De vernieuwing (1963)

image_pdf

20 mei 1963

Wanneer we spreken over vernieuwing, dan moeten we eerst weten wat er vernieuwd moet worden. En daarom begin ik met een teruggaan ergens naar een verleden.

Wanneer wij nl. de verschillende volkeren bezien, dan komen we tot de conclusie, dat ze hun volksaard eigenlijk religieus hebben willen verantwoorden. De religieuze verantwoording is ten dele verloren gegaan of veranderd, maar de aard zelf is gebleven en in die volksaard vinden we dus veel terug van hun eigenlijke manier van denken. Ik zal hiervan een paar voorbeelden geven.

We hebben bv. de Germaanse denkwijze. Nu zijn de Asen (de Germaanse goden) eigenlijk een soort dictator. Ze zijn absoluut heerser, ze behandelen de hele wereld naar hun eigen instelling, hun eigen inzicht. Het resultaat is, dat het volk zelf ook zo denkt en een verering koestert voor de sterke man, die tegen alles in zijn eigen weg gaat. Zelfs in het familieleven vinden we dat terug.

De vader is in Duitsland een soort dictator. Hij regeert voor een groot gedeelte met kracht, met een zeker geweld, goedertieren soms en ook wel capricieus. Hij is de ideale vaderfiguur. Dit heeft o.m. geleid tot de verering eerst van de keizer, daarna van Hindenburg, vervolgens van Hitler. En zelfs Adenauer is ongetwijfeld ergens een spruit aan deze oude stam.

Wanneer we naar Japan gaan, dan vinden we daar de Shinto-dienst. Nu is het Shintoïsme, als we het ontleden, een omzetting van het vroeg Boeddhisme, hier en daar met enige filosofische aanwassen, die aan het Zen ontleend kunnen zijn.

Wat is nu het typische? Wanneer u daar komt, dan vindt u bv. mooie boompjes staan; imitatie leiboompjes helemaal van juwelen. Er hangen allerhande kostbare speelgoederen aan en altijd ook een spiegel, de spiegel van de maangodin, die op die manier naar buiten werd gelokt en haar aangezicht voortaan aan de wereld toonde.

Als we de hele mythologie, de hele eredienst nagaan, dan blijkt alweer dat hier een conclusie is getrokken, niet van gelijkheid maar van een soort gehoorzaamheid. Het is: gehoorzaam absoluut aan wie boven je staat, heers absoluut over wie onder je staat. Ook deze denkwijze heeft zich voortgezet in het volk. Dat volk mag op het ogenblik democratisch schijnen, maar nog steeds is daar de neiging om het hogere te aanbidden en gelijktijdig het lagere te zien als minderwaardig, als iets waarover je moet regeren.

De gedachtegang van het heldendom, zoals we dat eerst bij de Samoerai hebben gevonden, vinden we terug in de mentaliteit in de laatste wereldoorlog en op het ogenblik eigenlijk ook weer, één in de politiek, vooral in studentenkringen. Er is dus een voortzetting van die oude tendens.

Ik zou die voorbeelden natuurlijk zeer ver kunnen uitbreiden, want praktisch elk volk kan op een dergelijke manier worden ontleed. Maar wat voor ons belangrijk is om de vernieuwing te begrijpen, is het feit dat ofwel de volkeren niet rijp zijn, of dat ze in sommige gevallen een typische bijna paranoïde mentaliteit vertonen, een gespletenheid, ergens een verval van capaciteiten, waardoor ze zich hebben vastgeklampt aan de sterke leiding.

Nederland gelooft aan de wet. Duitsland aan de geboren leider. Japan aan de goddelijke keizer. Rusland aan de alvermogende Tsaar of tegenwoordig de partijsecretaris, enz.

Kijk, deze mentaliteit erkent dus enerzijds het eigen leven en de eigen werkelijkheid. Maar anderzijds moet dit leven en die werkelijkheid ergens worden gerationaliseerd, er moet een afschuiven van verantwoordelijkheid, een winnen van betekenis zijn gelegen in de verklaring, die men geeft aam het leven. Men heeft dit gedaan met de godsdienst en met filosofische systemen. (Denkt u alleen maar eens aan het systeem van Rosenberg bv. en wat daaruit is voortgekomen, of aan Marx en Engels.) We vinden verder – en dat is heel eigenaardig – iets van die mentaliteit zelfs terug in de lagere groepen van inwijdingsleringen.

Er moet een reden voor zijn. De reden is, dat de mens de werkelijkheid niet wil en kan aanvaarden, dat hij de verantwoordelijkheid van het persoonlijk leven niet wil aanvaarden en daarom – via zijn godsdienst maar vooral via zijn sociale structuur – probeert om zichzelf te maken tot meer dan hij is met gelijktijdig minder verantwoordelijkheid dan hij in feite zou moeten dragen.

Wanneer een dergelijke onrijpheid bestaat, kunnen we daarin geen plotselinge verandering brengen. Het zou natuurlijk mogelijk zijn om de mensen te leren zwemmen, zoals de Grieken het soms hebben gedaan. Die nemen nl, een jongetje en gooiden het in het water. Wist het kind zich gedurende een bepaalde tijd boven water te houden, dan werd het eruit gehaald en het leerde verder zwemmen en dan was het goed, het was een goed burger. Verdronk het, dan was dat heel erg jammer, maar dat was toch beter dan dat het bleef leven. Dat is dus de kwestie van …. zwemmen of verzuipen. (Nu heeft Nederland daar natuurlijk een mooie spreuk voor, want daar schrijft men: Ik worstel en kom boven. Nu is de grote vraag, of Nederland nog de capaciteit heeft om te worstelen en zo boven te komen.)

Wat belangrijk is, is dus de geleidelijke overgang. En een geleidelijke overgang kan alleen worden veroorzaakt door een toenemend aantal pressies.

Wanneer we iemand psychologisch onderzoeken en we gaan ineens op het zere punt af, wat gebeurt er? De persoon in kwestie verliest het bewustzijn, hij wil zich niets herinneren, hij wil niets weten. Kunnen we hem langzaam van verschillende kanten ertoe brengen dat punt te benaderen, dan ontstaat er nog steeds een crisis. Maar als die crisis is overwonnen – en dat gebeurt dan ook meestal wel – dan kunnen we het zere punt, het verborgen stukje onderbewustzijn, dat zo nodig is om de persoonlijkheid weer in harmonie te brengen met alle dingen, ten slotte toch vinden.

En daarmee heb ik over de vernieuwing al heel veel gezegd, nl.: de vernieuwing moet geleidelijk zijn. Zij kan niet bestaan uit een eenzijdige benadering van het ideaal of van de nieuwe norm, maar zij zal altijd gebonden zijn aan een veelzijdige benadering van de norm, daarbij steeds weer terugkerende tot het ene punt, waaraan de mens niet kan ontkomen: zijn persoonlijke rijpheid, zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.

Misschien heeft u gemeend, dat de vernieuwing in de eerste plaats tot uiting zou komen in allerhande paranormale begaafdheden. Tot op zekere hoogte is dat stellig waar. Want we hebben hier een grote kracht, die op de wereld inwerkt en deze kracht heeft de eigenaardigheid om enigszins bestaande capaciteiten te versterken. Ze heeft de eigenaardige eigenschap om alles wat goed in je is, maar ook wat kwaad is, sterker te doen worden. Zodat de punten, die vroeger niet te definiëren waren, nu duidelijk worden; zoals een microfoto die door vergroting opeens leesbaar wordt. De mens kan dus in het paranormale veel meer bereiken.

Maar wat zoudt u zeggen van een mens, die in staat is om gedachten te lezen? Een ware telepaat, die ieders gedachten kan aflezen? Wanneer in deze tijd zo’n mens ontstaat, dan wordt hij ofwel almachtig, want hij kan de reacties van een ander aflezen, voordat deze ze in praktijk omzet (zowel bij lichamelijke acties als bij ontwerpen, hij kan dus alles stelen wat hij nodig heeft), ofwel hij wordt een uitgeworpene. De maatschappij kan hem niet aan en zal hem eenvoudig lynchen, omdat dat de eenvoudigste oplossing is.

De mens van tegenwoordig doet wat dat betreft denken aan een kind. Als een kind speelgoed heeft, dat niet functioneert zoals het kind het wil, dan wordt het kind boos en slaat het speelgoed kapot. Hij verandert niet zijn benadering van het speelgoed, hij vernietigt het speelgoed.

Wanneer een mens op het ogenblik de capaciteit zou hebben om elke kwaal zonder meer te genezen, dan zou hij waarschijnlijk door sommigen vereerd, door anderen gesmaad worden, maar zeker is dat hij binnen niet al te lange tijd onze sferen zou hebben betreden. Want hij zou een te groot aantal belangen kwetsen, hij zou daarmee ingrijpen in het bestaand bestel; en dat kan men niet accepteren.

Die paranormale capaciteiten zijn mooi, maar ze kunnen alleen worden gebruikt, indien de maatschappij rijp is om dat gebruik volledig te aanvaarden. Tot die tijd moet het verbrokkeld blijven. Want één telepaat is niet veel, één genezer is niet veel en één telekineet is niet veel. Maar wanneer er nu een aantal komen die samenwerken: een telepaat, een genezer, een man die telekinese verstaat, iemand die misschien als een soort permanent geheugen kan functioneren, al die eigenaardige begaafdheden, die ergens bestaan, samen in één team, ja, dan zou de wereld daar niet tegenop kunnen. De wereld zou het niet kunnen verwerken en ze zou eraan te gronde gaan. Je zou dan de kwestie krijgen van een nieuw type mens, die eigenlijk een soort Gestalt is, een samengestelde figuur; en dat kan de wereld niet aan.

Toch zal het eens zover moeten komen. Want in de vernieuwing is de harmonie en het harmonisch samengaan van de mensen één van de meest belangrijke punten; en dat kan alleen worden bereikt, wanneer de mensen eerst leren hun eigen bekwaamheden in te schakelen in een team, dat daardoor een bijna perfect prestatievermogen verkrijgt. De teamgeest is er op het ogenblik wel, maar ze is niet volledig. Een ieder wil voor zich uitblinken en men heeft niet het gevoel een werkelijke eenheid te vormen. In de nieuwe tijd zal dat noodzakelijk zijn. De vernieuwing kan echter niet afrekenen met die oude mentaliteit, zonder de mens te vernietigen.

Toch zal steeds meer worden getracht om wat u aan paranormale en andere gaven hebt ergens in het geding te brengen.

Het gaat ergens minder goed, u kunt er niet tegenop, u krijgt niet wat u dacht te bereiken; en wanneer u nu dat begint te beseffen, dan komt er het begrip, dat er ergens samenwerking nodig is. Op welk niveau, weet u niet. Maar ergens voelt u zich onvolledig. Op het ogenblik, dat u een ander ontmoet, die ook gaven heeft en kan aanvullen wat bij u tekort komt en die misschien ook uit u weer nieuwe mogelijkheden put, ontstaat er een samenwerking, die zich uitbreidt, totdat er een afgerond geheel is ontstaan. Op het ogenblik beginnen heel veel mensen al een dergelijke proef te ondergaan. Maar de vernieuwing zelf kan niet voortgaan, voordat de wereld dit kan aanvaarden. En daardoor is er een tijdlang – eigenlijk als een voorbereiding tot deze periode – gewerkt in de richting van centralisatie.

Vroeger had men overal aparte instanties, die maar heel weinig met elkaar samenwerkten. Je had het Gemeentebestuur van A, van B en van C, die elk deden wat ze zelf wilden. Nu is er een regering met een Provinciaalbestuur, die zeggen dat ze op een bepaalde manier moeten samenwerken en dat ze zoveel mogen uitgeven, enz. Dus er is van bovenaf (door die centralisatie) een noodzaak tot samenwerking geschapen. Maar het is geen vrijwillige samenwerking, integendeel. Men sputtert tegen elkaar, men probeert elkaar het vel over de oren te halen en men probeert elkaar a.h.w. te overtroeven.

Nu er echter in de mensheid het begrip van een samenwerking ontstaat, moet er een decentralisatie komen. Komt die plotseling, dan krijgen we overal agressieve kleine groepen, die naar de macht grijpen en hun persoonlijke macht gaan uitoefenen. Dat is niet aanvaardbaar, want dat brengt disharmonie en geen harmonie. Er moet dus een langzame omslag plaatsvinden, waarbij voorzichtig meer en meer het bestaan wordt overgeheveld naar het dragen van een grotere persoonlijke aansprakelijkheid, maar gepaard gaande met een even intense en op den duur nog meer intense samenwerking met anderen. Ook hier zal ongetwijfeld de vernieuwing in sterkere mate zich doen gelden, maar geleidelijk. En juist in dit opzicht kan het eigenlijk alleen maar door het scheppen van conflicten.

Die conflicten zijn onverwacht hevig, overal. Of u nu gaat kijken in de Ver. Staten of bij de Nederlandse verkiezingen, of u gaat kijken in Turkije, in Arabië, in Algiers, in Frankrijk of in Duitsland, overal vindt u hetzelfde probleem terug: er is pressie. Maar deze pressie is niet bedoeld om nu verdeeldheid te zaaien, om terug te keren tot wat was; het is een poging om wat gewonnen is in deze tijd van voorbereiding nu langzaam aan te passen aan de kosmische krachten, die op aarde optreden.

Dan hebben we verder te maken met de mens zelf. Die mens heeft een tijd gehad, dat hij zei: “Als ik nu maar zeker ben, dan is het in orde.” Maar op het ogenblik komt hij tot de conclusie dat de zekerheid, die hem wordt geboden, heel vaak overeenkomt met een gevangenis. Men zegt: “We  zullen de deur achter je dicht doen en op slot, dan ben je veilig.” Die soort veiligheid begeert de mens niet. Aan de andere kant heeft hij geleerd erop te rekenen, dat men van buitenaf – zoals bij elke gevangene – zorgt dat hij zijn potje, zijn natje en zijn droogje op tijd krijgt.

Om weer te wennen aan een vrijer leven is moeilijk. Die mensen opeens vrijlaten zou betekenen: chaos scheppen. Maar die mensen steeds meer ontevreden maken en hen daardoor dwingen bepaalde verantwoordelijkheden op zich te nemen, die ze nog niet eens begrijpen, is wel mogelijk. Wanneer verder daarbij wordt gerekend dat in elk van die mensen de kosmische kracht werkt met een versterking van het goede maar ook van het kwade, zodat het kenbaar wordt, zo zal elke misleiding van anderen en ook zelfmisleiding steeds moeilijker worden. En daardoor zal men eerlijker en oprechter zijn verantwoordelijkheden moeten nemen of moeten toegeven dat men een mislukkeling is, dat men het leven zelf niet aankan.

Ook dit speelt een grote rol. Want de vernieuwing zelf is een pijnlijk proces. U moet niet denken, dat het daar alleen maar gaat om de Meesters die komen en de grote Leraren die optreden. Het gaat om de mens. En men zou dit kunnen vergelijken met een crisis bij een zieke. Een aardig voorbeeld vinden we bij de crisisverschijnselen, zoals die bij pneumonie, longontsteking optreden. Daar ziet men nl. een langzaam klimmen naar koorts. En op een gegeven ogenblik vraagt men zich af: zal de patiënt nog leven of niet? En dan ineens, dan is het omgekeerd, de patiënt slaapt, alles is in orde, de koorts zakt weg; je weet: de patiënt is gered. Zo ongeveer kunt u zich dus de crisisverschijnselen voorstellen, die optreden: naar een climax toe. Een ontsteking in de maatschappij, maar ook in het geloof; ook in het esoterisch denken en weten. Er moet een ogenblik komen, dat je zelfstandig de nieuwe kracht kunt aanvaarden. Wanneer we die kracht aanvaarden, dan betekent dat ook: alles aanvaarden dat daarmee is verbonden. De wereld is er niet rijp voor, de wereld moet er rijp voor worden gemaakt.

De eerste fase van de vernieuwing: een soort langzame revolutie, die op elk levensgebied haar invloed reeds nu sterk doet gelden en in de komende jaren waarschijnlijk een climax zal bereiken.

Dit is eigenlijk de voorgeschiedenis. Want u begrijpt wel, dat de vernieuwing zelf niet alleen maar is bedoeld voor een reorganisatie van de stof. Dan zou die hele vernieuwing en al die geestelijke inwerking niet veel beter zijn dan een partijprogramma: meer woningen, meer salaris, minder belasting. En daar denkt men in de geest niet aan.

Het tweede punt is: de menselijke geest. Tot heden toe werd de mens geboren met een sterk onderscheid tussen zijn geestelijk bewustzijn (zijn geestelijke status) en zijn materiële status.

Van een kind, dat op de wereld komt, wordt bv. aangenomen dat het de moeder bemint. In de praktijk komt het erop neer, dat de kinderen in het begin de moeder haten en alleen de zekerheid en de voeding, die ze geeft, zien als een reden tot liefde. Dit wordt niet erkend, maar het is een feit. Want het is de moeder, die door het kind ervoor aansprakelijk wordt gesteld dat het uit zijn duistere geborgenheid in die wrede, koude wereld is gebracht, waarin alles ineens zo lastig gaat en waarin je alles zelf moet doen.

Vanaf dat ogenblik, in de periode dat het kind zijn geestelijke bewustzijn vaak nog kan laten overheersen en waarin herinnering aan vroegere incarnaties, aan geestelijke bereikingen, vaak nog bestaat, wordt het kind voortdurend onderworpen aan scholing. Het mag ‘s nachts niet schreeuwen. Wanneer het wat ouder is, dan moet het leren lief te doen, als het wat wil hebben.

Wanneer het nog wat ouder wordt, dan moet het leren spreken, het moet leren lopen; en het vindt het alles hoogst interessant. Maar daarbij krijgt het niet de gelegenheid om zijn eigen geestelijke waarden uit te leven; want het kind mag niet fantaseren; naar het kind wordt niet geluisterd. En als moeder zijn gestamel al enigszins verstaat, dan zegt ze: “Ach, wat is het lief,” en dan gaat ze eraan voorbij. Maar haar woorden hebben in die wereld wel gezag.

Het kind groeit toe naar een imitatie; allereerst van de ouders, van de omgeving en daarna langzaam maar zeker naar een behoefte om stoffelijker te zijn dan de stof. Daaruit ontstaat het systeem van logisch denken, dat het kind in den beginne niet bezit; een aantal morele maatstaven, die niet aan de werkelijkheid van het bestaan beantwoorden en die het kind in het begin niet eens begrijpt, enz. Wanneer dat kind eenmaal zo’n beetje de puberleeftijd te boven is, is het a.h.w. in zijn bewustzijn helemaal gescheiden van de geest.

Toch komt de geest op aarde met een bepaald doel. Ze kan veel lering verkrijgen door de reacties van de stof, ongetwijfeld. Maar het zou voor haar veel beter zijn, indien ze de stof zelf kon hanteren. Ik kan de parallel heel eenvoudig trekken: U zit in een autobus, die een route gaat, voorgeschreven door een verre instantie en kunt daarmee uw doel wel bereiken; of u rijdt in een auto, die u ook zelf bestuurt en waarmee u a.h.w. van huis tot huis gaat. Dat is het verschil tussen de erkenning van je geestelijke inhouden en het leven in de maatschappij met alleen een stoffelijk bewustzijn. In de vernieuwing moet dit geestelijke element weer verder naar boven komen.

Vroeger is dat ook een tijd zo geweest. Er is een tijd geweest, dat er heel veel mensen helderzienden en telepaten waren, die bepaalde krachten hadden. Mensen, die hun eigen geestelijk bestaan beter wisten te definiëren dan men dat op het ogenblik kan doen, ook al gebruikten ze geen termen uit de psychologie. Deze mensen zijn grotendeels eerst naar buiten toe verwezen, ze werden de wonderdoende kluizenaars van bv. de vroege Christenheid; en daarna werden ze – in een al bijna geheel christelijke wereld – tot de tovenaars, de magiërs en de meestal niet volledig voor wat ze waren erkende leden van geheime Loges e.d..

Nu is het aantal mensen, dat zich op die manier van zichzelf bewust is, zeer klein. Dat is goed voor een ogenblik. Maar de geest moet zich verder ontwikkelen en zij moet leren de stof te gebruiken als het perfecte middel tot ontwikkeling. Het resultaat is, dat de mens moet worden geconfronteerd met zijn eigen waarde en zijn eigen werkelijkheid, en daartoe moet hij worden bevrijd van alles, wat men hem van kind af aan eigenlijk heeft ingepompt. Hij mag rustig een bepaald geloof belijden. Maar dat geloof moet voor hem de uitdrukking zijn van een persoonlijke ontmoeting met God, niet van iets, waaraan je je vastklampt en waarachter je je verschanst. Die mens mag rustig een eigen begrip hebben van verantwoorde zedelijkheid, van moraliteit en zich toch uiterlijk aanpassen aan hetgeen gebruikelijk is. Het is geen bezwaar, dat hij zich aanpast.

Maar zijn bewustzijn moet hem duidelijk maken, dat hij zijn eigen lot leeft, dat hij zelf verantwoordelijk is voor de maatstaven, die hij hanteert en dat hij dat op niemand anders kan afschuiven.

De invloed, die op het ogenblik werkzaam is, zal bij heel veel mensen ergens vage herinneringen wekken. Men zal een klein beetje vrijer komen te staan tegenover zichzelf. De grote massa zal dit ongetwijfeld betreuren als zedeloosheid, een ongerechtvaardigde oppositie hebben tegen en een algemene minachting voor menselijke waarden. Die grote woorden gebruikt men nl. altijd. Maar wanneer de mensen innerlijk worden geconfronteerd met die zwart-wit waarden van hun leven en eindelijk durven erkennen: “Zo denk ik, zo leef ik, zo begeer ik, dat is voor mij belangrijk; en dat mogen ze mij nu wel vertellen, maar ik kan dat niet goed vinden, al zeggen ze duizend keer dat het goed is,” dan komt die mens tot een persoonlijke harmonie, waarbij de eigen geest al veel sterker gaat spreken. Zal de mens diezelfde kracht, die op het ogenblik de wereld omringt, bovendien nog wat dichter bij zijn geestelijke werkelijkheid komen, dan zal – in het begin als een aantal dromen, als belevingen, als inspiraties gezien, later als een soort aanvulling van de stoffelijke werkelijkheid – de eigen geest ook in het bewustzijn een rol gaan spelen. Wanneer dat het geval is, dan zullen de mensen dus nieuw kunnen leven; en wat meer is, ze zullen in staat zijn in een erkennen van de capaciteiten, die ze stoffelijk bezitten, te komen tot een uitdrukking van hun geestelijke behoeften in de capaciteiten, in de vormgeving, in het gebruik van de materie. En dat betekent dus dat een teamvorming, zoals ik in het begin heb omschreven, niet alleen voortvloeit uit een erkenning van een aanvulling zonder meer, maar zeer vaak uit het erkennen van een bestaande geestelijke band of een gelijkgerichtheid t.o.v. de kosmos. En zo komt men dus ook weer dichter bij de waarheid.

Een ander punt is de geloofskwestie, die ik nu al enkele keren heb aangeroerd en die toch ook wel weer belangrijk is.

Wanneer u gelooft aan een God, dan moet die God werkelijk voor u zijn. Op het ogenblik bestaat er voor de doorsnee-mens een scherpe scheiding tussen zijn geloof en de praktijk van het leven.

Zeker, als hij in nood is en hij weet geen andere uitweg dan gaat hij naar God toe en zegt: “God, genees me”, of: “God, help me a.u.b.” En soms doet God het en soms doet Hij het niet. Maar wanneer hij normaal leeft, dan zegt hij: “Ja, ik ga naar de kerk, want daar bid ik”, maar hij verwacht er geen resultaat van. Hij zegt: “En dan ga ik naar de materie en daar leef ik mijn eigen bestaan.”

Dit is een tweeslachtigheid, die heeft geleid tot een steeds sterker formalisme in de godsdienst en daardoor een verwijdering van die godsdienst van de werkelijkheid. Omgekeerd heeft de mens, die zijn geloof alleen maar heeft gezien als deel van een kerkelijk, een religieus bestaan en niet als doel van zijn werkelijke leven, zich losgemaakt van de geloofswaarden.

De meesters, die indertijd de leringen gaven, waaruit op het ogenblik zovele kerken en religies zijn voortgekomen en ook zovele filosofieën, hebben dit begrepen; en met de grote kracht, die op het ogenblik de wereld benadert, komen ook zij. Maar zij komen niet om een kerk te vernietigen of op te bouwen; zij komen alleen om de mens duidelijk te maken wat zijn geloof in feite moet zijn: niet een uiterlijke binding maar een innerlijke beleving. Dat zijn religieus beleven niet alleen maar een kwestie moet zijn van een vorm of een ritueel, dat je koud ondergaat omdat liet zo hoort, maar dat het iets moet zijn, waarin je jezelf verliest.

Een uitspraak van een van de Meesters kan ik hier misschien wel citeren. Hij zei nl., dat de negers, die hun dansen dansen bij het kampvuur, en het geroffel van trommen, een diepere religieuze beleving kennen dan zij, die menen de waarheid te bezitten en wat verveeld luisteren naar het betoog van een priester of dominee.

Hier wordt u misschien duidelijk waar het om gaat. Geloof is een beleving. Een beleving, die je ten dele kunt kanaliseren in een organisatie, zeker; maar waarbij nooit de organisatorische vorm of het geloofsartikel (het dogma) staat boven de beleving. Wanneer de mens leert terug te keren tot een waar beleven van God of van het Onbekende desnoods, dan behoeft hij niet eens aan een voortbestaan te geloven en ook niet aan een Godsdienst. Maar wanneer hij dat leven in zich erkent als iets groots en dit tot uitdrukking brengt, dan wordt hij daardoor vanzelf ook geestelijk rijper. Want hij kan zijn geestelijke elementen en zijn stoffelijk besef nu samenvoegen tot één beleving, emotioneel of anderszins. Hij kan verder de kracht, die hij uit het geloof zou kunnen putten, maar die hij op het ogenblik niet put, de zekerheid vooral die hij daarin zou kunnen vinden en in feite niet vindt, nu omzetten in iets, wat een stoffelijke kracht, een stoffelijke zekerheid is en toch beantwoordt aan zijn eigen geestelijke noodzaak.

De Meesters zullen zich ongetwijfeld hoofdzakelijk bezighouden met een poging om dit alles tot stand te brengen. Niet om de mensen te veranderen maar om de mensen te doen terugkeren tot de werkelijkheid. Daarbij hebben ze, natuurlijk te maken met heel veel heilige huisjes. Om u een eenvoudig voorbeeld te geven:

We hebben te maken met de z.g. zeden. En daarbij blijkt dan het seksuele aspect een bijzondere rol te spelen in deze tijd. Enerzijds vinden we steeds meer een erkenning van het natuurlijke, van het seksuele; en de seksualiteit wordt dan ook niet als ernstig beschouwd in deze dagen. Maar de omwenteling, die in feite allang heeft plaatsgevonden (bv. door verandering van de positie van de vrouw, verandering van de sociale en economische verhoudingen), wordt er niet in erkend. Zo komt men ertoe, dat men enerzijds aan een natuurlijke behoefte toegeeft en anderzijds zichzelf erdoor besmet voelt. Wat dwaas is, want dat is iets wat je ingehamerd is, niet iets wat werkelijk in je leeft. Zo kom je ertoe enerzijds iets spelenderwijs goed te keuren voor anderen, maar zodra het op je eigen terrein geschiedt te zeggen: “Ja, maar dat is een schandaal, dat kan niet!”

De mens is op dit gebied ook alweer gespleten. En wat hij heeft opgebouwd t.a.v. het gezin, t.a.v. de man, van de vrouw, t.a.v. de maatschappij, is dus niet waar; het is niet waarachtig, het is een leugen. Zolang de leugenachtigheid blijft regeren, zal de mens juist daardoor de vijand blijven van anderen.

Dat klinkt misschien heel vreemd. Maar mensen, die aan de ene kant vasthouden aan die oude regels voor de gemeenschap en aan de andere kant zelf daartegen zondigen, hebben over het algemeen een zekere afschuw van of een zekere haat tegen andere mensen. Zij geven dat voor zichzelf niet toe; maar zij maken zichzelf veel eenzamer dan noodzakelijk is. Zij beseffen niet wat wel contact en wat niet contact kan zijn; ze staan vreemd in de wereld. Die mensen isoleren zich niet alleen van de mensheid, ze isoleren zich van God, van de maatschappij. Pas wanneer zij gaan beseffen, dat deze hele opzet op het ogenblik waanzinnig is, dat zij niet meer past in een maatschappij als de huidige, zal men anders gaan denken.

Let wel, ik heb het niet tegen het huwelijk. Het huwelijk kan zeer mooi en goed zijn. Maar dan mag het nooit een band zijn, dan mag het slechts een wederzijdse erkenning zijn. En ik geloof zelfs, dat men verder moet gaan en dat men dus de emotionele band niet al te zeer moet verwarren met de stoffelijke aantrekking. We krijgen op het ogenblik dus het verschijnsel van mensen – dat is weer een typisch bewijs, dat we ook op dit terrein in een overgangstijd verkeren – die bv. 7 of 8 huwelijken sluiten achter elkaar. (Sommige filmsterren zijn onder de hand al aan de 12 toe; als ze de 15 halen, krijgen ze een gratis trouwring als vaste klanten.) Deze mensen hebben dus niet meer het idee van het blijvende huwelijk, de heiligheid of de economische noodzaak ervan, zoals dat vroeger was. Aan de andere kant kunnen ze nog niet komen tot de meest juiste erkenning, nl. dat een mens die banden alleen kan beleven van uit zichzelf en dat het dwaas is om z.g. een eeuwig contract te sluiten, wanneer ze er eigenlijk al zeker van zijn, dat het toch weer vast zal lopen. Dat eigenlijk het huwelijk dat zij sluiten niet is: een beantwoorden aan hun innerlijke gevoelens (heel vaak liggen ze alweer bijna in scheiding, voordat het huwelijk een feit is geworden), maar het is bij hen een beantwoorden aan de maatschappij. Want als we gehuwd zijn, dan is het fatsoenlijk. En zo is er heel veel ellende en ook heel veel uitbuiting geboren uit de misvatting van het ouderwetse fatsoen, dat niet meer past in deze tijd.

Ook dat moet veranderen. Wanneer een huwelijk wordt gesloten, dan moet het heilig zijn. En dan kan het heilig zijn in materieel opzicht, maar dat is niet zo belangrijk. Belangrijk is, dat het in geestelijk opzicht, in een ware verbondenheid, in een ware harmonie goed is. Op den duur zal daardoor het huwelijk in zijn huidige vorm waarschijnlijk uitsterven, want dan zal het voldoende zijn dat twee mensen zeggen: “wij erkennen elkaar als man en vrouw en we gaan dus als man en vrouw onze weg.” Dan zal niemand er iets van zeggen of denken. En wanneer ze ontdekken, dat het niet gaat en ze zeggen: “We hebben ons vergist,” dan zal iedereen zeggen: “Goh, wat jammer voor jullie,” maar verder zal men zich er ook niets van aantrekken.

Men moet toe naar een maatschappij waarin de mens leeft van uit zijn innerlijke waarde en zijn innerlijke krachten. Het is duidelijk, dat die tweeledigheid, die dus ook in dit opzicht maatschappelijk zo sterk kenbaar wordt, eenvoudig moet worden vernietigd. Dat het niet ineens gaat, zult u ook begrijpen. Het ineens wegvallen van bv. alle huwelijkswetgeving zou zeer waarschijnlijk de kinderaanwas ten goede komen, maar dan niet wat men noemt wettelijk; dus niet kinderen uit een huwelijk. Dan zouden het allemaal vergissingen zijn. De mens zou dan bandeloos worden. Toch moet er een omvorming op dit gebied plaatsvinden, waarbij b.v. wordt erkend dat de vrouw in de maatschappij op het ogenblik vaak de gelijke van of gelijkwaardig aan de man is en dat zij althans theoretisch deze gelijkwaardigheid overal bezit. Pas wanneer dat het geval is, dan kan er iets nieuws ontstaan, dat beter is.

In de economie precies hetzelfde. Het winstprincipe is heel aardig en het is juist, omdat het de mens een prikkel geeft om iets te doen. Gaat u werken zonder iets ervoor te verdienen, dan gaat dat alleen, indien u het werk doet dat u heel prettig vindt. En als het minder prettig is, dan wilt u er meer voor hebben. En als u erg modern bent, dein wilt u zelfs zonder te werken graag erg veel verdienen. Hierbij is de maatschappij langzaam maar zeker gekomen tot het inzicht dat een ongebreidelde winst maken niet aanvaardbaar is. Aan de andere kant heeft men nog niet begrepen, dat dan het gehele idee “winst” moet wegvallen en daar iets anders voor in de plaats moet komen. Dus is men overgegaan tot het overhevelen van de winst naar anderen. Men roept bv. uit: “De arbeider moet delen in de winst!” Neen, dat is niet waar. De arbeider heeft geen recht om in de winst te delen, want hij is niet degene, die het kapitaal geeft. Hij is de werker, hij moet beloond worden naar verdienste. Niet in geld maar in een mogelijkheid om harmonisch te leven. En wanneer winst (dus geld) niet meer onbeperkte koopkracht heeft, zoals tegenwoordig, dan komen die menselijke waarden sterker naar voren. Het is duidelijk, dat het geld als ruilmiddel moet worden teruggedrongen naar zijn werkelijke plaats; dat het niet meer op zichzelf een macht mag zijn, maar dat het moet worden teruggebracht tot wat het is: een wederzijdse belofte, een ruilen van diensten of van goederen zonder meer. Dat het daarbij een vaste waarde moet hebben en dus niet zoals op het ogenblik een waarde, die je manipuleert om daardoor bv. de aankopen aan te passen aan de productiemogelijkheden of omgekeerd. Zo zal dus ook op economisch vlak zeer veel moeten vallen. En wat is hetgeen, dat daarbij het sterkst moet worden aangevallen? Het meest behoudzuchtige. Op het ogenblik begint er al een heel eigenaardige werking te ontstaan t.o.v. het bankiersvak.

Dat is dus niet alleen in sociaal en in economisch opzicht, maar het geld zelf is een waarde, waarmee je niet meer kunt rekenen. Geld als vroeger bewaren en het later gelijkwaardig uitgeven, bestaat niet meer. Dit is ook weer een begin van de vernieuwing. Want eerst wanneer geld is teruggebracht tot wat het is: een middel dat het sociaal-verkeer vereenvoudigt, zonder dat het de basis is van de economie, kan de wereld weer gaan leven en werken naar haar inzichten, dan kan een ieder creëren van uit zichzelf, dan kan men zijn eenheid van stof en geest a.h.w. uitdrukken in de materie, die men beheerst; en verder door de denkbeelden, die daarachter schuilen, a.h.w. zich zijn waarde verschaffen. Men kan weer zichzelf zijn en leven, onverschillig of dat nu is in het boerenbedrijf, in het handwerk, het artistiek handwerk of desnoods in een fabricageproces.

De kracht, die op het ogenblik optreedt, is dus van uit economisch opzicht vaak verstorend. Zij brengt grote onzekerheden en steeds toenemende spanningen en wisselingen. Maar de Meesters staan klaar om ook hier op te vangen. Want op het ogenblik dat de mens, vastloopt in zijn ouderwetse denkbeelden, is daar een nieuwe filosofie, en gaat men volgens die filosofie leven, gaat men de nieuwe manier van leven proberen, dan wordt geld onbelangrijk. En dan wordt het onbelangrijk, of men nu een mooi pak aan heeft of een lelijk pak. En dan komt men ook vanzelf tot het leven voor en vanuit zichzelf in en met de gemeenschap. Dan wordt het leven eenvoudiger.

Die eenvoud is één van de doelen die, gesteld zijn voor de tweede periode van vernieuwing, waarbij de mens moet worden gebracht tot een veel eenvoudiger vorm van leven en bestaan dan op het ogenblik. Zou deze tweede fase met goed gevolg voltooid zijn (wat waarschijnlijk tot minstens 1970 duurt, waarschijnlijk nog later), dan komt de derde en laatste fase en die zullen we eigenlijk een inwijdingsfase mogen noemen. Want de mens, die nu dus de mogelijkheid heeft gekregen om terug te keren tot dit geestelijk en stoffelijk teamwork, die zijn persoonlijke vrijheid langzaam gaat herwinnen, die langzaam maar zeker de kans krijgt om zijn persoonlijke behoeften en zijn persoonlijke capaciteiten in het leven te gebruiken, zal nu – gesteund waarschijnlijk door de leringen, die zijn gegeven en worden gegeven – teruggrijpen naar de natuurlijke harmonie met de kosmos. En daarin moet alles worden teruggebracht tot de grootst mogelijke eenvoud.

Wanneer ik geloof, dan is mijn geloven een beleven, maar het is gelijktijdig een daadstelling.

Wanneer ik filosofeer, dan is het niet slechts een opstapelen van waarschijnlijkheden of een paar feiten, maar dan is mijn filosofie iets, wat ik deel voor deel praktisch omzet in leven en corrigeer aan de hand van de feiten.

De stoffelijke wereld wordt meer en meer één met de geestelijke wereld. En de tegenstanden van die stoffelijke wereld moeten worden overwonnen als beproevingen en gelijktijdig zullen – waar stoffelijk misschien alles effen blijkt te zijn maar niet juist is – geestelijke moeilijkheden rijzen, die overwonnen moeten worden en zo tot een aanpassing leiden.

Dit is een proces, dat enkele eeuwen zal vergen, omdat eerst de mensheid en de maatschappij zullen moeten groeien naar de nieuwe mogelijkheden. Toch mogen wij aannemen, dat zelfs nu dit proces hier en daar al begint; en het zal waarschijnlijk tot ongeveer het jaar 2100 duren, voordat dat proces op aarde geheel voltooid is en daarmee de nieuwe invloeden alle weer zijn weggevaagd. Dan zal de mensheid weer a.h.w. voor zichzelf gaan leven.

Nu zit er aan het vernieuwingsproces verder nog één kantje, waarop ik de aandacht wil vestigen.

Een vernieuwing, die geleidelijk gaat, doet zich aan de mens niet als een vernieuwing voor, maar slechts als een reeks veranderingen. U weet in feite wel, dat uw gulden op het ogenblik nog maar ongeveer 60% waard is van wat die gulden waard was in 1947. Dat diezelfde gulden bijna 30% waard is van wat die waard was in 1932. En dat die gulden op het ogenblik ongeveer 7% is van wat hij waard was in 1900. U weet het wel, maar voor u blijft een gulden een gulden. Waarom?

Omdat de verandering zo geleidelijk gaat. Wanneer de ontwaarding plaatsvindt met een gemiddelde van 10% (officieel 3%) per jaar, dan merkje dat eigenlijk niet. Nu ja, nu is het een beetje duurder en dan is dat wat duurder. We mopperen wel, maar we merken het eigenlijk niet.

Wanneer er iets verandert in een staatkundige situatie, dan merk je dat zo niet. Neem Nederlands politiek bv.: in een periode van 12 jaren hebben niet alleen bepaalde grote partijen een volte face gemaakt t.o.v. sommige problemen, maar is hun onderlinge krachtsverhouding, hun programma-indeling, hun benadering van het publiek aanmerkelijk gewijzigd, zodat b.v. het optreden van de P.v.d.A. in 1950 vergeleken met het huidige optreden nog maar 50% van het oorspronkelijke waarde bevat. Maar dezelfde kernartikelen worden gehandhaafd, alleen ze worden anders omschreven en vooral anders geïnterpreteerd. Dat merkt u zo niet op.

De kerk is schijnbaar nog precies dezelfde, die ze altijd was. Maar toch heeft die kerk in de afgelopen 15 a 20 jaar zeer grote veranderingen doorgemaakt. In de eerste plaats is ze meer verdraagzaam geworden; in de tweede plaats heeft ze haar agressiviteit op sommige punten aanmerkelijk vergroot; voorts is ze gekomen tot een samenwerking die vroeger onmogelijk leek; haar nadruk op de dogmatiek is aanmerkelijk verminderd, daarentegen is de behoefte aan een geloofspraktijk aanmerkelijk gestegen. Dat zijn veranderingen in enkele jaren. U ziet ze haast niet, u merkt het niet op, maar het is er. Het is een geleidelijke verandering.

De vernieuwing is even geleidelijk of nog geleidelijker dan die verandering. Want dat er ten slotte enkele nieuwe concepten zijn gekomen, die op het ogenblik nog niet eens officieel zijn erkend, maar die bv. de Amerikaanse, de Engelse, de Nederlandse, de Duitse politiek reeds nu beïnvloeden, ach, dat merkt u ook niet. Toch is er een nieuw element gekomen. Dat er in Rusland een verandering gaande is, dat wilt u misschien geloven, omdat er wel eens een groot artikel over staat in de krant.

Maar dat de mensen daar die verandering zelf maar zeer ten dele beseffen en dan alleen aan de hand van propaganda, dat zult u dan misschien van mij willen aannemen. Ze denken, dat het eigenlijk niet zoveel verschilt of je nu leeft in 1940, in 1950 of in 1960. Maar de werkelijke verschillen zijn zeer groot.

Uw eigen geestelijk leven lijkt u waarschijnlijk ongeveer gelijk aan het geestelijk leven van 10 of 15 jaar geleden. U meent, dat u misschien iets rijper, iets wijzer bent geworden. In feite heeft zich in u veel veranderd. Uw benadering van de wereld is al een beetje veranderd. Uw benadering van geest en geestelijke problemen is veranderd. U hebt ergens iets teruggevonden – naar u meent – dat u vroeger al bezat. Haar in wezen lijkt dat net zoveel op elkaar als de moderne damesmode bij wijze van spreken op de mode van 1920. Er zijn overeenkomsten aan te wijzen, naar die zijn niet zo groot.

Kijk, een vernieuwing is – juist omdat de mensheid haar anders niet kan verdragen – een langzaam proces. Dat betekent ook, dat in dit proces de mensheid zich maar zelden zal realiseren hoe veel en hoe snel de verandering eigenlijk optreedt.

Verder wil ik er ook nog op wijzen, dat u de vernieuwing dus niet moet zoeken in de wereld buiten u.  De vernieuwing is een kracht, die voor u het sterkst kenbaar is in uw eigen persoonlijkheid. En wanneer u er naar streeft om aan de ene kant vrij te staan van elk vooroordeel, van elke veroordeling van uzelf of van anderen voortvloeiend uit een algemene opvatting, daarvoor in de plaats stellende een eerlijke erkenning van uw eigen wezen en uw eigen beleven (geestelijk en lichamelijk) , dan zult u daarmede die vernieuwing in uzelf zeker bevorderen.

Vragen.

  • Hoe kan iemand zijn persoonlijke capaciteiten harmonisch beleven, als zijn  arbeid bestaat uit jaren achtereen eenzelfde soort schroefjes aandraaien, zoals in ons gemechaniseerd arbeidsproces zo dikwijls voorkomt?

Dat is heel eenvoudig. Wanneer je nl. begint te weigeren de schroefjes aan te draaien als je liever iets anders doet, dan vinden ze vanzelf wel een machine uit, die schroefjes aandraait en vind je vanzelf een betere arbeid. Maar de mens moet eerst zover komen, dat hij dus niet meer de verdienste maar zijn gelukkig zijn voorop stelt. Er zijn op het ogenblik een hele hoop mensen, die hun leven lang mopperen en ongelukkig zijn, omdat zij zich nu eenmaal hebben voorgenomen een bepaald bedrag te verdienen en dat niet kunnen doen op een manier, die ze zelf prettig vinden. Daarmee moet de mens dus zelf beginnen, en enige crisisverschijnselen zo hier en daar, kunnen ongetwijfeld daaraan meewerken. Je zou dus bij deze ontwikkelingen, deze vernieuwingen wel eens kunnen rekenen op een aantal van – laat ons zeggen – kleine inzinkingen in de plaatselijke economie zo hier en daar.

  • Reactie: Het lijkt me toch wel erg moeilijk. Als iemand bv. weigert dat te doen, dan stelt hij zich bloot aan werkloosheid en dan wordt hem – omdat hij arbeid plichtig is – een werk aangewezen, dat misschien helemaal niet in zijn lijn ligt.

En wanneer u zich natuurlijk daaraan blijft onderwerpen, dan blijft u even ongelukkig als u bent. Maar de hele kwestie is zo, dat op het ogenblik de mens dus niet meer zijn persoonlijke eigenschappen en zijn persoonlijk leven als belangrijk mag zien, maar dat hij alleen maar mag denken (hij doet het natuurlijk toch wel anders) aan zijn plaats in de arbeidseconomie. Maar wanneer een mens werkelijk wil scheppen, dan wil hij er ook armoede voor lijden.

Ik wil u een voorbeeld geven: Wanneer je schroeven-aandraaier bent en je wilt met alle geweld schilderen, dan zul je eerst beginnen met minder schroeven aan te draaien en wat meer te  schilderen. Op een gegeven ogenblik zeg je: “Nu ja, ik wil alles riskeren, ik schilder.” Het vreemde is, dat de mensen dat voor de kunst nog wel zo nu en dan durven doen, maar dat ze dat niet durven doen, wanneer ze bv. liever boerenknecht zijn dan knoppen-indrukker op een fabriek.

Begrijpt u wat ik bedoel? De mens zelf moet zich daartegen verzetten.

U heeft allemaal – daar bent u waarschijnlijk Nederlanders voor – een ontzettend groot respect voor orde, wet en regel. Maar orde, wet en regel mogen slechts de gemiddelden van het maatschappelijk bestaan omschrijven, maar zijn zeker niet de maatstaven, waaraan u hebt te beantwoorden. Wanneer u zelf anders bent, dan moet u anders leven. U moogt nooit een ander het slachtoffer ervan maken, maar als u armoe wilt lijden, dan mag niemand u dat beletten. En wanneer u rijk wilt worden, dan mag ook niemand u dat beletten. En wanneer ze dat op het ogenblik doen, dan is dat een direct ingaan tegen uw kans van persoonlijke ontwikkeling; en dit betekent dat u er niet toe komt uw eigen mogelijkheden en capaciteiten te realiseren. (Heeft u wel eens gehoord van die fabrieken, die op een gegeven ogenblik geen orders meer aannemen, omdat anders de verdienste te groot wordt? Dat zijn kleine fabriekjes. De grote fabrieken bouwen hele nieuwe fabriekshallen, die ze eigenlijk niet nodig hebben, maar de winst moet toch ergens naar toe.) Als u nu ziet wat een grote onzin dat is. Ik wil u nu alleen een klein voorbeeld geven: Door deze eigenaardige aantasting van een persoonlijke verantwoordelijkheid, van een persoonlijke vrijheid, als tot uiting komend in de sociale organisaties maar ook in de prijsbinding en alles wat daarbij hoort, wordt de Nederlandse woningnood niet opgeheven, omdat er nu te veel geld is om overal kantoren, bureaus, huizen e.d. te gaan bouwen, die eigenlijk niet nodig zijn en die niet voor bewoning bestemd zijn. Men zegt dat het nodig is om een fabriek te vernieuwen; in feite is dat niet nodig. Als men de machines vernieuwt, dan is dat genoeg. Maar dan bouwen ze liever een geheel nieuwe fabriek. Weet u waarom? Omdat het de enige manier is om binnen dit stelsel een bepaalde hoeveelheid winst weg te werken. En om dat te kunnen doen, moet men een  prioriteit opeisen, die men niet bezit. En dat betekent, dat er een fabriekshal wordt gebouwd, die niet nodig is en die over een paar jaar toch weer zal zijn verouderd en dat in de plaats daarvan honderd huizen niet worden gebouwd. Daar heeft u één van de eigenaardige verschijnselen, die u eenvoudig niet ziet.

  • Reactie: Ja, maar dat neemt niet de machteloosheid van de arbeider weg. Hij kan niet zeggen: “Ik ga nu minder schroefjes draaien.” Want als hij zijn aantal niet haalt, dan vliegt hij eruit.

Als ze dat “eruit vliegen” op de koop toe nemen? Als ze de consequenties maar durven aanvaarden. En dat is één ding, dat men vergeet. Het gaat niet om uw sociale zekerheid, het gaat om uw leven. Het gaat niet om uw boterhammetje met beleg; neen, het gaat om uw ziel. Wat wilt u zijn? Een robot? Dan moet u verdergaan, zoals de maatschappij nu gaat. En dan zijn de mensen binnenkort ontzield, totdat ze allemaal sterven in een atoomexplosie, die op de meest perfecte technische wijze door technische en niet meer denkende mensen tot aanzijn is gebracht. Als u dat wilt, gaat uw gang. Het is niet: ik krijg anders mijn boterham niet. U kunt altijd eten. Maar het is: ik moet met minder genoegen nemen dan ik me nu heb aangewend. Dan kan ik niet meer tegen de buren op. En dan kan ik misschien niet meer m’n aperitief drinken, zoals ik dat gewend ben.

En dan moet ik in plaats van sigaretten weer een pruimpje tabak nemen. En daarvoor verkoopt men z’n ziel! Dat vergeet u.

Dan kunt u zeggen: Ja, het is moeilijk. Dat ben ik direct met u eens. Maar het is ook juist daarom, dat er spanningen komen en dat die arbeidsmarkt vandaag of morgen in elkaar duvelt. Niet overal tegelijk, dat is niet de bedoeling. Maar nu eens hier en dan eens daar. Opdat de mensen zich daarvan kunnen losmaken, opdat hun belangstelling, hun interesse, hun behoefte een klein beetje anders worden georiënteerd dan op het ogenblik in deze geestdodende tevredenheid, die slechts alleen nog maar weet van nog meer te vragen van dat, wat reeds is. Neemt u me niet kwalijk. 

  • Mag ik nog iets vragen over die arbeider-schroefjesdraaier? U zei: Hij moet dan deze beslissing nemen voor zover het anderen niet schaadt Maar als deze man een gezin heeft….

Dan zal hij zijn gezin meer schaden, wanneer hij tegen zijn eigen wezen in voortdurend een bepaalde taak blijft volbrengen en de frustraties – daaruit voortkomende – ongetwijfeld overbrengt op zijn gezin, dan dat hij voor dit gezin zegt: “Jullie hebben mij nu eenmaal gekozen, je kunt met me meegaan.”

En als die  vrouw dan zegt: “Ja, maar daar kan ik en daar wil ik niet van leven”, dan moet hij zeggen: “Ja, lieve kind, verdien het er dan zelf bij.” Er is geen verantwoordelijkheid in deze zin.

Dat hebben we al honderd keer gezegd en ik kan het nog een keer herhalen.

Weet u wat Jezus zei tegen de rijke jongeling? “Geef uw bezit aan de armen en laat alles achter u: vader, moeder, vrouw en kind; en volg mij.” Het gezin is niet zo heilig als u denkt. Het gezin kan alleen een eenheid zijn, wanneer het een geestelijke eenheid is. En die geestelijke eenheid bereik je niet door de materie. Vandaar dat zoveel mensen, die het materieel zo buitengewoon goed hebben, kinderen hebben, die volkomen over de schreef gaan; die moorden begaan, diefstallen plegen, kortom, alle idioterie uithalen, die er maar uit te halen is. Dat is daaraan te wijten.

Vindt u dat die kinderen dan gelukkig zijn, omdat ervoor wordt gezorgd dat ze hun zakgeld en hun kleedgeld hebben en al wat ze nodig hebben? Zouden die kinderen niet veel gelukkiger zijn geweest, als ze het arm hadden gehad, maar er was thuis een hechte eenheid geweest? En die eenheid kun je alleen krijgen, indien je beseft, dat het schroefjes-aandraaien zien als het grootste deel van je verantwoordelijkheid betekent, dat er ergens een schroefje bij je los zit.

Neemt u het mij niet kwalijk, u behoeft het niet met me eens te zijn. Maar voor het 50 jaar verder is, zal iedereen het wel met me eens zijn. En dat is voor mij in ieder geval een prettige troost.

  • De vernieuwing wint geleidelijk aan veld door de wijziging van de eigenschappen, waarover men beschikt, in acht nemend dat kwaad en goed beide worden versterkt Zij, wier goede eigenschappen de kwade overtreffen, gaan dus vooruit, de anderen echter eerder achteruit. De lichtende krachten, thans op aarde werkzaam, zullen echter het goede versterken en het kwade bestrijden. Houdt dit nu in, dat – dank zij deze interventie – ook de minder bedeelden een kans wordt gegeven om de vernieuwing te beleven?

In de eerste plaats ontdek ik hier één punt, dat niet zuiver is gesteld. Ik heb nl. niet gezegd, dat de grote Meesters en Leiders, die op het ogenblik op aarde zijn, het kwade bestrijden. Dat klinkt u misschien heel erg vreemd, want u vindt dat vanzelfsprekend. Maar wat is het kwade? Het kwade is datgene, wat niet aanvaardbaar is binnen een bepaald bestel of een bepaalde denkwijze. Met andere woorden: heel veel van hetgeen kwaad wordt genoemd, is in wezen goed; en heel veel van wat goed wordt genoemd, is in wezen kwaad. Het belangrijke van deze vernieuwing is dan ook niet het feit, dat goed en kwaad ten opzichte van elkaar worden onderscheiden en versterkt, maar dat beide factoren zodanig worden geïntensifieerd, dat ze kenbaar zijn.

Een mens, die altijd leeft met het compromis (en dat doet de moderne mens) weigert klaarblijkelijk t.o.v. zichzelf dit te erkennen. En toch is innerlijke harmonie niet afhankelijk van alleen maar goed zijn. Iemand, die alleen maar goede eigenschappen heeft, dat is de slechtste mens, die ik me kan voorstellen. Wat zegt u? Contradictio in terminis? Neen. Want de mens, die alleen maar goed is, zal het kwade niet eens kunnen erkennen. Dat wil zeggen: hij leeft in een volledig irreële wereld. Hij houdt zich bezig met dingen, die niet werkelijk bestaan en de werkelijkheid loopt hij voorbij. Hij leeft zo eenzijdig, dat hij niet uit het menselijk leven kan leren.

Maar goed en kwaad, zoals ze in u bestaan, moeten tot een zekere overeenkomst, tot een evenwicht komen.

Nu zegt u: In sommige mensen overweegt het goede, in andere over weegt het kwade. Ik zou graag willen weten, waarop u dit baseert. Is dit niet ergens een dogmatische stelling, voortkomend uit die opvattingen, welke juist in deze vernieuwing ten onder zullen gaan?

Een mens is niet meer goed dan kwaad en hij is niet meer kwaad dan goed. Hij heeft eigenschappen. Sommige daarvan passen binnen de gemeenschap, binnen de maatschappij en zijn voor hem een contactpunt met anderen. Andere daarentegen – ofschoon op zichzelf misschien even bruikbaar en goed – verwijderen hem van de maatschappij en brengen disharmonie. Wat zal die mens dus moeten doen? Hij zal in de erkenning van het goede zowel als van het kwade, dat in hem bestaat, moeten zoeken naar een wijze van leven, beleven en werken, waarin zowel de kwade als de goede eigenschappen volledig tot hun recht komen, niet meer als tegenstrijdige factoren maar als eenheid. En dan blijkt dus, dat je er heel goede dingen mee kunt doen. Mag ik een voorbeeld geven, dat – ik zeg het er uitdrukkelijk bij – niet op de hier aanwezigen slaat?

Iemand, die als vrek en gierigaard voor zichzelf ongeluk en voor anderen veel ellende kan veroorzaken, is misschien juist de meest ideale penningmeester, die de een of andere groep of vereniging zich kan denken. Want hij zal ervoor zorgen, dat er veel in kas komt en dat er niets onnodig uitgaat.

Een mens, die de grootste losbol in de wereld is, omdat hij zich nergens aan stoort en eenvoudig zijn weg gaat, zal misschien in uw ogen slecht zijn. Maar zonder die losbol zouden een hele hoop mensen niet kunnen bestaan. Wanneer hij nu ook nog goede eigenschappen heeft, zoals edelmoedigheid e.d., dan zou hij misschien de beste wetgever zijn, die er bestaat. Hij zou nl. tolerantie hebben voor alle dingen en aan de andere kant in zijn edelmoedigheid een ieder zijn rechten willen geven, zonder daarbij zijn eigen meningen steeds voorop te stellen. Hij zou rustig zeggen: “Vind je dat niet goed? Dan halen we die regel weg. Maar denk erom wanneer je er een ander schade mee doet, dan word je gestraft”.

In het verkeer geen maximum snelheid. Maar een ieder, die een ongeluk veroorzaakt – onverschillig of hij schuldig is of niet – wordt bestraft. Punt! Dan roept iedereen uit: wat onrechtvaardig. Dat is waar. Maar wat goed, hè, tegen de ongelukken. Als je van tevoren weet – of het je eigen schuld is of de schuld van een ander – dat elk verkeersongelukje laten we maar zeggen een week gevangenisstraf of honderd gulden boete kost, buiten de verdere schade, dan denk ik dat er een hele hoop mensen zijn, die na de derde kleine botsing (omdat ze op hun recht stonden) gaan denken: laat ik mijn recht maar niet nemen, want die komt me veel te duur. Ja, het klinkt misschien allemaal heel vreemd en ik vertel het misschien op een beetje grappige manier, maar dat zijn de feiten.

Een compromis zullen we altijd moeten treffen. En wanneer u op deze wereld leeft, zoals u nu doet, dan heeft u in feite reeds een compromis gesloten. U heeft een compromis gesloten met dat, wat u zou willen en dat, wat u niet wilt verliezen en daarom heeft u zichzelf beperkt. Goed en kwaad zullen op dezelfde manier enige beperking verdragen en dan als een harmonisch geheel kunnen functioneren. En dan leeft men als geheel en niet als iemand, die met zichzelf in strijd is.

En dat alleen zou t.o.v. geluk, prestatievermogen, energie en geestelijke bewustwording reeds een enorme vooruitgang betekenen.

  • Kunt u ook iets vertellen over het doel van deze vernieuwing? Op een andere avond heb ik gehoord, dat de verhoudingen in de wereld zich niet hebben gewijzigd en zich niet zullen wijzigen. De wereld word daar vergeleken met een school De leerlingen worden er wijzer en verlaten ten slotte de school De school blijft dezelfde. Waarom dan deze vernieuwing?

Heel eenvoudig, omdat het tijd is voor de overgang naar de volgende klas voor hen, die voldoende geestelijke rijpheid bezitten.  Denkt u niet, dat de wereld blijvend verandert. Maar voor u en voor een groot gedeelte van de mensen, die op het ogenblik leven, is er nu de mogelijkheid om een klas hoger te gaan  leven. Dat wil niet zeggen, dat ze allemaal in dezelfde klas komen. Deze grote kracht kunt u beschouwen als een examen. De leringen van de grote Meesters kunt u beschouwen als de examenvragen, waarop de mens een antwoord moet geven. En het resultaat is dan: blijven zitten en opnieuw beginnen of verdergaan. Het eindresultaat is dus in de cycli van de menselijke ontwikkeling: een verlaging van het materialistisch denken met gelijktijdig een verhoging van de werkelijke geluks- en belevingsfactor in de wereld. Daardoor een z.g. gouden eeuw of een gouden tijdperk op geestelijk terrein. Dat is het doel.

Hoevelen er zijn, die daaraan kunnen deelnemen, zal eerst blijken, wanneer deze gehele ontwikkeling die ik u heb geschetst, achter de rug is. Wanneer de mensen daarin een voldoende bewustzijn hebben verkregen, valt de bovenste klas af, die wordt niet meer mens. De laagste klas wordt ongetwijfeld met nieuwe, nog niet mens geweest zijnde elementen aangevuld, of met degenen, die gefaald hebben in hun menselijk zijn. Dan zal de daaropvolgende klas nog niet onmiddellijk overgaan, zodat er weer een periode ontstaat waarin het materialisme domineert.

Na dit materialisme krijgt u weer een grijpen naar het vergeestelijkte en – naargelang van de grootte van de klas – dus weer een algehele vernieuwing of een z.g. geheime inwijding (dat kan dus verschillen). En wanneer daarmede weer die hoogste klas is afgevoerd, krijgen we weer hetzelfde terug.

Wat u dus meemaakt is een periodiek proces. Maar dat neemt niet weg, dat voor u dit overgangsverschijnsel van het grootste belang is.

De vernieuwing in de mensheid betekent doodgewoon, dat u kunt binnentreden in een klas, die sedert enige tijd op aarde niet meer bestond. De hoogste inwijdingsmogelijkheden zijn nl. afgesloten voor Europa en Indië in het jaar 1896.

 Voor de beide Amerika’s in het jaar 1898. Binnen deze periode van bijna 100 jaar (zeg 60 a 70 jaar) is er dus geen hoogste inwijding op aarde direct mogelijk geweest. Nu wordt zij weer wel mogelijk. En dat is het grote belang van deze vernieuwing.

Het betekent tevens – omdat er zoveel mensen op de wereld zijn die kunnen profiteren – voor een ieder, die deze invloeden kan ondergaan, die kan verwerken wat hem wordt gegeven, die daarmee praktisch iets weet te doen, het betreden van een voor hem nieuwe wereld, die eens is geweest en die ook later nog wel eens zal terugkeren, maar waarin hij zijn eigen bewustwording op hoog niveau kan voortzetten met grotere en meer directe leringen van de grote leraren, van de experts a.h.w., dan in de andere klassen mogelijk is. Er zal echter altijd – dat geef ik direct toe – een bepaald vlak blijven, dat niet geestelijk bewust wordt. En er zullen altijd naast degenen, die de geestelijke tendens volgen, een aantal mensen zijn, die de materiële tendens blijven volgen.

Maar deze zullen, naar ik meen – wat invloed betreft althans – in de minderheid zijn in de komende periode.

Wanneer wij het woord “vernieuwing” gebruiken, dan denken we in de eerste plaats natuurlijk aan een ontwikkeling op aarde. Ik heb geprobeerd u deze te schetsen. Er is echter een tweede aspect (dus naast het reeds genoemde) dat moeilijk onder woorden is te brengen en dat ik dan ook heb gereserveerd als slotwoord.

Een innerlijke vernieuwing kan niet worden uitgedrukt in woorden. Maar wanneer je innerlijk, anders staat t.o.v. het Al, van de kosmos, van het leven, dan zul je – al kun je dat niet weergeven met woorden – ontdekken dat je een ander mens wordt. Men denkt heel vaak, dat je als mens wordt geboren en nooit verandert. Anderen zeggen, dat je eens in de zeven jaar verandert. Ik kan u echter zeggen, dat op het ogenblik dat uw gevoelsleven, uw innerlijk besef verandert, u een totaal ander mens bent geworden. Een mens, die het bewustzijn van deze tijd in zich verwerkt, wordt zeker niet spectaculair ingewijd. Maar hij verkrijgt iets anders: hij verkrijgt in zichzelf een totaal nieuwe benadering van het leven. Hij krijgt een verbondenheid met het Hogere, die geen mediator of mediatrix vergt, maar die een innerlijke kracht is zonder meer. Hij krijgt een vrede in zich, die zo groot is, dat hij daarmede alle slagen en schokken van het leven kan opvangen. Hij krijgt in zich een begrip van eeuwigheid, waardoor hij alle tijdelijke verschijnselen kan herleiden tot die eeuwigheid en daarin een grotere vrede en een beter geluk vinden dan zonder dat ooit mogelijk zou zijn.

Hier, vrienden, ligt de werkelijke vernieuwing. Al het andere is uiterlijk. U zult die verandering, die vernieuwing moeten begrijpen om te weten in wat voor wereld u leeft. Maar in uzelf veranderen, dat kunt u niet omschrijven. Misschien dat ik dom ben, als ik hiervoor grijp naar een bijna dichterlijke taal. En toch lijkt me, dat daarin de gevoelswaarde zo sterk spreekt, dat je achter het woord iets van de werkelijkheid kunt beluisteren.

Wanneer de geest de ogen opslaat,

erkennend in de dromen van het licht

de waarheid van het ware leven,

zo wordt aan heel het Zijn een nieuwe kracht gegeven

en is de pijn van ‘t leven voor werkelijkheid gezwicht.

Wanneer de geest de stem verstaat,

die zonder woorden spreekt,

dan is het of de glazen grens

om ‘s mensen wereld breekt.

Dan leeft er kracht van eeuwigheid.

Dan komt in plaats van angst en strijd,

van onvervuld begeren,

‘t erkennen van de hoogste kracht,

het leven van een lichte macht

en zo het levend leren

van het oneindig Zijn.

Wanneer je leeft in stof,

in vaste vorm en norm, aan ‘t aardse zijn gegeven,

dan kun je schijnbaar alles zijn en schijnbaar alles leven,

maar nooit, nooit breekt de droom de grens,

die staat tussen de werkelijkheid van de mens

en zijn innerlijk beleven.

Nooit breekt de droom de werkelijkheid, waarvan de mensen spreken;

en laat in ‘t breken dan ontplooien de grootsheid van het Al,

waarin de mens zichzelf is door alle tijd en leven zal:

een vlam, die uit materie rijst tot aan de hemel,

daar ontmoetend ‘t lichtend vuur van eeuwigheid,

dat mens in ‘t Al ontmoet.

Zo leef je in een menselijk zijn of in een sfeer als geest

en bent bevreesd voor alle lijden,

voor werelden die verbreken, voor banden die vergaan.

Zo vrees je al, wat nu bedreigt het eindige bestaan,

totdat de waarheid in je spreekt

en kracht, uit ‘t Eeuwige geboren,

jou wordt tot zonnegloren,

dat ‘t duister van de nacht

vervagen doet door de lach van blijde zomerdag.

Dan weet je, hoe je tot de einder kunt gaan

en hoe je voor de troon van de Hoogste kunt staan

en toch nog stoffelijk leren.

Dan weet je hoe werelden, die verbleken in ‘t “ik”,

worden opgewekt;

hoe het “ik” herschept al wat noodzakelijk is

en toch zichzelf blijft en toch geen band kan breken.

Maar dat wat grenzen bouwt,

hoe graag zou ‘t zich op ‘t levend goud

van nieuwe krachten wreken.

Het is dichterlijk. Maar in zijn dichterlijkheid geeft het misschien iets weer: het ware leven. Het ware leven is zo eenvoudig. “Heb uw naaste lief gelijk uzelf.” Zoals je jezelf bemint, bemin al wat leeft.

Niet beperkt en begrensd maar universeel. Met zo’n regel weet je geen weg, tenzij in jezelf het licht stijgt, dat tot je zegt: Ik heb in mij zelve de kracht om het antwoord te ontvangen. En ik ben niet zo verknocht aan mijzelf, dat ik blind blijf voor het antwoord, dat ik doof blijf voor al, wat het in mij openbaart.

Alles heeft zijn tijd, zegt de mens. Maar alle dingen zijn in alle tijden. En in alle tijd kan het het ene worden verwerkelijkt, dat werkelijk leven is: de kracht Gods in de mens. Wanneer je dat beseft, dan bindt de tijdje niet meer. Dan ben je vrij, ook al leef je in de tijd. Daar waar Gods kracht leeft, daar is geen grens aan het gebeuren. En kunt gij tot de berg niet gaan, zo roepe men en hij komt tot u. Kunt gij de dood niet aanvaarden en weet gij dat hij niet noodzakelijk is, roep het leven en de dood is verdreven. Wat gij doet in de naam des Vaders is de werkelijkheid en al het andere is als niet.

Dit is de vernieuwing: de mens, die uit zijn beperkte eischaal van menselijk leven, waarin hij zit opgesloten, uitbreekt; die misschien nog wat aarzelend een nieuwe, wijde wereld ingaat, waarin hij kan leven, waarin hij vleugels heeft, waarin hij kan bestaan, waarin alles intenser, grootser en wijder is en niet slechts een getemperd licht in een schemerend besloten wereld. Dit is de vernieuwing.

De vernieuwing in de menselijke ziel, die langzaam maar zeker zich vrijmaakt van elke band.

De vernieuwing in de menselijke geest, die uit de beperking van haar begripsvermogen de ontvankelijkheid voor het Oneindige distilleert en – het Oneindige in zich verwezenlijkend – één wordt met de ziel en onscheidbaar met God verbonden.

De vernieuwing, dat is het afscheid van stofgebondenheid. Het is het afscheid van gescheiden werelden en de voortdurende jacht van hemel naar hel en naar aarde en terug. En daarvoor in de plaats het erkennen van de kern van het leven, waaruit je jezelf openbaart, zoals het noodzakelijk is of zoals het geschreven staat, zonder ooit zelf te zijn in de vorm, waarin je jezelf weergeeft ten bate van anderen. Dat is de vernieuwing. U ziet, het is iets, dat met woorden moeilijk te zeggen valt.

Ik zou dan tot slot een paar regels willen citeren van een lering, die ons werd gegeven. Nu weet ik niet, of u die geestelijke leringen zo goed kunt begrijpen. Ze zijn vaak onlogisch. Maar ze hebben wel een ander aspect. U kunt ze misschien aanvoelen. Ik hoop, dat in het aanvoelen van hetgeen er wordt gezegd, de vernieuwing voor u innerlijk kenbaar wordt, zodat u weet, waaraan u eigenlijk al bent begonnen.

Uit de gouden velden ben ik een schaduw van blauw.

Uit het grauw der werelden word ik tot lichte kracht.

Want ziet, ik ben één en alle dingen.

Al wat is volbracht, dat is uit mij voortgegaan.

En toch ben ik niet de ene, die volbrengt

Want de ene, die volbrengt, is het mijne.

Gij zijt deel van al wat is.

En al wat is, is deel van u.

Besef zo, wat deel is van uzelf;

ge kent uw einddoel

Keer van uzelf af en keer tot de wereld,

opdat gij uzelf kennen moogt.

Volbreng uw taak; niet omdat het uwe taak is,

maar omdat ge daardoor deel zijt van een wereld.

Herken het licht dat leeft;

niet omdat het een licht is dat u verrijkt,

maar omdat gij lichtend zijt.

Want zo zult gij in eenheid met al het zijnde

het scheppingsplan volvoeren,

waarin de vrijheid zelf is

de erkenning van de enig ware plaats in de Oneindige,

Die voor u allen is gesteld,

omdat gij deel zijt van Zijn wezen.

image_pdf