2 september 1982
Aan het begin van deze bijeenkomst, als gebruikelijk, moet ik u vertellen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Erg belangrijk dat u zelf nadenkt. Het is beter dat u uw eigen vergissingen maakt dan die van een ander achternaloopt. Ons onderwerp vanavond is de ware leer van Boeddha. Als ik daar wat over wil zeggen, moet ik eigenlijk beginnen met iets anders. U weet allemaal dat de Boeddha geboren is als een prins, prins Siddharta, niet van zo’n machtig vorst, maar van een betrekkelijk klein vorstje, zoals er in India zo velen waren. Hij is opgevoed in de sfeer van het hindoeïsme, dat is ook duidelijk. En hij heeft dus eigenlijk altijd met de verschillende goden en godinnen te maken gehad.
Nu zijn er verschillende richtingen. Er is er een, die gaat uit van Brahman, waaruit de schepper Brahma eigenlijk manifestatie is. De andere goden werden dan voorgesteld uit uitvloeisels van deze persoonlijkheid.
En is er een tweede richting die in de laatste tijd weer een beetje is gaan herleven. Die zegt: de werkelijke alomvattende kracht kennen wij als Krishna. Krishna is de alom vertegenwoordigde, de in allen levende, de alomvattende, ook wanneer hij zich op aarde gemanifesteerd heeft.
U weet dat in de Veda’s daar vele levensbeschrijvingen aan zijn gewijd. De Boeddha is dus eigenlijk opgegroeid in een wereld waarin mystiek, op aarde wandelende goden, plaats waar wijsgeren en dwazen en uitbuiters door elkaar liepen. En elk hof was eigenlijk wel een vergaderplaats van dergelijke mensen. Er zaten de brahmanen. U weet het; een brahmaan geef je dus aalmoezen, ook wanneer hij ze niet nodig heeft, want dan zal Hij uit zijn wijsheid ze wel verder geven. Maar ja, die mensen waren geleerd en dus vergeetachtig. En wanneer we dit allemaal bekijken, dan is duidelijk dat, zodra die jonge prins eigenlijk een beetje verder gaat trekken, met de ossenwagen erop uit en zo, dat hij geconfronteerd wordt met een wereld waarin al die legenden ergens schijnen te leven, maar je weet niet hoe.
Hij wordt inderdaad geconfronteerd met lijden, bedelaars die lijden, ze maken er vaak een beroep van daar. Hij wordt geconfronteerd met de dood, nou, dat is ook iets wat veel voorkomt daar; wat vroeger nog veel meer voorkwam dat iemand langs de straat stierf of zo. En voor zichzelf kan hij dat niet helemaal rijmen met al datgene wat hem dus is bijgebracht ten aanzien van zijn eigen rechten en zijn eigen hoogheid. En hij probeert oorspronkelijk eigenlijk om Brahmin te worden, zelf was hij dus van de kshatriya, dat is weer een andere kaste. En in die poging, iets wat altijd kan hoor, je kunt altijd een brahmaan worden, wanneer je namelijk waardig bent om de wijsheid te bevatten en kunt leven daarnaar, dan zul je waarschijnlijk ook wel door de brahmanen worden aanvaard onder bepaalde omstandigheden.
Zo is zijn eerste benadering eigenlijk de lering van de brahmanen, maar vergeet niet, die is erg formalistisch. Dat voldoet niet en hij gaat het zoeken bij de mystici, bij de verschillende vormen van yogins. Maar die zijn ook heel vaak te zeer in zichzelf verzonken en daardoor tegenover de buitenwereld hard op een manier die hij niet kan verwerken. Hij gaat verder en wordt een tijd leerling van een natuurmagiër. Die had je ook veel in die tijd.
Hij ontdekte dat een groot gedeelte van die magie berust op trucjes en op suggestie en dat daarnaast bepaalde gaven wel gebruikt worden. Voor hem is eigenlijk die hele gang – hij heeft in het geheel geloof ik zoiets van een veertien of vijftien leermeesters gehad – eigenlijk niets anders dan een voortdurende reeks van teleurstellingen. Hij wordt elke keer geconfronteerd met het onjuiste. En wanneer we de ware leer van de laatste Boeddha, want er zijn er velen, dat weet u, dus willen bezien, dan moeten we ons heel goed voor ogen stellen, dat dit nooit de formele leer kan zijn zoals hij nu wordt uitgedragen door velen.
In de tweede plaats, al deze verschillende leermeesters schermen met grote zekerheden, ook ten aanzien van hergeboorte, hiernamaals en wat dies meer zij. Daaraan ontlenen zij macht. Maar al heel snel heeft de leerling begrepen dat ze er zelf minder in geloven dan degenen die ze daardoor beïnvloeden. Het resultaat is dat hij ook eigenlijk zeer vaag is met zijn uitspraken.
Zijn werkelijke leer kun je misschien heel eenvoudig samenvatten. Ik zeg misschien, want er zullen velen zijn die er bezwaar tegen maken.
Het eerste is: Wees onthecht. Wie bezit heeft, wordt erdoor bezeten. Daarom bezit niets, opdat je vrij zult zijn.
De tweede leer is: Je mag de mensheid liefhebben, maar niet de mens. Want wie de mens liefheeft, vergeet de mensheid. Wie deel is van de mensheid echter, heeft allen gelijkelijk lief.
Wees onthecht en ken mededogen met allen, maar gebondenheid aan niemand.
De volgende conclusie die hij trekt, is eigenlijk een heel simpele: Wanneer de waarheid vrij maakt, zal eenieder die mededogen heeft, anderen willen bevrijden. Deel met hen al wat je bent en wat je hebt. Zo alleen kun je waarmaken wat aan de hoogste kracht in je leeft. En het wonderlijke is dat men daar later hele, hele verhalen omheen heeft geweven, dat er filosofieën aan zijn verbonden, waarbij je zegt: ach, mensen, het is zo mooi.
Was de Boeddha nu iemand die zo mooi sprak? Hij was zeker niet – dat moeten we heel goed begrijpen – een florissant spreker. Hij was wel een persoonlijkheid die grote invloed had op de mensen. En dat kwam door de sereniteit die hij bezat. Niets kon hem werkelijk van zijn pad brengen, niets kon hem van zijn stuk brengen, niets kon zijn innerlijke rust verstoren. Of hij nu werkelijk – u kent al die verhalen – of hij nu werkelijk door de boze is verzocht en drie malen. We kennen dat verhaal ook van andere grote godsdienststichters. Het lijkt een beetje of men daar eerder met symboliek werkt dan met de werkelijkheid. Wanneer we de wonderverhalen horen, ach, het is precies hetzelfde. Het kindeke Jezus maakt kleiduifjes en die vliegen weg, nietwaar. De jonge Boeddha schiet een pijl in de lucht. Waar de pijl de aarde treft, ontstaat een stroom. En wie in die stroom baadt, is van alle zonden bevrijd. Het zijn allemaal van die legendes. De werkelijkheid van Boeddha is eerder een wat dichterlijke bijna.
Als u een parallel zou moeten trekken tussen de ware leer van de Boeddha en een ware leefwijze van het christendom, ach, dan denk ik eerder aan de franciscanen in hun eerste fase en aan Franciscus van Assisi, dan aan Jezus bijvoorbeeld, of aan al die grootse dingen die men ons vertelt over de heiligen en de paus.
Want de Boeddha is in zekere zin een dichter, niets bijzonders. Het maken van gedichten behoorde in zijn tijd tot één van de vele, zeg maar, kunsten, waarin je zelfs onderwezen werd. Iemand die aan het hof was, moest ook wel een gedichtje kunnen maken en kunnen appreciëren. Zoals velen ook een instrument moesten leren bespelen.
Een deel van zijn meest beroemde aanspraken, toespraken, neemt u mij niet kwalijk, zijn dan ook wel eigenlijk dichterlijke gelijkenissen. Daarbij heeft hij ongetwijfeld veel ontleend aan de leermethodiek die de brahmanen gebruikten in zijn tijd. En dat is dus citaten geven of gelijkenissen geven uit bijvoorbeeld de Veden en de Bhagawad Gita en verschillende andere. En dan op grond dáárvan een soort verhaal borduren, waarvan de moraal eigenlijk het belangrijke is.
Hij is als zwerver in het begin niet bepaald geliefd, dat zult u ook begrijpen. En misschien dat het hem ook daardoor veel gemakkelijker wordt om een zekere afstandelijkheid te ontwikkelen. Aan de ene kant gaat hij met iedereen en alles om. Hij wordt verwacht voor een grote toespraak, het klooster van de drie bomen, een stuk grond wat hij cadeau heeft gekregen van een koopman, die het met zijn leerlingen eens is, maar de praxis te zwaar vindt – bij het christendom ook veel voorgekomen.
Maar dan gaat hij rustig, gaat hij bij een, zeg maar, prostituee, een courtisane zeiden ze dan, gaat hij rustig op de veranda theedrinken. Hij was wel zo verstandig dat hij niet met haar naar binnen ging. Op de veranda theedrinken, dat kon best vond hij.
Dat zijn dingen die kun je eigenlijk niet goed begrijpen. Dan zeg je: die man moet erg aardig zijn geweest. Maar diezelfde man die kon ook met de rover, zelfs met een Shiva die rituele moorden wilde plegen, daar kon hij heel rustig praten.
Hij verwierp niemand. En hij geloofde ook dat die kringloop, die bij vereerders in het hindoeïsme zo’n ontzettend grote rol speelde – u kent het, het rad des levens en de rest overgezet vooral in het lamaïstisch boeddhisme later. Hij dacht dat dat nou eigenlijk maar iets was, nou ja, een doekje voor het bloeden. Hij dacht, er zal misschien wel een reïncarnatie zijn, maar waar maak je je druk over?
Wie nu goed leeft, hoeft zich over later niet te bekommeren. Maar wie zich over later bekommert, zal nu nooit goed leven. Misschien ook voor sommige mensen die hopen de eeuwige zaligheid te verdienen een goede tip. Wees niet te veel met de eeuwige zaligheid bezig, leef vandaag zo goed als je kunt. Dat is veel belangrijker.
De werkelijkheid die hij de mensen voorhoudt, komt altijd weer neer op: Geen bezit. Wees nederig. Niet omdat je minder bent dan een ander, maar opdat een ander zich niet jouw mindere voelt.
Zijn aanspraak op bezit is eigenlijk, ja, een mens moet een plaats hebben om zijn hoofd neer te leggen… En als we met velen zijn, dan hebben we een plaats nodig, waar we dat kunnen doen. We mogen wel een stuk grond hebben of een woning of iets anders, mag best. Maar het mag niet geëxploiteerd worden.
Hij verzet zich regelrecht tegen de toch wel zeer gebruikelijke reeks van gebedenmantrams dan hoofdzakelijk. U weet wat een mantrum is of niet? Een mantram, een van degenen die u zeker kent, heeft u wel eens gehoord van de Krishna volgelingen. Hare Krishna, Hare Krishna, Hare Krishna et cetera. Hare Hare, Krishna, Krishna, enzovoorts, met een gebroken ritme dus.
Dat is als het ware een spreuk die ten doel heeft je te onthechten. Het brengt je bijna in slaap, in een soort semi-trance, maar daardoor gebeuren er dingen. Men had brahmanen die dus ook bepaalde delen voorlazen en van die mantra’s en spreuken opdreunden en daardoor die gevolgen inderdaad voor degenen die daar deel aan namen, wel tot stand wisten te brengen.
Maar wat zei nu de Boeddha zelf? Hij zei: Wanneer we afhankelijk zijn van de woorden en de magie van anderen, zijn we zelf niets. Om ons op te lossen in het niets, moeten we eerst zélf in staat zijn, het niet-zijn te aanvaarden. Het klinkt krankzinnig natuurlijk, maar het is niet belangrijk wat je bent en dat je bent. Wat je bent dat maakt zichzelf wel waar, maar de belangrijkheid moet wegvallen.
En als we het hele leven van de Boeddha nagaan met alle legenden daaromheen, zoals van Ananda, de lievelingsleerling, dan worden we altijd weer geconfronteerd met diversiteit, maar gelijktijdig ook met een zekere vaagheid. De zekerheid hebben latere filosofen er wel ingebracht. Wat dat betreft, Lama’s hebben ontzettend veel inkomsten voor hun kloosters verworven door het opdreunen van spreuken en mantra’s tegenover de gelovigen, zelf niet wetende vaak wat ze betekenen, terwijl hun leermeester die ze zeggen te volgen, juist dit gebruik verworpen had.
Dus kijk goed, probeer te begrijpen wat er gaande is. En je zult zien dat misschien nog de eenvoudigste methode van denken in de buurt komt van bijvoorbeeld bepaalde orden van boeddhisten zoals die van Sri Lanka, in Ceylon dus. Deze zeggen: Er zijn geen zekerheden buiten deze dat wij bestaan. Dat heeft de Boeddha ook gezegd. Alles kan zich aan ons tonen in vele verschillende vormen van begoocheling. Iets wat ontleend is aan de Hindoe-leer, zoals u begrijpt. Maar de begoocheling is datgene waardoor wij alleen getroffen worden, wanneer wij het beschouwen. Beschouw de begoocheling niet, beschouw de waarheid van je eigen zijn. Bind je aan niets, laat je door niets afleiden van dat ene: juist en waarlijk jezelf zijn. Geen belofte voor een hiernamaals of een voortbestaan. Geen grote verhalen over het ontkomen aan een keten van incarnaties. Het enige wat hij zegt is: Wanneer je de juiste weg volgt, wanneer je de juiste kwaliteiten ontwikkelt in je wezen, dan komt er een ogenblik dat je werkelijk vrij bent.
Dan kom je, zoals men dat dan zo mooi zegt: in het Nirwana. Maar wat is Nirwana? Nirwana is het zijnde‑niets‑zijn. Een bestaan dat geen bestaan of besef van zichzelf meer heeft. Niet een hemelwereld. Een opgelost zijn. Dit opgelost zijn, is hetgeen wat hij verkondigt als het enige wat nog voortbestaan rechtvaardigt. Al het andere is een droomwereld, het is een gedreven worden door illusies. Uit zijn achtergronden is dit alles te verklaren.
Je hoeft heus niet te bedenken dat de Boeddha dit of dat dan wel gedaan of gezegd zou hebben. Er zijn heel veel dingen aan hem toegeschreven, dat weet ik wel. Enkele ervan zijn waar: Zoals de gelijkenis van de olifant. Iemand zei: dit is dan toch de werkelijkheid. Toen zei hij: ach, als je vijf blinden bij een olifant zet en de een voelt de staart, zegt die: dat is de werkelijkheid; de ander voelt de slurf en zegt: nee, dat is de werkelijkheid; hij voelt een poot, hij voelt een flank. Ieder omschrijft de werkelijkheid, maar niemand ziet hem. Op een dergelijke eenvoudige manier, ik kan het niet simpeler zeggen, is alles afhankelijk van jezelf. De ware leer zoals Boeddha die aan zijn leerlingen heeft gebracht, zoals hij die op zijn eerste zwerftochten heeft verkondigd, zoals die hij zelfs aan het hof van een radja later wel verkondigd heeft, komt altijd weer terug op dit: Alles is relatief. Het is of Siddhartha, de Boeddha, eigenlijk de relativiteitsleer allang ontdekt heeft voor Einstein. Hij zegt: Alles is wel zoals je ziet, maar alles is méér dan je ziet en daardoor anders dan je kunt bevatten, daar komt het op neer.
Waarom zou je je dan binden aan je gewaarwording? Want wanneer ik weet dat wat ik gewaar word toch geen beeld van de werkelijkheid geeft, dan kan ik beter werkelijkheid in mezelf zoeken. Dat de meester ongetwijfeld – en dat heeft hij ook waarschijnlijk weer geleerd van de heilige mannen bij wie die in de leer is geweest – begreep dat er een zekere eenheid bestaat, blijkt wel uit een lering die hij gegeven heeft toen hij in Poona was. Toen zei iemand namelijk: Maar wat moeten we doen wanneer de tijger ons besluipt of de slang ons dreigt? Toen zei hij: Niets. Vrees niet, haat niet, besef: deze vorm bestaat nu voor mij en ik aanvaard haar zoals ze is. En je kunt voorbijgaan en de slang zal niet toeslaan, de tijger zal je niet bespringen; en wanneer hij op je pad staat, zal hij terzijde gaan, opdat je verder kunt gaan. De eenheid van alle dingen is één van de kernen van die hele leer zoals die wordt verkondigd.
De delen die we zien, zijn niet de werkelijkheid. Wanneer je een tijger ziet, zegt hij tegen een leerling, weet je niet of het een tijger is. Zegt de ander: ja, dat kan een van mijn voorvaderen zijn. Zegt hij: dat weet je ook niet. Je weet niet wat het is, buiten dit ene: Het behoort tot de wereld, zoals ik die ken en dus tot mij. Dat dus, dat is de meeste juiste vertaling die ik kan geven, begrijpt u? Want ik moet het allemaal omzetten.
En daarmee maakt hij eigenlijk duidelijk waarom voor hem het leven gebonden is aan wetten. Waarom hij innerlijke regels, die regels van onthechting, van rechtvaardigheid, van eerlijkheid en dergelijke allemaal, mededogen vooral ook, waarom hij die voorlegt.
Zij zijn de eigenschappen die je nodig hebt om alles te kunnen aanvaarden zonder het te willen omschrijven. Het is de enige weg naar een werkelijkheid die er voor een mens bestaat. Later heeft men daar enorme wetgevingen van gemaakt. Ach, u weet hoe het ging. In het judaïsme was er de kwestie van de tien geboden. De joden hebben er een hele Thora bijgemaakt. En toen de christenen de tien geboden overnamen, moesten ze deze ook aanvullen met de vijf geboden van de heilige kerk. Want ieder zoekt de geboden zo te richten dat ze zijn eigen bestaan als het ware belangrijk maken en onderstrepen. Maar die ware leer stelt juist dat je bestaan nooit belangrijk kan zijn. Het is niet een kwestie van: ik ben nederig, al heb ik een hoge rang. Het is een kwestie van: ik heb geen rang; maar omdat ik in eerlijkheid iedereen wil aanvaarden uit mededogen, iedereen wil dienen, zal ik waar zijn, maar ik zal ook nederig zijn, want zonder die nederigheid kan ik een ander niet dienen. Maar ik kan nooit boven een ander staan. Wanneer ik een verantwoordelijkheid op mij neem, dan kan dat voortvloeien uit de behoefte van een ander, maar ze mag nooit voortvloeien uit mijn eigen wezen.
Ja, waarschijnlijk had u heel wat anders verwacht. Misschien had u alle verhalen en overleveringen omtrent de Boeddha verwacht zoals ze zijn neergeschreven. Misschien zelfs had u verwacht dat ik er grote filosofen bij had gehaald, Milarepa had geciteerd en anderen. Maar dan zou ik in de fout vervallen, die de Boeddha zijn leerlingen steeds weer zei vooral te vermijden. Niet de stem van de ander, maar het besef van je wezen; en door het besef van je wezen, je besef van de wereld, bepaalt wat je bent, moet zijn en hoe je moet zijn.
Geen filosoof kan je wijzer maken, wanneer hij je dwingt in een bepaalde richting. Slechts wanneer wat de filosoof brengt voor jou de onderstreping is van al datgene wat in jezelf leeft of een andere belichting van zaken die je in jezelf al kent, dan en niet eerder dan op dat ogenblik kan hij betekenis hebben.
Toen Gautama Boeddha Siddhartha eindelijk dan aan het hof van een vorst was verschenen die hem overigens al meer dan een jaar voor die tijd had uitgenodigd, maar hij zei: het is de tijd niet, ik heb andere dingen te doen. Toen vroeg deze vorst de meester: Wat is de grootste wijsheid? De Boeddha zweeg. Toen voelden ze zich eigenlijk toch wel een beetje genomen. Ze dachten: die man neemt ons te grazen. En toen zeiden ze: Waarom spreekt u niet, meester? Toen zei die: Omdat de grootste wijsheid is te luisteren naar de wereld en jezelf te beseffen. Dat is de ware leer. Helemaal niet zo ingewikkeld.
Mensen die een meester volgen, ach, ze maken er heel gauw een systeem van. Ik heb u verteld dat ik een parallel meen te vinden tussen de mysticus, het was ook een mysticus, Franciscus van Assisië, en de Boeddha, zeker de jonge Boeddha. Misschien mag ik erop wijzen dat Franciscus al heel gauw uit het bestuur van zijn eigen orde werd gezet, namelijk op de tweede vergadering van alle leden van die orde, nadat ze door de paus was goedgekeurd. U zult zich afvragen waarom? Ze zeiden: ach, hij is heilig, maar hij heeft geen verstand van zaken.
En wanneer de Boeddha niet op een gegeven ogenblik verdwenen zou zijn, dan denk ik dat er onder zijn volgelingen eveneens zouden zijn geweest die zeiden: ja, luister, hij is de meester en we zijn hem alle respect verschuldigd die een chela aan zijn meester verschuldigd is, maar, zouden ze erbij zeggen: hij is te heilig, hij heeft geen begrip van zaken en daarom moeten wij de regels stellen. Dat ze daarbij dan de werkelijkheid uit het oog verliezen, och, dat gebeurt zo vaak. In Rome wordt de zetel van Petrus nog steeds bewaard. Alleen is het wel zo dat het oudste stukje ervan waarschijnlijk later Romeins werk is uit 300- 350 na Christus. Nou, toen was Petrus allang sleutelbewaarder geworden van de hemelpoort. En het meeste werk wat eraan zit dat stamt dus uit 800, en er zijn reparaties aan te wijzen uit waarschijnlijk 1300 tot zelfs 1700 toe. Toch zeggen ze dat het de stoel van Petrus is.
Kijk, wanneer u kijkt naar de leer van het boeddhisme zoals ze in deze dagen wordt gebracht, dan hebt u ook te maken met iets dergelijks. Denkers en leerlingen hebben gezegd: We moeten regels stellen, we moeten de zaak juist formuleren. Men heeft er eigenlijk een ingewikkeld geheel van gemaakt. En iedereen is op zijn beurt bezig geweest om de zaak op te lappen, te versterken en te verfraaien. En wanneer je er nu mee wordt geconfronteerd, zeggen ze: dat is de leer van de Boeddha. Vergeet het maar. De leer van de Boeddha was zoals de leer van Jezus en uiteindelijk zelfs zoals de leer van Mohammed: Eenvoudig. Ze was niet zo veel omvattend. Ze ging op de innerlijke mens af, op de relatie tussen de mens en de kosmos, zeg maar. Tussen de onbekende godheid en het ik, dat zich daar toch ergens deel van weet. En al het andere, ach, dat is bijkomstig.
De volgelingen, de volgelingen maken er altijd een ingewikkeld systeem van. Met wetten, hoe je je moet gedragen. Ze hebben allemaal de neiging om boeken te schrijven over ‘de wijze waarop een wellevend mens zich dient te gedragen’. De Boeddha boerde rustig als hij dat wilde. En er zijn gevallen bekend dat hij in het openbaar zijn behoefte deed, dat iemand wel eens vroeg: schaam je je niet? Toen zei hij: waarvoor? Toen zeiden ze: nou, voor wat u doet. Toen zei die: Is dat deel van de illusie die ik leef? Dan zal ik die illusie aanvaarden zolang als ze me kan overweldigen. Maar ín mijzelf ontken ik haar, dus gebeurt het niet werkelijk. Nou, dat was zíjn visie. En daar hoort u niets over. Er zijn maar enkele verhalen van overgebleven en niet veel. En die worden meestal vergeten. Alleen bij de magiërs; en daar hebben ze dan weer een bezwerende betekenis.
Maar begrijp één ding en als u het niet erg vindt, dan voeg ik er even iets van mijzelf aan toe. En dan mag u zeggen wat u juist en onjuist vindt in het betoog.
Eenvoud betekent vooral alles herleiden, alles herleiden tot datgene wat in jezelf bestaat en wat voor en vanuit jezelf beleefbaar is. Het betekent dat je niet probeert de zaak te formuleren en te concretiseren, maar dat je probeert de dingen te zijn en te leven.
Alle grote geestelijke meesters proberen je dat bij te brengen. Ze zeggen: Onttrek je in’s hemelsnaam aan al die illusies om je heen, inclusief de illusies van je eigen belangrijkheid, onmisbaarheid en wat dies meer zij. Wees maar eenvoudig jezelf, maar zoek dan in jezelf voortdurend te erkennen dat je deel bent van alles wat je ontmoet. Dat deel zijn, dat is iets dat voor ons natuurlijk niet zo makkelijk is. Maar wanneer we het eenmaal beseffen dat we werkelijk deel zijn van alle dingen, dat er niets kan bestaan wat voor ons kenbaar is dat ook niet ergens in en voor ons bestaat, dan is het niet zo moeilijk meer om eerlijk te zijn. En dan heeft het ook weinig zin om bezitterig te zijn; het is deel van je en anders zou er het niet zijn.
En dan kun je onthecht zijn, dan kun je oprecht zijn, dan kun je mededogen hebben, want al wat in die wereld gebeurt, slaat op jezelf terug. Dan kun je alle wegen volgen die nodig zijn om te komen tot een werkelijke bereiking, zo simpel is het. Maar die eenvoud veronderstelt eerst dat we erkennen dat alles deel is van onszelf. Ook de slang die ons misschien giftig bedreigt. Ook al die mensen die we afkeuren, omdat ze anders zijn of anders doen, omdat ze zich niet houden aan de regels of wat dan ook, zijn allemaal deel van onszelf.
Niets in die wereld kan voor jou bestaan, wanneer het niet in je bestaat. Niet omdat er niets buiten je bestaat, maar doodgewoon omdat alles wat je erkent een deel is van je persoonlijkheid. Dat betekent een band met alles wat er is. Wat je ziet is er misschien niet zoals jij het denkt te zien, maar het bestaat. Maar zoals jij het denkt te zien, is het deel van jezelf. Verwerp het niet, begeer het niet, beschouw het eenvoudig als een deel van je eigen wezen. Dan sta je heel dichtbij: heb uw naaste lief gelijk u zelf.
Kijk, op die manier meen ik dat het juist is – maar wie ben ik om het te menen, nietwaar, u kunt een andere mening hebben – maar meen ik dat het juist is om over de ware leer van de Boeddha te benaderen. De terugkeer tot de eenvoud. Niet de complexiteit van de leer, de terugkeer tot het deel zijn der dingen en juist daardoor vrij zijn van de beheersing door de dingen. Het erkennen dat jíj het bent die je wereld projecteert zoals je hem meent te ervaren; en juist daardoor vrij worden van de illusie dat die wereld manipuleerbaar is of dat je zelf invloed hebt. Maar gewoon begrijpen dat je door jezelf te zijn je wereld aanpast aan wat je bent, totdat de grens van je wereld verdwijnt en daarmee de grens van je eigen wezen. En dat is het voornaamste wat de Boeddha werkelijk aan zijn eerste leerlingen heeft voorgelegd.
Dat is de essentie, waaruit al die wijsgerige beschouwingen, al die studies, al die regels zijn voortgekomen. Ze zijn voortgekomen uit het onbegrip voor de waarheid, die meer van de mens vergt en bereid is om te geven. Want de waarheid dienen, de toestand van werkelijke onthechting bereiken, dat betekent ook je eigen ik-beeld offeren aan de totaliteit waaruit je bestaat. En juist dat kan een mens niet. Hebt u commentaar?
Ja, moet ik uit die stilte opmaken dat u teleurgesteld bent of dat u het niet met mij eens bent of dat u na wilt denken? Nadenken, ja, dat lijkt mij het beste. En mag ik een raad geven?
U zit nu hier en als u gekomen bent omdat u geïnteresseerd bent in de ware leer van Boeddha, dan moet u zich toch de moeite eens getroosten om wat boeddhistische geschriften te lezen. Maar dan met wat ik u verteld heb in uw achterhoofd. U zult dan zien dat u alles, alles steeds weer kunt vereenvoudigen. En als u die vereenvoudiging ver genoeg doorvoert, dan komen we op die oude Krishna-mystiek terecht, die ook op de prins Siddhartha ongetwijfeld grote invloed heeft gehad in zijn eerste ontwikkeling.
In alle dingen is de ene kracht. Alle dingen zijn uit de ene kracht. Ze zijn manifestaties van de ene kracht. En daarom is alleen de aanvaarding en beleving van de ene kracht voldoende, niet de omschrijving, niet het begrip ervoor, maar het innerlijk één zijn ermee.
Nu, daar wil ik het dan maar bij laten. Dan krijgt u na de pauze een andere spreker. De meesten weten hoe dat gaat. En daar kunt u dan altijd nog vragen stellen. En wat mij betreft, ik heb geprobeerd u de essentie te geven.
Wanneer je de werkelijkheid niet aankunt, probeer haar dan met een zo zuiver mogelijk beeld van onbestemdheid aan te vullen tot je haar kunt verteren, kunt aanvaarden. Dan zul je zien dat de werkelijkheid blijft doorklinken, terwijl al het onbestemde wat je erbij hebt gevoegd, langzaam maar zeker evaporeert. De werkelijkheid is het enig onveranderlijke, onvernietigbare, dat blijft bestaan, wanneer alle manifestaties die men wereld en kosmos noemt, zijn vergaan.
En er is maar één werkelijkheid en daaruit zijn alle andere dingen afgeleid. Wie terugkeert tot die werkelijkheid, hoe dan ook, vindt in zichzelf steeds meer van die werkelijkheid; zal steeds minder de behoefte hebben haar aan zich te onderwerpen door haar te omschrijven of te ontleden, maar zal er steeds meer kracht uit putten door er één mee te zijn.
Vragen.
Kunt u zeggen: heeft de Boeddha door het verlaten van zijn vrouw, zij het om een hogere reden – het dienen van het geheel en niet van het afzonderlijke – zijn vrouw niet ook in moeilijkheden gebracht?
O, gezien haar eigen positie, waren die moeilijkheden niet onoverkomelijk, maar emotioneel dus groot, ja.
Of is het juister om te stellen dat iemand nooit rechten heeft, ook al zijn mensen gehuwd?
Laten we het heel simpel zeggen: Zolang je een huwelijk beschouwt als een contract, vloeien er verplichtingen uit voort. Wanneer het een kwestie is van liefde, werkelijke liefde voor de ander, betekent het dat je de ander vrij laat. En iemand die werkelijk van vogels houdt, die zet ze niet in een kooitje, tenzij het niet anders kan. Dat is toch duidelijk. Dat betekent dus dat wanneer je werkelijk iemand liefhebt nooit die ander zult binden tegen diens wil en ontwikkeling in. En als we aannemen dat er een redelijke liefde was tussen de Boeddha en zijn vrouw, dan zal ze gedacht hebben: het is jammer, maar ik ben schijnbaar zo ver nog niet. Laat hem maar gaan.
De officiële huwelijkswetgeving verschilt nogal wat natuurlijk van de …
Kijk, wanneer je de huidige huwelijkswetgeving goed bekijkt, dan meen ik dus dat menige scheiding voorkomen wordt door overwegingen ten aanzien van mogelijke elementen. En dat betekent dat de scheiding niet gezocht wordt vanuit een werkelijk innerlijke behoefte, maar alleen vanuit een andere vorm van ik-bevestiging dan we tot nu toe kenden. En wie zijn ik moet bevestigen door een huwelijk of op andere wijze, die is nog niet ver genoeg om te begrijpen dat hij door zichzelf te zijn, zichzelf dienstbaar kan maken aan anderen, zonder door anderen ooit gebonden te zijn, omdat hij zichzelf waar blijft maken uit datgene wat hij in zichzelf erkent. Met andere woorden, ik vind jullie huwelijkswetgeving eigenlijk krankzinnig. En ze kan toch alleen maar bestaan in een maatschappij, waarbij ze uitgaan van een ideaal mensbeeld dat niet bestaat.
Wist u dat bij vogels echtscheiding ook voorkomt? Er zijn paar‑vormende soorten. En dan op een gegeven ogenblik ziet zij een jongere, mooi en glanzend in de veren en daar knikt ze eens vriendelijk naar en dan komt er een ogenblik dat die minnaar dus op een gegeven ogenblik probeert om in haar nest te komen. Ja, dat is gebruikelijk, nietwaar? En dan begint dus de officiële partner een gevecht. En als hij het verliest, wat doet hij dan? Nou, dan gaat hij alsjeblieft bedelen of hij er nog bij mag. Dan doet hij net als een klein onbeholpen vogeltje, zo, weet u wel, die vleugeltjes zo, bekkie open, wahwahwahwah, onderwerpingsgebaar. En dan op een gegeven ogenblik zegt die minnaar: ach, barst maar, zolang als die in haar nest blijft liggen. Dan zegt die minnaar, als het dat is, en die begint een nieuw nest te bouwen en die vertrekt met zijn wijfie. En dan zit de ander te treuren over wat hij verloren heeft totdat zijn oog weer valt op iets attractief wat nog niet gebonden is en waarvan hij dus de echtgenoot denkt aan te kunnen. En als je dat bekijkt, de mensen zeggen altijd: Er is een groot verschil tussen mens en dier. Wat dat betreft moet ik dus zeggen: als u dat aanneemt, dan vertonen toch zeer veel dieren zeer menselijke trekjes. Het is maar hoe je het bekijkt. Waarmee ik hopelijk duidelijk heb gemaakt dat voor mij liefde, menselijke liefde iets verder moet gaan dan het contract. En zolang het alleen maar een contract is of een attractie op een bepaald niveau, dan is het volgens mij eigenlijk het huwelijk niet waard. Maar ja, in uw maatschappij is het anders. Maar ja, voor mij mag u. Ik heb er geen bezwaar tegen.
Kunt u zeggen als de persoonlijkheid in het Nirwana opgelost is, in het niets of hoe we het ook willen noemen, is er dan alleen maar ‘besef zonder grenzen’ of is er toch nog een soort persoonlijkheid stilletjes aanwezig? Ik denk o.a. aan Gautama Boeddha die aan de ene kant opgelost zou zijn; aan de andere kant horen we hier dat op de Wessac-feesten altijd de Boeddha en soms Mohammed en Jezus aanwezig zijn.
O, dat zou er dus op wijzen dat hij toch nog niet opgelost is. Kijk, als ik volledig opgelost zou zijn, zou ik het kunnen zeggen. Maar als ik het zou kunnen zeggen, zou ik het niet zeggen, want dan zou ik hier niet zitten. Dus u vraagt mij iets te zeggen waar ik niets van af kan weten. Maar ik heb het gevoel dat er iets van wat je bent, aanwezig blijft. Kijk, je kunt een stukje op zijn plaats leggen in de legpuzzel en dan wordt het deel van een geheel, maar het blijft datzelfde stukje. En dan kan ik mij voorstellen dat wanneer het geheel niet volledig kan worden, omdat andere stukjes zoek zijn, dat zo’n stukje zegt: nou, dan ga ik maar wel even kijken. Maar dan als een vertegenwoordiger van het geheel en niet meer als een ik-heid op zichzelf. Zo zou het kunnen zijn, maar ik weet het niet zeker.
Maar kijk, er zijn mensen die…, mag ik? Ja, dat is heel gek. Dan komen ze bij je en zeggen ze: ja, je bent nu dood, heb je God ontmoet? Dan zeg ik: ja, ik heb hem beleefd. Hoe ziet hij eruit? Dat weet ik niet. Waar is hij dan? Weet ik niet. Jij weet ook niet veel! Ja, dat weet ik… Vinden ze gek. Dat is nou precies hetzelfde als je tegen een microscopisch stofje zegt: Vertel mij even wat de zon is. Dat kun je toch niet? Hoe kun je vanuit het minimale dat je zelf bent, het grootst denkbare zelfs maar, vergelijken met een werkelijkheid die alomvattend is. Gaat niet. En daar zitten we allemaal nou tegenaan te hikken.
Ze hebben mij eens een keer gevraagd: Kunt u een omschrijving geven van God? Ik zeg: Ja, God is de naam die we gebruiken voor datgene, waarvan we voelen dat het er is, zonder te weten wat het is.
Ja, maar wat denkt u dan van godsdienst? Ik denk, nou, de meeste mensen gebruiken een godsdienst om zichzelf te dienen in de naam van de god die ze zeggen te vereren zonder dat ze weten of die bestaat. Zegt iemand: Wat denkt u dan van vroomheid? Ik zeg: zolang vroomheid een overgave is aan het onbekende, zal ik er eerbiedig voor buigen. Helaas is het meestal een zelfverheerlijking die in de vorm van nederigheid zich uiteindelijk bezighoudt aan het onderwerpen van anderen aan eigen liefhebberijen. Dan zeggen ze: wat bent u cynisch. Dan zeg ik: hebben jullie we eens echt naar de mensheid gekeken? Kun je dan anders zijn, wanneer je de waarheid zoekt?
Wanneer je de waarheid zoekt in de menselijke wereld, word je geconfronteerd met een zee van denkbeelden die gebaseerd zijn op minder dan een dozijn feiten. En wanneer je dan die denkbeelden aantast, omdat je meent dat de feiten belangrijk zijn, ben je cynisch. Nou ja, ik breek vaak veel af, dat geef ik graag toe.
Maar per slot van rekening, als je een oud meubel hebt dat door zevenentwintig verschillende geslachten, zevenentwintig keer geverfd is en je wil de oude lijm en het mooie hout weer terughebben, dan zul je eerst de verf eraf moeten slopen… Slopen, ik kan het niet anders noemen. En zo is het nu met de mensheid. De mensheid is op zichzelf een heel goed iets. En de mensen zijn in beginsel heus niet zo slecht als u schijnt te denken. Maar omdat ze zoveel gedragscodes hebben ontwikkeld, die niet passen bij wat ze zijn, omdat ze zichzelf voortdurend overgoten hebben met nieuwe lakverven die ze moraliteit noemen en voortdurend verder zich hebben verwijderd van hun eigen mogelijkheden, moet je wel met een zekere hardheid zeggen dat de oervorm wel goed is, maar dat je verdorie eerst al die vernis eraf moet slopen. Al die extra’s, die namaak-barok, die eerder grotesk is.
De god die ze u prediken, lijkt vaak meer op een duivel, heeft u daar wel eens over nagedacht? Hij is willekeurig, hij is toornig, hij is wraakzuchtig. Nou kijk, als je mij nu vertelt dat die eigenschappen goddelijk zijn, dan zeg ik: als de tegenstander het tegendeel is, zou ik toch wel eens kennis met hem willen maken. Ja, je komt er gewoon niet tussen hoor.
Ik bedoel, iedereen begint met een eigen ideetje van de waarheid, dan vormen ze een trust, dan noemen ze dat de enige waarheid en vanaf dat ogenblik heb je met je fikken maar van de redelijkheid af te blijven.
Nee, ik ben er eerlijk van overtuigd dat wat gebeurt met de waarheid precies hetzelfde is wat er gebeurt met een politicus die voor de t.v. komt. De zaak wordt zwaar geschminkt, de zaak is goed voorgekauwd en daardoor lijkt het spontaan, en dan hoor je veel mooie dingen, maar de werkelijkheid, daar kom je niet achter. En dan zeg ik: als ik de waarheid in mijzelf kan zoeken, ja, waarom niet, nietwaar. Per slot van rekening, iedereen kan denken dat hij mij kent, – ja, jullie niet, hoor, ik ben dood, dus jullie kennen me niet, maar als jullie boven komen, dan leer je mij misschien wel kennen, nietwaar, maar dan ken je me nog niet, hoor, maar ik ken mijzelf. En wat meer is, ik heb veel fouten, maar ik ben eerlijk genoeg om tegen mijzelf te zeggen wat ik zelf ben. En dan vind ik daar een heel klein korreltje waarheid.
Kunt u ook iets zeggen over de angst waarmee zoveel mensen zitten op het ogenblik met alles wat zo staat te gebeuren, wat men denkt dat er gaat gebeuren?
Ja, daar kan ik wel iets over zeggen, ja. Misschien dat ze het niet leuk vinden, maar ik kan het zeggen. De meeste mensen zijn bang voor wat er gaat gebeuren, omdat ze bang zijn te verliezen wat ze hebben, zonder te begrijpen dat het enige wat ze werkelijk hebben datgene is wat ze zijn.
Iedereen leeft in deze dagen met pretenties. Hoe meer pretenties je hebt en hoe meer de wereld er aan schijnt tegemoet te komen, hoe banger je bent voor de feiten. Maar laten we eens eerlijk zijn. Goed, laat er eens een stel atoombommen neerploffen. Niet dat de kans groot is, hoor. Weet u waarom niet? Omdat de meeste generaals en andere hooggeplaatsten dan ook zouden gaan. Die hebben nog geen zin. Maar stel dat dat zou gebeuren. Plof, bom en dan zit u aan onze kant. Eventjes wennen en je gaat weer verder. Wat kan je gebeuren? Je kan nooit werkelijk slechter worden dan je nu bent. En je wereld kan nooit slechter worden dan je nu bent. Dus je zult altijd datgene terugvinden wat er al in je leeft. Waarom zou je je dan druk maken?
Nee, ik denk dat de meeste mensen een beetje verwend zijn door wat ze wetenschap noemen. Kijk, wetenschap dat is de omschrijving van één microbe in een totaal enorm organisme. Als je de microbe kent, weet je nog niets van het organisme. Maar omdat die mensen geloven dat ze met die microbe het geheim van het leven een beetje kennen, vergeten ze de totaliteit waar het bij behoort. Zoals een kennis van me wel eens een keer zei, nietwaar: wetenschap te over, specialisme te veel, synthese te weinig.
Pas wanneer we alles terug kunnen brengen tot een eenheid, kunnen we het beseffen. Hoe ver we afstaan van een werkelijke omschrijving. En hoeveel van hetgeen wij verwijsbaar achten, is in feite alleen maar een mystiek aandoende rationalisatie is van hetgeen wij nog niet begrepen hebben.
Dan kun je zeggen: ja, wat moet ik met de wetenschap? Ik voel voor de wetenschap op de plaats waarop zij thuishoort. Maar de mensen hebben het idee dat je het tegenwoordig allemaal kunt oplossen. Heeft u problemen? Neem een huiscomputer. Als dat niet kan, dan is er altijd nog teletekst. En als dat ook nog niet lukt, dan is er een sociale raadsman, er is een bijstandsvrouw, er is release en weet ik wat nog meer.
Maar verandert er daardoor iets in de werkelijkheid? De werkelijkheid is dat je moet leren te vertrouwen op jezelf. Vandaag te leven en niet te vrezen voor morgen, zolang je vandaag maar kunt doen wat volgens jou juist is. Maar als je bang bent om vandaag te doen wat juist is, zul je bang zijn voor morgen.
Ik denk dat de vrees die zoveel mensen bevangt deels voorkomt uit hun onbegrip en daardoor onvermogen tot overzien van wat er werkelijk aan de hand is. En op tweede plaats uit hun stilzwijgende en natuurlijk onmiddellijk onderdrukte en verdrongen erkenning dat zij niets waarmaken van hetgeen ze zijn. Ze hopen dat dan morgen alsnog te doen. Zoals de dronkaard zei: ach, Heer, ik zal werkelijk naar de anonieme alcoholisten gaan, maar wilt u me dan even de dag voor mijn overlijden waarschuwen? Zoiets is het.
Het is de welvaart, bezetenheid, het is de materialistische overschatting van al het andere dat voert tot een miskenning van jezelf. En dan ontstaat de angst, omdat je jezelf de speelbal acht van al datgene wat buiten je bestaat en niet meer vertrouwt op je eigen wezen en mogelijkheden om waar te maken wat je bent.
En als ze u dan vertellen dat in 1985 de atoombommen neer regenen, dan moet u zich maar goed realiseren dat ze dat verhaal wel meer verteld hebben. En wanneer ze u vertellen dat het einde van de wereld nabij is – Er is weer een bepaalde groep op het ogenblik die zegt: ja in 1989 vergaat de wereld. Dan moet u maar denken: velen gingen hen voor en velen staan te dringen met volgende jaartallen om aan de ondergang te verdienen die niet komt!
Als je gewoon probeert om zo goed mogelijk jezelf te zijn dan heb je elke dag zoveel te doen, dat je geen tijd overhoudt om bang te zijn voor iets wat morgen komt.