uit de cursus ‘De menselijke psyche 2’ (hoofdstuk 4) – mei 1957
Eén van de meest treffende verschijnselen van de moderne tijd is wel de vlucht van de mens voor zichzelf en voor zijn omgeving. Dit uit zich in verschillende psychotische complexen, waarbij gezegd kan worden, dat de doorsneemens zichzelf het leven onaangenamer maakt en het zeker voor anderen niet gemakkelijker of schoner. Waar komt dat vandaan?
In de allereerste plaats blijkt dat de mens tweeledig is in zijn streven en denken. Wij hebben het daar al eens eerder over gehad, maar ik zal het nog even herhalen. Enerzijds droomt de mens van volmaaktheid, van utopia, van een grote bereiking, waarbij hijzelf belangrijk is voor zijn wereld en in deze wereld een goedertierende invloed betekent. Anderzijds tracht hij te komen tot een zo groot mogelijk aandeel aan hetgeen zijn wereld op dit ogenblik heeft te bieden, dat hij ook alle fouten, die zijn wereld eigen zijn, tot de zijne maakt.
Een daaruit voortkomend conflict drijft de mens tot een voortdurende tweestrijd, die hij ‑ door het geven van valse redenen voor het bestaan ervan ‑ tracht op te lossen. Zo vlucht hij uit de werkelijkheid, o.a. achter ziekteverschijnselen, die zijn onwil tot daden stellen voorkomen. Hij zal vergeetachtig worden en dingen die hij als regel en als noodzakelijk aanvaardt, maar toch eigenlijk liever niet doet, eenvoudig niet doen. Hij weet kortom alles wat hem niet zint te verbuigen, om te buigen en te veranderen. De mens, die dit niet doet, zou harmonisch kunnen zijn met zijn wereld en zichzelf. Wat is nu het grote belang van een bestrijden van al deze psychotische verschijnselen, van het voorkomen van deze voortdurende tweestrijd, die een mens in zijn wereld enigszins onrustig, bitter en hunkerend naar troost doet zoeken naar een plaats van rust?
In de allereerste plaats: Elke mens kan zich ontdoen van de drangcomplexen in hem. Met andere woorden van complexen, waarmede hij zichzelf dus dwingt tot daden, die niet geheel met zijn eigen wezen in overeenstemming zijn. Kan een mens zich van deze drangcomplexen bevrijden, dan wordt het voor hem mogelijk om vrij tegenover zijn wereld te staan. Er bestaat geen werkelijke band of binding, er bestaan slechts bindingen en banden die de mens zelf aanvaardt. Aanvaardt hij deze in strijd met zijn eigen streven, zijn eigen leven en wezen, dan zal hij daardoor dus zeer beperkt zijn, ook in zijn geestelijke bewustwording. Want de geest, die geen volledige uiting kan vinden in de stof, die verder door een schijnvertoning en zelfbedrog misleid kan worden in haar ervaringen ‑ waar vooral het emotioneel gehalte van het leven vaak door neurosen, enz. bepaald wordt – zal nooit een geestelijk bewustzijn kunnen bereiken, dat haar bevrijdt van het totaal dat die stoffelijke wereld biedt.
Ten tweede: Elke mens, die in zichzelf de spanningen weet te verminderen, terwijl hij gelijktijdig zijn wereld aanvaardt zoals zij is en niet zoals hij verlangt dat ze zal zijn, kan komen tot een verbeteren van zichzelf, onafhankelijk van de wereld. Dit is zeer belangrijk. Want elke verbetering van het ik binnen een realiteit betekent een direct werken voor en met de geest. Elke poging echter om een wereld te verbeteren, zonder daarbij het ik onmiddellijk te betrekken of slechts het ik te zien als deel daarvan, betekent niets anders dan een verspillen van alle geestelijke en lichamelijke krachten die er bestaan. Hier geldt meer dan elders: Mens, werk aan jezelf en zorg voor jezelf. Zo kan men n.l. vrede vinden. Dit houdt in, dat men zich niet door het oordeel van de wereld laat beroeren. Wanneer men voor zichzelf weet, dat men goed heeft gedaan ‑ althans het beste wat mogelijk was ‑ moet dat voldoende zijn. Wanneer men zelf weet, dat iets gerechtvaardigd is, zal men zich niet bezighouden met de complexen, de problemen, die de wereld u voorlegt, waarmee ze u tracht te overtuigen, dat u eigenlijk beter haar zin had kunnen doen.
De conclusie hieruit is al heel duidelijk: Een mens mag noch egoïst, noch egomaan zijn, maar moet een zodanige waardering hebben voor zijn eigen persoonlijkheid, dat hij te allen tijde in staat is voor zijn eigen meningen, handelingen, gedachten en daden in te staan en deze te rechtvaardigen, tenzij hem ‑ niet door dwang, maar door ervaring ‑ wordt geleerd, dat deze beter anders kunnen worden gesteld. Hij zal dan nooit een schuldbewustzijn omtrent het verleden moeten aanvaarden, maar daar tegenover wel stellen een positief streven in een nieuw erkende richting en toekomst.
Wanneer een geest in een lichaam heeft geleefd, dat hij voortdurend misleidde omtrent werkelijke waarden, zal ze niet in staat zijn de werkelijkheid te accepteren, die zich nu plotseling ‑ bevrijd van het stoffelijke ‑ voor haar kan openbaren. Want het wegvallen van de stoffelijke grenzen die in het voorstellingsvermogen vooral bestaan, zal haar in staat stellen zichzelf te zien vrij van elk contact met de stoffelijke wereld. Wie is echter geneigd eigen mislukking zonder meer te aanvaarden, te accepteren en te erkennen? Praktisch niemand.
Elk vluchtverschijnsel dat op een zodanige manier wordt overgebracht naar een andere sfeer, een andere wereld, betekent daar een aanmerkelijke beperking. Die beperking kan zo groot zijn, dat een volledige stilstand van bewust worden, ja, zelfs van de levensprocessen, tijdelijk het resultaat ervan is. Dit is bij een streven naar werkelijke bewustwording niet aanvaardbaar. De geest kan daar vaak weinig aan doen. Het is een gevolg van haar stoffelijk beleven plus haar eigen instelling. Wanneer wij dus het kwaad willen voorkomen, zullen we dat vooral in de stof moeten aanpakken. Daarom zou ik de volgende punten willen vaststellen.
- Elke mens zal moeten proberen zo eerlijk en oprecht mogelijk het heden te beleven, voor zichzelf te verwerken en te waarderen. Denken omtrent gisteren is alleen belangrijk zover het de ervaringen aangaat die men heden kan gebruiken om daardoor eigen houding en werken in de wereld te verbeteren.
- Een vlucht voor onverschillig welk verschijnsel of welke invloed in het leven betekent in feite een verloochening van het ik en de ervaring die het ik nodig heeft. Het is noodzakelijk dergelijke ontkenningen van het leven in zichzelf te ontdekken en zoveel mogelijk te voorkomen. Een aanpassing aan de wereld kan vaak gewenst zijn, maar deze aanpassing zal nooit ten koste mogen gaan van eigen leven, levensbehoefte en denken.
- Ieder mens en de vele geesten der lagere sferen trachten voortdurend zichzelf te definiëren t.o.v. de Schepper. Dit is onmogelijk. Hieruit vloeien vele conflicten voort. Een mens, een lagere geest mag niet van zichzelf verwachten, dat hij in een vaste relatie tot het Scheppend Principe staat. Het feit dat hij een bewustwordingsgang doormaakt, betekent een voortdurende verplaatsing t.o.v. het Volmaakte, waarbij nu eens dit, dan weer dat aspect van het Volmaakte ervaren wordt. Elk vastklampen aan voorgaande voorstellingen is als zodanig uit den boze en kan aanleiding worden tot ernstige innerlijke conflicten, die voor de geest wederom een beperking van wereld en beleven, voor de mens een zware innerlijke strijd kan betekenen.
Wij weten allen, dat elke mens en elke geest door het aanvaarden van een gedeeltelijke werkelijkheid voortdurend dichter moet komen tot het aanvaarden van de grote, de goddelijke Werkelijkheid. Elke vlucht van het ik voor een gedeeltelijke werkelijkheid, elke poging om die werkelijkheid te veranderen, zonder dat ze door het geheel van het wezen als zodanig kan worden beleefd, betekent dus niet alleen het brengen van problemen in de eigen wereld, het ontkennen van zichzelf, maar vooral een ontkennen van de waarheid, van de grote goddelijke Waarheid, die rond u bestaat.
Geestelijk betekent dit een vermindering van krachten, een vermindering van weten, een beperking van beheersing. Stoffelijk betekent de houding van een dergelijke geest een toenemen van op stoffelijke stellingen, stoffelijke oordelen, stoffelijke beleving gebaseerde levensrichting en levensdrang met daardoor een te sterke en te grote nadruk op alle dierlijke elementen van het menselijk leven, hetzij in bevestigende of in ontkennende zin.
Elke te grote nadruk op het dierlijke betekent gelijktijdig een uitschakeling van het werkelijk geestelijke. De geest kan niet verder. De stof echter zal juist door het conflict komen ofwel tot een uitspatting, waarbij alle krachten stoffelijk worden verspild, dan wel tot een zo ernstig sparen van deze krachten zonder een geestelijke uitlaat daarvoor, dat lichamelijke fouten en feilen ‑ met al hun verdere problemen ‑ het resultaat ervan zijn.
Elke mens, die dus probeert de waarheid te ontwijken, dient zich goed te realiseren, dat zijn vlucht niet alleen een vluchten voor een deel van de huidige werkelijkheid is, maar gelijktijdig een bewuste of onbewuste verminking van zijn eigen stoffelijk zowel als geestelijk bestaan.
Verder bedenke eenieder die de waarheid niet prettig of onaanvaardbaar vindt dit: Het is beter, dat de waarheid thans onplezierig lijkt, zodat wij onze instelling kunnen wijzigen, opdat zij voor ons aanvaardbaar en draagbaar wordt, dan dat wij haar verwerpen, waarbij wij noch de schijn, noch de werkelijkheid kunnen verdragen en geslingerd tussen twee ‑ voor ons niet vaststaande ‑ geheimzinnige krachten, tenslotte onszelf geheel verliezen, zowel stoffelijk als geestelijk.
Eenieder die een geestelijk bereiken wenst, een doordringen tot hoger sferen en bewustwording van het hoger geestelijke, zal zich dus in de eerste plaats dienen te richten op een aanvaarden, begrijpen en verwerken van de stoffelijke wereld, om zo de gezonde basis te vinden waarop zijn geest werken kan en zoeken kan naar een geestelijke waarheid, die dan zeker de stoffelijke waarheid zal aanpassen aan zijn wezen en dichter brengen tot de realiteit, die buiten ons allen nog steeds en voortdurend aanwezig is.