astraal gebied verwant aan het uwe: zo verwant, dat de gedachten haast onmiddellijk overvloeien als ware het gesproken taal.

Dit astrale met zijn vreemde verschijnselen heeft verder grote invloed op bepaalde delen van de aura van de mens. Zo wordt voor de mens vaak welbehagen en onbehagen door astrale hechtingen bepaald. Zo kan soms zelfs een ziektebeeld, een bezetenheid uit dit astraal gebied ontstaan. Slechts zij, die krachtig zijn en zonder vrees, kunnen hier werkzaam zijn en leven.

Ofwel zij, die niets te verliezen hebben natuurlijk. U zult wel begrijpen, dat deze wereld voor ons qua bewustzijn niet zozeer belangrijk is. Zij biedt ons te veel schijnvormen, met daarnaast voortdurende impulsen, een intensifiëring meestal van de stoffelijke impuls. Datgene, wat niet lichtend is en slechts tijdelijk in astrale vorm, zal teruggrijpen naar het dierlijke element. En zo wordt het dierlijke sterk gestimuleerd en zal in de mens vaak een strijd ontstaan. Een strijd, waarin hij soms zegeviert, maar heel vaak ten onder gaat. Op zichzelf is dit laatste misschien niet zo erg. Erg is slechts, dat in deze strijd ons eigen bewustzijn, onze blik vooruit, teloor gaat. Dat wij blijven stilstaan en treurend kijken naar wat wij misdaan hebben, in plaats van te beseffen, dat wij vooruit moeten gaan, moeten veranderen, moeten herbouwen.

Daarboven liggen de grijze nevelwaden van een gebied, dat nog geen licht is en toch ook geen duister meer. Hier zijn de dolende, niet zo sterk in hun werking en hun invloed als op het astraal terrein, mensen die overgegaan zijn. Lichte krachten vinden wij hier niet, tenzij voor een ogenblikkelijk verschijnen om één of meerderen eindelijk binnen te brengen in een sfeer van begrip en licht, zodat zij ontwaken kunnen tot bewustzijn van de Zomerlandwereld, van de vormkennende geestenwereld.

Wat uit het Nevelland tot ons komt is toevallig. Het is geen vaste invloed, die ons regeert. Het is eerder een onbewust aanstoten. Maar u weet, wanneer er een wankel evenwicht bestaat, wanneer je niet weet hoe of waar te gaan, dan kan soms het kleinste reeds een beslissende werking hebben. Degenen, die niet vast zijn in hun besluiten, degenen, die geen vaste visie hebben en geen vast streven, worden vanuit deze nevelsfeer beïnvloed door hen, die onwillekeurig iets van hun eigen honger naar beleven aan hen overdragen. Niet alleen stoffelijk, maar ook geestelijk openbaart zich dit. Want wij vinden vaak een tijdelijke neerslachtigheid, die als een wolk voor de zon komt en even snel weer wegdrijft, juist als gevolg van een onbewust contact met iemand, die in deze sfeer leeft.

Dan het u allen ongetwijfeld bekende Zomerland. Een wereld van menselijke gedachten met een geestelijke vrijheid en een geestelijk licht. Daar kunt ge alles vinden wat er op de aarde is.

Daar zijn de predikanten en de priesters van moderne en van oude godsdiensten. Er zijn steden en dorpen en velden. Daar zijn de wouden en de bergen, waarin ook daar de anachoreet, de heremiet zoeken naar een verinnerlijking en een verhoging van bewustzijn.

Een land, waarin ook tempels zijn. Tempels die gelijk schoon mogen heten, omdat daar door een contact van gedachten een overgave wordt verkregen in de mens, die hem doet ontwaken tot een grotere wereld.

Uit het Zomerland komen vele geesten tot de aarde. Zij hebben banden met u, ze zijn gebonden aan u, ze hebben u lief, ze haten u, ze hebben verplichtingen. En zij trachten u op hun wijze te vertellen wat goed is. En dan spreekt de prediker volgens zijn oude geloof, en de priester volgens zijn oude geloof. Dan spreekt de econoom volgens de economische geleerdheid van de wereld en dan spreekt degene, die misschien weinig inzicht had, met dezelfde dwaasheden, die hij vroeger op de wereld gebruikte. Goed bedoeld, vaak op de duur met een beter inzicht in de mogelijkheden dan u, maar toch nog zo menselijk. Veel van uw geleiders behoren tot deze sferen. Niet de onfeilbare geesten, die men vaak in hen wil zien.

Eerder zoekers gelijk gijzelf, die trachten u te helpen. Hoe vaak geleidt dan de lamme de blinde, of de blinde de lamme: Maar ook hier staan andere gebieden boven. Er zijn werelden van voortdurende warreling en trilling, waarin zich oorzaak en gevolg scheiden om als verschillende kleuren een ogenblik te verschijnen en samen te vloeien tot een nieuw licht, tot een nieuw bestaan, tot nieuwe waarden. Wie hier leeft, heeft besef van God. De kleinheid van het denken der mensen is langzaam weggesleten in het ervaren van de grootsheid van het Al. Ook van hieruit komen vele geesten, leraren meestal. Geleiders met een vast doel, die zich niet zozeer meer richten op uw persoonlijke welstand, uw persoonlijk belang, uw persoonlijke gezondheid. Wezens, die trachten in de wereld iets te scheppen van de sfeer, die zij kennen, iets van dit kosmisch ervaren en kosmisch ontvangen. Ook zij werken op u. Inspiratief soms, soms door middel van media, soms door de inspiratie, die ze anderen opleggen. En ook zij scheppen mede het milieu, waarin u zich beweegt, waarin u beleeft.

Daarboven, waar de vorm verloren is gegaan en de laatste klank is gestorven, daar is een bewustzijn van alle kosmische krachten. Daar wordt niet meer gesproken vanuit het standpunt: “Gij zijt mens”, maar alleen vanuit het standpunt: “Gij zijt deel van de kosmos.” En ook hier leert men. Men leraart en keert tot de aarde. Hier schept men soms een sfeer, zo sterk, dat ze een ogenblik de modderachtige vuilheid van een menselijke samenleving doet verdwijnen. Voor een kort ogenblik meestal maar.

Daarboven de witte heersende krachten, de grote engelen. Zij, die het Al zien als een perfectie van ontwikkeling. Zij, die het heelal hebben gevonden als een voltooiing, niet meer als een strijd. Zij zijn het, die hun bewustzijn als een zoeklicht steeds weer richten op bepaalde punten en mogelijkheden. Niet omdat ze daarmede iets bereiken willen, maar eerder om reliëf te geven aan dit deel van de schoonheid, dit deel van de volmaaktheid, dat door hen beleefd wordt. Wanneer zij zich zouden richten op u en ge zoudt een ogenblik daarin gevangen zijn, het is mogelijk dat uw wereld in een duizeling verdwijnt, dat er een ogenblik een licht en een stille vrede is en dat ge denkt, dat alles goed is. Maar wanneer het licht verder gaat en gestaag, weer alleen, dan is uw wereld dezelfde. Dan hebt ge misschien alleen de hongerende herinnering aan dit intense beleven, aan dit ondergaan.

Ja, en daarboven natuurlijk nog grotere krachten. Krachten die de kosmos regeren, die de wetten zijn, binnen welke uw levensgang bepaald blijft.

Zo heeft de wereld van het onzichtbare: een web rond de zichtbare wereld gesponnen. Gij zijt vrij, maar telkenmale zult u ge gestimuleerd worden door dat, wat de geest biedt. En uw bewustwording kan alleen werkelijk plaatsvinden, wanneer ge leert die krachten innerlijk te interpreteren. Niet naar buiten toe, Gij zijt deel van deze krachten, zoals zij deel van u uitmaken. Men kan niet zeggen: “Ik wend mij af van een planeetgeest, ik wend mij af van een sfeer, ik wend mij af van het licht zelve. Dat is waan. Men kan ook niet zeggen: “Buiten mij is het kenbaar, want mijn meester doet dit in de stof, mijn leraar zegt dat.” Men moet het van binnen beleven. Men moet zien, hoe in het ik deze werkelijkheid van sferen groeit. Dan pas heeft het betekenis. In dit innerlijk weten, dit innerlijk erkennen, vindt zij een uitdrukking.

Er zijn groepen van denkers op deze wereld – sommigen zeer oud, anderen nog jong – die tezamen zijn gebundeld in een geestelijk verband. Wanneer wij hun geestelijke uitdrukking moeten weergeven, dan kunnen wij het beste zeggen: De meesten van hen behoren in de hoogste sfeer van Zomerland: in het hoge licht van de eenzame bergen, waar het bewustzijn samenkomt in een broederschap smaal tijd en de stenen tafelen der natuur worden tot een, altaar, waarop men het geheel der schepping offert aan de Schepper Zelf.

Deze orde, deze broederschap, kent vele richtingen, vele denkwijzen. Ze heeft vele scholen op aarde gesticht. En niet al deze scholen zijn aan elkaar tegengesteld, maar vaak verschillen ze zover, dat men zegt: “Ze kunnen naast elkaar bestaan, maar ze zijn nooit een.” Want voor de mens is de eenheid van lot, van drijven, nog te onbestemd, te onbegrijpelijk. En in deze band zijn samengevoegd vele meer stoffelijke groeperingen. Stoffelijke groeperingen, die door hun streven, onbewust haast de omgeving veranderen, waarin u leeft. Soms geven ze u socialisme, een ander ogenblik rebellie. Soms geven ze u godsdienst, een ander ogenblik een filosofisch anarchisme, dat de honger tot weten doet groeien als een pijn in elk mens. Soms zijn ze de oorlog zelf, vernietigende geesten, uitroeiend het onkruid, dat woekert op de akkers der aarde. Soms zijn ze de vrede. Want zij kennen het heelal. In hun bewustzijn weerklinkt de eeuwige harmonie. En zij trachten die harmonie te herstellen, ondanks alles. Soms doden ze, ook al zullen ze het nooit doen zonder hem, die heen moest gaan van de wereld, te vergoeden al wat zij kunnen voor dit te plotseling afscheid.

Deze broederschap spreekt tot u. Onbewust leest ge iets van haar in de kranten, in de dagbladen. Onbewust worden bepaalde denkbeelden op u ingestempeld als met een ijzeren brandmerk, rood verhit, door middel van films, van muziek. De politiek, de economie, alles is het wapen van dit genootschap. Het boetseert uw omgeving. Zoudt ge dat alleen uiterlijk willen aanvaarden, zoudt ge er uiterlijk naar willen zoeken, ge zoudt nooit de kern begrijpen?

De kosmos, die één is: de sterren, die dansen in een statige rijdans der oneindigheid: God  zelf, Die in het lichtend spel van Zijn flonkerende bollen Zich spiegelt. Kennend Zijn oneindigheid in een schepping, die oneindig en eindig tegelijk is.

Zoveel zijn de invloeden, die worden samengebundeld op een wezen, dat naar bewustzijn streeft en dat reeds een zeker bewustzijn bezit. Wetend dat er zoveel aan ons vreemd is, dat in ons leven wordt geopenbaard, zal het zoeken naar het innerlijk moeilijker worden. Wij zullen trachten te ontwaken tot een nieuw bewustzijn en met verbazing ontdekken, dat deze woorden niet de onze zijn en dat gene daden niet behoren in ons dekken en streven. Maar wij moeten onszelf worden. Die uiterlijke wereld kunnen wij niet regeren. Er is teveel dat buiten ons grootmachtig ingrijpt. Wij kunnen alleen dat kleine, wat wijzelf zijn, uitbeelden in ons stoffelijk leven, zo goed wij kunnen. Het is ons streven en ons verlangen, dat veel belangrijker is dan elke daad, die wij tot stand brengen. Het is volbewust trachten te volbrengen van hetgeen voor ons goed is, dat inhoud geeft aan ons leven, zeker wanneer wij in de stof zijn. De weg naar binnen is een moeilijke, een zware weg. Telkenmale weer zullen wij stuiten op de muur van zelfgeschapen onbegrip, op de ondoordringbare duisternis van het geliefkoosde zelfbedrog. Maar wij zullen er doorheen moeten. Wij zullen moeten sterven in het beeld, dat wij zijn in eigen ogen, om op te staan, herboren en hernieuwd tot dat, wat wij in waarheid zijn.

Esoterie kan nooit te hoge eisen stellen en tevens kan de maatstaf, die de esotericus zichzelf aanlegt, zelden laag genoeg zijn. Men mag zichzelf niet vergelijken met het grote, het machtige. Dan grijp je naar buiten toe, dan schep je afgoden en beelden. Beelden, die je misschien soms helpen als weldoende geesten en je dienen. Maar geesten, die ook je meesters zijn, en die het je onmogelijk maken precies te begrijpen wat je doet en waarom. In alle esoterie blijft klinken die ene kernzin: Ken jezelf, wees jezelf, leef jezelf.

Ge zult zeggen, dat is alles mooi, schoon en misschien begrijpelijk, maar… wij arme mensen…

Wanneer een zaad in de aarde valt en voor het eerst in de nog prille bleekheid van de lente omhoog piekt, dan zegt het niet?” Ik, arm zaad, hoe zal ik ooit een boom worden!” Het groeit, het put zijn voedsel uit de aarde, het zendt zijn wortels uit in steeds verdere vertakkingen, het slurpt alles op – ja, zelfs een deel van zichzelf – om zo te kunnen groeien.

En zo moeten wij zijn. Ons innerlijk is het zaad van de onsterfelijkheid, dat ontkiemen moet, dat worden moet tot levensboom. Wanneer wij zo hoog grijpen, wanneer wij zo zeer vergeestelijkt willen zijn, dat wij haast de stof erbij neergooien, vrienden, dan zijn wij verkeerd. Wij mogen niet boven het leven staan. Wij mogen niet boven de stof staan, of boven een sfeer. Wij moeten leven en onszelf zijn en onszelf kennen. Wij moeten ons niet afvragen: “Wat ligt er rond ons?” Zoals het ontkiemend zaad zich niet afvraagt:” Sta ik in een woud of in een weide?”

Zoals het zich niet afvraagt:” Is het lente of is het zomer?” Het vraagt zich slechts af:” Kan ik leven, kan ik mijzelf zijn?” Zo moet gij u voeden met al wat het leven u geeft. Al deze krachten en invloeden kunnen bijdragen tot uw ontwikkeling, uw bewustzijn. Er is nergens een grens te stellen. Gij moet leven en beleven, dat is noodzakelijk. Maar in het leven en beleven moet ge niet vragen:” Wat is de wereld?” maar: “Wat ben ik.” Niet wat de wereld zegt mag bepalen, doch alleen wat gijzelf zijt, wat ge wilt zijn, wat ge zoekt. En het wordt gemakkelijker, wanneer wij van onszelf niet het volmaakte eisen.

Wat heeft het voor nut volmaaktheid te eisen van een wezen, dat eerst nauw de kinderschoenen van een geestelijk bewustzijn ontwassen is! Wat heeft het voor zin eisen te stellen aan onszelf, die ons voortjagen en onvervulbaar blijven, die ons door stoffelijke onthoudingen vervullen met dromen, die ons voortdurend kwellen en doen denken aan demonen, die ons omringen! Wat hebben wij eraan ons te verzadigen met het stoffelijke en die geestelijke honger voorbij te gaan, zodat het leven ondanks alles leeg blijft en zinloos!

Wij zijn deel van de kosmos. In ons werken ongetelde krachten. Heersers van verschillende gebieden openbaren zich aan ons, ook al beseffen wij dat niet. Maar één ding is onaantastbaar. Eén punt: God in ons, de ziel zelf, kan niet veranderd worden. Zij kan niet omgebogen of omgesmeed worden tot iets anders. Zij is. Een molecuul misschien in het juweel der schepping, maar met een vaste plaats, met een vast doel. Het is onze taak daartoe te ontwaken. Niet om onze ziel te hervormen. Het is onze taak harmonisch in de schepping te passen, harmonisch deel uit te maken van al het zijnde, van elke sfeer, van alles. Niet om onszelf op te dwingen aan anderen of anderen lijdzaam te ondergaan. Wij zijn, wij leven!

Ik! Machtig woord: IK. Een wereld vol van dromen, een nauw verborgen waarheid, een wereld van eeuwige kracht, een schimmenspel van tijdelijk gebeuren. Ik. Dat is het enige woord, dat wij kunnen gebruiken, zolang wij leven in de beperking. Ik. Ik mens, ik geest. Ik, klein lichtpunt in de goddelijke zon. Ik, die weten moet, erkennen moet – niet wat mijn wereld is of wat mijn God is – maar wat ikzelf ben. Ik, die uit de veelheid van invloeden, die mij beroeren, van banden, die mij binden met alle sferen en wereld, mij moet realiseren waarom ik ben.

Droom dan rustig. Droom uw vele en vreemde dromen. Wat deert het! Laat de warrelende caleidoscoop, des levens verder gaan, kleur na kleur tonend, beeld na beeld. Laat de toverlantaren, de filmband van de tijd nóg wat verder laten ratelen, projecterend op het doek van een onvolledig bewustzijn. Wat hindert dit alles! Wat geeft het wat er gebeurt met de wereld!. Wat geeft het zelfs wat er gebeurt net een ander, indien wij slechts onszelf zijn, eerlijk en oprecht, zo waar als wij kunnen! Wat kan een hel ons beroeren of een hemel ons verrukken, wanneer wijzelf niet hel of hemel zijn! Wat kan stof u besmetten, indien gijzelf geen stof meer zijt. Wat kan geest u beroeren, indien uw bewustzijn niet dat van de geest is!

Ondanks alle banden, ondanks alle ketenen, die er gesmeed zijn, zijt ge vrij. Volledig vrij, veel vrijer dan ge u kunt voorstellen. Gij hebt slechts één werkelijke meester. Hij heet ‘”ik.” Gij hebt slechts één werkelijke dienaar. Hij heet “ik.” Ge hebt slechts één werkelijkheid. Men noemt het: ik. Buiten dit bestaat er niets voor u. Wat ge in uzelf zijt, dat zijt ge in werkelijkheid.

Wat ge in uzelf bereikt, is een werkelijke bereiking en al wat buiten het ik blijft, is als rook, die verwaait in de wind van eeuwigheid. Ge zijt machtig. Machtiger dan ge vermoedt. Want in u is Gods kracht. De kracht der eeuwigheid ligt in u en ge noemt haar: ik. Ge zijt zwakker, zwakker dan het zwakste, dat ge u kunt voorstellen, wanneer het bewustzijn niet volledig is, zodat een tasten in het duister het enige is, wat ge kunt noemen: ik.

Uit het machtig begin der schepping toornen twee zuilen omhoog. Men noemt ze stof en men noemt ze geest. Men noemt ze bewustzijn, men noemt ze God. Twee zuilen. “En wanneer je als mens daarbij staat, dan lijkt het alsof ze zich oneindig verheffen, eeuwig parallel, strevend in de ongekende diepten van het leven. Maar er is een punt, waar twee zuilen door een boog worden verenigd. Er is een punt, waar stof en geest ineenvloeien en dragen de derde, de ongekende zuil. Die zuil heet wederom: ik-ego. Ego is God. Want er bestaat geen ik-heid, die niet een direct deel van God is, ingepast in het goddelijk Wezen. Ik – Ego – God. Dat is de waarheid. Maar daarvoor moet je ook een weg afleggen. Je begint met “ik”. Dan ga je spreken over het ego, als iets wat buiten je staat. Maar wanneer beleef je het als de grens van je wereld? Wanneer leer je het kennen met al zijn beperkingen, met al zijn rijkdommen? Eerst wanneer je het “ik”, hebt leren kennen op die manier, dan heeft de term ego (het andere woord voor ik) een nieuwe betekenis. Dan is “ik” niet meer een wereldje. Het is een knooppunt van vele krachten en lijnen. Het is een gedachte, die staat temidden van duizenden, gedachten, onveranderlijk. En vandaar begin je een langzaam voelen en tasten langs al die lijnen die je verbinden. Je erkent plotseling het onveranderlijke, dat achter alle verandering geborgen is.

Dan komt het ogenblik, dat je zegt: God. En dan begint het ego pas zichzelf te zijn. Dan komt er een ogenblik, dat je niet meer spreekt over ego, maar over God. Dan flitst alle bewustzijn samen door dit ene punt. Dan is er geen remming meer en geen vooruitgang. Dan is er het volmaakte zijn.

En dit alles draagt ge nu in u op dit ogenblik. Gij zijt op dit ogenblik gebonden met uw God. Gij zijt op dit ogenblik achter de schijn en de begoocheling het brandpunt van de goddelijke krachten, maar ook het gefixeerde punt in een eeuwige en volmaakte schepping. Gij zijt op dit ogenblik die innerlijke wereld, belangrijker dan al wat er buiten u ligt. Leer haar kennen. Ga – aarzelend misschien als een reiziger, die voor het eerst gebruik maakt van een trein – eens een klein stukje naar binnen toe. Ga eens een klein stukje verder dan normaal. Zeg niet:” Dit zijn mijn voornemens, dit zijn mijn verlangens.” Probeer eens te zien wat ge werkelijk zijt. Zeg niet gisteren, morgen of nu. Zeg slechts: “Ik ben….zo.” En als ge dat eerste aarzelende begin hebt gedaan, vol wrevel misschien zelfs tegen uw ontdekkingen, zeg dan tot uzelf: “Dit is het begin van de volmaaktheid.”

Keer terug, vele malen. Leer kennen wat er schuilt achter uw rede, achter uw gedachten. Lees de zin van uw leven, zoals de kabbalist het geheim van de Woorden leest in de cijfers. En hoe hij de cijfers maakt tot een nieuwe ritmus, een nieuwe berekeningssfeer, die de oneindigheid omschrijven kan daar, waar het woord faalt. Leer ontcijferen wat je bent. En doe dat niet volgens menselijk oordeel.

Het is misschien een heel eenvoudige raad, die ik u geven kan. Vraag u eens af: Wat is het goede in elk ding, dat ge in uzelf erkent? Wat is het goede? Dan bouwt ge u een beeld, dat anders is dan gij zijt. Maar een beeld, dat meer waar is: een beeld, dat die wereld van het “ik” uitmaakt. Begrijpt ge? Dan treedt ge binnen in dat vreemde landschap, waarin dromen werkelijkheden zijn en waarin de z.g. realiteit een schimmenspel is. Een wereld, waarin dood het voorbijvliegen is van een snelle vogel. Een wereld, waarin alle geslachten aaneen gerijd staan en waar de laatste tempel der toekomst staat naast de eerste piramide, die werd gebouwd op de wereld. Treed binnen in die wereld van uw ik en bedenk, dat in die wereld alle kracht en van het Goddelijke reeds samenkomen. En zoek dan een richting, een enkele maar.

Zoek eens één enkele richting, die verdergaat dan uw omgeving, uw gemak, uw denken, uw stoffelijkheid, misschien uw geestelijk verlangen. Zoek eens één continuïteit, één ding, dat je ziet, steeds weer. Ga het eens na. Ge kunt geen duizend wegen tegelijk gaan. Eén weg is voldoende. Misschien dat ge dan komt tot het bewustzijn? Onverbrekelijk ben ik gebonden met andere ik-heden in de schepping.

Als u zover bent, wordt de verdere weg gemakkelijk: “Wanneer u zover komen kunt, innerlijk, dan zal de buitenwereld niet meer zo belangrijk zijn. Dan zult u niet meer spreken van karma of noodlot. Dan zult u voor het eerst begrijpen, hoe de schijnbare beweging van het leven het kristal is van tijd en ruimte, dat eeuwigheid heet.

Wij gaan dadelijk over tot het tweede gedeelte. Ik zou het erg op prijs stellen, wanneer u dit qua inhoud en qua sfeer eens in u laat doordringen. Want onthoud — ik heb het u toegeroepen vanavond en het blijft gelden: Dit alles, wat ik gesproken heb, dat zijt gij. Dat is uw “ik”, zonder uitzondering. Dat is uw werkelijkheid, verscholen achter uw alledag. Gij kunt deze wegen gaan. Gij kunt dit bewustzijn bereiken in één ogenblik van zelfonthulling.

Het eigen ik onderzoeken.

Het ik te vinden is een moeilijkheid. Kan men het ik wel vinden? Men kan het ik zijn. Maar vinden impliceert m.i. ook weer verliezen. Zouden wij ons ik verloren hebben, wij zouden niet leven. Toch moeten wij klaarblijkelijk: als mens of geest steeds verder trachten door te gaan in die innerlijke waarheid, die zo moeilijk te beseffen valt. De waarheid omtrent onszelf is meestal een zeer onaangename. Wij wijzen deze gaarne af en trachten op de duur te komen tot een klein besef, waarin wij – zonder ons eigen ik als gedacht geheel te verwerpen – toch een zekere innerlijke bevrediging kunnen kennen.

De eerste stap tot het erkennen van het ik is een pijnlijke. Het is weten, waar je fouten liggen, waar je zwakke punten liggen. En menig mens bouwt liever voor zich een troon of een altaar dan toe te geven, dat hij kan falen. Geef toe dat ge falen kunt en besef uw falen. Realiseer u waar de werkelijkheid is gelegen, die u bindt. Laat als in een graf, beschouwd voor -een laatste keer, een ogenblik de wassen gestalte van uw zijn zich blootgeven aan uw oog, zonder het leven van uw wil en uw gedachten.

De eerste stap om door te dringen in het ik is afstand te doen van het beeld, dat men zich van zichzelf gevormd heeft. Het is moeilijk te zeggen: Ja, maar ik ben overdreven of ik ben niet reëel of ik ben misschien in een voortdurend onevenwichtig zelf-overschatten, zelf-onderschatten gebonden. Moeilijker is het nog toe te geven: Ik deug eigenlijk niet, want de dromen die ik heb, verwerkelijk ik zo zelden. Ziedaar, vrienden, het grote en het moeilijke probleem. Hoe kunnen wij onszelf realiseren wat wij zijn? De meest getrouwe spiegel, die wij kunnen vinden, is het oog van anderen. Niet het hoffelijk aanzicht, dat u ongetwijfeld: doet schijnen als een gouden Boeddha, gehuld in de weldoende stralen van een eeuwig licht. Maar deze haast verborgen opinie, die u nu eens ziet in deze gestalte, dan eens in gêne, die u heden ziet als rusteloos en onredelijk en morgen als begaafd en bezield. Spiegel u in de ogen der wereld en de wereld zal u weerkaatsen wat uw fouten zijn, wat uw begrenzing is.

Hebt ge dit geconstateerd, dan sluit zich één poort: de poort van zelfoverschatting. De droom van het ik maakt plaats voor een gedeeltelijke werkelijkheid. En eerst nu kunnen wij gaan ziens Wat beteken ik werkelijk, hoe ben ik feitelijk? Ik ben misschien te slap en gelijktijdig te driftig: te onmachtig en gelijktijdig vol van machtsdromen. Wat is hier goed aan? Realiseer u wat ge kunt. Niet slechts wat ge meent gemakkelijk te volbrengen, maar de uiterste mogelijkheid van bereiken met al uw krachten. Pas dit toe op elk van uw tekortkomingen, elk van uw deugden en ge ziet een geheel nieuw beeld ontstaan. Een wezen, dat in de wereld anders is dan het schijnt. Het is of de maskerdanser het masker aflegt. En ge weet niet of achter de schijnbare jeugdigheid van beweging, nu het masker valt, een grijsaard schuilt of een jongeling, wiens baard nog niet spruit. Maar ge erkent in ieder geval iets van uw ware aanzicht.

Zeg dan niet tot uzelf: “Ik ga mijzelf verbeteren.” Zeg niets “Ik zal mijzelf gaan veranderen.” Voor de zelfkennis is dit niet belangrijk, hoogstens voor het streven. Ga uzelf afvragen: “Wat droom ik? Waar ligt de onwerkelijkheid, die zich aan mij openbaart? Hoe zou ik willen zijn? Voel ik mij als een Hamlet in zijn grote alleenspraak:” Te zijn, of niet te zijn?” Hoe zwaar is deze vraag. Of zijt ge misschien de heerser, een Nero, die de lier slaat boven een brandende stad? Een Napoleon met de glorie van een hof, dat heel Europa regeert? Zijt ge een Marie Antoinëtte of een Pompadour? Zijt ge een Cleopatra of een statige priesteres van een oude godsdienst? Wat droomt ge?

Als ge uw dromen onthult, dan zal u blijken dat uw verlangen niet ligt alleen maar in een bepaalde pronk en statie. Gij wilt uw relatie tot de wereld anders stellen dan zij is. Uw droom maakt u niet in de eerste plaats tot een heerser. Ge zoudt niet spelen als Nero. En ge zoudt niet met de driftige onverschilligheid van een Napoleon datgene, wat ge vereert, schijnbaar minachtend achter u laten. O neen. Maar uw droom onthult u, wat uw wereld u zou kunnen betekenen, waarheen ge hongert. Besef wat ge zijt, besef waarheen het u werkelijk lokt en wees niet bang om in uw droom reëel te zijn.

Sommigen schrikken terug. Zo zullen er vrouwen zijn, die dromen van een opeenvolgende stoet van mannen en aanbidders en toch aan de getrokkenheid van hun mond de prilheid willen geven van een onberoerde maagdelijkheid. Dat is dwaasheid. Er zijn mannen, die dromen van een groot gezin en toch eenzaam blijven, omdat ze vrezen voor de verantwoording, waarvan zij dromen. En zo kunnen wij verder gaan. Realiseer u wat uw droom, is, waarheen uw honger u voert, waar geen belemmering van stof bestaat. En dan zult ge tot uzelf zeggen: Ziet, deze twee ben ik. De droom en het werkelijke wezen, dat ik mijzelf niet moeite heb onthuld. In deze twee moet mijn werkelijkheid liggen. Want zowel mijn droom als mijn werkelijk erkende gestalte zijn de armen van een balans, waarin mijn bewustzijn mijn ziel weegt.” En probeer dan de beelden duidelijker te maken, scherper. Stel uw nieuw erkende persoonlijkheid in uw droom en laat die handelen. Ge zult zien, dat het verschil minder wordt. Ge zult zien, dat er uiteindelijk een punt komt, waar ge u zegt:” Ja, dit zou een werkelijkheid, kunnen zijn. Als de omstandigheden anders waren geweest, zo zou ik deze mens geweest zijn en geen ander. En ik zou er gelukkig in geweest zijn.” Dan hebt ge de sleutel gevonden tot de innerlijke wereld. Want dan pas weet ge wat uw werkelijk wezen is, verscholen achter de beperkingen van stof en de onvolmaakte overbrenging van geestelijke wil.

En hebt ge dit, gebruik die sleutel dan om te zeggen: “Hoe staat dit wezen, dit wezen ontstaan uit droom en erkende werkelijkheid van heden, tegenover God?” Confronteer het met God. Met God in al Zijn gestalten. Confronteer die gestalte met het Niet en het Ledige, confronteer haar/hem met de machtige Adonai, de liefdevolle met Jehova, de dreigende en toornige. En zie hoe ge staat tegenover uw God, hoe ge denkt over die God. En schaam u niet tegen uw God te zeggen: “Gij deugt niet. Gij past mij niet.” Vraag u af: “Wat zoek ik in God?”

Daarmee onthult zich een nieuwe wereld en een motivering wordt geschapen. Uw innerlijk beeld van God en uw uiterlijke handelingen, uw gedrag buiten de erkenning om, staan in direct verband. Deze God is de motivering, zo goed als uw droom uw complete wezen is. En let dan op uw handelingen, op uw leven, uw slagen, en mislukken en vorm u daaruit een beeld van uw werkelijkheid. Ge zult zien, dat ge daarmede de innerlijke wereld van het ik betreden hebt.

Zijt ge zover gekomen, dan wordt het misschien tijd om te luisteren naar andere krachten, geestelijke krachten. Vraag u af: “Waarom spreekt mijn geleider tot mij, of spreekt hij niet tot mij? Welke stem openbaart zich in mij? Wat is dit, wat er in mij functioneert? Wat is die band, die ik heb – of meen te hebben – met geestelijke werelden?” Vraag u af:” Wat is de steun, die ik krijg uit die werelden?” En ge zult erkennen, dat deze geestelijke krachten evenzeer in u als buiten u bestaan. Ge put niet alleen uit de wereld van de geest maar ook uit uzelf. En zo ligt daar de onvermoede bron van licht en kracht.

Treedt ge daar de eerste malen binnen, ge zult uzelf verliezen. Ge zult een ogenblik dromen en wegvloeien uit de wereld in een veelheid van beeld en kleur. Laat het u niet hinderen. Zoek niet deze extase terug te vinden, maar keer terug in dit innerlijk, de mens tegenover zijn God en de geestelijke krachten.

Het spel, dat verder begint, kan ik u niet omschrijven. Het is voor elke mens anders, voor elke mens different. Maar in deze verschillen komt ook de verschillende kosmische plaatsing tot uiting. En zo zult ge althans hierin erkennen, wat uw directe relatie is met de kosmos.

En dit brengt u tot de binnenste hof, waarin ge uw God niet meer ziet als een bepaalde gestalte, maar ervaart als een innerlijke aanwezigheid. Dan zult ge misschien nog moeten strijden met de onvolmaaktheden in uzelve. Eerst dán. Maar ge zult ontdekken, dat de wijze, die zonder haat met liefde en begrijpen door de jungle gaat, door de tijger wordt gerespecteerd en gegroet: door de koninklijke cobra zelve. Lusten, vlees, onvolmaaktheden van de maatschappij, zij deren u niet. En daarin kunt ge dan de ervaringen vinden, die u tonen, hoe echter wat gij kent als heden en als werkelijkheid, een andere wereld ligt. Eerst later zult ge beseffen, dat ook die in u bestaat.

Ik hoop, dat ik met die paar woorden iets heb kunnen bijdragen tot de oplossing van uw probleem. Ik heb vooral de begintrappen geprobeerd u duidelijk te omschrijven. Laat mij er nog en raad aan toevoegen: Dit is iets, wat men zelf moet doen. Niet in een tomeloze zelfkritiek of zelfverwerping, maar in een voortdurende poging tot objectiviteit. Niemand kan u dat geven. Wanneer een van ons komt en – nu een ogenblik de ziel grijpende – haar brengt tot een weten en zegt: “Zo zijt gij”….voor u is het verloren. Gij zult het gezegde misschien geloven…. maar niet ervaren. Te ervaren is de noodzaak.

Vragen.

  • Ik vind het alleen jammer – want velen van ons zijn al lang op de levensweg voortgeschreden – dat er nog weinig tijd over is om dit hele proces door te maken, dat u ons daareven geschetst hebt. Want om tot die objectiviteit te komen, daar is heel wat voor nodig.

De objectiviteit zelve wordt geboren uit de poging tot objectiviteit. Het proces, dat ik omschreef, is tijdloos. Het kan geschieden in een breukdeel van een seconde, het kan geschieden in vele levens. Ge zegt: “We zijn ver voortgeschreden in jaren.” Wat weegt een jaar?

Wat weegt een korrel zand vergeleken bij de aarde? Het werkelijke leven is lang genoeg. Probeer objectief te zijn. En wanneer uw streven ver genoeg is gegaan, dan, plotseling – als in een legkaart, waarin één beslissend deeltje de oplossing bepaalt – zult ge weten. Misschien bij de eerste, misschien bij de honderdste poging. Wie zal het zeggen: Maar komen doet het. En zoudt ge verscheiden, heengaan uit dit bestaan, gaat uw geest niet vrijelijk rond? Zijn er geen grote werelden? Zijn er geen ongetelde ervaringen in elke sfeer? Wie streeft – door alle leven en sfeer heen – bereikt. Een bereiking, die snel is, is niet te geven.

Men zoekt wel eens de korte weg. Men vraagt zich: “Bestaat er nu niet een snellere methode?

Een methode, waarmee wij onmiddellijk onszelf kunnen zijn?” Zo zij bestaat, kunt ge ze niet toepassen. Verwerp al, wat ge bezit, wees arm. Ga onder de mensen en onderga, wat alle mensen u aandoen: en blijf dan liefde geven en tracht dan in uzelf iets te ontdekken, dat toch waardevol blijft, waar dan ook, zo het waardevol is in een gevangenis of onder de vrije hemel.

Iets wat licht brengt in de dorre straten van een stad en iets, dat de bloeiende dood vergezelt, die zich in het jaar op het land openbaart. Dan kunt ge leren en snel leren. Maar wie uwer zou heengaan, alles achterlatend? Wie zou zo – als sommige Wijzen — zich terugtrekken in de eenzaamheid van de bergen, in de beslotenheid van de wouden? Zeggende: “Geen mens ken ik”. Dit zeggende tot zijn kind,- tot zijn ouders, tot zijn vrouw. Wie zou zeggen: “Afstand doe ik van al, wat ik bezit. Eén kleed neem ik mee…. in de eenzaamheid. Dat kunt ge niet.

Daarvoor zijt ge westerlingen. Het westen, dat de wereld schat, kan dit niet volbrengen.

Volg de lange weg. De lange weg, die misschien even kort is als de schijnbaar korte, omdat tijd een illusie is en leven een onbegrensde werkelijkheid. Ik hoop, dat ge me niet kwalijk neemt.

  • Maar ik wou nog dit vragen: Die aanwijzingen, die u de eerste vraagster gegeven hebt, die hebben speciaal hun toepassing op ons aards bestaan – althans zo zien wij ze aan – terwijl we hier zijn. Maar ik vraag me af, wanneer we nu overgegaan zijn, gaat dat proces dan door, als we het hier aanvangen?

Wie de velden van Zomerland kent, vriend, die weet, dat er kinderen zijn met hun balspel, boeren op de akkers, geleerden in de universiteiten, artsen in de straten. Er is weinig verschil tussen lagere geestelijke sferen en de stof – tenzij misschien, dat de zon altijd schijnt en de aarde altijd vruchtbaar is: dat voor wie luistert er altijd muziek is in de lucht als een eeuwige herinnering aan groter sferen. Maar wanneer ge overgaat, dan verschilt ge toch niet zoveel van wat ge thans zijt? Vrijer zult ge zijn, luchtiger en lichter uw leven, zeker. Maar al wat u thans gebonden heeft, dat houdt u dan ook? dat blijft binden. Uw persoonlijkheid verandert niet. Hoogstens valt een stoffelijk voertuig weg om daarvoor een schijnvoertuig op te bouwen, dat nog lange tijd soms de gelijke gestalte heeft.

Wat ik u zeg, dat past voor alle sferen nog, die vorm of zelfs nog klank en kleur kennen, ook wanneer ik het zeg in de termen van de stof. Want het ik verandert niet. Wat verandert is de wereld, waarin het ik zich bewust is. Ge zult toch niet zeggen, dat uw leven verandert, wanneer ge een huis uitgaat en staat onder een hoge hemel i.p.v. onder de beslotenheid van een plafond? Hoe kunt ge dan zeggen, dat de dood een verschil kan maken in het zoeken van het ik? Ge blijft uzelf gelijk. En omdat ge uzelf blijft, zal uw zoeken ook gelijk kunnen blijven: en zult ge onbewust de verandering aanbrengen in uw streven, die past bij uw wereld. Zodat uiterlijk het streven verandert, maar in zijn wezen gelijk zal blijven, tot gij volbracht hebt.

De Dood.

Ge zult zeggen: “Wat is treuriger dan de dood, het heengaan, het lijden?” Misschien zult ge zeggen: “De dood zelf is in ieder geval altijd een treurig gebeuren voor hen, die achterblijven.” Dan kan ik antwoorden: “Het is onbegrip, meer niet.”

Maar wat is dood? Wat is dood anders dan het gaan door een lange gang vanuit een klein, bedompt vertrek naar een grotere zaal vol van licht? Wat is dood anders dan een ogenblik zoeken naar begrip van een wereld, die ge verblindt? Wie uit de schaduw komt in de helverlichte dag, beschut de ogen, omdat hij de kleurigheid en de felheid van het licht niet verdragen kan. Welaan, dat is de dood. De dood is het nieuwe, dat zich aan u opdringt, onafwendbaar, nu het lichaam in zijn versletenheid of door zijn fouten niet meer functioneren wil. En gij – voor uzelf – gij grijpt uit en gij zegt: “Ach, is dit sterven?” Want ge zijt al gestorven.

Een mens sterft op het ogenblik, dat hij niet verdergaat. Wanneer de gedachten zijn vastgeroest, wanneer de woorden slechts zijn een hertekenen van het verleden. Wanneer de daden zijn de eindeloze herhaling van het gewende, dan sterft een mens. Niet wanneer hij de ogen sluit voorgoed. Sterven is stilstand.

Maar dan is ook stoffelijk sterven voor velen een herboren worden. Wanneer je leeft en je wordt geketend door omstandigheden, door je eigen streven, door de concepten, die je hebt, van mensen en maatschappij, dan ben je dood. Prometheus kon het licht stelen van de hemel.

Maar toen hij geketend was, zou hij gestorven zijn, indien niet de gier gekomen was en hem door het lijden het bewustzijn had behouden. Het is voor ons beter om te lijden dan te verstarren. Maar wanneer de dood komt, de stoffelijke dood, dan is er een einde. Prometheus kluisters zijn verbroken. Hij wiekt op, niet meer om licht te stelen, maar om licht te zijn. De mens, brekend met de banden en de gewoonten van lange tijd, de banden, die mens tot mens misschien gevormd hebben, in begrip en in liefde, maar toch banden, de banden van een plicht en van een beroep van een sociale stand, van een bepaalde godsdienst of een bepaald streven, zij vallen, zij breken.

Wanneer ge een katholiek zijt, denkt ge, dat uw uitvaart verdergaat tot in een nieuwe kerk, waar men u doopt voor een nieuwe geboorte? Meent ge, wanneer ge uw werkstuk aflevert als maçon, dat men u de voltooiing van de tempel zal geven met een nieuwe tekening, met een nieuwe plaat? De banden breken en het is goed. Want de mens, bevrijd van zijn banden, hernieuwd, jeugdig en sterk, zal leren die banden op de juiste wijze te aanvaarden. Niet als een ketening van het ik, maar als een aanvulling.

Sterven is vreugdig, niet droef. Zij, die de grote versierde torens dragen, die naar de brandstapel worden gebracht, waarin een dode huls rust, zij zijn feestelijk gestemd. En toch begrijpen zij nog niet, wat de dood is, want zij vrezen hem. De witte gewaden van de rouw, die door, de straten gaan achter de muzikanten, tussen de priesters, zij zijn een onbegrip.

Waarom klagen wanneer een mens herboren wordt? Waarom rouwen, wanneer de jeugd gegeven wordt?

En denk niet, dat ge sterven zult en arm zijn. Wie sterft, bezit al, wat hij bezeten heeft. Niet wat het scheen in het oog der wereld. Uw stoffelijk bezit blijft het uwe, maar in andere zin.

Want wat het voor u betekent, herleeft. In de sferen van het vormenland, het Zomerland, daar staan soms huizen met kostbare meubels. Daar zijn geesten, die zorgvuldig stoffend rondgaan, alsof zij perfecte huisvrouwen uit het verleden zijn. Zij hebben meegenomen in hun gedachten, wat belangrijk was. Daar zijn studenten, die grote universiteiten vinden en de cursus, die juist zij willen volgen. En in feite is het hun honger naar weten uit het verleden, dat hen doet putten uit het kosmisch geheugen? hen in contact brengt misschien met de leraren, die hen moeten leiden – niet naar een vak, niet naar een kennis, maar – naar een begrip en een innerlijke weten.

Weet u, er zijn zelfs mensen, die zich wat angstig afvragen, wat het voor een wereld zal zijn, waarin noch wordt gehuwd noch ten huwelijk gegeven, Maar is de vrije band van erkenning niet meer waard dan elke stoffelijke beperking? Wat ge werkelijk hebt gekend aan genegenheid en aan liefde op de wereld, dat leeft voor u. Er zijn woningen gebouwd, waarin nu reeds wezens wachten.

En hun schim, die soms een ogenblik feller brandt, leeft meer, wanneer een mens op aarde slaapt. Er zal een tijd komen, dat die schim altijd leeft, maar de band is er. Dood kan geen verarming zijn. Alleen wanneer ge hier arm zijt en uzelf om uw armoede bedriegt, ja, dan zult ge erkennen, wat ge werkelijk bezeten hebt. De achting, die ge hier verworven, de dankbaarheid, die ge hier verworven hebt, die bestaan voort.

Waarom zou men de dood vrezen? Is het niet als de vogel feniks, die – geleefd hebbende zijn leven – in het vuur keert om zich te verjongen en uit te vlerken voor een nieuw leven? Zo is de mens. De mens, die sterft, gaat onder in het vuur van dovende pijn, het vuur van de verlatenheid, die uiteindelijk als een vlam berst door de schedel, zich spreidend als een explosie. Dood is alleen het vuur van de jeugd. Hij is de bron van de eeuwigheid.

Wanneer ik iemand hoor zeggen: “Wij hebben nog zo kort te leven”, ach, dan moet ik glimlachen. Misschien is het te begrijpen. Want ook soms in het leven zegt men: “Hoe kort is deze dag. Ach, kon ik deze nacht nog een wijle verre houden. Of kon ik de zon nog stil doen staan onder de einder. Want zoals dit is, zo zal het misschien nooit meer zijn.” Zo kan het ook zijn als je scheidt uit het leven. Maar wanneer het leven verdergaat, dan brengt het nieuwe ervaring en nieuwe schoonheid. De dag, zo even aarzelend ontvangen, ontplooit zich in nieuwe vreugde, tot de kracht bruist als het klaterende spel van de fonteinen. En de dood? De dood brengt leven, zoals de fonteinen leven, die staan voor de Taj Mahal. Het zilveren spel van water in gouden waas te midden van de lotus vormt het gedenkteken der onsterfelijkheid.

Denk niet aan uw dood als een einde, denk niet aan uw dagen als kort. Vul uw dagen, opdat ge leeft. Want dan zult ge ook zo dadelijk leven. Wat ge hier volbrengt, dat zult ge later volbrengen. Want uw verworvenheden verlaten u niet. Eenzaamheid zult ge niet kennen. Droom niet van de kille koude dood. Droom van het vuur der vernieuwing. Van het her ontwaken tot werelden, schoner dan ooit zijn geweest. Dan weet ge misschien, wat dood betekent. En als uw tijd komt, zeg niet: “Zoveel heb ik nog te doen, zo groot is nog de taak,

die mij wacht.” Zeg tot uzelf als een kind, dat sluimeren gaat: “Dag, zilveren maan: dag, lichtende sterren. Ik sluit mijn ogen. Morgen, als de zon mij roept, zal ik leven.” Want wat is het meer voor het bewustzijn dan een sluimering. Het is nog minder. Zeg niet: “Het leven is ten einde.” Zeg ten hoogste: “Mijn dag is voleind. De taak, die thans niet voleind werd, zij wacht op mij. Ik zal haar mogen opnemen.”

Wanneer leven na leven zich gereid heeft tot een paarlen keten van weten, wanneer ge de kostbare bloem van het bewustzijn eindelijk geplukt hebt in de tuin van de oneindigheid, denk dan terug aan wat ik u gezegd heb. Dood is de sluimering, waarin men zich vernieuwt. Dood is de vreugde, waartoe men ontwaken zal. En dood is verrijking, doordat men in de dood werkelijk bezit wat slechts schijn was in het leven. Want dood is het leven zelf. En dat, wat gij leven noemt, is slechts het sterven, het u voorbereiden op deze andere wereld.

Misschien vindt gij, dat ik niet esoterisch genoeg ben. Maar in de arme gedachte spiegelt zich vaak de vrees van de mens voor het sterven. En vreest de mens het sterven niet, dan vreest hij het leven. Maar er is slechts één ding, dat ge vrezen moet: niet werkelijk te bezitten. Niet werkelijk te leren, niet werkelijk te leven. Want al wat waar en werkelijk in u is, is oneindig en zal nimmer ondergaan.

Misschien wilt gij dan deze onbetekenende raad van mij aannemen? Droom niet van de dood en droom niet van het leven, maar leef, opdat gij leven zult in de dood. Wees gelukkig in deze wereld. Wees gelukkig vooral door geluk te scheppen voor anderen. Want dan zult gij dit geluk rond u kennen. Het is uw onvervreemdbaar bezit tot aan het einde der dagen. Lach in uw wereld en treur niet, zodat de glimlach van heden de stralende lach van morgen moge zijn. Klaag niet in het heden, opdat geen duisternis u belage morgen. Maar zoek tevredenheid, aanvaarding en volbreng wat ge kunt, zo goed als gij kunt. Dan is er niet beter dan steeds weer te sterven en steeds rijker en vrijer te ontwaken. Tot de dag, dat men niet meer sterft, omdat de laatste grens is overschreden. Want ook de geest sterft. Ook voor haar dooft de dag van bewustzijn en wordt uit de vreemde hitte van de nacht een nieuwe dag geboren met een nieuwe zo’n en een nieuwe wereld.

Ach, in het sterven leven wij eerst. En wanneer wij gestorven zijn, werkelijk gestorven voor de laatste maal, dan zijn we pas eeuwigheid, dan leven we pas in alle dingen.

Daarom, bij alle dingen die ge doet, denk niet aan de dood. Aanvaard de sluimer, wanneer hij komt en leef verder. Verder zoals wij verder leven. Zoals allen verder leven. In geluk en bewustzijn. Geluk en bewustzijn, geboren uit de wereld: uit u, uit het heden.

 Meditatie: Waan.

Waan, dat is de werkelijkheid van ons wezen, zolang ons wezen is: begoocheling. Wij tekenen ons werelden, die niet bestaan. Bevolken haar met schepselen, die geboren zijn uit ons oordeel en achtervolgen onszelf met gevaren, die zijn voortgekomen uit de realisatie van onze eigen onbekwaamheid. Waan is al datgene, wat wij gebruiken om onszelf te verhullen wat we zijn, wat we willen. Waan is hetgeen wij scheppen om ons innerlijke leven te verbergen, om de volheid van ons verlangen terug te brengen tot iets, wat voor ons nog aanvaardbaar is. Waan is eigenlijk het zelfbedrog, waarin de schepping probeert haar onvolkomenheid volkomen te  doen schijnen.

Wij zijn allen slachtoffers van de waan, of we willen of niet. Want onze eigen onvolkomenheid doet ons het werkelijke licht en de grote waarheid zo pijnlijk ervaren, dat we vluchten in elke schaduw. Maar dat hindert niet. Want de waan is tevens de wieg, waaruit de werkelijkheid wordt geboren. Hoelang wij ook met onze waan en onze begoocheling onszelf bezighouden, altijd weer dwingt zich iets meer reëels op. Altijd weer worden we gedwongen om bepaalde standpunten te herzien, om een nieuwe gedachte te ervaren, om een nieuwe zienswijze, een nieuwe handelingswijze te overwegen. Dat wordt uit waan geboren, maar het leidt tot werkelijkheid.

Het is een voortdurend proces van verandering, waaraan we onderhevig zijn. Je zoudt kunnen zeggen: “Waan is het scherm, waarop het licht der eeuwigheid de schimmen projecteert, die wij maken in ons onbeheerst gebaren. Waan is het bedrag, waarin wij nog onszelf verhullen, totdat het licht in ons ontwaakt, de laatste schaduw dooft en wij gelaafd worden aan de werkelijkheid.

Waan, dat is demonisch spel, waarmee wij duisternis enten op het licht, dat te fel is om te verdragen. Maar waan zowel als duisternis is middel slechts: en licht is middel evenzeer. Want wij ontwaken tot de machtigen en de groten. We ontwaken tot het ware en het werkelijke, omdat wij de waan hebben gekend.

Laat ons het middel van de waan niet schuwen, indien het slechts middel blijve. Niet hangende aan de verschijnselen van heden, de gedachten van bezit, maar ze gebruikende om verder te komen tot een nieuwe realisatie. Dan zal uit waan de werkelijkheid geboren zijn. Dan zal uit het onvolmaakte het volmaakte plotseling naar voren treden. En dan zal uit het eindige van ons bewustzijn de bewustwording der oneindigheid voortkomen, die ons één maakt met God.

Dat dan, voor zover het uw onderwerp “Waan” betreft. Ik heb een vriend in mijn eigen sfeer.

Met deze vriend tezamen denk ik soms over veel na. En die gedachten willen soms een uitdrukking vinden, op zijne wijze of op mijne wijze. Nu willen wij samen trachten iets uit te drukken, dat alleen symbolisch kan worden weergegeven en niet met woorden. Wanneer we dan het woord gebruiken hier, dan is dat in de eerste plaats wel om iets van ervaren weer te geven, zonder dat het woord er voor bepalend kan zijn op zichzelf. We verzoeken u, dus beiden om hier ons te vergeven, wanneer wij met woorden falen en hopen, dat u de gedachtegang zult kunnen volgen als een reeks van gevoelens. Misschien zouden we dit het beste kunnen noemen: Mijn God, Aton, Zon der eeuwen, grijpend naar de schepping, U eer ik. Jahwe, machtig, strijdend en herboren in het vuur? U eer ik.

Jehova, sterke rechter, U erken ik en ik onderwerp mij nederig aan Uw gezag.

Adonaï, ik zing Uw lof.

Maar boven alle vormen, Azaäzel, grootse kracht, boven alle vormen van duisternis en macht zoek ik een werkelijkheid, een God: en ik kan die God aanvaarden, al is Hij niet meer klank.

Adonai, verweven met oneindigheid, kleuren en klanken tezamen gekomen, dromen die me overstelpen, wereld die wentelt, onwerkelijkheid en daarin het éne kristal van Zijn, alle leven saamgeboren in één en toch verdeeld en onbeseft……mijn God zijt Gij, o Leven.

Warreling van beweging, uiting van kracht, uitbarsting van energie in alle tijd, vloed van ruimte, hiaat van onbegrepen momenten, tezaam gevoegd, Niet en Leven tegelijk…. gij zijt mijn God.

Ik spreek Uw naam, ik noem U Agra, Tetragrammaton, ik teken Uwe naam met vreemde symbolen…. en Ge ontsnapt me, want Ge zijt meer en anders in werkelijkheid.

Gij, atoom en gelijk kosmos, Gij, Niet, waaruit de vreemde negativiteit voortschrijdt en weer een levend Al geboren wordt: Gij, Die al tezamen zijt en mij verblindt en mij het gevoelen doet staken, het ervaren verstikt en toch zijt Leven in een volheid van kracht……Gij zijt mijn God, mijn Heer. Want U ken ik…. en ik kan U niet omschrijven……. U ervaar ik…… En al weigert mij het ervaren tot een vorm te brengen… U leef ik… In dit beleven sterft mij alle leven, Slechts Gij blijft.

Oneindigheid noem ik U. En in de begrenzing, die ik zie, lijkt Gij mij slechts de echo van één Zijn, één Kracht, U eer ik, omdat Gij machtig zijt. U dien ik, omdat Gij het leven zijt. En, hoe min ik U, wanneer Gij verzinkt in mij…. en ik ben opgelost – een laatste weten en gedachte – in Uw grootheid.

Misschien beseft ge het niet, misschien kunt ge het aanvoelen noch begrijpen, maar soms willen ook wij iets uitdrukken, dat verdergaat dan ons vermogen. Soms willen ook wij iets zeggen, dat meer is, meer dan u bevatten kunt. We willen niets anders zeggen dan: We hebben onze God niet gezien, maar we hebben Hem beleefd. En dit beleven kunnen we u niet geven. Dat zult ge zelf moeten bereiken. Maar mogen die paar woorden dan als een soort schaduw een herinnering zijn aan hetgeen u wacht, aan hetgeen uw werkelijkheid is.

In God opgaan…… is het liefde? Ik weet het niet.

Maar ik weet wel, dat het vervulling is. En zelfs wanneer die God ons weer een ogenblik verlaat en ons terugbrengt tot de eenvoudigheid van onze vorm en zijn, vrienden, dan nog is alleen de belofte van die grootheid genoeg om het hele Al te maken tot één zingende vreugde en één zinderende verwachting.

Het is gezegd, het is gedaan. Wanneer, ge het niet begrijpt, leg het naast u neer. Vermoedt ge het, verlustig u er in, omdat dit ook eens uw werkelijkheid zal zijn.

image_pdf