22 december 1958
Men spreekt heel vaak van verwilderde jeugd, jeugdverwildering, zedenbederf onder de jeugd, etc. Deze problemen zijn oud. Zo oud, dat zelfs in het, oude Egypte hier en daar al een oratie is te vinden, die het land beklaagt, omdat het overgeleverd wordt aan de decadente jeugd. In Griekenland vinden we precies hetzelfde. Rome kent – van 200 tot 400 na Chr. zeker – een periode, waarin wordt gesproken over jeugdverwildering, jeugdbenden, etc. Dus laten we beginnen met vast te stellen, dat we hier niet te maken hebben met een éénmalig verschijnsel. We hebben zeker niet te maken met iets, wat inherent is aan deze tijd alleen.
Natuurlijk wil ik gaarne met u discussiëren over al hetgeen er in deze tijd speciaal aan problemen te vinden is. Maar ik zou toch graag allereerst wel willen proberen u duidelijk te maken, wat de eigenlijke, oorzaak is van die z.g. jeugdverwildering. Het is n.l. zo, dat deze eigenaardige verandering van houding in de jeugd gedurende enkele generaties steeds sterker toeneemt, een verschijnsel is, dat we overal hebben aangetroffen en dat in direct verband staat met de ontwikkeling van cultuur en sociale samenleving.
Misschien heeft u gedacht: “Nou, als we deze avond komen, zullen de ouders er zeker flink van langs krijgen. Niet dat ze het niet verdienen – tenminste in sommige gevallen.- maar ik geloof toch dat we dat als minder belangrijk mogen zien. Want wat is de kwestie?
Op het ogenblik, dat Egypte een hoogtepunt van beschaving bereikt; dat het ambtenarenkorps zich onmiddellijk uitbreidt en de priesterschap het meesterschap bezit langs het hele gebied van de Nijl vanaf de mondingsgebieden – de delta – tot het begin van de vallen toe, dan treedt er jeugdverwildering op. Wanneer het land rijk is. We zien verval van zeden in verschillende vormen, zowel in Sparta als in Athene, juist in de periode, dat de vloten de grootste rijkdom binnen brengen. Het is de periode, waarin de grootste bouwwerken worden geschapen. De tijd, dat de tempels door hun onvoorstelbare pracht het wereldwonder zijn geworden, waarin Poseidons beeld een overlevering wordt die tot nog in deze dagen voort bestaat in Rome is het het ogenblik, dat het keizerrijk – langzaam maar zeker zichzelf opzwepende – een wereldmacht is geworden zonder gelijke. De legers zijn gegaan tot het verre Oosten, zij beheersen Germanië, Bretagne, ze hebben het hele gebied van Frankrijk en Spanje in hun bezit. En juist op dit ogenblik komt de verwildering, de verslapping van de jeugd. Juist op dit ogenblik schept de Romein zelve de grote gevaren, die dan o.a. tot uiting komen in de verschillende aanvallen van de Bar baren en ook uiteindelijk in de splitsing van het Oostelijk en Westelijk rijk, met alle daaruit voortvloeiende politieke gevolgen. Te zeggen, dat de jeugd alleen maar verwildert, omdat er zoveel strijd en zoveel onzekerheid is in de wereld, is dus klaarblijkelijk niet juist. Er zijn wel andere redenen te noemen, die wel in elk der genoemde tijdvakken – en ook in de huidige tijd m.i. steeds sterk op de voorgrond zijn getreden. Om het nu eenvoudig te maken, zal ik ze maar eerst stuk voor stuk opsommen, voordat ik ze ga behandelen.
- Deze jeugdverwildering valt altijd in een periode, dat de gemeenschap een behoorlijke welvaart kent.
- Te allen tijde schijnt met de jeugdverwildering verbonden te zijn: luxe, openbaar vermaak en – neem me niet kwalijk, dat ik dit hierbij gebruik – een nadruk in de gemeenschap op bepaalde seksuele aspecten.
- De jeugd wordt klaarblijkelijk strijdlustiger, naarmate zij zich minder verplicht voelt aan de gemeenschap en de gemeenschap minder eisen stelt.
In de huidige tijd kunnen we wel zeggen, dat de samenleving, de maatschappij, er over het algemeen goed voor staat. Nu komen de jeugdproblemen het sterkst tot uiting en het eerst tot uiting in de gebieden, die het rijkst zijn. De jeugdproblemen van deze tijd zijn begonnen in Amerika. In Amerika, waar de welvaart, betrekkelijk groot was. Het aantal daarbij betrokken jongeren stamde zeker niet bij voorkeur uit de “dead-end-kids”, de jongens uit het slopje.
Integendeel, de jongens uit het slopje zijn misschien misdadigers geworden – dat is logisch, dat komt uit hun sociaal milieu voort – maar zij zijn niet die eigenaardige verwilderde bendegeest, die rond schijnt te dolen alleen maar om eens iets te doen. Om eens iemand dood te slaan, of om eens te stelen of om eens in te breken of om eens jezelf een weelde te permitteren, die eigenlijk bij jouw jeugd niet behoort. Natuurlijk hoort men in dit verband praten over de behoefte aan een zekerheid, die de jongeren hebben. Ik meen, dat die zekerheid op een ander terrein ook wel te vinden is – en door velen van die jeugd ook gevonden wordt. Er is dus niet in de eerste plaats sprake van een “vlucht in de kindergemeenschap”, met de daaruit voortvloeiende strijd tegen de gemeenschap der volwassenen. Er is sprake van een “overvoerd zijn”, van een niet meer weten, welke eisen je eigenlijk nog verder moet stellen. De luxe van die tijd voert er altijd weer toe, dat de jeugd meent, dat dit normaal is. Meent, dat dit haar rechtens toekomt. En dat ze over het algemeen geneigd is zichzelf belangrijker te maken door eigen daadstelling, door het zelf nog vergroten van bezit, van rijkdom, van aanzien en eer.
Dit geeft aanleiding tot vele jeugdmisdaden. Het gaat er niet alleen om, dat Jan nu eens graag naar de bioscoop wil en zijn vriendjes wil trakteren en dat hij daarom steelt. Het gaat hem niet om die bioscoop en het gaat uiteindelijk niet om die vriendjes. Het gaat hem om het feit, dat hij aanzien wil hebben. En in deze maatschappij is het niet voldoende meer om met een kleinigheid aan te komen dragen. Vroeger kon een jongen met een nieuw pak opscheppen.
Tegenwoordig moet hij al minstens een auto hebben. En dan moet dat ding nog aardig kunnen rijden en er niet al te conventioneel uitzien ook, voordat hij in de ogen van zijn vrienden iets kan gaan betekenen. Kijk, dat is het verschil. Vroeger was het voldoende eens een keer te spijbelen om in school werkelijk wat te betekenen. Tegenwoordig moet je op zijn minst de schoolmeester knock-out slaan.
Deze dingen zijn natuurlijk begonnen in de Ver. Staten, omdat men daar het opvoedkundig systeem te veel heeft aangepast aan de jeugd. Want verantwoordelijkheid in de gemeenschap werd van de jeugd niet meer gevraagd en wordt – indien u mij deze kritiek op de samenleving toestaat – in de meeste staten tegenwoordig niet meer geëist, omdat zij, uitgaande van te zeer sociale principes, een zekerheid scheppen, die het kind als zijn recht aanvaardt en niet – zoals zijn ouders – als een verworvenheid. Vandaar, dat de problemen van de jeugd dan ook optreden onder Amerikaanse invloed in Duitsland; daarna in Engeland – en niet omgekeerd.
Dat het jeugdprobleem een politiek-sociaal probleem is geworden in Frankrijk en dat zelfs Nederland niet geheel onder de baldadigheid van de jeugd uitkomt.
Nu behoort er bij die zedenverwildering van de jeugd natuurlijk ook nog wat anders. O.a. dat ze betrekkelijk vroeg zijn met hun zoeken naar een seksuele ervaring. Dat ze over het algemeen kuisheid en onschuld heel wat minder achten, dan hun voorouders deden. Ja, misschien dat ze het innerlijk doen, maar naar buiten toe durven ze daarvan geen blijk meer te geven.
Maar laat ons dan eens zien hoe die maatschappij zich gedraagt. In het oude Rome was het begin van de jeugdverwildering ongeveer de gelijke periode, dat men begon de prostituees in de openbare baden toe te laten. Tot op dat ogenblik was dat niet gebeurd. In de moderne maatschappij begint het op het ogenblik, dat sekse een zeer belangrijk onderdeel wordt van advertentiecampagnes, van tentoonstellingen, enz. Let wel, het is niet het “naakt”, dat het kind kan schokken. Het is ook zeker niet het feit, dat er twee geslachten zijn. Dat wordt te gegevener tijd ontdekt en over het algemeen betrekkelijk rustig verwerkt. Neen, het gaat erom, dat het bezitten van vrouwelijke vormen iets buitengewoons is. Dat het iets buitengewoons is, als je met een knap en vooral vormenrijk meisje kunt verschijnen. Het staat niet meer tegenover je vrienden om onschuldig te zijn. En tegenover je vriendinnen kun je toch moeilijk toegeven, dat jij nog geen vriend, hebt. U zult zeggen: “Dat is vreemd”. In mijn ogen niet. Want wat volwassenen heel vaak vergeten is dit: Een kind – en vooral de jonge mens – is geneigd de wereld te nemen volgens de waardering, die ze zelf stelt. Vandaar dat jonge mensen soms zo sterk kunnen opgaan in idealen, dat ze fanatiek worden. Veel fanatieker – ondoordachter, zoals dat heet – dan de volwassenen, omdat zij alleen het doel zien en daar ten koste van alle middelen op afgaan. Dat openbaart zich zowel in de jeugdige bommenwerpers, (vaak studenten, opstandelingen, degenen die rumoer en politieke relletjes maken), als het zich uit in de vorm van de maatschappij zegt, dat dat goed is; dus moeten wij “het hebben”.
En laten we nu eens even nagaan, wat deze maatschappij dat dit gebied de jeugd biedt. Films over driehoeksverhoudingen bij de vleet. Boeken, die zogenaamd realistisch, “kamertjeszonden” onthullen. Of dit nu geschiedt met een keukenmeidenproza of met de retorische stijl van een Vestdijk en daarnaast “cops and robbers”, vuurgevechten bij de vleet, moord en doodslag. Ziet de helden op het slagveld!….. Vindt u het zo vreemd, dat de jeugd, die al, wat er daar wordt voor gepreveld, wordt voorgehouden, voor waar accepteert. Dat de jeugd, die zich verder nog niet bezighoudt met het probleem van ondergang en sterven voor zichzelf, daardoor wordt gepakt. Het is natuurlijk dwaas om te zeggen, dat het zien van enkele Wildwestfilms een kind nu plotseling tot een moorddadig sluipschutter in de stad zal maken.
Maar het idee van het door de steden jakkeren, zoals een cowboy op zijn paard, zal ongetwijfeld o.a. roekeloosheid in het verkeer bevorderen. En de vuistgevechten, die rijkelijk worden vertoond, zullen zich op de speelplaatsen en op de straten heel vaak – hetzij in bendeverband, hetzij normaal – uiten. Is het dan slecht, dat de jeugd dit vermaak wordt gegeven? Neen, slecht is het niet. Maar het wordt onverstandig gegeven. Een soldaat op een slagveld lijdt veel, maar hij wordt of postume gedecoreerd (iets wat ook nog maar zelden voorkomt), of hij wordt beloond met een verhoging in rang, met datgene wat hij verlangd heeft en meestal nog met het meisje, dat erbij hoort. De geweldenaar, de man die achter de vrouwtjes aanjaagt, is over het algemeen een betrekkelijk sympathieke, althans een bewonderenswaardige figuur. Hij is slim, hij is handig, hij is de maatschappij de baas. Het kind wil ook graag heersen. Het kind is egoïst. Is het een wonder, dat het kind ook deze heerschappij zoekt? Vindt u het vreemd dat al die gangsterfilms een stelletje jongens doet besluiten om ook eens een paar diefstallen te plegen en dit dan te omweven met de romantiek van een grote bankoverval? Het is voor het kind logisch. En wanneer een maatschappij een dergelijke logica niet wenst, dan zal ze zichzelf moeten veranderen.
Maar is die jeugd daarom slecht? Neen. Want diezelfde jeugd, die schijnbaar van kwaad tot erger vervalt, die zich op zeer jeugdige leeftijd al bezighoudt met seksueel verkeer, het gebruik van drank, het overdadig roken, het bedrijven van straatschenderijen en het plegen van diefstallen in bendeverband, is dezelfde jeugd, die b.v. in de oorlog voor het verzet veel heeft betekend. Daar is geen verschil tussen. Geef de kinderen, geef de jonge mensen een doel en zij zullen proberen het te bereiken.
En dan de kwestie van zekerheid. Wanneer u uw gehele leven lang gevochten heeft om iets te bereiken, dan is het u wat waard. Maar als je iets krijgt, zeg maar van je geboorte af, wat kan het dan voor je betekenen? Het is u misschien bekend, dat in de 30-er jaren een man zelfmoord pleegde, omdat hij, zo hij zei, de middelen niet meer had om te leven. Zijn nalatenschap bedroeg nog ruim 1½ miljoen. Doch vroeger had hij 20 miljoen bezeten. Hij was de erfgenaam daarvan. Het idee, dat hij zijn jacht op moest geven en dat hij een paar auto’s minder zou moeten gebruiken, dat hij misschien zelfs voorzichtiger zou moeten worden met zijn beleggingen, dat was voor hem de ondergang van de wereld. Het was normaal, dat hij die weelde bezat. Zo is het voor de jeugd van tegenwoordig normaal, dat men naar school gaat.
Het is helemaal geen gunst, dat je iets mag leren. Welnee, iedereen moet leren. En iets wat moet is al zo prettig niet meer.
Sociale zorg: “Och ik krijg altijd wel een baantje,. En als het er niet is, ga ik wel naar de sociale zorg toe. Of naar de steun. Lekker. Dan hoef ik misschien nog niet eens te werken ook”. “Kapitaal vormen? Waarom? Je hoort de ouders toch steeds zeggen, dat de belastingen het grootste gedeelte opslokken? Mijn oude heer zei gisteren nog, dat hij minstens drie maanden voor de belastingen werkt. Ik zal gek zijn; ik zal voor een ander gaan werken”. Het is logisch, volkomen logisch en nuchter, wanneer je uitgaat van het standpunt, dat de jeugd het eenmaal voor haar geschapene als haar goed recht beschouwt.
En dan nog iets anders: de waardevermindering, het geld, zoals b.v. nu de franc. Kijk eens, wat is er dan nog om te streven. Ja natuurlijk: een bromfiets bezitten en door de straten heen razen. Dat kun je zien, daar heb je wat aan, dat bevredigt begeerte. Daardoor val je op, dan zie je eruit als een held, als een branie. Maar waarom zou je op een spaarbank geld beleggen?
Goed, we zullen voor 10 jaar beleggen. En als we dan de rente hebben geïnd, komen we tot de conclusie, dat we nog minder kunnen kopen daarmee dan misschien met de helft vóór die tijd.
“Wij zijn toch niet gek”, zegt de jeugd. Dat is toch logisch?
De maatschappij is aan veel weelde gewend. En dit gewend zijn aan weelde heeft zijn weerslag op de kinderen. Vroeger, als je voor een cent drop mocht kopen op zondag, was dat een festijn. Tegenwoordig heb je geen geld voor een paar repen chocolade. Nou ja, dan ben je toch maar een arme duvel. Want iedereen heeft dat toch!
Kijk, in deze richting moet u het nu zoeken. U moet begrijpen, dat die jeugd een maatschappij en uw wereld anders ziet dan een volwassene. We zien hen daar op een rij staan, allemaal met hun goede bedoelingen. Daar staat de pastoor en hij spreekt over de goddeloosheid van de jeugd. En hij bedoelt daarmee, dat de jeugd niet meer geneigd is in een dergelijke gecompliceerde maatschappij een zo simplistisch geloof, gebaseerd op een onfeilbaarheid te accepteren. En daar staat de dominee. Hij beklaagt zich over, dat er zo weinig jongelui zijn, die de Bijbel ernstig nemen. Maar dat is helemaal geen wonder, want de meest dwaze dingen worden tegenwoordig met bijbelspreuken onderstreept. Het is een soort reclame geworden op velerlei terrein. Men werpt overal met bijbelspreuken. Ja, als je nu nog kunt behoren tot uitverkorenen en je gelooft in die uitverkiezing, ‘a la; dan is het de moeite waard om de Bijbel te bestuderen. Maar anders? En in welke geloofsrichting vind je dat, uitgezonderd bij enkele zeer extremistische richtingen?
Daar staat een Sociale werker en hij schudt zijn hoofd. Hij zegt: “Nou ja het is toch eigenlijk wel erg, als we de jeugd van tegenwoordig zien en het wordt nog steeds intenser en erger. De jeugd, die geen voldoende contact meer heeft in het gezin. De jeugd, die dit en dat… Men vergeet er één ding bij te zeggen, nl. dat vroeger mensen die onder dezelfde omstandigheden qua gezin opgroeiden of misschien ergere, tot de groten van den lande hebben gehoord. Dus dat dit de reden niet kán zijn. Hij begint zijn voorzorgen te treffen: “De jeugd moet van de straat. Speelhuizen inrichten en speelplaatsen. Geef filmvertoningen voor de kinderen tegen een minimale prijs. Vertoon de poppenkast. Neem ze mee op vakantie-bezigheid. Vooruit, zorg voor de jeugd.” Maar wat doet de jeugd er zelf aan? Het wordt allemaal klaar gemaakt. Een enkele keer is er eens iemand met inzicht. Die laat de kinderen iets opbouwen, wat tot hun verbeelding spreekt. Of dat nu is het opbouwen van een clubhuis of het organiseren van een kindervierdaagse of wat anders. Maar in de meeste gevallen gaan de volwassen en van hun denkbeelden uit. En het gevolg is, dat de jeugd de zaak wel wil ondergaan of soms eens gezellig wil proberen om “keet te schoppen” maar over het algemeen door deze maatregelen niet gered kan worden, tenzij – belangrijke factor! – de persoon, die b.v. een dergelijke bezigheid leidt, tot een idool wordt, tot iemand voor wie je respect moet hebben, die je moet bewonderen. “Een vent uit duizenden” zeggen dan de jongens; “eentje , die je ze op je bek slaat; maar die een hele hoop kan hebben en tegen wie je alles kan zeggen.” Een kerel die niet bang is, die hen aandurft en die aan de andere kant begrip voor hen heeft. Maar dan zijn ze niet gered door die clubbezigheid, en dan zijn ze niet gered door het mooi sociaal georganiseerde werk. Dan zijn ze gered door een persoonlijkheid. Een persoonlijkheid die hen zozeer trekt, dat zij trachten aan deze gelijk te worden. En dan hebben we ook nog een andere soort van werkers. We vinden ze zowel in de religieuze groeperingen als in de maatschappelijke. Ook zij doen aan sociaal werk op hun manier. En die gaan van het standpunt uit: “Nou ja, laat het maar doodbloeden. Als ze nu maar niet te veel last maken, laat hen dan hun gang gaan.” En nu moet u mij niet kwalijk nemen, als ik vind, dat dezen ook ongelijk hebben. Want door deze houding wordt de persoonlijke relatie meestal niet versterkt.
De ouders zijn voor een kind niet zo belangrijk, hoe gek dat ook klinkt. Ouders zijn bezit van je, die horen bij je. En als die ouders op één of andere manier zich niet met je bemoeien, dan onthouden ze je iets, waar je recht op hebt en dan mag je je op de wereld wreken. Maar méér dan je ouders heb je buiten je eigen kring een voorbeeld nodig. Iemand, die je kunt navolgen.
En of die iemand nu Abe Lenstra heet of Willem Drees, dat maakt weinig uit. Je moet een held hebben. Iemand, die je kunt vereren. Iemand, die je kunt imiteren. En klaarblijkelijk zijn er van deze helden betrekkelijk weinig. Of de helden zijn misschien zelf eigenlijk geen helden en hebben te veel fouten. Dan worden ze daardoor voor het ouder wordende kind een desillusie.
De feitelijke toestand zou zo moeten zijn (en als u vindt, dat ik ongelijk heb, zo dadelijk heeft u tijd te over om te discussiëren): Ik neem aan een redelijk gezinsleven, maar niet met abnormale gebondenheid. Het is tegenwoordig gebruikelijk, dat de kinderen de straat op kunnen gaan, wanneer ze willen. Goed, laat hen gaan. Maar dan zouden deze kinderen iets moeten vinden, waar ze werkelijk kunnen werken en spelen. Een bouwterrein misschien waar ze met steentjes in het begin zich een eigen hut kunnen bouwen. En later? Een plekje, waar ze onder elkaar misschien een zweefvliegtuig in elkaar kunnen zetten. Of een boot of een elektrische spoortrein voor mijn part, dat maakt weinig uit. Maar waar ze iets kunnen opbouwen, wat ze zélf doen. Ook niet iets, wat je later ten toon stelt en verkoopt of zo. Neen, iets van jou. Iets, waar iedereen met bewondering naar kan staan kijken. Of iets, wat je met een gul gebaar kunt geven: “Kijk, dat heb ik voor jou, gemaakt”. En als u hun die mogelijkheid geeft, dan moet u eens opletten. Dan gaat het al een hoop beter.
En dan hebben we mensen nodig, die aandacht hebben voor kinderen. Dat is ook moeilijk. Ik wil hier b.v. wijzen op de fouten, die in het onderwijs zijn gemaakt in de laatste jaren.
Enerzijds is men uitgegaan van het programma, dat het kind een individuele opleiding moet hebben. We komen daarbij onder anderen tot het Montessori-onderwijs en andere, vaak nog meer extreme richtingen. Maar is het doel van het onderwijs het kind zich te laten ontwikkelen in zijn eigen richting? Of is het het doel van hei onderwijs het kind een grondslag te geven – alleen maar een grondslag, een basis – van de kennis, die het nodig zal hebben in de maatschappij? In de praktijk komt het er op neer, dat een scherpe discipline op school noodzakelijk is. Deze discipline mag nooit onmenselijk of onpersoonlijk worden, maar ze moet er zijn. En ze moet eisen stellen op een wijze, dat het niet vervullen daarvan door kwaadwilligheid, nalatigheid en dergelijke, ook inderdaad gestraft kan worden. Er moet een stok achter de deur zijn. De jeugd heeft geen respect voor zachtmoedigheid zonder meer.
Alleen zachtmoedigheid die in staat is te straffen, die instaat is tot geweld en dit – wanneer noodzakelijk – ook zonder enige wrok nuchter doet blijken, vindt veel meer bewondering dan iets anders.
Daarmee zitten we eigenlijk in de, pedagogie, weet u. Maar het hele probleem van jeugdverwildering is er een, dat hoofdzakelijk op pedagogisch terrein ligt. Men mag de kinderen het leven niet te gemakkelijk maken. Men mag de kinderen niet, wanneer ze nog jong zijn, gewennen aan een leven, dat – zoals op sommige Amerikaanse universiteiten bestaat uit een kruising van bepaalde cursussen met vooral veel sport en veel sociaal werk; dus toneelvoorstellingen, orkesten en wat dies meer zij. Dat is iets, wat buiten de school moet liggen. Naast de school maar niet in de school. Dat is iets wat een offertje moet kosten en niet a.h.w. je maar gegeven moet worden opdat je je maar kunt amuseren. Men moet vooral niet het kind aanwennen – wat in de jonge jaren heel vaak gebeurt – boven zijn stand te leven. Het is opvallend, wanneer wij de jeugd van heden nagaan, hoeveel kinderen uit alle rangen en standen tot ongeveer hun 12e jaar boven hun stand kunnen leven.
Ze krijgen van de ouders meer dan eigenlijk verantwoord of wenselijk is. Daardoor worden ze gewend, aan een levensniveau, dat de ouders niet kunnen volhouden, wanneer de kinderen groter worden en de eisen dus ook stijgen. Hierin ligt zeker ook een kern van jeugdmisdadigheid.
En dan het bekende probleem van de onzekere tijden. Waar is een jongen, waar is een meisje, dat op het ogenblik een droom durft dromen met de zekerheid: die als ik eens ….. waarmaken? Dat zijn er maar heel weinig. Om de doodeenvoudige reden, dat ze voelen, dat deze wereld alle dromen eenvoudig doodt. Dat is niet alleen het atoomgevaar, want daaraan zijn de kinderen meer gewend dan de ouders en zij zijn er minder bang voor. Dat gaat niet, over vliegtuigen of auto’s of het drukke verkeer, want een kind van 5 jaar weet meestal beter welke wagen daar rijdt of welk vliegtuig daar gaat dan Pa en Ma met al hun wijsheid en al hun inzicht. Neen, het is de kwestie, dat deze maatschappij geen houvast biedt, geen zekerheid.
Jawel, de zekerheid van de wieg tot het graf misschien met verzekeringen en niet sociale voorzorgen. Met steun, die je nodig hebt. Je hebt niet de zekerheid van een middelmatig bestaan nodig, als je jong bent. Daar verlang je niet naar.
Wie zou er verlangen naar een leven, dat als een woestijn van dagen vóór je ligt met steeds hetzelfde. Misschien een tientje meer salaris zo eens in het jaar. Maar als kind verlang je naar het wonder. Het meisje verlang naar een sprookjesprins. De jongen naar het land, dat hij kan overwinnen. En vervang deze twee dan in deze samenleving door te zeggen, dat de jongen verwacht voor zichzelf iets te kunnen opbouwen. Dat hij een eigen bedrijf wil stichten desnoods of dat hij een eigen schip wil hebben om over de zee te varen. Of dat hij er misschien zelfs van droomt een voorname positie in te nemen ergens bij spoorwegen of posterijen of in de regering. Er zijn betrekkelijk weinig mogelijkheden in die richting. Zelfs het missionaris worden is tegenwoordig lang zo gemakkelijk niet meer als vroeger. Er is eenvoudig geen stimulans meer om vragen om wat te doen.
Als het ideaal van de mens moet worden een 36-urige werkweek, hoofdzakelijk doorgebracht op een bureau en dan bij voorkeur nog met besprekingen van de laatste sportwedstrijden op maandag en voorbereidingen voor het weekend op vrijdag, ja, wat blijft er dan nog over?
Jonge mensen hebben een hoop energie, en die moet eruit! Gooi dan maar eens een paar ruiten in, sla dan eens een agent op zijn kop, steel een auto en ga rijden! Je moet toch wat doen! Droom dan voor één ogenblik, dat je net als een soldaat in een vreemde stad binnen dringt en gooi die ruiten kapot. En als een meisje? Ach, stel je dan niet zo aan en laat je dan eens één keer opnemen in die mannengemeenschap. Als een meerwaardige haast, omdat je niet alleen hun gelijke bent, maar bovendien nog een meisje, iets, wat ze begeren kunnen.
Dat is het drama van de jeugdverwildering, vrienden. En van de zedenverwildering ook. De maatschappij heeft de nadruk gelegd op dit en op dat, op zus en op zo. Dat heeft ze in het verleden ook gedaan. En ze is elke keer gekomen voor deze revolutionaire jeugd, die het niet lust, die het niet verwerken kan, die daarin geen inhoud van het leven ziet. En die dan – wanneer er geen andere mogelijkheden meer zijn – automatisch overslaat naar het extreme van ontaardheid. Als er geen strijd meer te vinden is, geen mogelijkheid meer om iets meester te worden en zo in je handen te dragen in de handel of in het bedrijf – ook al moet je daar 5 jaar op wachten, nou ja, dan ga je er met z’n drieën op uit en dan sla je een oude vent dood.
‘t Kan jou wat schelen. Dan heb je in ieder geval de sensatie gehad. Want wat blijft er nog over buiten sensaties? Wat wilt u? Wilt u werkelijk, dat jonge mensen zich aanpassen in een maatschappij, die probeert alles gelijk te schakelen? Jonge mensen zijn egoïsten, allemaal. En egoïsten verzetten zich tegen alles, dat men tracht gelijk te schakelen. Gelijkschakeling van de jeugd is gelijktijdig het bevorderen van elke jeugdmisdadigheid, van elke verwildering van zeden en gebruiken van de jonge mens.
En dan geef ik graag toe, dat er een hoop zijn, die zich daar bovenuit worstelen, omdat je met het ouder worden die wereld wat anders gaat zien. Maar er zijn er ook, die dan verslaafd zijn geraakt aan het gemakkelijk door diefstal verkregen zakgeld. Dan zijn er ook, die dat lichte, dat lustige leven niet meer prijs willen geven. Dan zijn er, die een plaats in een bende – verheven boven de mensen, uitverkoren a.h.w. – niet meer prijs willen geven. Dat zijn dan degenen, die soms de fantastische, op bluf opgebouwde machtsstrijd beginnen, waardoor dezelfde maatschappij, die de fouten begonnen ondergaat.
Laten we niet vergeten, dat b.v. een Theodosius Rome alleen kon behouden, doordat hij – ondanks al zijn perversiteiten misschien en zijn verdorvenheden, die ik graag toegeef – iemand was, die nog een idee en een ideaal had. En de anderen? Die zochten alleen maar naar grotere luxe, naar een meer uitleven van het ik, nietwaar? Want er was immers niets anders? Rome was groot, Niemand kon Rome groter maken. Wat had het dan voor zin om te streven? Zo ging het in Rome, zo gaat het vandaag.
Dan kunnen wij onze wijze hoofden schudden en zeggen: “Ja, maar de ouders moeten toch gezag uitoefenen in hun gezin”. Zeker, wanneer het die ouders de moeite waard is, wanneer die ouders geleerd hebben die moeite te nemen. Maar degenen, die de eerste strijd hebben gestreden om deze maatschappij tot haar gelijkvormigheid te brengen, die zijn bijna allen heengegaan. Die generatie is bijna uitgestorven. Daarna hebben we degenen gehad, die de opmars meemaakten en die met hun glorieverhalen over de oude tijd, een medelijdende glimlach wekken bij de mens van heden. “Was dat voor jullie zo iets bijzonders?” En dan krijg je degenen, die zonder feu-sacré verder gingen, omdat dat de juiste richting is. Die zijn vandaag nog aan het bewind. En dan heb je ook nog degenen – dat is de komende generatie toch -, die zich vasthoudt aan de dingen, omdat het zo toch voor ons het beste, het voordeligste en het gemakkelijkst is. En dat wil zeggen, dat degenen, die in deze dagen geboren worden, de verandering of de val van deze wereld zeker moeten meemaken, want zo gaat het niet.
Dan heb ik nog een punt: de bendegeest en de geborgenheid in de bende. Daar wil ik toch ook graag nog wat over zeggen. Men heeft wel eens de stelling geponeerd, dat het bendeverband, dat bij de jongeren meer en meer op de voorgrond treedt, een plaatsvervangend zoeken is voor vader en moeder van het gezin. Ik meen, dat dit niet juist is en wel op de volgende gronden:
- Tot deze benden behoren vaak kinderen, die in het gezin alle aandacht krijgen, die ze maar kunnen begeren.
- Deze benden treden niet op als een groepering, die in de eerste plaats zich aan de eigen leden wijdt. Tussen de leden bestaat vaak na-ijver en vijandschap in zeer grote mate. Het is een kleine maatschappij, waarin soms een verwoede strijd om de gunst van de leider of om het leiderschap zelf wordt geleverd. Men zoekt daarin dus stellig geen zekerheid, geen geborgenheid.
Wat zoekt men dan wel? Men zoekt daarin wederom het zich onderscheiden van de menigte, van de massa. Brutale rekels, die op de straat het de meisjes lastig maken en volwassen mensen zelfs aanvallen of beledigen, doen dat eigenlijk niet, omdat ze zo graag iemand beledigen of lastig vallen. Ze doen het om zichzelf te bewijzen, dat ze wat waard zijn. “Zie je, dat kunnen wij. Zo bang zijn ze van ons. En zijn ze niet bang genoeg, dan ranselen we erop, totdat ze wel bang zijn.” Het is geen ronder. De politiek van vrees wordt overal gespeeld.
Waarom zouden de kinderen dat spel van de volwassenen niet overnemen? Mijn inziens zoekt de bende geen geborgenheid, ze zoekt macht, ze zoekt verschil met de maatschappij rond haar, die ze slechts ten dele begrijpt en die ze over het algemeen voor een groot gedeelte verwerpt.
Het argument, dat armoede de bron is van de jeugdmisdadigheid, meen ik ook te kunnen ontzenuwen – zij het niet geheel. Elk kind is – zoals ieder mens – een product van zijn milieu, zijn opvoeding plus de eigenschappen, bij zijn geboorte meegekregen. Het geestelijk element speelt vooral bij het kind daarbij een minder nadrukkelijke rol dan bij de oudere. Er zijn kinderen, die – juist opgevoed in armoede – daarin de reden vinden om rijk te worden. Om te streven, rechtens – zij het vaak met een verbetenheid en een meedogenloosheid, die anderen dan verwonderd doet staan – om hun doel te bereiken. Er zijn er echter ook, die juist uit deze armoede de misdaad ingaan. Zij doen dit omdat er reeds misdadigers bestaan, die meestal in een armere buurt een zekerheid vinden. Die daar een bron van mededelingen vinden en helpers. Er zijn heel wat jongens gangster geworden of mee op het slechte pad geraakt als fietsendief, autodief, enz., alleen omdat er in hun omgeving iemand was, die zich a.h.w. verborgen had in deze armere gemeenschap en probeerde hen tot kleine diensten te bewegen en daarvoor beloonde. De bewondering is een grotere factor dan de armoede, wanneer het komt tot de werkelijke misdaad.
Verder kan worden gezegd, dat het gebrek aan een werkelijke levensbeschouwing voor de jeugd van heden vaak fataal is. En nu moet u dat goed begrijpen. Ik wil hier niemand aanvallen, maar hoeveel mensen zijn werkelijke, daadwerkelijke socialisten? Hoeveel mensen zijn daadwerkelijke Christenen? Hoeveel mensen brengen in de praktijk, wat ze voorgeven te geloven, te denken en te zijn? Het zijn er ook al weer veel te weinig, want alles verslapt.
Natuurlijk, de pastoor werkt voor het Katholicisme. Maar als het nodig is wil hij toch ook nog wel met een ander samen werken. En wanneer zijn gelovigen daar te veel tegenop komen, dan liever een beetje toegeven dan de helft van je parochie verliezen. En zo is het bij de dominee precies hetzelfde. Die preekt ook niet altijd wat hij denkt. Hij predikt wat de kerkenraad – en door de kerkenraad de gemeente – hem voorschrijft wat hij moet prediken. En dan zijn er heel veel, die dan de moed niet hebben om weg te lopen of toch de waarheid te zeggen. Er zijn er een hele hoop, die socialist zijn en die het socialisme alleen dan naar voren brengen, wanneer het voor hen een voordeel betekent, maar die zelf geen enkel sociaal gevoel kunnen opbrengen. En dat zijn heus niet altijd degenen, die het minst in aanzien zijn in een dergelijke beweging.
De jeugd ziet dat veel scherper dan een volwassene. Juist omdat de jeugd zo weinig verstaat van de woorden der grote mensen, pleegt ze heel scherp te letten op gebaar, op beweging, op werkelijke gelaatsuitdrukking, op de toon van de stem. Vandaar dat de kinderen van ongeveer 7 jaar af tot ongeveer 12 á 14 jaar toe deze indrukken – zij het misschien onderbewust – als beslissend beschouwen en niet hetgeen gesproken wordt.
Wat wilt u dan verder nog? Verlangt u dan dat de kinderen uit zichzelf de kracht zullen opbrengen om de idealen te verwezenlijken, die de volwassen maatschappij wel belijdt maar in feite niet volbrengt? Dat zou toch een beetje te gek zijn. Er is jeugdverwildering, zeker. En in uw tijd is het wederom een beslissende cyclus, waarin de jeugd zal bepalen of deze wereld ondergaat of dat ze blijft leven. Waarbij de jeugd van heden is onder te verdelen in drie groepen, die elk in de toekomstige ontwikkeling een aparte rol zullen spelen.
Dan hebben we in de eerste plaats de z.g. verwilderde jeugd, die al wat ouder is geworden. Ik reken deze zo ongeveer van 20 tot 28 jaar. Dezen zijn degenen, die een grote invloed hebben – of ze dit weten of niet – op de maatschappelijke ontwikkeling van de komende jaren. En zelfs of het oorlog of vrede zal zijn in de komende tijd. Dan krijgen we de jeugd, die op het ogenblik ligt tussen 14 en 20. Wanneer deze jeugd interesse kan krijgen in opbouwen, wanneer zij een doel kan krijgen, al is het alleen maar om een goed mens te zijn, dan kan zij deze maatschappij redden. Want ze zal tegenover de gewelddadigheid en de – onverschilligheid van de oudere jeugd dan stellen haar streven om te bouwen, werkelijk te bouwen. En ze zal de maatschappij dwingen haar die bouw mogelijk te maken.
En dan de jongere groep. Wanneer deze jongste groep tot het bendewezen overgaat dan krijgen we groepsdictaturen en dan kunnen we de grote beschaving van het Avondland wel afschrijven. Dan zullen we in het Westen de puinhopen: vinden, waaruit misschien een nieuwe maar een heel andere beschaving zal groeien. Wanneer deze jeugdigen echter hun bewondering kunnen richten op jongeren, die opbouwen, die wat presteren, dan zullen zij – ondanks het feit, dat jeugdmisdadigheid waarschijnlijk tot rond het 16e jaar zal blijven voorkomen – op de duur een doel in het leven kiezen, dat niet slechts een opbouw maar een voltooiing van een goede wereld mogelijk maakt. Met een herstel van cultuur, een herziening van sociale wetten en samenlevingen, herziening a.h.w. van het gehele schema der maatschappij, zodat het weer voor vele jaren een bakermat kan zijn van nieuwe kunst, nieuwe gedachten, nieuwe filosofie, nieuw godsdienstig beleven ook.
De ouderen? Voor hen wordt het moeilijk. Men neemt hun de teugels uit de handen. Maar kunt u de teugels zelf goed voeren? De jeugd zegt “neen”. En zij verzet zich tegen uw maatschappij. Wanneer ze dit doet op een wijze, die u niet goed keurt, die niet past in hetgeen u zich heeft voorgesteld als wenselijk, dan noemt u de jeugd misdadig, verwilderd, zedeloos.
En wanneer ze het doet op een wijze, die voor u wel aanvaardbaar is, door met enorm veel opoffering te studeren en te werken, te streven naar een vernieuwing, dan noemt u hen waarschijnlijk exhibitionisten. Want ze passen niet meer in uw maatschappij. Maar deze verwilderde jeugd is de enige hoop van Europa en de westerse beschaving. Deze verwilderde jeugd heeft geen behoefte aan de vertroeteling van degenen, die de kinderen dan wel zoet zullen houden. Ze heeft behoefte aan een doel. Zij heeft behoefte aan een levensinhoud en aan een mogelijkheid om zich boven de rest uit te werken. Geef haar die en zij zal u het westen redden. Onthoud haar die en betaal de tol: het uitdoven van de lichtende steden, het wegrotten van de maatschappij en de ondergang van een cultuur, die zich uiteindelijk meende te kunnen baseren op papier in plaats van op mensenharten.
Vragen.
U zegt, dat de ouderen niets meer in te brengen hebben. Hun is de toekomst niet. Maar ze zullen toch iets kunnen doen om de wereld in de goede richting te helpen brengen. Kunt u daarover nog meer zeggen, dan u reeds gezegd hebt?
Ja, ik kan er natuurlijk heel veel over zeggen, maar in verband met het onderwerp dan alleen het volgende: De ouderen kunnen helpen deze wereld te verbeteren door het vertrouwen van de jongeren niet te beschamen. Als een oudere goed leeft, zich niet ophoudt met leugens en onoprechtheid. Wanneer hij fouten maakt daar ridderlijk voor uitkomt, etc, dan helpt hij juist daardoor bij de jeugd vertrouwen te rekken en te bouwen en dus ook een vermogen tot “goed”. Datgene, wat de ouderen tot op dit ogenblik hebben gedaan, is eigenlijk het tegendeel geweest. Men heeft een maatschappij geschapen, waarin ontwijkingen, verdraaiingen, geheimzinnigheid e.d. de plaats hebben ingenomen van een rechtstreeks uitkomen voor de bedoelingen, een eerlijk handelen en een niet terugtrekken van een gegeven woord. Wanneer u dus van dit punt uitgaat, dan zult u begrijpen, dat elke mens, elke oudere, die in zijn eigen omgeving niet probeert de jongere te beleren, het zij met bijbelteksten of andere filosofische of ethische voorstellingen, maar een voorbeeld is door zijn daadwerkelijke leven, zeer veel bijdraagt tot de verbetering van de wereld. Maar ook slechts zij, die zich daar geheel aan houden, kunnen zeggen, dat ze veel goed doen. Dit staat ook buiten al het andere, wat ouderen kunnen doen, als gebruik van gedachtekracht, etc., iets wat bij dit onderwerp naar ik meen niet ter sprake dient te komen.
Bent u van mening, dat de jeugd altijd tegenstrevend is en in opstand komt tegen de ouderen, ook wat ideeën betreft?
Wat ideeën betreft vaak niet. De jeugd komt over het algemeen in opstand tegen de ouderen, omdat zij zich verzet tegen het gezag en de meerderwaardigheid van de ouderen op het ogenblik, dat ze meent het zelf evengoed of beter te kunnen doen.
Maar dat is altijd geweest.
Dat is altijd geweest. Maar dat verzet betekent niet een streven naar een totale vernieuwing. Het streven naar een totale vernieuwing echter is op het ogenblik naar ik meen bijzonder sterk merkbaar. We kunnen daar ettelijke voorbeelden van geven in de oudheid, we kunnen u ook ettelijke voorbeelden geven van wat de jeugd thans tracht te doen. En dan wil ik u wijzen o.a. op jonge kunstenaars, die zoeken naar een nieuwe uitdrukkingsvorm in de beeldende kunst; op jonge literatoren, die zoeken de realiteit van de wereld beter, zuiverder en meer omschreven weer te geven, dan de ouderen dat hebben gedaan; op dichters, die zoeken in klankreeksen een nieuwe uitdrukking te vinden, die Vondel eindelijk eens achter zich laat en zich helemaal niet meer baseert op de werken van de oude Griekse dichters. De filosofie van vele jongeren, de onderzoekingen van vele jongeren, zijn revolutionair, omdat men met het huidige niet tevreden is of kan zijn. Zelfs in het onderricht en in de liefhebberijen van de jeugd komt dit mede tot uiting, al spelen de kinderen ook vandaag aan de dag nog vader-en-moedertje en soldaatje.
De demonische invloeden, die zich nu zo op aarde doen gelden, acht u die niet onmiddellijk verbonden met het jeugdvraagstuk?
Ja. En wel. om de volgende reden: Al zijn deze demonen, dus deze demonische krachten ontketend door het verkeerd reageren en denken van de ouderen n.l. in de geschiedenis gaande vanaf ± 1880 tot 1943 – zo mogen we niet ontkennen, dat hierdoor een geestelijke structuur, een tendens op de wereld is ontstaan, die alle jongeren vatbaar maakt voor deze invloeden. Maar – en hier komt indirect hetzelfde verwijt terug – wanneer de ouderen eerlijker, oprechter en minder hebzuchtig waren geweest, zou deze demonische invloed op de wereld niet zo groot zijn en dus ook de jeugdverwildering en het jeugdprobleem niet zo sterk en dringend, als op het ogenblik het geval is.
De jeugdverwildering doet zich in de ons bekende vorm in de westerse wereld voor en is als zodanig een reactie op de vervlakking in deze westerse wereld. Ligt er – behalve in de actie van deze jeugd – niet ook nog een arsenaal van potentiële vernieuwing in de oosterse wereld?
Ja. We kunnen in de praktijk zeggen, dat dit jeugdprobleem niet alleen bestaat in de westerse landen, maar overal ter wereld. We vinden dezelfde jeugdproblemen – en het is zeer typisch, dat ik hier de nadruk kan leggen op “dezelfde” ook achter het ijzeren gordijn waar de westerse cultuur en de gevolgen daarvan dus zeer zelden doordringen. We vinden dezelfde groeperingen ook in communistisch China. Wij vinden ze evenzeer in Jakarta als in Manilla.
Wij vinden dergelijke groeperingen evenzeer onder de kleurlingen en de blanken in Zuid-Afrika als in verschillende staten in Zuid-Amerika. Overal ter wereld zien we hetzelfde optreden en eigenaardig genoeg zijn de verschijnselen praktisch overal gelijk: Een vergroting van jeugdmisdadigheid en een klaarblijkelijk grote en snelle vermindering van verantwoordelijkheidsgevoel bij praktisch alle jongeren of een groot gedeelte van die jongeren.
Daarentegen een sterke neiging tot vergoding van het simplistische en een zeer sterke gevoeligheid voor bijna barbaarse ritmiek, waarbij de melodie over het algemeen slechts secundair wordt genomen. Verder een zeer grote nadruk op de verzorging van de uiterlijke persoonlijkheid en een poging om in kleding sterk te verschillen van de normale burger. Deze verschijnselen vinden we overal, dus ook in absolutistisch geregeerde landen. We vinden ze zowel in de negergebieden als daar waar de blanken regeren. Wie vinden ze in Azië en overal.
Hieruit zou dus de conclusie getrokken moeten worden, dat deze potentie tot vernieuwing niet alleen het Westen betreft maar de gehele wereld. We mogen echter daarbij niet vergeten, dat – althans op het ogenblik nog – het Westen de z.g. cultuurdrager der wereld is.
Volgens westerse begrippen.
Niet alleen volgens westerse begrippen. Dat hierin dus de wetenschap ligt, de technische potentie en de filosofische mogelijkheid om de wereld te verbeteren. Ik zeg dit uitdrukkelijk, omdat juist de jeugd in het Oosten, dus b.v. in Azië de oude klassieken vaak zeer scherp begint te verwerpen en zelfs bij een terugkeer naar b.v. de oude handarbeid zoals in India, toch gelijktijdig zoekt naar een nieuwe filosofie, die niet meer is gebaseerd op de prioriteit van het feitelijk Brahmaanse denken in die staten daar. En die voorbeelden vinden we overal. We zouden dus hieruit de conclusie kunnen trekken, dat het Westen op het ogenblik die ideeën in zich schijnt te dragen, die in het proces van de vernieuwing dezer wereld voor alle jongeren klaarblijkelijk noodzakelijk zijn.
Maar hoe zit dat dan met het verzet tegen de structuur van de maatschappij in Rusland?
Die staat toch diametraal tegenover die in het Westen. En als men daar tegen de maatschappij in opstand komt, dan moet het toch iets anders zijn dan b.v. in China. Ja, dat pleit niet voor uw kennis van het communistische systeem. U moet het mij niet kwalijk nemen, dat ik het zo zeg, maar juist in het communistische systeem heeft men de laatste tijd meer en meerde nadruk gelegd op het belonen – en vaak zeer ruim en goed belonen – van veelbelovende jongeren. En student, die goede prestaties levert, heeft een leventje, dat gelijk komt aan dat van een zoon van – laten we zeggen – ten minste de rijke middenstand in b.v. Nederland. Dus meestal rijke ouders. Degenen, die verder behoren tot deze coterieën, zijn vaak ook de kinderen van de zg. roebelmiljonairs. In China is het al precies hetzelfde. De veelbelovende studenten (dus zij, die door hun prestaties grote stipendia hebben verkregen) behoren vaak tot de vooraanstaande leden van dergelijke, ik zou het Rock-and-Roll-bewegingen kunnen noemen, alleen maar om te generaliseren. Niet om het alleen op R & R te betrekken maar om kledingtype, karakter, enz. aan te geven. Dat is dus heel eigenaardig. Het gaat overal in de maatschappij niet om het verzet tegen het systeem. Het gaat niet tegen het systeem. Het gaat tegen de doelloosheid in het leven. En die doelloosheid bestaat juist daar, waardoor een zekere stoffelijke geborgenheid, een gebrek aan te grote tegenstellingen men dus “de strijd tegen de verveling” begint. Ik geloof, dat dat de beste uitdrukking is.
Maar dat klopt toch niet met wat u zegt, dat dit uitgaat van degenen, die juist een bevoorrechte positie in Rusland innemen.
O, dat is juist begrijpelijk. Omdat degenen, die geen bevoorrechte positie innemen, zo hard moeten vechten om aan hun brood te komen, dat ze geen tijd hebben voor iets anders dan een onderworpenheid aan de partij en het streven misschien naar het aanschaffen van een nieuwe pantalon, een paar schoenen of – overgrote luxe misschien – naar een fototoestel of een horloge.
Als ik u goed begrepen heb, ligt de redding van het “westen” voor een belangrijk deel in de mogelijkheid van die “verwilderde jeugd” om nieuwe wegen te vinden. De “ouderen”‘ hebben in dezen niet veel te bieden en staan in feite machteloos. Dat zou dus betekenen, dat de oude wereld tegen wil en dank of anders gezegd: met revolutionaire methoden zal worden omgevormd. Is dat zo?
Ja. Dat hebben we trouwens al jaren geleden gezegd, maar ik meen hier met nadruk te kunnen bevestigen, dat de jeugd de revolutie is begonnen – niet zal beginnen, maar is begonnen – die zij het voorlopig nog wat onbloedig, op de duur het gehele sociale en maatschappelijke stelsel van waarde zal veranderen. En wanneer de ouderen te zeer zich blijven verzetten daartegen en dus geen nieuwe mogelijkheden, geen nieuwe horizon weten te openen voor de jeugd, dan is de mogelijkheid zeer groot, dat op gewelddadige wijze op de duur “genomen” zal worden, wat de ouderen niet willen geven.
En wat noemt u dan “dat”?
“Dat” wat de ouderen niet willen geven? Dat is o.m. een mogelijkheid om zich een eigen leven op te bouwen; een mogelijkheid om naar eigen oordeel en moraal te leven. En vergist u zich niet vele jongeren zijn misschien wat vrijer in sommige opzichten dan u wel goed vindt, maar hun begrippen van moraal zijn soms veel strikter dan die van vele ouderen, die zich uiterlijk daaraan houden maar verder koehandel drijven. Deze jeugd vraagt verder – en dat is wel heel belangrijk – voor zichzelf een mogelijkheid tot begrip te vinden. De oplossing van deze jeugd moet zijn: DAAROM LEEF IK. is de reden van mijn bestaan? Wat kan ik presteren? Ben ik alleen nog maar een fabrieksarbeidertje aan de lopende band met ‘s avonds mijn duivenhouderijtje en mijn voetbalpartijtje, of beteken ik iets?
Kunnen ze zonder mij niet verder? Ik moet belangrijk zijn. Geef de jeugd de belangrijkheid, die ze nodig heeft en de revolutie voltrekt zich vreedzaam, maar daarom niet minder onontkoombaar. Onthoud de jeugd deze mogelijkheid en probeer haar te dwingen in de eenvormigheid, die op de duur een groot gedeelte van Europa, ja, een groot gedeelte van de wereld is gaan overheersen en u zult zien, dat ze met gewelddadige middelen zullen proberen hun vrijheid te herwinnen. En dan zou liet helemaal niet zo vreemd zijn om te spreken van burgeroorlogen, gevechten in de straten, in de fabrieken en op het land, die – misschien reeds beginnende in 1962 – een periode van 5 tot 10 jaren deze wereld tot een oord van ellende kunnen maken. De tijd is niet zo lang meer.
Maar als het er om gaat hun een geloof te geven, moet je eerst zelf een geloof hebben. Je moet ze een geloof geven, dat ze althans ten dele hier kunnen verwerkelijken. En wat heeft deze wereld op het ogenblik nog voor geloof? Sta me toe, dat ik die vraag stel. Gelooft ze nog in vrede? Ze gelooft alleen maar in een spelletje waarmee misschien een wankele vrede nog even langer gehandhaafd kan worden. Maar iedereen droomt van het ogenblik, dat er toch een wereldondergang, een wereldoorlog begint. En de meeste mensen voelen dit als onvermijdelijk. Gelooft de wereld misschien in God? Ja natuurlijk, er zijn kerken te over. Maar hoeveel mensen houden zich aan hetgeen God volgens hun idee zegt, dat ze moeten doen?
Gelooft men in Christus? Men gebruikt zijn naam 1000 keer. Men viert het Kerstfeest. Maar hoeveel mensen brengen ook maar één offer terwille van de vrede, die hij op aarde heeft willen brengen? Laat ons realistisch zijn. Op het ogenblik is een groot gedeelte van hetgeen deze wereld nog “de inhoud van het leven” noemt en geloof, niets anders dan een reeks holle frasen, waaronder een ieder tracht zijn eigen wijze van leven zo goed mogelijk te verbergen. En dat merkt de jeugd en daarom kan de jeugd in die idealen op deze manier niet geloven. Pas op het ogenblik, dat degenen, die dan nog werkelijk een geloof hebben, tot de jeugd gaan en met hun geloof vechten en strijden, zich a.h.w. opofferend voor de jeugd, zal die jeugd, dat geloof misschien kunnen aanvaarden, zij het dan op een wijze, die de ouderen nog niet geheel begrijpen.
Dus zoals die priesters in Frankrijk, die onder de fabrieksarbeiders zijn gegaan.
Inderdaad. Priesters, die mens wilden zijn. En die het verbod kregen om mens te zijn, waar men meende, dat het gezag en de waardigheid van de kerk belangrijker waren. Niet begrijpende, dat deze slechts een holle waarde zijn en dat slechts de band van mens tot mens de band van mens tot God beter kon maken.
Dat is nu dan gemakkelijker, als ik me niet vergis, met de nieuwe Paus Johannes.
Dit zou nu goedgekeurd worden, ja.
Maar wat u daarnet zei: het “ik” wil dit doen, het “ik” wil dat doen, is dat niet ten nadele van het ego? De algemene tendens is toch dat “ik”-gevoel af te breken en in de plaats daarvan de gemeenschap te stellen?
Mag ik een gelijkenis gebruiken? Hoe bouwt u gemakkelijker een huis: met stenen of met stenen, die u eerst tot puin geslagen hebt?
Met stenen.
Brengt u dan het ego niet ten onder, maar laat het ego zijn juiste waarde in de gemeenschap begrijpen. Dan pas kunt u er een werkelijke gemeenschap mee opbouwen, die zin heeft, en waarin een geloof niet slechts, een noodzaak maar een innerlijke zekerheid wordt.
U gaf voorbeelden, hoe beschavingen door jeugdverwildering vergaan zijn. Zijn er ook voorbeelden, dat niettegenstaande de jeugdverwildering beschavingen gered zijn?
Ik kan u wel een voorbeeld geven, dat door de jeugdverwildering – zoals dat heette – een beschaving gered werd. Geen niettegenstaande; neen, maar “dank zij”. Dat is n.l. geweest op het ogenblik, dat de Mantsjoes de regering overnamen in China. Op dat ogenblik werden ouderen absoluut ontgoocheld en de jeugd, die zich liever met wijntje en Trijntje ophield dan met werken en voor zichzelf tracht te rijk te worden ten koste van allen, kwam zover, dat de tekenen der vernedering door deze jeugd als een eresymbool werden aanvaard. “Zie je, wij zijn van het oude volk van Han”. En door deze trots gingen ze! ook de nadruk leggen op hun klassieken en hun denkers. Zij brachten het zover, dat de Mantsjoe-beschaving en de Mantsjoe-dynastie werden opgenomen in het oorspronkelijke volk in plaats van – zoals eigenlijk toch te verwachten was – op de duur van heel China een slavenvolk te maken. En dat is in drie geslachten reeds voltooid geweest. Hier heeft u m.i. het meest sprekende voorbeeld.
Ik kan nog een ander voorbeeld geven. In Sumerië is er een tijd geweest, dat de priesterbeschaving – de macht van de priesters dus – een absolute stagnatie van ontwikkeling betekende, een verzet tegen elke nieuwigheid. Dat was tegen de wil der Goden. De verwilderde jeugd bracht de vernieuwing, maar ín deze vernieuwing vond zij een nieuw geloof.
Na twee geslachten was het gehele priestercorps vervangen en vinden wij juist in Sumerië een reeks van wetten, die fantastisch rechtvaardig en juist zijn voor die tijd en die ons in vele opzichten doen denken aan de Tien Geboden. Ook hier weer jeugdverwildering, die een maatschappij redt. Maar ik kan u ook een ander voorbeeld geven van jeugdverwildering. En dat is n.l. de beschaving van de Ganges-vallei. Daar is ook een periode geweest, dat de grootheid van de vorsten betekenis had, doordat zij voor hun volk in hun land veel betekenden. Er kwam toen echter een verzet tegen de absolute heerschappij over elke mens van de vorst en velen van zijn gezaghebbers en gedelegeerden. Er kwam hieruit een onverschilligheid voort, die – vooral in de steden – wat wij zouden noemen “pestholen” van allerhande misbruiken deed ontstaan. Het vreemde is, dat juist dóór dit zich werpen op genot, het zoeken van genot ten koste van alles, de werkelijke weerstand van het volk werd verzwakt; zodat een tijdlang de heerschappij van de vorsten juist over de middenstand en zelfs over de krijgsman kaste zo groot werd, dat toen pas van een werkelijk absolutistisch regiem kon worden gesproken, waarbij elke onderdaan in feite een slaaf van zijn vorst was en geen eigen rechten had. Hier heeft u een paar voorbeelden. Ik kan u, er wel meer geven, maar dat heeft weinig zin. U weet, waar het over gaat.
Hoe kan godsdienst nu nog reddend optreden?
Godsdienst kan nooit reddend optreden. Godsdienst is maar een vorm. Alleen geloof kan redden.
Door de eenheid van alle leven beïnvloeden wij elkaar door gedachten en emoties. Dragen wij dan niet allen een deel van de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de jeugdverwildering?
Klaarblijkelijk. Dit blijkt uit de vraag zelf, die juist gesteld is. De wijze waarop de meeste mensen denken aan zichzelf, terwijl ze spreken over de gemeenschap en de wijze waarop de meesten achter vroomheid, beleefdheid, hoffelijkheid en derg. hun ware meningen verbergen, schept een tegenstrijdigheid tussen de uiterlijke wereld en de gedachtewereld plus de beïnvloeding daarvan uitgaande. Het gevolg is, dat deze tweeslachtigheid van de wereld ongetwijfeld een sterke invloed op de jeugd heeft uitgeoefend, en dit nog doet.
Wat zijn de richtlijnen voor een goede opvoeding volgens u?
Ja, die wil ik wel even kort geven. Het wordt zoiets als de Tien Geboden. Ik hoop, dat u mij dat niet kwalijk neemt, anders wordt het te uitgebreid.
- Zeg nooit iets tegen een kind, dat niet waar is, om geen enkele reden.
- Laat u nooit verleiden een beslissing terug te nemen, die rechtvaardig is; maar verontschuldig u bij het kind, wanneer uw beslissing niet rechtvaardig was. Erken tegenover het kind uw onrecht, daardoor duidelijk makend, dat recht vaardigheid boven alles gaat.
- Handel naar uw eigen geloof. Dwing niet het kind te handelen naar het geloof, dat gij bezit. Doe het er wel kennis van nemen.
- Vervul uw eigen plichten zo goed u kunt en zo volledig u kunt. Definieer rechten en plichten van elk der leden binnen het gezin. Laat het kind zowel als de ouders zich aan deze rechten en plichten volledig houden.
- Verschaf het kind inzicht in de toestand van de familie, ook financieel. Laat het zijn deel van de welvaart maar ook zijn deel van de zorgen dragen. Het heeft daarop recht en zal juist daardoor zijn binding met de gemeenschap, met het gezin, sterk ervaren.
- Laat het kind vrij in zijn keuze van vriendjes en vriendinnetjes. Maak uw oordeel daarover kenbaar. Maar zolang dit niet gaat, tegen de regels van het gezin, de verplichtingen, die in het gezin worden erkend, of de goede zeden en het gedrag, zoals in het gezin aanvaard, laat hen vrij.
- Tracht niet wijzer te zijn dan uw kinderen in woorden. U speelt het niet klaar. Bewijs met daden dat u wijzer bent, meer weet en meer kunt; of aanvaard, dat het kind op zijn wijze presteert, ook wanneer dit niet in overeenstemming is met uw eigen gedachtegang.
- Geef het kind leiding, totdat het in staat is een overzicht van de wereld te verwerven. Eis daarom van het kind, dat het uw richting zal volgen tot ongeveer het 14e jaar. In deze tijd bepaalt u wat het kind zal leren en welke opvoeding het krijgt. Houd daarbij rekening, met de neiging plus de capaciteiten, maar leg uw wil op en eis, dat er een taak wordt volbracht. Laat daarna het kind vrij om zijn eigen weg te kiezen, mits daarbij wederom wordt voldaan. Aan hetgeen in de regels van het gezin als goed geldt.
- Vraag nooit van uw kinderen, dat zij uw mening delen, maar tracht te begrijpen dat zij als mensen – zelfs als kleine mensen – recht hebben op eigen mening, eigen denken en eigen oordeel.
- Op het ogenblik, dat het kind in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, doe geen rechten op het kind gelden, doch blijf op de achtergrond als hulp en steun. Zodra u eisen stelt, gaat het verkeerd. Zolang echter de kinderen in uw woning blijven vertoeven, zullen zij zich aan de in dat huis geldende regels moeten houden.
Als u zich hieraan houdt, heeft u voor uw kinderen het beste gedaan wat u kunt. U heeft hun n.l. een indruk gegeven van een volkomen eerlijk, oprecht en in gemeenschap levend gezin. U heeft hun daarmee de grootste ruggensteun gegeven, die te geven is; n.l. vertrouwen in de mensen. Alle oneerlijkheid van anderen zal nooit opwegen tegen de eerlijkheid, die in eigen omgeving leefde. Ik ge loof, dat ik daarmee voldoende heb gezegd, tenminste binnen dit korte bestek.
Nog andere vragen? Neen? Nu, dan zijn we er, vrienden. Dan wil ik alleen nog van mijn kant dus , ja er hoort, nu eenmaal een klein slotwoord bij, hè? Dan wil ik dit nog zeggen over de jeugd:
Grote mensen maken van de kinderen kleine grote mensen. Maar kleine grote mensen, hebben grote-mensen-wensen en worden toch weer kinderen. Daarom zijn kinderen hinderen.
Maar zie je in de kinderen mensen in hun eigen recht en in hun eigen staat, dan zul je zien, hoe het kind zich ontplooit. Hoe het je leven laat, hernieuwd in eigen jeugd, en in je wekt een nieuw begrip, een nieuw bewustzijn, nieuwe deugd.
Om uiteindelijk u te doen verstaan: “t Is goed, je hebt je taak volbracht. Rust maar, wij zullen verder gaan”.
Nee, dat is niet het “Schone woord”, hoor. Ik wil niet opscheppen, daar houd ik niet van. Maar het is mijn poging om dan eventjes de indruk op mijn manier te omschrijven.
Kort en krachtig: Wanneer de volwassenen de kinderen begrijpen voor wat ze zijn: mensen vanaf het begin met een eigen wil en eigen denken, ook al hebben zij dat verstand en al die wetenschap nog niet verder begrijpen dat er een ogenblik komt, dat het kind ophoudt in eigen ogen een kind te zijn en dus een zekere gelijkberechting verdient met de volwassenen; dat er ook een ogenblik komt, dat de oudere terzijde moet treden om de jongere de mogelijkheid te geven verder te gaan, dan geloof ik dat het hele probleem van de jeugd en van de jeugdverwildering is opgelost. Want dan heeft de jeugd weer een doel om voor te streven.
Maar het is verduveld vervelend, als je in een rang van 777 ambtenaren zit en de oudste is 77 en die wil voor een extra pensioen nog twee jaar blijven zitten. En nu overdrijf ik weer, maar dergelijke situaties komen dagelijks voor, zowel in bedrijven als in instanties. En ze zijn niet juist! Geef de jeugd een kans zich een toekomst te scheppen. Dan schept u daarmee uw eigen toekomst, de vrede van het heden en een geestelijk geluk voor nu en de komende tijd.
En daarbij geloof ik dan, dat we de zaak afgedaan mogen achten, vrienden. U heeft alle kans gehad mij aan te vallen. U heeft dat zo hier en daar zijdelings gedaan, heel beleefd. Ik heb hopelijk ook even beleefd geantwoord. Het was mij een genoegen. Ik hoop, dat u hetzelfde zegt.