20 november 1959
Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik u eraan herinneren dat het zeer belangrijk is, dat u tijdens de inbeslagneming van het medium, volledige stilte bewaart. Verder wil ik u erop wijzen dat wij niet alle dingen weten en t.z.t. wel eens een fout zouden kunnen maken, ofschoon wij trachten dit te voorkomen. Wij trachten op deze avonden de waarheid te brengen en doen dit naar ons beste kunnen en weten. Ons onderwerp is nu: De waarheid van bijbel en evangeliën.
Als titel zou ik gesteld hebben: De waarheid over bijbel en evangeliën. De waarheden die in het Oude zowel als het Nieuwe Testament geborgen zijn, kunnen wij zeker niet binnen een uur bespreken. Daarnaast zijn er zoveel onduidelijke plaatsen en zelfs tegenspraken aan te duiden in het Oude Testament, evenals voor meerdere uitleg vatbare plaatsen in het Nieuwe Testament. Een strijden hierover is dan ook gemakkelijk mogelijk, zonder ons de mogelijkheid te geven iets verder te komen. Het meest belangrijke in beide werken vind ik wel: Er is één God. Wanneer er voor mij iets belangrijk genoemd kan worden in de Schrift, dan is het de voortdurende herhaling van dit begrip. Wanneer wij het Oude Testament opslaan, staan wij al onmiddellijk voor een reeks onverklaarbare feiten. In de eerste plaats het Scheppingsverhaal. Wij kunnen dit niet letterlijk nemen. Aan de hand van eigen waarneming en onderzoek – ook op uw wereld – is aan te tonen, dat God niet de ene dag de dieren schiep en de volgende dag de mens, doch dat hiertussen grote tijdperken zijn gelegen. Moeilijker te bewijzen, maar niet minder zeker, is dit ook voor alle andere scheppingsdagen het geval. Indien wij gaan interpreteren, zeggende dat dagen hier wordt gebruikt voor perioden, kosmische dagen of perioden van vorming, dan zijn wij gekomen op het punt dat voor elk geloof het meest gevaarlijk is. Wij zien ons gedwongen door interpretatie de geopenbaarde wijsheid kloppend te maken met de kenbare feiten. Zeker is dit niet onmogelijk. In latere boeken zien wij zelfs dat de Bijbel de feiten juister vermeldt dan de menselijke wetenschap lange tijd deed. Desondanks kunnen wij aan het feit niet ontkomen: een woordelijke interpretatie van de Bijbel is, gezien de kenbare feiten der Schepping, niet aanvaardbaar.
Dit brengt ons tot de vraag: Wat is dan de waarheid over het Oude Testament? In de loop der tijden is er een geloof gegroeid. De overlevering is bij een primitief volk veel sterker dan bij een zogenaamd beschaafd volk, dat op een of andere wijze zijn historie kan conserveren. Ofschoon vaak van een onvolledig begrip van het overgeleverde sprake kan zijn geweest, willen wij niet aannemen, dat in de overleveringen te veel vervormingen op zijn getreden. Wel kan de duiding daarvan aanmerkelijk van de oorspronkelijk aanvaarde waarheid verschillen.
Vastgelegd werden al deze verhalen eerst na de uittocht van Egypte. Ook aan de hand van de schriftuur zelf kunnen wij wel aannemen dat de overleveringen reeds voordien sterk waren beïnvloed door de overleveringen van de volkeren, waarmede Israël in contact kwam. Alleen reeds om voornoemde redenen acht ik het niet redelijk van iemand te eisen, dat hij de boeken, die in Mozes tijd werden geschreven als een letterlijke waarheid, aanvaardt. Zij handelen over een gebeuren dat alleen door overleveringen was vastgelegd. Bij een verdere beschouwing van de boeken, behorende tot het Oude Testament, komen wij te staan tegenover een reeks van beschouwingen en verhalen die wij wel mogen aannemen als de perfecte spiegel van de culturele ontwikkelingen in het volk Israël. Wij vinden immers legenden en heldensagen naast verhalen van politieke strekking. Geestelijke verhandelingen worden afgewisseld door stukken voorchristelijke literatuur als bijvoorbeeld het Hooglied. Dit laatste is een dichtwerk, dat, ondanks de daaraan gegeven andere interpretatie, niets anders is dan een gloeiend liefdeslied. Soortgelijke werken vinden wij overigens ook in de vroeg Perzische literatuur.
De nadruk komt steeds meer te liggen op de profeten en hun voorspellingen. Men vergeet maar al te vaak dat hun profetieën moeten worden gezien i.v.m. de tijd, waarin zij leven. Zij spreken niet over alle eeuwen heen tot u. Zij spreken voor en tot hun volk. Zij hebben binnen Israël dan ook een zeer bijzondere taak. De profeet is de vermaner, zuiverder dan anderen ziet hij de ontwikkeling der toestanden. Hij wordt misschien daarbij – dat wil ik graag toegeven – bezield door een Goddelijke kracht. Hij is het medium van een tijdloze entiteit misschien, die zo zijn belangstelling voor het volk van Abraham toont. Hij spreekt over de dingen van zijn eigen dagen, interpreteert de ontvangen waarden als in samenhang met zijn eigen tijd en is steeds weer gehouden aan het geloof dat in zijn dagen heerst. Het ene ogenblik spreekt hij gelaten over de dood als een uitblussing. Dit vinden wij onder meer in Prediker. Wat verder toont de Bijbel ons het geloof als een vertrouwen op het eens uit de dood herrijzen. Dood is nog wel uitblussing, maar na verloop van tijd zal men herleven. Het tijdstip van herleving valt meestal samen met het ogenblik dat de Messias komt. Dergelijke ontwikkelingen van concepten zijn in vele spreuken en verzen kenbaar. Dit toont ons dat wij hier niet in de eerste plaats te maken hebben met het onweerlegbare, altijd ware woord Gods, maar met stemmen uit het verleden.
Het gehele Oude Testament moet worden gezien als de stem van een volk, dat op het ogenblik behoort tot de oudste qua cultuur, beschaving en historie. De ononderbroken weergave van de belevingen en het lot van het volk Israëls is de langste en meest samenhangende geschiedenis die op de wereld bestaat. Zij is tevens de meest gedocumenteerde. Toch vraag ik mij af, vrienden, of een redelijk mens verhalen als die van Gideon, Simson, Judith en Holofernes wel kan aanvaarden als een Goddelijke openbaring.
Het eerste is de geschiedenis van een man, die voor zijn tijd een zeer groot strateeg is en een krijgslist weet te gebruiken. Simson is misschien een begenadigd mens, maar toch wel in de eerste plaats een avonturier. Zijn geschiedenis is zeker niet het verhaal van een man Gods zonder meer. Judith begaat voor haar volk een politieke sluipmoord. In deze verhalen zijn lessen geborgen, die ook heden nog gelden. Maar moeten wij dergelijke verhalen nu werkelijk beschouwen als Gods woordelijke openbaring van Zijn wil en wet aan de wereld? Had God dan niets beters te vertellen? Hoe ik ook het Oude Testament bezie, ik kan niet tot een andere conclusie komen dan: Hier zijn mensen aan het werk geweest. Dit is het werk van de wijzen en historici van een volk, verzameld door vele eeuwen. Ik zal er onmiddellijk aan toevoegen, dat hier zeker een schatkamer van wijsheid en weten is voor een ieder die naar deze dingen wil zoeken. Eeuwige wijsheden en overwegingen van groot belang wisten immers tussen de vele bladen met eigen roem, zelfbeklag en krijgsverhalen hun plaats te vinden. U zult begrijpen, dat een op deze wijze beschouwen van het Oude Testament ons vaak met de Christenheid in strijd brengt. Men meent namelijk – mijn inzien verkeerdelijk – dat je om Christen te zijn, onvoorwaardelijk het Oude Testament zult moeten aanvaarden, men meent dat alleen zo Jezus aanvaard kan worden. Jezus Zelf denkt hier anders over. Nadrukkelijk verklaart Hij: Zie, Ik ben u het einde van het Oud Verbond….” Hij kondigt Zich juist aan als het einde van de oude tijden en geschiedenis van Israël. De feiten geven Hem hier zeker gelijk.
De waarheid die wij in het Oude Testament vinden, is zeer zeker opmerkelijk wanneer wij rekening weten te houden met de beeldspraak en het religieuze idioom van het oude volk.
Wanneer wij namelijk gaan interpreteren, vinden wij wel een ontstellend juiste weergave van het ontstaan van de wereld. Geen moderne fysicus kan bewijzen, dat de feiten die genoemd worden, onjuist zijn. Tenminste, indien wij onze eigen en moderne interpretatie daarvan als waarheid mogen accepteren. Het is haast onvoorstelbaar dat dit symbool-verhaal met zijn verwonderlijk juiste inhoud zomaar uit de lucht werd gegrepen. Ik meen dat hier een zeer oud weten weerkaatst werd. Dit weten komt waarschijnlijk uit Indië, waar – via de aartsvaders – de wieg van het volk stond. De overlevering vond van geslacht tot geslacht zijn weg verder tot in het joodse volk, werd misschien vervormd door onjuiste begrippen en vond uiteindelijk zijn weg naar Mozes schrijvers, die het vastlegden in het boek Genesis.
Wat betreft de tafel der geslachten – het boek Numeri – meen ik op te mogen opmerken, dat de moderne ontdekkingen omtrent het vroegere bestaan van de mensheid zeker niet stroken met de hier weergegeven geschiedenis van de mensheid en de door geslachten aangeduide perioden. Het lijkt mij aannemelijk, wanneer wij stellen, dat zeker de eerste reeksen geslachten en families hierin genoemd symbolen zijn. Natuurlijk kunnen wij ook gaan stellen dat het hier vorstengeslachten betreft, zodat een enkele naam een reeks van gelijknamige vorsten omvat en een mens, die zo genoemd wordt, in feite een familie is, die duizenden jaren van leven omvat.
Geheel redelijk lijkt mij dit niet. Wel wil ik onmiddellijk aannemen dat de term “jaar” in het verleden iets anders betekende dan heden. Wanneer wij horen dat Metusalem negenhonderd jaren leefde, terwijl anderen worden genoemd die zevenhonderd jaar leefden, gaan wij toch wel even nadenken. Dan zeggen wij dat volgens onze kennis van het menselijke lichaam in zijn huidige status en de nu geldende jaartelling een dergelijke levensduur niet mogelijk is. De jaren zullen dan in het verleden op een andere manier geteld zijn.
Dit houdt tevens in, dat het Bijbelse begin der mensheid nog dichter bij moet liggen dan de theologische rekenaars hebben uitgemaakt. De historie van de wereld, kenbaar in haar overblijfselen en wetten, houdt in, dat zelfs voor het vroegst aanvaardbare Bijbelse punt reeds lang mensen en volkeren bestonden. Gezien de gebruiken van andere volkeren, o.m. de Indianen en Kelten, is het m.i. dan ook redelijker aan te nemen, dat hier symbolische en niet reële figuren als afstamming worden opgevoerd.
Hoe het vormen van een dergelijke afstammingslegende in feite plaatsvindt, vinden wij nog heden in Midden-Afrika, waar in de Kongo, en bij de Basoeto’s vooral nog mensen zijn die hun afstamming weten te herinneren op een wijze die hen zeker terugvoert tot ver voor Christus’ geboorte. Geheel waar zijn deze afstammingslegenden niet, daar steeds naar een band met vroegere helden, of zelfs Goden wordt gezocht. Volledig waar zal dan ook de opsomming in Numeri niet zijn. Interessant is het te zien, hoe de ontwikkeling hier voert tot een onderlinge waardering der stammen en een vaststelling van afkomst. De latere geslachten moeten als ongeveer juist worden beschouwd. Op het ogenblik dat deze feiten te boek werden gesteld, zijn er immers mensen die omtrent de vroegere geslachten nog veel wisten. Slechts indien de opsommingen juist waren volgens de deskundigen van die dagen, kon het gehele werk voor het volk aanvaardbaar zijn.
Bij de lezing van het Oude Testament valt mij nog iets anders op. Steeds weer zien wij in de verhalen oorzaak en gevolg gedemonstreerd. Hierbij worden onaangename gevolgen wel vaak verborgen, of anders geduid, maar de zingeving van het geheel blijft toch onmiskenbaar.
Ofschoon het boek vaak spreekt van een toornige en een rechtvaardige God zien wij verder, vreemd genoeg, steeds weer Gods liefde op de voorgrond treden. Steeds weer vinden wij Goddelijke wetten, verborgen in verhalen en beschouwingen, op juiste wijze weergegeven. Wij moeten dus de schrijvers van deze boeken, de oude wijzen, zeker niet onderschatten. Wat hier staat neergeschreven, vaak samengevat onder een enkele naam, is vaak het product van vele verschillende schrijvers en denkers. Zij tonen ons steeds weer kosmische waarheden, erkend in een oude filosofie, wier werken en oorsprong – buiten hetgeen de bijbel daarvan nog bewaard – reeds vergeten zijn.
Ook historisch is de Bijbel vaak verbluffend juist. In het Oude Testament worden plaatsen en feiten genoemd, waarvan men aannam dat zij slechts een fantasmagorie waren. Men heeft ze gevonden. In de dagen dat de woorden werden neergeschreven wisten velen van deze plaatsen en feiten. Een onjuiste weergave daarvan – buiten een genoegdoening geven aan de nationale trots – zou nooit getolereerd zijn. De hoeveelheid waarheid die het Oude Testament bevat, moet dan ook zeker groot worden genoemd, ook al is deze waarheid in onze ogen dan ook geen Goddelijke. De waarheid van het Oude Testament mag verder niet worden gezocht in een letterlijke aanvaarding, doch kan gevonden worden door een naarstig onderzoeken van het geschrevene en zo het erkennen van de vele waarheden die verborgen liggen achter de bloemrijke taal en de vaak te zeer naar politiek klinkende voorstellingen.
Een droevige conclusie moet men uit het voorgaande wel trekken: Wanneer er geen sprake is van een letterlijk en woordelijk waar zijn van het Oude Testament, zal een ieder voor zich uit moeten maken, wat hij/zij als waar daarin kan aanvaarden. Want er bestaat buiten historische onderzoek, dat alleen stoffelijke feiten kan opsporen, geen enkele maatstaf. De conclusie ligt dan dicht voor de hand, dat de Messias niet in de eerste plaats een feitelijke werkelijkheid is, maar een droom van een herwonnen grootheid van een verslagen volk, dat zich de roem en glorie van Salomo’s dagen nog herinnert en daarheen terug streeft. Voor deze gevolgtrekking is veel te zeggen: wij kunnen de uitspraken van de profeten weliswaar toepasselijk maken voor Jezus leven, maar ook vele andere, daarmee strijdig zijnde uitleg is mogelijk. Zeker is het, dat zij ten tijde van hun openbaring of verkondiging, een geheel andere betekenis hadden in de ogen van volk en profeet.
Toch moet ik aan de hand van eigen ervaren, Jezus als de drager van de Christusgeest en dus in zekere zin als een Verlosser, aanvaarden. Jezus Christus is – in Zijn gedaante en functie als Christus – de boven het menselijk uitstijgende vertegenwoordiger van Groot Goddelijke krachten en een Groot Goddelijke liefde. Wij vragen ons niet af, of deze Jezus nu toevallig geboren is uit het geslacht van David, of niet. Wij maken ons daar niet bezorgd over. Evenmin maken wij ons zorgen over de vraag, of Hij nu wel werkelijk uit een onbevlekte maagd is voortgekomen. Op zich is het feit niet onmogelijk, daar onder bijzondere omstandigheden ook in de eicel van de menselijke vrouw parthenogenesis kan optreden en een voldragen vrucht veroorzaken, alleen de chromosomen van dit product verschillen zeer sterk van die van de normale mens, vooral in aantal. Ik stel voorop, dat ik Jezus aanvaard als een grote en lichtende kracht op deze aarde. Toch mag ik mij afvragen, welke waarde ik moet hechten aan de evangeliën. Het gaat hier niet alleen om de waarde ervan, maar ook om de waarheid. In de eerste plaats valt het mij op, dat in het begin van hun beschrijving de evangeliën elkaar bijna tegenspreken. De één begint te vertellen dat ook Jozef, de vader, uit het geslacht David is. Hij beschouwt dus Jozef klaarblijkelijk ook als de stoffelijke vader. Anders zou het immers geen enkele zin hebben de afstamming van Jozef mede bij Jezus leven te betrekken? Dan zou het voldoende zijn te bewijzen dat Maria uit dit geslacht stamt. Hij denkt zeer duidelijk niet aan de onbevlekte ontvangenis, doch volgt zo ver mogelijk de gedachtegang van de oude profeten. Een ander begint te vertellen over een aanzegging door de engel, enz. Ook elders vinden wij varianten die er op wijzen dat de evangelisten het niet geheel met elkaar eens waren, of bepaalde feiten anders interpreteerden. Wij kunnen het geheel toch wel samen passen tot een sluitend geheel. Maar het is de vraag, of de evangelisten dit zelf hebben kunnen beseffen, daar de evangeliën immers op verschillende plaatsen en tijden tot stand zijn gekomen. Nu kan men natuurlijk weer stellen, dat het Gods geest is, die hen geïnspireerd heeft. Maar dan vraag ik mij af, waarom God dergelijke verschillen in interpretatie toont bij verschillende schrijvers.
Verder vraag ik mij af, hoe het dan wel zit met al die andere evangeliën uit de eerste tijd van het christendom, die nooit als waar erkend zijn. Waarom moest – in een tijd dat Jezus Gods kracht op aarde vertegenwoordigde en Zijn krachten gaf aan Zijn volgelingen – een reeks van verschillende evangelische verhalen worden geduld, terwijl een concilium eerst veel later uit ging maken, welk evangelie nu waar en welk nu niet waar was. Mij dunkt, dat de apostelen en hun onmiddellijke leerlingen daartoe zeker beter in staat zouden zijn geweest. Ongetwijfeld moeten de nu geldende evangeliën een groot deel waarheid bevatten, zo zij al niet geheel waar zijn. Maar is die waarheid in zich voldoende om een werkelijk tekenend beeld te geven van Jezus en Zijn leer? Geen van de evangelisten is een directe leerling van Jezus, ook Johannes niet, aan wie een van de evangeliën wordt toegeschreven. Je vraagt je af, waarom niet. De leerlingen hadden evengoed een beschrijving van Jezus’ leven kunnen opschrijven, of kunnen dicteren als deze anderen. Onmogelijk was het niet. Wij zien bv. dat Paulus, die al betrekkelijk kort na Jezus dood als een stuwende kracht in het wordend christendom optreedt, de beschikking heeft over meerdere secretarissen. Dit blijkt onder meer uit zijn brieven.
Wat Paulus heeft, zal Petrus niet onthouden zijn. De directe leerlingen zien hun geschriften als onwaar verworpen, dan wel zwijgen. Dit is mijn inziens een zeer belangrijk punt. Naar mijn mening is hier sprake van overlevering, zij het jong. Verder sluit ik de mogelijkheid niet uit van een aanvulling van het gewetene met het vermoedde: Er worden dingen vermeld die geen mens kan weten. Alleen wanneer Jezus dit vermeld zou hebben misschien, maar daarvan blijkt niets uit de Schrift. Ik kan mij niet voorstellen dat Jezus op gaat scheppen tegen de leerlingen over de bekoring in de woestijn. Evenmin kan ik mij voorstellen dat de woorden die Hij in de Hof van Olijven spreekt, letterlijk en woordelijk werden opgetekend terwijl Hij die uitspreekt. Het verhaal zegt immers nadrukkelijk dat Hij alleen is en de leerlingen slapen. Of ik moet een beroep – natuurlijk weer – doen op dezelfde dooddoener die niet alleen voor de Bijbel, maar ook voor de inhoud van vele andere, zogenaamde heilige boeken als verklaring wordt gebruikt: Het is God Zelf, Die hier spreekt…. Maar waarom dan deze veelzijdige benadering van het onderwerp, die zelfs verwarren kan. Wil God de mens daarmede de gelegenheid bieden om – onverschillig het aanvaarde – tot een beleven en benaderen van Jezus te komen? Dan is het dwaasheid om dogmata te stellen op grond van een “Goddelijk gezag”. Even dwaas als het in dit geval is de mens tot een bepaalde interpretatie aan te sporen, of te dwingen.
Indien God de waarheid in juist deze vier van de vele bestaande evangeliën had vastgelegd, zo vraag ik mij af, waarom de vaststelling van dit feit eerst honderden jaren na Jezus’ dood en zelfs het verschijnen van deze geschriften moest gebeuren. Ik vraag mij af, waarom over de uitverkiezing van deze vier evangeliën mystieke wonderverhalen verteld moeten worden om de uitverkiezing voor eenvoudige tijdgenoten aanvaardbaar te maken. Volgens dit verhaal werden namelijk stokken geplaatst bij kopieën van alle gangbare evangeliën, die in een kerk werden opgesloten. De volgende dag droegen vier van de stokken bloesems. Dit Goddelijke teken maakte uit, welke levensverhalen door de Goddelijke kracht als de enig ware werden uitverkoren. Waarom dan al deze vreemde gebeurtenissen, wanneer deze vier evangeliën geheel en woordelijk door God werden geïnspireerd en geheel waar zijn?
Verder meen ik te mogen stellen, dat de evangeliën in ieder geval te fragmentarisch zijn en niet de gehele waarheid omtrent Jezus leven inhouden. Uit onze eigen onderzoekingen blijkt bv., dat de belangrijke onderrichtingen die Jezus Zijn leerlingen gaf, bijna geheel ontbreken. Ook ontbreekt in deze geschriften elke beschrijving van een zeer belangrijk deel van Jezus’ leven. Indien alleen Zijn openbaar leven van belang zou zijn, zouden verhalen als dat van Jezus in de tempel geen zin hebben. Heeft Jezus leven als geheel zin, dan is een zonder enige aanduiding of reden weglaten van een groot deel niet redelijk te achten. Vraag mij nu dadelijk niet, of het evangelie der Heilige Twaalf dan de volle waarheid is, want ook daar zijn verdraaiingen en hiaten aan te wijzen.
Hoe het ook zij: In de evangeliën moet een waarheid schuilen. In de eerste plaats zou anders een veel sterker verzet tegen deze evangeliën opgetreden zijn. In de tweede plaats blijkt ons inderdaad, dat Jezus inderdaad een weerspiegeling is van Goddelijke liefde, kracht en recht, wanneer wij Hem ontmoeten. Het is de kracht en de liefde van God, die soms aan de mensheid wordt geopenbaard door een mens, die het Goddelijke als voertuig kan en mag dienen. Hiervan zijn wij zeker en vinden in onze sferen de bewijzen. Niet, dat Jezus de enige is in de geschiedenis der mensheid. Ook niet, dat Hij God is. Wel, dat Hij een Drager van de Goddelijke waarheid en Christusgeest is. De lessen, de gelijkenissen, zaligsprekingen van de Bergrede en dergelijke die wij in de evangeliën vinden, zijn van een zodanige hoge en wonderlijke inhoud, dat zij – alleen op eigen merites beoordeeld – reeds zonder meer kosmische waarde bezitten. Dit kan niet het werk zijn van een paar mensen die een evangelie in elkaar knutselen. Er moet ergens een kracht, of een waarheid zijn, die hen, ondanks alles, verbindt. Die kracht kunnen wij natuurlijk dan weer gaan zoeken in de Goddelijke inspiratie, die inderdaad wel aanwezig geweest kan zijn.
Historisch zoek ik dergelijke vermeldingen van deze punten in het belang dat zij hebben binnen de leer. Het belang van deze geschiedenissen is hun vermogen een ieder de werkelijke inhoud van Jezus leer te illustreren. Het is niet onredelijk aan te nemen, dat juist deze dingen op de leerlingen een grote indruk maakten, zodat zij deze steeds weer bij hun onderrichtingen naar voren brachten. Op deze wijze zouden zij al voor de optekening in de evangeliën deel zijn geweest van de bij alle Christenen bekende leer. Toch onderscheiden de evangelisten zich van elkaar door de verhalen die zij aanhalen. Er blijven ook hier duistere punten. Ik zou vele van deze gelijkenissen graag eens door Jezus Zelf geduid zien, in plaats van aangewezen te zijn op de pluizerijen van theologen, die uiteraard ook deze gelijkenissen vooral trachten te gebruiken om hun eigen stellingen te bevestigen, of te verdedigen. De waarde is hier niet te ontkennen. De waarheid die in de evangeliën ligt, is zeker zó belangrijk als de grote waarheden die wij in het Oude Testament vinden: “De mens heeft één God en kan zonder die God niet leven”. Jezus geeft ons daarbij de grote waarheid, dat wij deze God moeten aanvaarden en benaderen als een God van liefde. Alleen op deze wijze kan onze God tot ons spreken. Een tweede onvergelijkelijk belangrijke waarheid, die ik in het evangelie vind, is de aanduiding van het feit, dat onze God in ons leeft. “In u is het Koninkrijk Gods!” Niemand weet beter hoe waar dit is, dan wij, die de stof al verlaten hebben. Maar ook u kunt dit soms al in u ervaren. Dit punt alleen al verheft het evangelie onmetelijk hoog boven de zogenaamde geopenbaarde geschriften van anderen. De derde belangrijke waarheid is de vaststelling, dat naastenliefde een weerloosheid veroorzaakt, die vrede kan brengen en Licht.
Ik ben van mening, dat de vroege vertalers vaak fouten hebben gemaakt. Hierdoor ontstonden afwijkende interpretaties. Verschillen in de stelling van de evangeliën is bv. duidelijk kenbaar tussen Rooms-Katholieke en Russische-orthodoxe geschriften, terwijl ook met de Lutherse vertaling verschillen zijn aan te tonen. Overigens zijn deze verschillen van vertaling en interpretatie niet zó belangrijk, dat zij de geest van het werk kunnen aantasten. Zij geven ons de verzekering, dat wij ook hierin niet tot een woordelijke en letterlijke aanvaarding hoeven over te gaan.
Nu wil ik een conclusie stellen, waarbij ik zal trachten elk Christen-zijn uit te schakelen om een zo objectief mogelijk oordeel te geven. De waarheid en waarde van het Oude Testament is niet te ontkennen. Zo het geen direct Goddelijk woord is, zullen wij toch vele malen Goddelijke inspiraties daarin aantreffen. Wij zullen het Oude Testament moeten respecteren. Naar mijn inzicht mogen wij ons er echter niet te veel op beroepen, daar het een tijdperk behandelt dat voor het heden niet meer geheel te begrijpen is, terwijl het verder afgesloten is. Dit afgesloten zijn komt voort uit de ontwikkelingen van de laatste 1.000 jaar. Jezus verklaringen wil ik hier niet als doorslaggevend beschouwen. In de evangeliën vinden wij een psychologisch juiste en aanvaardbare opsomming van al hetgeen een mens nodig heeft om waarlijk gelukkig te zijn, vergezeld gaande van een beschrijving van de meest voorkomende menselijke fouten en deugden, en dat hierdoor alleen reeds het evangelie een werk moet worden geacht, dat voor elke gemeenschap sociaal een zeer grote betekenis moet hebben. Verder omschrijft het het einddoel van een ieder die de mens menselijke rechten wil laten en hem in vrijheid gelukkig wil doen leven. Daarnaast stel ik, dat, daar Jezus Zelf geen dogma’s heeft verkondigd, noch sacramenten heeft ingesteld op duidelijke en voor een ieder kenbare wijze, deze verschijnselen van het christendom als bijkomstig moeten worden beschouwd. Het wezen van de godsdiensten die op de evangeliën gebaseerd zijn, is afwijkend van de lessen die het evangelie zelf aan de mens geeft.
Ongetwijfeld verdienen de eerste Christenen onze eerbied, maar dat neemt niet weg, dat ik tussen bijvoorbeeld de brieven van Paulus – of andere apocriefe werken – en het evangelie zekere tegenstrijdigheden meen te ontdekken. Waar Jezus verklaart, dat men éérst mens moet zijn, vechten Zijn leerlingen er over of men niet eerst Jood moet worden voor men Christen kan zijn.
Waar Jezus een nieuwe leer verkondigt, binden de leerlingen deze toch steeds sterker aan het oude, wat nog in hen leeft. Brieven en dergelijke vormen dan ook een interessant commentaar op het evangelium en de geschiedenis van het eerste christendom, maar hebben zeker geen hogere waarde dan filosofische werken van anderen, die voordien of nadien zijn verschenen. Wat betreft de openbaringen van Johannes van Patmos merk ik op, dat hierin vele symbolen der Oudheid zo worden opgevoerd, dat wij eerder de indruk moeten hebben met een magiër, dan met een volgeling van Christus te doen te hebben. De juistheid van de gebruikte symbolen maakt dit geschrift tot een intrigerend en sprekend geheel. De interpretatie ervan is niet mogelijk, indien men zich niet realiseert, dat het niet werd geschreven met het oog op een verre toekomst, maar met het oog op een ondergangsgedachte die volgens de schrijver in een zeer nabije tijd verwerkelijkt zou worden. Op grond hiervan weiger ik aan dit geschrift een Goddelijke of werkelijke toekomstbepalende waarde toe te kennen. Zover het toekomstige ontwikkelingen betreft, staat het op gelijke hoogte als de voorspellingen van Nostradamus, de voorspellingen van de pastoor van Ars, enz. Belangwekkend, vaak verbluffend juist, is dit zeker geen Goddelijke openbaring zonder meer.
Ik meen dan ook dat in het Oude Testament, Nieuwe Testament, de apocriefen etc. de objectieve beschouwer geen aanleiding zal vinden de in het Christendom hierover gangbare mening als juist te erkennen. Wel stel ik, dat elke mens die in zich streeft naar hogere kennis en inzicht, in zichzelf gelijke waarden zal leren kennen, zoals het Christendom de mensheid verkondigt. Bij dit laatste bedoel ik niet de theologische stellingen, maar de grondwaarden van het leven, zoals deze ook in de evangeliën tot uiting komen. Ik meen dat iedere mens, wiens denken het meer abstracte benadert en in de richting van het Goddelijke gaat, in zich vele punten en wijsheden zal ontdekken, die reeds in het Oude Testament neergeschreven staan.
Het lijkt mij niet noodzakelijk deze dingen voor zich opnieuw te gaan ontdekken. Een ieder die streeft naar een hogere bewustwording, mag daarvoor zeker het Oude Testament als leidraad gebruiken, terwijl voor het bepalen van een levenshouding het Nieuwe Testament belangrijk is.
Van het christendom mag, volgens mij, niet zonder meer een levenshouding worden gemaakt.
Men mag het niet beschouwen als iets wat men de wereld op moet leggen, maar wel als een weg die men zelf wil gaan. Op deze wijze zijn de evangeliën met hun vele schone uitspraken en wijsheden een redelijke weg, die ook voor de objectieve beschouwer aanvaardbaar zal zijn.
Overigens meen ik, dat juist in de gelijkenissen en lessen iets tot de mens komt uit een ver verleden, en hier komt mijn geloof en het weten van mijn sfeer weer naar voren dat het de mens mogelijk maakt de Jezus, Die nog leeft, te erkennen, in zich de Christusgeest te ervaren en zo te ontdekken dat de enige weg naar bewustwording Licht en kracht is. Het in vrije wil dienstbaarheid, zonder angsten en begeren tot de Vader gaan, Die Zich aan ons openbaart in het totaal van Zijn Schepping. Ik meen dat degene die deze weg gaat – of hij zich nu Christen noemt, of niet, of hij Bijbel en evangeliën Gods woord noemt, of niet – een waar Christen is.
Nadrukkelijk constateer ik verder, dat degenen die zich nadrukkelijk aan de woordelijke waarheid van bijbel en evangeliën vast klampen, helaas plegen te vergeten, Jezus’ leer in de praktijk ook voor zichzelf toe te passen. Doen zij dit niet, dan zullen zij door ons ook niet als werkelijke Christenen mogen worden beschouwd.
De waarheid van Bijbel en evangelie is groot, maar niet oneindig. De inhoud doet het Goddelijke voor de mens duidelijker oprijzen, maakt het hem kenbaar en wijst hem een weg daarheen.
Maar het is niet alleen Gods stem die daar spreekt, doch ook wel degelijk de verhalende en interpreterende mens. Dit is mijn visie, waarbij ik trachtte elk onnodige kwetsing van religieuze gevoelens te vermijden. Dat ik de waarheid hier moest spreken, naar mijn beste weten, is deel van ons werk. U kunt dit in de beginselverklaring duidelijk lezen. Wij willen ook hier het probleem niet uit de weg gaan. Wanneer u meent dat ik iets onjuist heb gezegd, of waarheid geweld heb aangedaan, kunt u nu uw overtuiging voor de toehoorders, hier aanwezig, kort formuleren. Ook antwoord op vragen en nadere toelichting wordt u gaarne verder gegeven. Verwacht niet van mij, dat ik met u zal debatteren over uw geloof. Dit is mijn geloof en mijn weten.
U stelde, dat de evangelisten geen tijdgenoten waren van Jezus? En Johannes?
Deze Johannes is niet identiek met de leerling Johannes, de lieveling van de Meester.
Het is toch het eerste evangelie, dat geschreven werd?
Ja, dit blijkt overigens ook uit de meer esoterische en mystieke inhoud. Mijn betoog hield in, dat niet Jezus leerlingen zelf deze evangeliën schreven, terwijl eerst honderden jaren later uit de vele evangeliën die bestonden – naar ik meen rond de 400 – deze vier evangeliën werden gekozen. Dit geschiedde in het jaar 321 op een concilium van de kerk van Rome.
En Matthias dan?
Een Matthias was voor dit evangelie inderdaad verantwoordelijk, zoals Lucas, de geneesheer, aansprakelijk was voor het evangelie van Lucas. Verwarrend werkt het gebruik om de dopelingen de namen te geven van de leerlingen van Jezus. In het begin van de Christenheid vinden wij dan ook vele mensen die de doopnaam Jezus dragen. Deze naam wordt tegenwoordig, behalve dan in enkele Latijnse landen, niet meer aangetroffen. Overigens heeft het weinig zin te spreken over de ouderdom van de evangeliën, indien men daaraan hun waarde af wil meten. Reeds in 43 werd een evangelium afgeschreven en in omloop gebracht, dat later door de kerk werd verworpen. Toch werd dit neergeschreven 12 jaren na Jezus dood. Ik haalde de verworpen evangeliën aan om te kennen te geven, dat hier de mens mede in heeft gegrepen en in geen geval de evangeliën mogen worden gezien als een direct resultaat van Goddelijke inspiratie en Goddelijke kracht.
Gezien ons onderwerp – de apartheid van evangeliën en Bijbel – is het noodzakelijk met nadruk te wijzen op de steeds weer optredende menselijke factor. Indien wij aannemen dat dit alles Gods woord is, mogen wij ook aan geen enkel woord tornen, of interpreteren. Dan mogen wij alleen maar letterlijk aannemen, wat geschreven staat. Wij hebben immers geen recht de woorden Gods uit te leggen? Die hebben wij alleen maar te aanvaarden. Het feit dat uitleg noodzakelijk is, het feit dat ook de evangeliën door redeneringen met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht, duiden erop, dat zij mogelijk een zeer grote waarheid bevatten, maar toch niet een onmiddellijk door God geopenbaarde waarheid zijn. Hier is het werk van de mens kenbaar mede aansprakelijk.
Waarom spreekt men in het scheppingsverhaal over Elohim, en: “laat ons de mens maken?”
Elohim is meer dan enkelvoud. De afleiding wordt later Eloi. De Joden zelf hebben hun eerste geloof uit Indië gekregen. De aartsvaders brachten dat mee. Daar geloofde men in één kracht, die zich in verschillende Goden openbaarde. Tegenwoordig spreken wij in plaats daarvan over aartsengelen en hun gebieden. Het: “Laat ons de mens maken” was de aanduiding dat meerdere krachten, of facetten, van God daarbij betrokken waren. Bij het scheppingsverhaal en de voorlopers daarvan wordt ook steeds weer geduid op hen die toen al leefden; de strijd van de engelen bijvoorbeeld. Later gelooft men uitdrukkelijk aan één God. Dit geloof krijgt zijn werkelijke vorm eerst bij de uittocht van Egypte. Voordien zijn er verschillende stammen met een eigen Godsinterpretatie. Zij zagen er niet tegenop om naast hun eigen God ook nog de God van een ander te vereren. Zij namen ook in dit opzicht vaak de gebruiken over van de hen omringende volkeren. Mozes maakt van deze verschillende geloofsvormen een één godendienst. Hij kan de gedachte aan Elohim – belangrijk als zij zijn in het oorspronkelijke geloof – niet zonder meer uitschakelen.
Wel kan hij dit woord maken tot een naam van God, die ook wordt genoemd Adonai en Jehova, doch meestal wordt omschreven als: “Hij, Die is”. Mozes moet rekening houden met het volk. De groep die uit Egypte wegtrok, was een tamelijk samengeraapt troepje. Bij de uittocht uit Egypte waren betrokken o.m.: herdersvolkeren uit de woestijn die een eigen religieuze opvatting hadden, slaven uit de landbouwgebieden in het noorden, dus bij de monding van de Nijl: bouwslaven. Hiervan hoort u het meest, omdat hun lot het hardst was, zoals uit deze laatste wereldoorlog vooral de concentratiekampen in de herinnering blijven, omdat zij het grootste lijden en de grootste wreedheid omschrijven. Daarnaast vinden wij groepen van Joden, die als handelaren, onderwijzers, huisbedienden, of artsenhulpen waren aangesteld. Dezen komen uit het zuiden van het land, uit het gebied bij de Nijlvallen. Bij deze groepen sloten zich ook andere Semitische volkeren aan, die slechts stamverwant waren. Dezen hadden vaak geen zuiver omschreven Godsbegrip en aanbaden vulkanische verschijnselen, of vuurzuilen in de woestijn.
Meestal waren dat dan oliebronnen nabij de oppervlakte, of asfaltmeertjes die in brand waren geraakt. Mozes moest deze heterogene elementen tot één eenheid samensmeden. Wanneer u het verhaal van de uittocht goed leest, zult u al deze elementen – die elk voor zich weer in andere godsdiensten terug zijn te vinden – hierin aantreffen.
Mozes heeft op zeer knappe wijze de verschillende geloofsvormen en denkwijzen weten te verenigen rond het heiligdom, de Ark des Verbonds en de tenttempel. Het was Aaron die, gezien zijn priesterlijke opleiding ook, het ritueel bepaalde. Hij werd hierbij gesteund door leden van de stam Levi, waarvan de leden meestal in het zuiden van het land hadden vertoefd en daardoor beter gevoed en opgevoed waren dan bv. de bouwslaven. Tekenen die binnen deze stellingen opvallen: de zwarte zuil, die het volk vooruit trekt en bij nacht vurig is. (Oliebranden in de woestijn). Sinaï, de berg van vuur. (Een vulkaan, van waaruit Mozes afdaalt met de wet). De aanbidding van het Gouden Kalf. (Niet alleen een teruggrijpen naar de Goden van Egypte, maar tevens een aanpassing aan de dierenverering, die bij sommige herdersvolkeren bestond). De koperen slang. Dit alles is er mede voor aansprakelijk, dat u hoort spreken over Elohim, terwijl engelen in de verhalen soms een Godsfunctie schijnen uit te oefenen. Nog later worden deze begrippen weer vervangen door schuilnamen als de Heer, De Machtige, de Almachtige etc. Er is sprake van een steeds sterkere groei naar het monotheïsme, waardoor wij in latere rollen begrippen aantreffen en formules die in deze eerste rollen niet voorkomen.
Er staat toch: “Hoort Israël, Uw God is enig”?
Dit wordt wel aan het begin en einde van vele plechtigheden gezegd, maar staat niet aan het begin van de Bijbel. Het is het eerste woord van de mozaïsche wet. Het wordt voor elke lezing van geschriften herhaald. Bij het sterven is het laatste wat de vrome Jood hoort: “O, Israël, Uw God is enig”. Vergeet niet bij het beschouwen van het huidige Jodendom, dat wij binnen dit volk en geloof te maken hebben met de groei van een godsdienst. Wij zouden bv. aan kunnen tonen dat Abraham een vuuraanbidder was. De Joden die met Mozes uittrokken, hadden onder zich ook nog groepen die op hun eenvoudige stenen altaren een heilig vuur lieten branden. Ik heb niet getracht vast te stellen wat de joodse godsdienst uiteindelijk is geworden, maar noemde enkele fasen uit haar ontwikkeling.
Melchizedek was priester in het aangezicht des Heren. Hij was dus een waar priester.
Volgens de Bijbel niet geheel. Wel volgens zekere inwijdingsscholen, en, naar ik meen, ook in werkelijkheid. Hij behoorde tot de Witte Broederschap die vanaf het begin der menselijke beschaving reeds vruchten en bloemenoffers placht te brengen. Melchizedek is – ondanks zijn voorspelling – een directe tegenpool van Abraham in het verhaal. Abraham offert namelijk dieren. Kaïn was de man die dieren offerde, terwijl Abel vruchten offerde. Er is sprake van een herdersgodsdienst, die het onmogelijk maakt een man als deze Melchizedek als ingewijde te erkennen. Hij speelt in de Bijbel een belangrijke rol, zoals later Bileam er ook één zal hebben. Daarom kan men misschien verdedigen dat hij op het ogenblik van de ontmoeting was bewogen door de Godheid en zo tijdelijk, ook in Bijbelse zin, een priester was voor de ogen des Heren. Hij was niet een priester der Joden, of hun voorvaderen.
Zijn de niet geaccepteerde evangeliën nog ergens gevonden?
Een zeer groot deel van deze evangeliën is verbrand. Toen deze evangeliën eenmaal veroordeeld waren, ging de vergadering ook over tot het uitstoten van kerkvaders en patriarchen. Ook hun stellingen en werken werden – met de evangeliën, waarop zij zich baseerden – verbrand. In de Byzantijnse kerk zijn nog manuscripten bewaard gebleven en soms tijdens de middeleeuwen afgeschreven. Ook zijn enkele van deze evangeliën nog bewaard in kloosters die feitelijk een voortzetting zijn van het leven der eerste heremieten. Ook dezen hadden vaak een zogenaamd “vals” evangelium bij zich. Daarnaast hebben enkele van deze geschriften hun weg naar het Oosten gevonden, waar zij vertaald, of gekopieerd zijn. Ik meen niet dat u deze evangeliën zult kunnen vinden. Overigens waren ook deze evangeliën menselijke interpretaties van Jezus leven, berustend op feiten, maar tevens de eigen opinie van de schrijvers in zich dragende.
Ik dank u voor de beheersing, waarmede u de vragen hebt gesteld. Ik hoop, dat ik niemand van jullie in zijn geloof heb gekwetst. Dat was zeker niet mijn bedoeling.
Esoterische beschouwingen.
In dit tweede gedeelte pleegt men te spreken over esoterie en magie. Heden zou ik willen spreken over verschillende dingen die aan uw kant bestaan en evenzeer aan onze kant. Ik vind het altijd treurig, wanneer iemand meent dat je alleen met grote en haast bovenzinnelijke ernst de waarheid kunt vinden. De waarheid ligt, zoals een bekend gezegde ons verklaart, in het midden, terwijl het verstand aan de kant blijft. De waarheid in de schepping is inderdaad iets, wat tussen de mogelijkheden van het verstandelijke denken in ligt. Op het ogenblik dat je met geestelijk denken te maken hebt – ons denken dus – doe je in feite de waarheid iets te kort, want onze wereld omvat niet het geheel van de Schepping. Ook uw wereld en denken kan nooit het geheel vertegenwoordigen. Wanneer wij nu zeggen dat wij met deze werelden samengevoegd de waarheid hebben, is ook dit niet juist. Zowel wij, in onze wereld, als u in uw wereld, maken ons illusies. Illusies zijn geen waarheid. De conclusie is inderdaad duidelijk: De waarheid ligt in het midden. Wanneer dit waar is, moeten wij naar de waarheid ook zoeken in het midden van de verschijnselen.
Nu hebben wij in de geest te maken met uitermate amorfe vormen: licht, straling, enz., en met daarnaast een persoonlijk weten omtrent het bestaan van deze dingen. Aan uw kant heeft men te maken met vaste vormen, normen en mogelijkheden. Daarnaast vinden wij een denken, dat – al wil het nog zo abstract zijn – zich toch altijd weer op die mogelijkheden en normen baseert.
Welke grondwaarden vinden wij nu in uw én in onze wereld tegelijk? Er zijn er vele. In de eerste plaats: Kracht. Zonder energie kan uw wereld niet bestaan, maar ook de onze niet. In de tweede plaats zijn daar de vormen waarin de energie optreedt. Nu blijkt, dat bij u een grote reeks van verschijnselen op trilling berust. Licht bv., zoals u het ziet, is een emissie van kleine delen waardoor een trilling in de lucht ontstaat. De frequentie van de trilling maakt dan uit – of, en zo ja – hoe u het licht ziet. Wordt een deel van de trilling reeks geabsorbeerd, of niet uitgestraald, dan ziet u een kleurig licht.
Aan onze kant blijkt het waarnemen evenzeer afhankelijk van de trillingen die worden uitgestraald en voor ons vatbaar zijn. Energie zonder meer is ook voor ons niet kenbaar. Wij mogen dus wel zeggen, dat energie en de uitingen daarvan, delen van de waarheid zijn. De energie in rust, de potentiële energie, is voor ons nooit kenbaar. Dit is weer in overeenstemming met God.
Wij mogen wel stellen, dat wij God niet kunnen kennen dan in Zijn uitingen. Voor ons allen is dit gelijkelijk waar. Verder blijkt, dat wijzelf meer energie bevatten, meer trillings mogelijkheden en verbindingen, dan wij beseffen. Dit geldt voor stof en geest beiden. Voorbeeld: u hebt cellen in uw lichaam, u weet dat wel, maar weet niet hoeveel cellen u telt, hoe de moleculaire structuur daarvan is en hoe de atomen onderling daarin reageren. Over de atomen zullen wij overigens verder maar zwijgen, anders komen wij op de atoombommen terecht. Niet dat die dingen mij veel kunnen bommen, want ik zal er geen last van hebben, maar voor u wordt het onderwerp dan zo droevig.
Wanneer er nu in ons veel is, dat wij niet kennen en maar een klein deel waarvan wij ons bewust zijn, dan zal het kleine deel waarvan wij zeker zijn voor ons de waarheid vertegenwoordigen.
Het is dan voor ons de representatie van de God, die wij niet kunnen kennen. Alles wat wij kennen, niet alleen door het denken, maar door de ervaring – ondervinden dus – is een deel van de Goddelijke waarheid. Wanneer wij in de stof moeten leven – ook wij hebben dat gedaan, iedereen moet wel eens pech hebben – is de stof voor ons een deel van de Goddelijke waarheid.
Ook bij ons ligt een deel van de Goddelijke waarheid.
Wie zal bepalen wie het grootste deel heeft? Wij kunnen nooit zeggen: bij ons is het in de geest veel groter en zuiverder, dus u weet er in de stof niet zoveel van. Het gaat niet bij het erkennen van de waarheid om de wijze waarop wij leven, of het deel van de waarheid dat wij ervaren, maar om de omvang van wat wij uit de waarheid kunnen erkennen. Wat wij uit onze werelden in ons op kunnen nemen, zal bepalen, hoe dicht wij bij de waarheid en het beleven van de werkelijkheid zullen komen.
Nu is het eenvoudig te zeggen: Maar ik weet zeker dat ik een stukje van de waarheid heb. Dat is dan de enige waarheid. Voor u is dat op een ogenblik zo, maar wie zal zeggen, hoeveel andere waarheden er daarnaast dan kunnen bestaan? Dan wordt het leven net een legpuzzel. Wij hebben allen behoefte aan een uitbreiding van ons besef der waarheid. Wij zullen dit kunnen doen door ons vermogen tot waarneming op te voeren. Voorbeeld: wanneer u gaat wandelen, zijn de bloemen, de kleur van de bomen, de vorm van de wolken die voorbij drijven, allen deel van de waarheid en deel van God. Je zou daaruit God kunnen leren kennen. Wanneer je nu bijziende bent, je hebt geen bril en weigert er een te gebruiken, dan gaat het u net als die meneer die meende een mooie vrouw te trouwen. Opeens kreeg hij het volle gebruik van zijn ogen terug en hij is zich bijna dood geschrokken. Wie niet zuiver ziet, vormt zich voorstellingen en maakt zich illusies, die niet op werkelijkheid berusten. Wij zijn in feite aan onszelf verplicht om – hetzij kunstmatig, of op andere wijze – onze vermogens tot waarneming en onze gevoeligheid voor al, wat buiten ons is, zo sterk mogelijk te ontwikkelen.
Alleen op die manier kunnen wij dichter bij de waarheid komen en zullen wij er meer van zien. In de stof kun je dit nog verder doorvoeren: wanneer je een slootje ziet, kun je zeggen: “wat een aardig watertje…”. Misschien vind je dat water lekker fris, totdat je het onder de microscoop gezien hebt. Maar door het onder de microscoop te brengen, heb je een nieuwe wereld ontdekt.
Daarnaast kun je je realiseren dat dit een deel is van H²O, dat een grote rol speelt in de omzettingsprocessen op aarde. Je erkent dan de waarheid van het water: het is schoonheid, gebruikswaarde, een wereld op zich en een belangrijk deel van de levensmogelijkheid van de aarde.
U gaat door de uitbreiding van uw eigen zintuigen een geheel nieuw beeld vinden, dat vollediger is. Dit geldt niet alleen voor het zicht, maar kan op alle andere zintuigen gelijkelijk worden toegepast.
Nu gaan wij over naar de geest. Wanneer ik mij in de geest alleen bezig houd met wat mij onmiddellijk opvalt, leef ik zeker in een gelukkige wereld. Indien ik daarnaast leer te zien naar de werelden beneden en boven mij, bemerk ik, dat ik door mijzelf ten zeerste te beperken, in een lagere sfeer door kan dringen. Dan verklein ik kunstmatig mijn bewustzijn, maar ontdek daardoor vele waarden in mij bekende dingen, die mij in eigen wereld zouden ontgaan.
Daarnaast ontdek ik, door mijn persoonlijkheid even te vergeten en mij open te stellen voor hogere waarden, ook ervaringen van werelden boven mij kan ontvangen. In het eerste geval doe ik ongeveer hetzelfde als u met uw microscoop, in het tweede geval verschilt mijn werken niet veel van het kijken door een telescoop. Onze eigen wereld kunnen wij op deze wijze natuurlijk niet uitbreiden. Wat in onze wereld aanwezig is, blijft, ondanks de vergroting van bewustzijn, voor ons in waarde gelijk. De betekenis van het geheel zal zich voor ons wijzigen en meer en meer een samenhang doen zien.
Wij zeiden al, dat de waarheid in het midden ligt. Wanneer de ontwikkeling van het verstand van twee kanten komt, wordt die waarheid toch wel erg in het nauw gedreven. Wanneer wij onszelf als geest ontwikkelen, benaderen wij de waarheid wel, maar een deel zal uitwijken naar het stoffelijk gebied, waar wij haar niet kunnen benaderen. Zijn wij in de stof, dan kunnen wij onderzoeken en nagaan, zoveel wij maar willen, maar op een gegeven ogenblik komen wij op een geestelijk terrein terecht. Daarin kan men met stoffelijk verstand en stoffelijke organen niet doordringen. Dit is natuurlijk droevig, wanneer wij eenzijdig willen blijven. Indien wij verstandig zijn, gebruiken wij dezelfde tactiek waarmee de heer Rommel in de Libische woestijn zoveel rommel heeft gemaakt: Wij gebruiken de tangbeweging. Aan de ene kant gebruiken wij de grootste verfijning die op stoffelijk gebied maar mogelijk is, waarbij wij geen enkel middel der wetenschap schuwen om beter te leren begrijpen, wat de dingen stoffelijk betekenen. Aan de andere kant trachten wij geestelijk met geestelijke middelen precies hetzelfde te doen. Dan zal op een bepaald ogenblik die waarheid niet meer uit kunnen wijken.
Een elektricien gaf hiervan eens een aardig voorbeeld. Hij zei: “In het huwelijk zijn man en vrouw als polen van een condensator. Zij hebben tussen zich een diëlektricum, dat zij alleen door onderlinge spanningen en het daaruit voortkomende veld kunnen doordringen. Wanneer zij elkaar te gemakkelijk kunnen beroeren, komt er kortsluiting.” Hij had er gelijk mee. Niet alleen in de stof, maar ook in de geest is dit beeld bruikbaar. Wanneer wij met onze stoffelijke en geestelijke waarheid steeds meer naar elkaar toe groeien, komt er een ogenblik dat de weerstand van het ongekende niet groot genoeg meer is. Er ontstaat dan een direct contact tussen geestelijk kennen en stoffelijk kunnen en weten. Dit begint als een doorslaan, een enkele flits, een enkel ogenblik, waarin wij het Goddelijke kunnen doorgronden. Daardoor hebben wij, ook wanneer de voor ons normale toestand weer ontstaat, een beter begrip en grotere eenheid van denken verworven. De flux – de vloed – van ervaringen wordt steeds groter. Daardoor kom je dan tot een bepalen van de waarheid. Die waarheid is dan de voor ons enige Godheid. God kan nooit zijn, of berusten, op wat u alleen geestelijk, of alleen stoffelijk denkt. Wanneer je te sterk stoffelijk denkt, kunnen er vreemde dingen gebeuren. Er waren eens twee priesters van hetzelfde geloof. De één behoorde tot de ene natie, de andere tot een andere. Zo bad de één: “Lieve God, zegen onze wapens en geef ons de overwinning”, terwijl de ander voor zijn partij en in zijn eigen taal precies hetzelfde vroeg. Beiden keerden zich toen tot hun mensen. “God is met ons” sprak de één. “God staat achter ons” zei de ander. De ontmoeting van deze geestelijke concurrenten heeft toen tot een hele reeks van begrafenissen geleid. Daar zijn nu de heldenkerkhoven nog van over. Zoiets is natuurlijk kolder in het kwadraat. Wij kunnen niet een waarheid geestelijk erkennen en stoffelijk haar gewoon negeren. Indien dit ons innerlijk moeite baart, moeten wij deze dingen in ons naar elkaar toe laten groeien.
Als je meent dat je eigen land het belangrijkste is, moet je niet zeggen dat je een kosmische God aanbidt. In feite zul je dan een nationale God aanbidden. Kun je de nationale God niet geestelijk aanvaarden, dan zul je ook in je stoffelijk handelen de gevolgen daarvan moeten aanvaarden. Toch doe je dat in het begin niet. Je zit in de kerk en bidt: “Heer, Uw wil geschiede…”. Dan stoot je bij het verlaten van de kerk – ongetwijfeld door de wil des Heren, anders zou het niet gebeuren – tegen een dichtslaande kerkdeur je tenen. Onmiddellijk sla je hardop of in gedachten, een taal uit, die zeker niet kerkelijk is en een zeker verzet inhoudt. Dit is menselijk en begrijpelijk. Maar je kunt niet zeggen: “Heer, Uw wil geschiede” en het volgend ogenblik aan het vechten slaan, omdat je je zin niet krijgt. Dan is de uitvlucht: “Wij vechten, omdat wij het noodzakelijk vinden. Wanneer God het er mee eens is, helpt Hij ons en anders helpt Hij ons niet.”
Dit lijkt mij niet redelijk. Indien God alles leidt door Zijn wil, hoeft u bv. niet naar kantoor te gaan. Wanneer het de wil des Heren is, komt iemand je wel vertellen dat je moet gaan. En als God niemand stuurt…, nu ja, dan neem je maar weer en snipperdag. Dat zou de praktijk zijn.
Heel vaak is het met de mensen zo. Zij houden zich bezig met de esoterie, met hoog geestelijke wijsheid, met geheimscholen tot en met, en zij handelen dan net zo belachelijk als u mijn voorbeeld vond. Als je iets gelooft, moet je er naar handelen. Als je er niet naar kunt handelen, deugt ook je geloof niet. Handelen en geloof moeten ook naar elkaar toegroeien. Zij dienen een zo groot mogelijke eenheid te vormen.
U mag wat mij betreft uren lang spreken over het heerlijk innerlijk oprijzen naar de hoogste sferen, maar ik garandeer u, dat, wanneer u de praktijk daar niet bij heeft, u naar beneden valt en uw geestelijk nekje breekt. Want u kunt niet leven met alleen geestelijke of alleen stoffelijke waarheid. Ook wij in de geest kunnen dat niet. Voor u is de stof het belangrijkst, voor ons de geest natuurlijk. Maar wij leven in een heelal, waarin beide gebieden bestaan met gelijke grondwaarden, gelijke wetten, gelijke bron. Voor beide werelden gelijkelijk hebben wij mogelijkheden tot leven en organen tot waarnemingen gekregen. Wij hebben kracht en bewustzijn, die beide werelden omvatten. Wij moeten met die twee werelden samen werken. Spreek zo hoog en verheven als u wilt. Maar ik zal de mens die in wreedheid gelooft en er naar handelt, altijd nog meer respecteren, dan de mens die druipt van Christelijke naastenliefde, behalve op de ogenblikken dat hij werkelijk wat voor een ander zou moeten doen. Zeker: Esoterie, vrienden. Innerlijke bewustwording: Uitstekend. Maar in feite is er nog iets anders. Want de magie speelt in elk leven een rol, of men dit nu weet of niet. Daarbij speelt juist deze samenhang tussen de werelden van stof en geest, dit evenwicht, een grote rol. U kunt stellen dat de magie hocus pocus is. U hebt dan gelijk, wanneer u geen gebruik maakt van de kracht die in u leeft. Wanneer u leeft en werkt naar beste weten en kunnen, zult u bemerken dat de geestelijke impulsen vaak de stoffelijke schijnen aan te vullen. Als je stoffelijk handelt naar de geestelijke inhoud van je leven, krijg je, wanneer je stoffelijk niet meer weet hoe, van de andere kant de juiste impulsen en zul je verder kunnen gaan. Zodra je geestelijk vastloopt, grijpt de stof in en dwingt je hele bestaan desnoods in een andere baan, waardoor je geestelijk leven voort kan gaan.
Dit is de magie die u persoonlijk beleven kunt. Alle geestelijke beleving, alle werking op dit terrein, stelt u tevens voor een beïnvloeding van uw omgeving. U bouwt aan de hand van geestelijke waarden een invloedssfeer in de stof op, die daarop ook zal regeren. Leven met een juiste en voldoende stoffelijke inhoud bouwt ook geestelijk een invloedssfeer op. Er zijn dan twee krachten die samen gaan. U staat in het midden. Het ene ogenblik denkt u geestelijk. U moet echter werken in de stof. Dan werkt de kracht van de geest door u op de stof.
Bij paranormale genezing hebben wij heus niet alleen te maken met mensen die zo een centje willen verdienen. In zijn beste vorm is het een gebruik van de krachten der magie, waardoor geestelijke en Goddelijke krachten onmiddellijk in de stof ontladen kunnen worden. Zoiets bereik je alleen, als je leeft naar wat je gelooft en in de praktijk brengt wat je zegt. Zodra er een verschil komt tussen het geestelijk streven van de mens en de dingen die hij doet, zal er geen sprake meer kunnen zijn van een reële paranormale genezing.
Bij mediums is het mogelijk, dat zij, ondanks dit, gebruikt kunnen worden, maar dan moet de invloed komen uit de omgeving. Want ergens in de stof moet de kracht zijn die een beroep doet op de geest, zoals er in de geest een kracht moet zijn die op deze roep antwoord geven kan. Dit alles komt niet voort uit uw wereld, of de onze. Het komt voort uit uw wezen met zijn kennen van stof en geest, uit ons wezen met een kennen van stof en geest. Wij ontmoeten elkaar. Deze magie van het leven en het werken, is hetgeen waar het om gaat. Zeker: Er is geen God Die alles voor ons opknapt. Maar ook geen wereld waarin je je gang maar kunt gaan. Wij zoeken naar een werkelijkheid die stof en geest tot een onverbrekelijke eenheid maakt en alles omvat. Daarover kunnen wij nu alleen spreken als kracht en energie, maar ook daarin kunnen wij steeds meer vorm gaan vinden. Dan bezitten wij een waarheid die bepalend is voor ons leven, onze daden en mogelijkheden. Zo gezien is het nemen van een snipperdag niet eens zo kwaad. Wanneer je meent dat God je in alle dingen leidt, moet je die leiding ook aan Hem over durven dragen. Wanneer je meent zelf te moeten streven, moet je dit ook werkelijk doen, stoffelijk en geestelijk. Deze ervaring zal uitmaken wat juist is en wat aan de waarheid beantwoordt.
Misschien lacht u over die idioten die aan magie geloven en streven naar hoger geestelijk bewustzijn. Lach maar. Zonder deze dingen kom je er niet. Zonder het magisch contact met een andere wereld – voor u de onze, voor ons de uwe – is er geen werkelijke vooruitgang op welk gebied dan ook mogelijk. Wat het streven in de geest betreft, dit is alleen werkelijk, wanneer het stoffelijk kenbaar wordt. In dat geval is er niet veel te lachen meer.
De krachten die je in je wekt, zijn onuitblusbaar en onuitwisbaar. Dit is een Goddelijke wet en de krachten zijn Goddelijke kracht. Zozeer is dit wet, dat, wanneer je aan God noch gebod gelooft, je toch alleen reeds door het aanvaarden van een taak in de stof, geestelijk iets tegenover de stofervaring stellen zult. Naarmate stoffelijk de activiteit groeit, zal ook de geestelijke werkzaamheid groeien in dezelfde richting. Zelfs zonder een geloof aan God kan dus dezelfde band ontstaan en dezelfde esoterische beleving plaatsvinden. De intensiteit wordt bepaald door het offer.
U meent misschien dat dit voor ons niet meer geldt. Maar om hier te komen, moeten wij onze krachten geven en vele dingen opzij zetten die in onze ogen toch ook wel heel begeerlijk zijn. Wij weten echter dat wij zonder dit niet verder komen. Onze komst hier heeft voor ons een persoonlijke reden, evenals de komst van u allen. Wat meer is: op ogenblikken als dit staan wij aan twee zijden van de grote kloof van het onbekende, waarin de waarheid schuil gaat.
Wij, vanuit de geest, kunnen u in de stof bereiken. Wij kunnen u zeggen wat u vanuit ons standpunt zou moeten doen. U alleen kunt dit alles in de praktijk brengen. U kunt ons horen en beoordelen, inzicht krijgen in onze wereld, maar u kunt dit alles alleen benaderen vanuit de stof.
Wij handelen naar ervaringen die wij met u opdoen. Wanneer u hetzelfde doet en stelt: deze geestelijke waarheid heb ik erkend, nu moet ik ook zo handelen, dan komen wij als krachten van stof en geest samen. Dan kunnen wij gezamenlijk elk onheil, elke pijn, elk lijden, vervangen door de werkelijkheid. Wij verliezen misschien onze illusies omtrent onszelf en eigen wereld, maar in het samenwerken van stof en geest kunnen wij, ook op uw aarde en op dit ogenblik – wanneer wij de kracht er maar voor op willen brengen – de waarheid zien en het Licht.