De ware vrede

image_pdf

17 december 1957

Ware vrede is een toestand van volledige tevredenheid, wanneer men dat niet beseft, meent men heel vaak, dat vrede in feite een toestand van rust is. Dat is niet waar. Vrede is een toestand van activiteit, die zodanig. harmonisch is met het eigen wezen, met eigen wereld en omgeving, dat hierdoor het “ik” zichzelf actief en positief verrijkt. Die vrede kan dus niet gegeven worden. Vrede stelt voorop een gesteldheid van degenen, die vrede verwerven.

Ongetwijfeld worden uit velerlei sferen voortdurend pogingen gedaan om de mensheid o.m. en ook de lagere sferen, vrede te geven. Dat dit niet gelukt, is niet de schuld van degenen, die zich tot de mensheid wenden, maar juist van degenen, die niet in staat zijn de vrede te aanvaarden u weet, dat de engelen van Bethlehem gezongen zouden hebben “Vrede op aarde aan hen, die van goeden wille zijn.” De vrede wordt hier dus gebracht, gegeven, gewenst maar conditioneel aan bepaalde personen, en niet aan de wereld als zodanig. Het is wel vrede op aarde, maar niet vrede voor de aarde. Dit verschil lijkt over het algemeen de doorsnee mens in het begin wat vreemd, wat gezocht Laten we daarom proberen de werkelijke feiten van de vrede na te gaan.

Wanneer ik vrede heb met een toestand, betekent dit, dat ik mij bij deze toestand heb neergelegd dat er geen actief verzet daartegen aanwezig is. Laten we nu eens als voorbeeld nemen iemand, die een arm of een been verloren heeft. Op het ogenblik, dat zo iemand daarmee genoegen neemt dus zich daarover niet meer beklaagt kan hij daarmee vrede hebben. Het resultaat is, dat die persoon door het niet meer ervaren van het geheel als belemmering tot een actief en positief streven komt, dat hem ondanks de beperking een bereiking mogelijk maakt, die soms zelfs groter is dan die van anderen, die geen lichaamsdeel missen. Het feit echter van zich tevreden stellen houdt niet in, dat men deze toestand boven alles verkieselijk vindt.

Het is niet noodzakelijk, dat wij voor onszelf vragen naar een toestand, die volmaakt is en dat wij eerst in die volmaaktheid vrede zoeken„ Integendeel, wij moeten tevreden zijn met die delen van ons leven, die door ons niet te wijzigen of te veranderen zijn. Vrede in ons hart bv. is niet een loomheid of lust maar een uitschakeling van elk probleem. Wanneer je stoffelijk dit beziet, kun je dus zeggen, dat in het “vrede hebben” onderbewuste dwangcomplexen het mogelijk ontstaan van neurosen terzijde worden gelegd, wanneer de totale energie van de persoonlijkheid vrij komt voor een actief streven op die punten, waar een bereiking mogelijk is.

Dit laatste is weer belangrijk. Want indien wij streven naar een bepaald iets en daarmede resultaten hebben, dan geeft ons dit ook weer vrede en wel vooral vrede in onszelf. Een zekere zelftevredenheid, zou je kunnen zeggen. Dit geldt niet alleen voor de mens, die op aarde leeft en werkt, maar evenzeer voor de geest. Want het is een innerlijke zaak. Een zaak, die in de verborgenheden van elke mens bestaat.

Wij zijn altijd onvolmaakt. Zouden wij volmaaktheid bereiken, dan zou onze persoonlijkheid in deze vorm niet meer voortbestaan. Dan zouden onze werelden zeker niet meer ons benaderen of reëel zijn op deze wijze, waarop wij te thans kennen. Dus mogen we wel voorop stellen, dat we onvolmaakt zijn.

Maar nu kunnen wij die onvolmaaktheid verdelen in verschillende factoren. Wij kunnen zeggen:  Onvolmaaktheid omstaat door zwakte, door angst, door begeerte, door het ontdekken van gebreken door het in zich dragen van problemen, enz. (Ik heb dus enkele van de voornaamste factoren opgenoemd) Wanneer deze disharmonische toestand in onszelf bestaat, dan blijkt ons, dat we heel vaak sommige dingen niet kunnen overmeesteren. Er zijn bv. bepaalde begeerten, waar wij ons op het ogenblik niet met succes tegen kunnen verzetten zonder daarvoor alle andere noodzakelijke bestrevingen na te laten. Er zijn ogenblikken, dat een angst zo intens is, dat de overwinning daarvan misschien gelijktijdig zou betekenen de uitschakeling van een groot gedeelte van het redelijk besef. Er zijn altijd weer toestanden, waar wij op het ogenblik niet tegenop kunnen. Er zijn problemen, wier oplossing stoffelijk en redelijk bv. en geestelijk niet te vinden is in een bepaalde sfeer.

Wanneer wij nu toch trachten om een dergelijke opgave te vervullen, dan zullen wij in een voortdurende onvrede leven. We zullen geen vrede hebben met onszelf en in de beperking van ons streven zal de enorme krachtsinspanning op dit ene punt, dat praktisch geen rendement geeft, eigenlijk teloor gaan voor onszelf. Wij zijn dan volkomen disharmonisch, passen niet in onze wereld, zijn niet met onszelf tevreden en wij weten niet meer waar wij het zoeken moeten. Het is dus logisch, dat wij om vrede te verwerven in de allereerste plaats moeten trachten te definiëren, wat voor ons op dit ogenblik belangrijk en bereikbare en wat voor onbelangrijk en onbereikbaar is.

Nu kan over die belangrijkheid en onbelangrijkheid natuurlijk verschil van mening bestaan. Maar m.i. is het meer de moeite waard om geestelijk iets te bereiken dan bv. stoffelijk jezelf een zekere beheersing op te leggen. Slechts wanneer de stoffelijke beheersing voor de geestelijke bereiking noodzakelijk is, zal men dus deze beheersing inderdaad trachten uit te oefenen en zichzelf in dit opzicht overwinnen. Dan is het ook mogelijk. Wanneer je komt te staan voor een probleem, dat moeilijk oplosbaar is en daarnaast zijn dringende problemen, die eenvoudig opgelost kunnen worden, dan kunnen wij dit eerste probleem voorlopig terzijde stellen en uit ons bewustzijn verdrijven. Wij kunnen dan de kleine problemen eerst oplossen en zo een benadering van het grote probleem eenvoudig, onmogelijk maken.

De ware vrede op aarde bestaat zeer zeker niet in een ophouden van het bestaan van gewapend geweld. Gewapend geweld is voor een mens natuurlijk. En zelfs voor de geest is een zekere strijd en strijdvaardigheid noodzakelijk. Zelfs voor degenen, die leven in de lichte werelden van Zomerland – gebieden van betrekkelijk onbewustzijn – kennen reeds een strijd, die gericht is tegen kwade gedachten, hoofdzakelijk uit astrale gebieden.

Hoe hoger men gaat, hoe dieper men ook kan zien en begrijpen en hoe intenser de strijd wordt tegen wat men ziet als kwaad en duister. Maar vergeet niet, dat deze strijd steeds voortvloeit uit het innerlijk wezen, uit de innerlijke drang. Zonder die strijd zou – gezien de erkenning van het kwade – geen innerlijke vrede mogelijk zijn. Vrede is dus een actieve zelfuiting.

Op aarde is ware vrede dan m.i. ook heel eenvoudig te definiëren: Ware vrede vindt een mens, die geen berouw kent, die geen zelfverwijt kent maar die wel een voortdurende zelfbeschouwing kent, waarin zowel de belangen van het “ik” als de noodzakelijke doelen der bereiking – geestelijk en stoffelijk gezien – zuiver worden gesteld. Indien het gehele streven daarop is gericht, zal met gebruikmaking van alle in de persoonlijkheid liggende waarden een streven, dat bevrediging geeft, u te volvoeren zijn, terwijl geen belemmeringen ontstaan door onnutte evenwichtsverstoringen. Ik zou u willen verzoeken om dit eerste punt goed vast te houden.

Dan gaan we naar de wereld kijken, zoals die op het ogenblik voor ons ligt met haar komende kerstsfeer. Dan gaan we ons afvragen Wat gebeurt er nu feitelijk?

In en buiten de kerken voelen de mensen zich geroerd door een oude herinnering, voelen zich getrokken tot een zekere welgezindheid, trachten ze voor zichzelf en voor de wereld een ogenblik die sfeer, die rust, die stemming te vinden, die nu eenmaal volgens de gewoonten en gebruiken bij ‘n kerstmis thuishoort. Maar heel vaak is dit niets anders dan een zoeken naar een zelfbevrediging. En dan laat kerstmis altijd iets te wensen over. Want dan is kerstmis alleen maar een voorbijgaande feestdag zonder feitelijke inhoud.

In een groot gedeelte van de wereld is dat helaas zo. Ongeacht de gezongen kerstmissen van de katholieken de vaak zeer goede preken van vele predikanten, ongeacht de welwillendheid, die officieel overal gepubliceerd wordt rond deze tijd, blijft men ontevreden. De dagen gaan voorbij en het jaar gaat verder, alsof er niets gebeurd ware. Dan is er dus geen werkelijk kerstfeest geweest. Geen werkelijk Kerstgebeuren. Dan heeft men de inhoud van kerstmis, de vredesboodschap niet verstaan. Wanneer er nu echter in die wereld iemand getroffen wordt door de Kerstgedachte, gaat hij onwillekeurig over tot een poging om één te zijn in denken, en streven met anderen. Dit gebeurt vanuit eigen wezen en volledig volgens eigens inzichten, maar brengt het “ik” tot een beleven van een veel hoger niveau. Een beleving, die het stempel drukt op het wezen die niet slechts is het ondergaan van een sfeer maar integendeel het vastleggen van een toestand en een sfeer in het “ik” en een uitdragen daarvan op de wereld, zodat ze in het “ik” steeds verder bevestigd wordt.

Nu moet ik toch even van de Kerstgedachte afstappen. Uiteindelijk zijn we hier niet samen om een Kerstdienst te houden en zult u mij ongetwijfeld toestaan, dat ik even afdwaal naar andere gebieden. Magisch gezien is kerstmis het samenklitten van vele gedachten een samenklitten van vele gedachten, dat ook op andere tijden bestaat. Het verschil is niet gelegen in de tafel of in de feeststemming, het is gelegen in de persoonlijke instelling van de mens. En daarbij kan worden gezegd, dat elke mens in zijn wezen factoren heeft, die volgens eigen bewustzijn goed en kwaad mogen heten.

Verder kan worden gezegd, dat bij een instelling dus zowel goed als kwaad in andere werelden zullen worden aangetrokken en zowel goed als kwaad juist op deze ogenblikken voor het “ik” gerealiseerd worden als uitingen van geesten. (Geesten in de meest algemene zin van het woord.) Deze uiting in overeenstemming met ons innerlijk, doet in ons de vraag rijzen, in hoeverre hier gesproken kan worden, over de werkingen van bovenbewustzijn, van innerlijk weten en van innerlijke kracht. Dan stellen wij in de eerste plaats dit: Het bovenbewustzijn is niet slechts het totaal van de gedachten van dit ogenblik, noch slechts het totaal der telepathische beïnvloedingen, waardoor het, “ik” in een zekere gedachterichting wordt gedreven, maar bovendien het totaal van alle menselijke handelingen, daden en meningen, plus alle geestelijke invloeden voor de mens bevattelijk die zich in de sfeer aarde, waarbinnen u zich beweegt, hebben uitgedrukt.

Tijd en ruimte zijn beide fictieve factoren, wanneer wij over geestelijke, harmonie gaan spreken. Men zou hierbij de bekende vier – dimensionale stelling kunnen aanhalen, dat een plaats op een bepaalde tijd in overeenstemming kan zijn (vier-dimensioneel en dus volledig harmonisch, ja, misschien haast identiek) met een andere plaats op een andere tijd. Het samenvloeien van waarden in de ene plaats en het samenvloeien van waarden in de andere plaats kan een geheel scheppen, dat volledig gelijkluidend is vanuit een onstoffelijk standpunt, dat geen ruimte en tijd meet erkent. (Als het onduidelijk is, legt u het maar even terzijde dan denkt u er later maar eens over na.)

Dit houdt in, dat ik in mijn bovenbewustzijn niet alleen beïnvloed word door de levende mensen en levende geesten. Integendeel, dat elke toestand, die binnen mijn “ik” ontstaat en die volledig in het “ik” een beheersing gewint, een uitstraling betekent die ergens te enigerlei tijd op enigerlei plaats in het bestaan der wereld zijn evenbeeld vindt.

Dat houdt ook in, dat tussen de twee punten, die harmonisch zijn, die dus een tijdelijke identiteit bereikt hebben in kosmisch opzicht, er een volledige uitwisseling van impulsen bestaat. Dat de rationalisaties van een vroegere daad een huidige daadstelling en de houding  als gevolg hiervan tegenover de wereld kunnen beïnvloeden. Dat omgekeerd een handeling, die in het heden bewust wordt gesteld, heel vaak een inhoud kan geven aan een vroeger onbewust gestelde daad, waardoor de betekenis daarvan althans voor de persoonlijkheid geheel gewijzigd word.

Zo speelt zich een werking af, waarbij wij voortdurend de wereld aanpassen aan onszelf en op onze beurt aangepast worden aan het totaal der wereld. Het is hierin, dat wij vrede kunnen vinden. Want wanneer er onevenwichtigheden zijn in het verleden, die harmonisch worden met ons wezen en waaraan wij voor een bewust streven een juiste impuls kunnen gever, dan zal het gevolg daarvan elk harmonisch zijn met de waarden een versterking betekenen van onze eigen levens en daadkracht in het huidige, hetzij stoffelijk dan wel geestelijk bestaan. Dit geldt dus voor een ieder en allen, zolang het bovenbewustzijn in deze vorm werkzaam is t.o.v. de persoonlijkheid.

Om nog een stap verder te gaan: Wij kunnen niet met alle waarden, die in het bovenbewustzijn bestaan, harmonisch zijn. Slechts met enkele daarvan. Wanneer wij echter een toestand van harmonie bereiken, dan is tijdelijk de beheersing van onze eigen toestand en daden aanmerkelijk verminderd. Wel is onze intentie volledig binnen onze eigen beheersing, evenzeer als onze beleving. Echter de daadimpuls dus de ontwikkeling der situatie ligt tijdelijk buiten ons eigen beschouwen en bewustworden. Wij worden hierbij geleid. En al lijken onze daden natuurlijk en voortvloeiend uit het heden, ze zijn heel vaak niets anders dan een reproductie gewijzigd veelal in overeenstemming met ons eigen wezen van vroeger bestaande waarden. Is dat duidelijk? Men twijfelt blijkbaar. U moet het dan maar eens nalezen.

Om het nu eens heel simpel te zeggen: Hetgeen ik hier stel houdt dus in, dat u wanneer u  harmonisch wordt met waarden uit heden of verleden tijdelijk de beheersing over uzelf in zoverre verliest, dat u handelingen en daden stelt, waarvoor u wel verantwoordelijk bent, maar die u zelf niet meer in een juiste ontwikkeling kunt beheersen. Verder heb ik gesteld, dat wij door het juist stellen van de geestelijke inhoud van het heden, juist de geestelijke interpretatie van het heden de waarden in het verleden enigszins veranderen.

Niet dat wij de feiten, veranderen, maar wij veranderen de inhoud van die feiten op een zodanige wijze, dat ze nu wel in harmonie komen bv. met kosmische wetten, waarmee ze vroeger in strijd waren. Kunt u dat korte uiteenzetten wel volgen? Ja? U moet eigenlijk de inleiding, waarmee ik tot deze conclusies kom, nog maar eens nalezen.

Op het ogenblik, dat ik harmonisch kan zijn met elk voor mij realiseerbaar moment in het  bewustzijn, kan ik zeggen, dat ik een absolute vrede heb gevonden. Dat is ook duidelijk, nietwaar? Wanneer ik deze absolute vrede zou kunnen vinden of benaderen, heb ik dus ook de ware vrede op aarde gevonden.

Nu kunnen wij weer een stukje teruggaan naar kerstmis, waarvan ik de spreuk aanhaalden “Vrede op aarde voor hen, die van goeden wille zijn.” Wanneer ik het goede wil, wanneer mijn intentie en dus ook de werking van mijn bewustzijn gericht is op het voor mij goede, dan zal elke realisatie van daad of toestand dat is het harmonisch effect, waarvan ik sprak dat in het verleden kwaad was, qua inhoud gewijzigd kunnen worden en beter worden, meer goed. Dat houdt in, dat ik een egaliserend effect bereik, waardoor mijn “van goede wille zijn” een verzoening met het verleden en tevens met de toekomst inhoudt.

Dat laatste heb ik misschien nog niet duidelijk gemaakt, maar dat kunnen wij dan kort doen. Wanneer ik n.l. de stelling heb geuit voor het verleden, dan moeten wij er verder bij zeggen, dat wanneer tijd geen werkelijke betekenis heeft, ook de volgorde van tijd, die onze verdeling in verleden, heden en toekomst mogelijk maakt, geen zin heeft. Dit houdt dus in, dat toekomstige situaties in het bewustzijn evenzeer hun werking kunnen hebben en evenzeer daaruit realiseerbaar zijn.

Dat is een harde noot, hoor dat geef ik direct toe. Maar denk even logisch na. Wanneer ik ruimte en tijd uitschakel als afzonderlijke, vaste waarden en ze maak tot manipuleerbare en onderling vergelijkbare waarden, dan krijg ik van beide kracht. Dus zowel tijd als ruimte is een zekere vorm van energie. Ruimte is een kwestie van suspensie en tijd is een wisseling van delen, van kleinste delen (een uiteenvallen en opbouwen van kleinste delen), daar onverschillig hoe beide als energie vormen worden geuit. Wanneer ik tot die energie terugkeer, dan moet ik zeggen, dat al wat in de toekomst kan bestaan in de energie reeds aanwezig is en dus in de energie vorm waar is.

Wanneer dat alles dus vormbaar is, dan kan ik voor mijzelf een brandpunt vinden in de tijd  waarin mijn huidige ontwikkeling en eventueel in. het verleden liggende ontwikkelingen of in het heden liggende ontwikkelingen plus mogelijk toekomstige ontwikkelingen gezamenlijk worden tot een kracht in een vaststaande ontwikkeling betekent in het algemeen kosmisch bestel vanuit mijn huidig standpunt in de ruimte en de tijd. (Ook weer moeilijk misschien, maar het is toch wel begrijpelijk?)

Hieruit volgt niet, dat het verloop der dingen volledig bestaat, maar de invloeden, die werkzaam zullen worden, worden door het heden bepaald. De vormrealisatie is vanuit geestelijk standpunt veel minder belangrijk dan de inhoud, dus de kern, de bewustzijnskern die schuilt in iedere gebeurtenis in elke toestand, in elke vormgeving gebeurtenis. En die wordt in het heden bepaald.

Dan zou je dus ook kunnen zeggen, dat het van goeden wille zijn in feite betekent een uitschakeling van karmische invloeden. Want door van goeden wille te zijn in het heden en te streven naar een volmaaktheid, zullen wij juist in onze goedwillendheid en belevingen, die wij doormaken als het resultaat van harmonie met punten in het verleden misschien of elders,  komen tot een volkomen egalisering van ons vroeger bestaan, waardoor daarin geen tegenstrijdigheid meer bestaat t.o.v. ons huidig wezen. Het opheffen van de tegenstrijdigheid houdt weer in het wegvallen van innerlijke strijd en laat ons dus volkomen vrij om verder te streven naar een ware vrede.

Denkt u eens even aan kerstmis en wat dat betekent voor de mensen. Dat kerstfeest betekent voor heel veel mensen althans de verlossing, de geboorte van Jezus op aarde, of om het ietwat abstracter te stipuleren de volledige uiting van Gods liefde op de wereld.

Wanneer ik in harmonie kan komen met een dergelijke uiting, zal daardoor mijn hele wezen een andere stimulans krijgen, een andere inhoud. Deze stimulans, deze inhoud betekent, dat gelijktijdig alle punten, waarmee ik verder harmonisch ben of wil zijn, deze invloed mede zullen ondergaan en wel via mijn wezen. Het eigenaardige is dan ook, dat zo wij een ogenblik een verlossing willen stellen als een aanvaardbaar punt (in feite is nat dat voor ons niet) , de impuls, waarmee wij harmonisch zijn, voor ons niet alleen in het heden een genade, een gave of een uiting van goddelijke Liefde betekent, maar ook in een verleden, waarin Jezus geboorte nog geen feitelijke werkelijkheid was. Zou de mens dus kunnen opgaan in het kerstgebeuren en intens de goddelijke liefdesuiting kunnen ervaren, dan zal op enigerlei wijze deze mens a.h.w. staan in de Bethlehem stal.

Wij kunnen zelfs verder gaan. Wanneer de Bethlehem stal niet zou hebben bestaan, wanneer die grot niet en werkelijkheid zou zijn, wanneer het hele verhaal humbug zou zijn, (“zou zijn”, ik zeg niet “is”), dan nog zou onze instelling op de goddelijke Liefde ons in contact brengen met dat moment in tijd en ruimte, dat het meest overeenstemt met onze realisatie van de goddelijke Liefde. De impuls, die wij zo zouden verkrijgen zou ongetwijfeld gelijk zijn en gelijk sterk, als hetgeen wij uit het onmiddellijke kerstgebeuren zelf putten op dit ogenblik.

Daaruit blijkt dus, dat onze eigen instelling van overwegend belang is. Deze instelling gaat zo ver, dat elke realisatie van kracht, elk verwerven van vermogen hetzij geestelijk of stoffelijk, elk volbrengen op geestelijk of stoffelijk gebied in feite kan worden teruggebracht tot het een ogenblik harmonisch worden met de hoogste waarden, die voor ons bereikbaar zijn. Daar komt dan alles uit voort.

Ge hebt een gave, ge hebt een kracht. Die hebt ge van uzelf, zo meent ge. Maar in feite is die gave en die kracht verbonden met een verleden. Zij is bovendien een invloed, die ook reeds een stempel drukt op uw toekomst. De gave en de kracht is dus niet slechts van nu, of slechts van Uw huidige persoonlijkheid. Ze kan voortvloeien uit uzelf of uit anderen, maar ze zal te allen tijde de uitdrukking van een in u bestaande harmonie met anderen, die deze gaven en krachten bezitten op aarde. Onverschillig of het levende personen zijn, die eens op aarde waren, geestelijke invloeden in hogere sferen, dan misschien zelfs zuiver kosmische krachten.

Het is daarom zo belangrijk – wanneer wij streven naar esoterie, naar verinnerlijking van ons wezen – dat wij ook leren gebruik te maken van deze mogelijkheden tot het wekken van harmonische verschijnselen. Wij moeten trachten intens, volledig doorvoeld en beleefd, a.h.w. één te zijn met de grootse uitingen van Gods liefde en kracht op aarde.

Kerstmis geeft daarvoor wel een bijzondere gelegenheid. Het verhaal, de sfeer van de wereld, de gedachtegang, ja, zelfs de kerkklokken en de predicaties, alles kan bijdragen tot een verinnerlijking. De onmiddellijke telepathische invloed der omgeving zal in deze dagen gunstiger zijn dan in vele andere ogenblikken. Het is dus wel een ogenblik om te gebruiken. Een ogenblik om iemand harmonie te brengen met een goddelijke kracht, een goddelijke liefde uiting zoals die eens ergens heeft bestaan. En dan wordt ze voor u tot een volledige werkelijkheid in uw eigen wezen.

Op deze wijze kun je op de duur teruggrijpen tot het begin der schepping. Op deze wijze kun je voor uzelf verwerven, wat je zo hoog nodig hebt kracht en doorzettingsvermogen, die je brengen tot een steeds intenser weten en steeds groter begrip. Voor kosmische waarden en schoonheid, een steeds zuiverder kracht in jezelf, gericht op een steeds beter en duidelijker erkend doel.

Maar wanneer u dit goed zo kunt aantrekken, moet u ook eens denken aan hetgeen wij zo vaak hebben gezegd omtrent de tegenstellingen. Zelfs de vorige maal heb ik het nog een ogenblik ter sprake gebracht. Wanneer ik harmonisch ben met het hoogste positieve, dan  bestaat in mij een gelijktijdig vermogen tot harmonisch zijn met diezelfde waarden in negatieve zin. Het is niet voor niets, dat heel veel verhalen de duivel juist laten verschijnen in de kerstdagen. Dat de ouden juist deze periode van zonnewind vanaf de januari toe beschouwt. En als een tijd, dat ook de kwade geest bijzonder actief was.

Dat is begrijpelijk. Op het ogenblik, dat de grootste harmonische krachten gewekt worden. Het is dus zaak juist in deze periode meer dan anders het kwaad van uzelf te weren. En nu mag ik dat kwaad misschien dan nog even nader weer definiëren, anders geraken we in een verwarring, vooral in verband met het onderwerp van de vorige maand.

Kwaad is al datgene, wat wij met een bewustzijn van voor ons niet passend of schadelijk, met een bewustzijn van schuld a.h.w. zelf doen of ondergaan. Wij moeten zowel het actief als het passief kwaad zoveel mogelijk uit ons leven weren in deze periode. Wij moeten daarentegen proberen het voor ons goede, het lichtende, ja vooral het alomvattende liefdesprincipe in onszelf bijzonder actief maken. Juist deze vergroting van activiteit in de zin van het lichtende en het Goddelijke betekent voor ons het vermogen tot groot innerlijk bereiken en innerlijk beleven.

  • Wilt u een definitie geven van dat “ik”. U zei: het is een deel, ons deel van onze ziel, van God.

Ik wil het wel kort voor u definiëren, wanneer u dat prettig vindt. Laten we zeggen: Ik of ego is een deel van het Goddelijke, dat volgens het daarin vertoevend bewustzijn van het Goddelijke is afgezonderd en in zich komt tot een reeks van complexe belevingen, waarden en herinneringen, die een gezamenlijk beeld van het totaal Goddelijke binnen dit ego scheppen dat veelal niet in overeenstemming is met de totale werkelijkheid van het Goddelijke.

  • En dat geeft natuurlijk het doorlopend streven naar het Goddelijke.

Naar het Goddelijke, zoals wij het zien. Vandaar juist, dat esoterie noodzakelijk is o.a. om deze innerlijke vrede te bereiken. Deze ware vrede. Want zolang wij streven naar zuiver uiterlijke waarden kunnen wij nooit tot vrede komen. Ons beeld van het Goddelijke is immers nooit identiek met het Goddelijke. Wel ons beleven van het Goddelijke, want dat kan ons in harmonie brengen met goddelijke waarden, waardoor Het voor ons scherper en nauwkeuriger kenbaar wordt. Dus u zult begrijpen, dat het naar buiten toe werkzaam zijnen alles wat uiterlijk gebeurt, voor het “ik” van minder belang is esoterisch gezien dan een innerlijke realisatie, een innerlijke bewustwording en innerlijke beleving. Deze laatste.. zijn n.l. blijvend en voor het gehele wezen van belang. Al het andere is slechts een ervaring, die naarmate het eigen bewustzijn zich ontplooit soms disharmonische aspecten met het streven, soms harmonische aspecten met het streven naar voren kan brengen. Maar wanneer wij onszelf voortdurend met de goede intentie op het leven werpen, zullen wij automatisch het niet harmonische in het verleden, corrigeren en daardoor een voortdurende afvlakking van het verleden tot het peil van het heden tot stand brengen.

  • Eerlijk gezegd niet helemaal.

Waar lag ongeveer het probleem?

  • Goed en kwaad. Ik vond het een beetje tegenstrijdig in de antwoorden.

Goed en kwaad is een betrekkelijk lastig probleem voor de mens op deze wereld. Ik kan mij dat direct voorstellen, omdat de mens op deze wereld goed en kwaad ziet als vaststaande waarden. Zelfs wanneer hij een zekere flexibiliteit van de begrenzing dezer waarden in acht neemt, blijven deze begrippen voor hem toch zonder uitzondering bestaan. Maar in feite zijn goed en kwaad niets anders dan waarderingen. M.a.w., elk ervaren van goed en kwaad is in  feite een oordeel, dat in het “ik” wordt geveld omtrent de ervaring van het kosmische, onverschillig in welke beperking of vorm. Wanneer u dit nu begrijpt, dan wordt het ook duidelijk, dat goed en kwaad niet regel ons als realiteit moet worden behandeld en gelijktijdig buiten ons als niet reëel moet worden gezien. Ik vermoed, dat dit de tegenstrijdigheid is, waarmee u vooral te worstelen heeft.

  • Ja, ik heb toen n.l. de vraag gesteld, omdat u een groot onderscheid maakt tussen willens en wetens kwaad doen.

En nu moet u mij eens een antwoord geven op een klein vraagje. We kunnen dan dat willens en wetens misschien oplossen. Wanneer u een kilo lood op uw tenen voelt vallen, dank zij de dwaasheid van mij of van iemand anders, is dat voor u kwaad? Voor uw persoonlijk ervaren?

  • Neen.

Waarom niet?

  • Omdat de ander het gedaan heeft.

Juist, omdat de ander het gedaan heeft. Dus het is voor u persoonlijk geen kwaad, maar uw ervaring is toch wel erg onaangenaam. Zou die onaangenaamheid nu verschillen, naarmate die ander dat nu opzettelijk of niet opzettelijk gedaan heeft?

  • Toch wel.

In uw waardering ongetwijfeld, en in uw pijn niet, geloof ik. Dus niet in de onmiddellijke ervaring ervan, hoogstens in uw waardering. Kijk, daar gaat het nu helemaal om. Wanneer wij iets doen, wat kwaad is in de wereld, dan behoeft dat voor ons persoonlijk geen kwaad te zijn, omdat wij dit niet als kwaad tot stand trachten te brengen. Maar die oorzaak, dit kwaad, is in die wereld geschapen. Het brengt reacties voort en deze reacties worden voor ons kenbaar. Als zodanig zal degene, die dit stukje lood op uw tenen heeft laten vallen, dus ongetwijfeld aan uw zeer lady-like opmerkingen bemerken, dat hij iets heeft gedaan, wat niet in goede aarde is gevallen. En zelfs zijn excuses zullen niet in staat zijn om uw pijnlijk gezicht plotseling te doen ophelderen. Het gevolg is dus, dat hij voor zichzelf een soort innerlijke wrevel heeft dat hij zichzelf een verwijt maakt over zijn stommiteit, als hij eerlijk is. Als hij niet eerlijk is, maakt hij u een verwijt, dat u juist op dat moment daar moest lopen, toen hij dat ding liet vallen. Dus al was er geen opzet in het spel, toch is er een verandering in de stemming gekomen van degene, die dat heeft laten vallen, en dit is direct met het z.g. kwaad in overeenstemming te brengen. Vandaar dat wij kunnen stellen, dat of men wetens en willens kwaad doet of per ongeluk kwaad doet, dit vanuit de buitenwereld gezien geen verschil uitmaakt. Dus ook niet in de invloed, die de buitenwereld op ons heeft.

  • Dus met andere woorden je krijgt een smash down.

Dat heb ik niet gezegd, dat zegt u. Kijkt u eens. Stel, dat iemand u per ongeluk doodslaat. U hebt dat helemaal niet gewild. Denkt u, omdat u het per ongeluk heeft gedaan, dat u zich van de zaak niets aan kunt trekken? Dus u trekt zich het wel degelijk aan. Leer hieruit, maar maak u geen zelfverwijt, want u hebt dit niet gewild. Het is een ongeval geweest. U trekt het zich niet aan in de zin van verwerpen of zet het opzij, maar alleen beoordeel het anders, realiseer u dit anders. Kunt u er uit komen?

  • Ja zeker, voor mijzelf wel, maar niet of altijd de wereld er zo over denkt.

Ja, als u de wereld gaat betrekken bij uw opvattingen over goed en kwaad, dan kunnen we zeggen, dat – gezien het feit, dat alles wat men doet ergens ter wereld kwaad heet – de mens  geen goed kan doen. Dat is onzinnig. Houdt u aan goed en kwaad als innerlijke waarden, voortvloeiend uit een oordeel over de ervaring van de kosmische waarden, onverschillig waar of hoe. Dan heeft u de juiste formulering voor uzelf gevonden.

  • Ik ben in ieder geval blij, dat ik het langzamerhand leer, dat over kosmische waarden.

Misschien dat we daar dus iets verder mee komen.

  • De disharmonie en de harmonie. Dat zijn twee tegenstellingen. Daar tussen in zit natuurlijk het neutrale aspect. Nu hebt u gezegd: in neutrale aspecten wordt slechts een vertekend beeld van eigen wezen opgevangen. En op er staat wij kunnen dit neutrale zelfs niet benaderen. Kunt u hiervan een voorbeeld geven?

Ik zal het proberen. Neutraal, dat is zonder enige waarde. Dat is de waarde nul. In de waarde nul (voor mijzelf dus een emotionele stilstand laten we dat nu alleen maar zeggen, nog niet eens stilstand van gedachten, die wil ik dan nog wel actief laten zijn, ofschoon in feite ook dat in neutrale toestand niet voorkomt) zal ik niet in staat zijn werkelijk de buitenwereld te beleven. M.a.w. het is voor mij betrekkelijk negatief, omdat ik geen ervaring opdoe.

Slechts indien mijn bewustzijn in het “ik” het totaal van de kosmos omvat, zal de neutrale toestand wel aanvaardbaar zijn. Want dan brengt ze ons tot een vrijlating van het “ik punt”, dat een oordeel inhoudt (dat bevooroordeeld is tevens, gezien de wijze waarop wij ons bewegen) maar dan zijn we gekomen tot een nulpunt, waarin een directe godsaanvaarding mogelijk wordt. Maar dan komen we toch wel voor enkele problemen te staan. Je zou kunnen zeggen, dat een mens een verticale lijn is, die gaat van de laagste sfeer tot de hoogste. Te allen tijde en in elke sfeer dus aanwezig en bestaand. Het bewustzijn verplaatst zich langs die lijn. En op het ogenblik, dat wij ons realiseren, dat alle vlakken beneden ons zonder betekenis zijn, maar dat alleen de Bron, van waaruit de lijn is ontstaan, wel betekenis heeft in de werkelijke neutraliteit bereikt. Dat houdt in, dat we niet meer harmonie zijn met God. Wij zijn niet meer “ik”, maar deel van God. Iemand kan met zichzelf misschien een harmonisch wezen normen (in zichzelf, beter gezegd) maar men kan nooit met zichzelf in harmonie zijn. Dat vraagt tweeledigheid. Zo is harmonie en disharmonie dus een verschuiving van aspecten, van zekere aspecten, waarbij het Goddelijke disharmonisch als tegenstelling, harmonisch als versterking van het “ik” wordt ervaren. Kunt u mij volgen?

  • Ja, dank u.

Nog meer punten, die onduidelijk waren?

  • In het verslag staat: Ik mag nooit denken, dan ik iets voor niets kan verwerven. Ik kan nooit menen iets weg te geven zonder daarvoor iets terug te vorderen, want ik heb niets te vorderen.

Dat is een stelling. Maar het eigenaardige van de kwestie is dit: Wanneer ik iets krijg, ontstaat hierdoor in mijzelf een toestand, die mij dwingt om iets ie geven. Al wat ik verwerf kost mij dus iets. Dat is een wet, een kwestie van krijgen. Datzelfde is het, wanneer ik iets schenk. Dan wek ik daardoor in mij zelve een toestand, waardoor ik ontvang. Daardoor verwerf ik dus, omdat er een directe relatie bestaat tussen mijn geven en het ontvangen. U kunt zeggen het wordt mij geschonken. Maar het schenken sluit dan toch in ieder geval het feit niet uit, dat deze schenking eerst krachtens uw eigen daad tot stand is gekomen. In een dergelijk geval vind ik de gedachte geven, geschenk geven dus, zonder rechten, enigszins overdreven, omdat hier een wisselwerking ontstaat, die voortvloeit uit het goddelijke Wezen en als zodanig onder de kosmische regelen kan worden gegroepeerd.

  • Dus met andere woorden wilt u zeggen, dat als ik geef ik daar automatisch daarvoor iets terug moet ontvangen.

Zeker. Het behoeft niet op hetzelfde vlak te liggen en het behoeft zelfs niet in waarde gelijk te zijn.

  • Verstaat u daaronder een zekere zelfvoldoening? Is dat een terugkrijgen?

Dat kan zelfs het geval zijn. Het kan dus zijn een zekere zelfvoldoening, een nieuw begrip, een nieuw inzicht, maar evenzeer een stoffelijke voldoening, een stoffelijk voordeel op een bepaald ogenblik van zuiver stoffelijke dan wel meer abstracte geaardheid.

  • Dus dat geven en daarmee afgelopen, is er niet?

Geven en daarmee af gelopen is er niet. Dat bestaat niet. Het is natuurlijk wel zo, dat wanneer je iets geeft om iets terug te krijgen, de verwachting iets terug te verwerven in vele gevallen reeds de verwerving is, zodat geen realisatie van de verwachtingen optreedt. Dat ben ik met u eens. Maar wanneer u dus iels geeft zonder daarvoor iets terug te vorderen, krijgt u toch iets terug. En wel iets, dat in gelijke betekenis en verhouding tot uw leven staat. Als hetgeen u gegeven hebt. Ik kan daar natuurlijk verder op in gaan, maar ……

  • Als u het zo zegt, zal het wel zo zijn.

Ik dank u voor het compliment. Ik hoop, dat u het ook in uzelf zult ervaren als waarheid. Want zolang men iets aanneemt alleen op horen zeggen, schuilt er altijd gevaar in, dat men het verkeerd heeft begrepen. Probeer het maar eens op uw manier uit te werken.

0-0-0-0-0-0-0

Probleem onthechting.

Onthechting wil zeggen: Je bevrijden van banden, die iets je kunnen opleggen. Wanneer we spreken over onthechting van de wereld b.v., dan betekent dat niet, dat wij die wereld verloochenen, maar dat wij onszelf zozeer scholen, dat we elk deel van die wereld en die een beleving voor ons uitmaakt, a.h.w. uit ons leven kunnen leggen, wanneer dat noodzakelijk is.

Onthechting betekent dus bv. niet afstand doen van spijs en drank zonder meer. Het betekent de capaciteit om het zonder te doen, zonder daarover leedwezen te ervaren. Het betekent niet afstand doen van je positie in de wereld, van je eer, kortom van alles, wat daarbij behoort. Het betekent wel daarvan afstand te kunnen doen, wanneer dit noodzakelijk lijkt, zonder daarover ook maar enige spijt te hebben zonder te menen dat je nu niet meer verder kunt leven.

Onthechting is niet een toestand van onverschilligheid, zoals velen denken. het is een toestand van beheersing. Iemand die zichzelf volledig beheerst, zal ook als gevolg van deze beheersing volledig onthecht moeten zijn, want die beheersing impliceert immers, dit elke toevoeging, elk wegvallen uit het eigen leven volledig geaccepteerd kan worden zonder dat het “ik” hierdoor word aangetast. En hieruit volgt, dat je dus wanneer je jezelf onthecht eigenlijk meester moet zijn over je voorstellingsvermogen.

Dat is heel belangrijk wanneer iemand gewend is om iedere dag 4 warme maaltijden te gebruiken en hij krijgt er maar 2, dan meent hij, dat hij verhongert. Het resultaat is, dat hij feitelijk verhongert. Ook wanneer de voeding op zichzelf voldoende is, begint zo’n persoon allerhande verschijnselen te vertonen, die men alleen bij uithongering en uitputting zou  verwachten. Dat komt eenvoudig voort uit het feit, dat deze mens zich niet onthechten kan van de idee, de voorstelling. Het beeld wordt dus in het bewustzijn vastgehouden en hij kan het niet terzijde stellen. Iemand, die zich wel kan onthechten is er zich ongetwijfeld van bewust, dat de toestand aangenamer was toen er 4 warme maaltijden aanwezig waren, maar hij voelt het helemaal niet als een belemmering van het heden. Integendeel, hij zegt: “Nu zijn twee maaltijden voor mij voldoende. En wanneer ik geen maaltijden krijg, dan zal er altijd nog een middel zijn om toch te leven,” Hierbij is de belangrijkheid dus verschoven van levensbelang tot een eenvoudig iets prettiger of iets minder prettig vinden, zonder dat het belangrijk is.

Het moet ongeveer hetzelfde verschil maken voor u, wanneer er in een kamer gerookt wordt of niet gerookt. Er is dan een licht atmosferisch verschil merkbaar. Je kunt natuurlijk zeggen “Ja, ik vind het prettig, wanneer er niet gerookt is”, of “Ik vind juist een lichts tabaksgeur vaak aangenaam,” Maar je zult toch nooit zeggen, dat het een levensbelang is. Je zult zelfs niet zeggen, dat er nu speciaal altijd moet worden gerookt, omdat die geur aangenaam is, of nooit gerookt zal mogen worden, omdat u het andere beter vindt. Wanneer een dergelijke u nuchtere wijze staat tegenover het leven, dan heeft u dus een onthechting bereikt.

Maar waarom zou je dat alleen op dergelijke zeer onbelangrijke en nauwelijks merkbare punten doorvoeren? Je zou het moeten doorvoeren ten opzichte van alles. Wanneer je een band hebt met iemand, die je dierbaar is en die je ontvalt, dan is dat niet prettig. Maar de onthechting betekent, dat je die toestand aanvaardt en je niet meer beroert of het verleden maar in het heden verder gaat. De herinnering mag er zijn, maar het mag geen zelfbeklag zijn, geen leedwezen. Wanneer je je ledematen of het gebruik van één van je organen moet missen, dan is dat natuurlijk onplezierig. Het is een beperking van je leven. Maar wanneer je nu het begrip onthechting tot werkelijkheid hebt gemaakt, dan zul je die toestand aanvaarden en daarin juist trachten voort te brengen, wat het beste is, pus die onthechting, waarover u mij vraagt te spreken, eigenlijk het beste middel om goed te leven, hoe dwaas dat ook moge klinken, want om goed te leven moet je voortdurend in het heden kunnen bestaan.

Nu moet u mij eens vertellen, hoe iemand dat kan doen, wanneer hij aan vele dingen is gehecht. Wanneer je gehecht bent aan je bezit, ben je. bang, dat er iets verloren zal gaan of iets beschadigd zal worden. En wanneer je het eenmaal verliest, zul je eronder lijden, dat het verloren is gegaan. Met andere woorden of je leeft dank zij het bezit in de zorgen omtrent heden en toekomst, dan wel in een zeker leedwezen omtrent het verleden. In alle gevallen wordt het werkelijke beeld van het heden vertroebeld.

Wanneer je zelfs bepaalde ideeën omtrent jezelf hebt, dan moet je je ook onthechten, waar het betreft de waardering die je voor jezelf hebt. Dan kun je bv. jezelf te laag aanslaan en zeggen “Ik ben dan toch eigenlijk onwaardig.” Dan wil dat zeggen, dat u teruggrijpt naar een mogelijke waardigheid, die voor u niet realiseerbaar is. Het heden is uitgeschakeld.

U kunt uzelf ook overwaarderen. Dat betekent, dat u van uzelf prestaties verwacht, die u niet kunt volbrengen. Uw beeld van het heden is vertekend, uw reacties zijn niet juist. Het heden zal voor u niet een werkelijke betekenis krijgen, maar zodra het verleden is geworden meestal een teleurstelling zijn. Dat is niet aanvaardbaar.

Je moet onthechting zien als een beheersing. Deze beheersing betekent jezelf kunnen zijn, volledig en geheel onafhankelijk van bezit, onafhankelijk van eten, van genegenheid, haat e.d. Je moet onbeïnvloedbaar zijn, door de uiterlijke verschijnselen en invloeden van de wereld innerlijk streven en dan kom ik terug op hetgeen ik zo-even gezegd heb. Naar een voortdurend grotere harmonie met alle dingen, niet in een ik-relatie maar in een kosmische relatie.

Het is dan ook niet zonder reden, dat velen van onze grote leraren weer gezegd hebben zowel op aarde als in de sferen dat men alles achter zich moet laten. De Boeddha leert dit evenzeer als Jezus. Mohammed vraagt het zijn ingewijden en zelfs nog in sterkere mate.

Waar u ook gaat, waar u ook zoekt, deze onthechting wordt weer als eis gesteld aan degenen, die de hoogste bereiking hebben. Zelfs in het oude Egypte bestond een priesterlijke eed voor ingewijden, waarbij zij – ook wanneer zij farao, dus vorst waren – zeiden, dat hun bezit, hun macht, kortom alles wat zij bezaten, wat hen werd opgelegd, al hetgeen men hen ontnemen kon, ontnemen zou of ontnomen had, dat zij dit prijsgaven, zeggende “Ziet, dit ben ik – in mijn waarheid – in mijn waarheid staande binnen het rijk der goden.”

Die betekenis is m.i. nogal in het oog springend. Hoe kun je komen tot een werkelijk geestelijke bereiking, dus ook een doordringen tot de goddelijke kern van je eigen wezen, wanneer je, je steeds gebonden acht aan waarden, die buiten bestaan. Iemand, die geestelijk streeft en erg aan de buitenwereld gebonden is, zou je een soort geestelijke computer kunnen noemen. (Of hoe heet dat: forens?) Hij doet n.l. niets anders dan van zijn zorgen omtrent het uiterlijk, een ogenblik terugreizen naar het innerlijk, vanwaar hij dan weer onmiddellijk moet vertrekken, omdat hij ook voor het uiterlijk moet zorgen. Hij moet veel afstanden afleggen, hij reist maar heen en weer, raakt er veel tijd mee kwijt en zal op beide punten niet in staat zijn een werkelijk resultaat te bereiken.

Een duidelijk resultaat van de materialist kan ongetwijfeld door een uitschakeling van elk  innerlijk beleven tot een materieel succes voeren. Maar dat is tijdelijk en beperkt, omdat de visie, die men materieel heeft, zonder geestelijke inhoud van generlei waarde is en door de tijd vanzelf wordt uitgeschakeld. Indien je echter tot een innerlijke waarheid komt, dan heb je in jezelf eeuwige waarden dus tijdloze waarden aangeboord en deze zijn onveranderlijk en blijven je voortdurend bezit. In dit voortdurend bezit wordt je een met de wereld, die dit tijdloze zelf geheel uitdrukt. En dat is natuurlijk belangrijk, dat kan nooit teloor gaan. Vandaar dat elk groot leraar, elke school van inwijding op een bepaald ogenblik een verloochening van bezit, in feite dus een onthechting vraagt. Deze onthechting gaat vaak zover, dat men zelfs het leven als zodanig verwerpt, prijs geeft.

Dat is ook weer begrijpelijk. Want als je aan het leven hangt, in een bepaalde vorm, dan kun je niet tot een werkelijk innerlijke ontwikkeling komen, omdat je slechts de aspecten van het innerlijk aanvaardt, die overeenkomen met het huidige leven en een zekerheid waarin, en bevordering daarvan betekenen. In feite echter moet je alleen je werkelijke wezen leren kennen. Zo moet onthechting gaan tot onthechting aan leven en onthechting, ook aan de dood. Men mag noch naar leven noch naar dood verlangen. Men moet ze accepteren en in het accepteren van die waarden trachten zichzelf te zijn zonder afhankelijk te worden van enigerlei uiterlijke toestand of conditie. Dus zonder vrees, zonder begeerte, gelijktijdig echter aanvaardend al hetgeen wordt gegeven als een tijdelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid betekent dat men volgens innerlijk kennen en weten uitdrukking zal geven aan hetgeen door de stof of een bepaalde sfeer toevallig binnen uw bereik wordt gebracht zonder het te weer houden, wanneer het zich aan uw macht, aan uw mogelijkheden wil onttrekken. Daar hebt u een klein stukje over onthechting.

  • Het bereiken van deze innerlijke vrede is alleen maar mogelijk, als men hier ermede zou beginnen.

Ik zou eerder willen zeggen, dat het een resultaat ervan is. Dat is een verschil van mening.

Voordat je kunt komen tot de onthechting, moet je in jezelf zekere stabiliteit en een zeker evenwicht hebben. Laten we maar een voorbeeld nemen. Als u een tram hebt, die betrekkelijk hard rijdt, dan schudt dat ding nogal. Dan hebt u een stang nodig om u aan vast te houden, anders vliegt u er uit. Op het ogenblik, dat die tram stilstaat, is dat niet meer nodig. Zolang je innerlijk in een voortdurende beweging is, in een voortdurend ervaren van tegenstellingen en den voortdurende disharmonie, is het noodzakelijk om steeds weer houvast te zoeken bij meer definitieve en ook meer objectieve waarden. Die objectieve waarden zoek je dan in de wereld, die je kent, voor u dus in de stoffelijke wereld. Maar naarmate je meer streeft naar innerlijke harmonie en innerlijke vrede, wordt de belangrijkheid van hetgeen buiten je staat voor je zelf minder en kun je je dus onthechten. Want het lijkt mij erg moeilijk je, te onthechten, wanner je onzeker bent in die wereld. Je zoeken naar zekerheid zal je dwingen te grijpen naar waarden, die buiten je liggen, omdat je die in je innerlijk niet kent en vertrouwt.

  • Het kan toch zo zijn, dat wanneer je je aan iets helemaal onthecht, het juist dichterbij je komt te staan, zonder dat je je eraan vasthoudt?

Ja, dichterbij komt te staan is misschien een verkeerd woord, als je je van iets losmaakt, volkomen los, dan liggen die waarden ook anders. Dat is volledig juist. Om het heel simpel te zeggen. Wanneer je je vastklampt aan een buffet of aan een tafeltje, dan heb je maar een ding en dat ding wordt steeds onvolmaakter, wanneer je je echter niet meer hecht aan dat buffet of aan dat tafeltje, dan zie je plotseling, dat de wereld vol is van buffetten en tafeltjes, die voor jou bruikbaar zijn. Een heel simpel voorbeeld, maar het drukt uit, hoe de toestand is. Juist door de eenzijdigheid van begeren, van hechten, wordt dus de veelheid van mogelijkheden eenvoudig over het hoofd gezien. Die wordt uitgeschakeld. En wanneer je die uitschakelt, kom je daardoor dus in een toestand van benepenheid.

  • Je klampt je vast aan iets, dat geen waarde heeft.

De intensiteit, waarmee je dan aan het ene vasthoudt, wordt groter en groter omdat je minder en minder andere mogelijkheden overziet. Maar naarmate je beter de andere mogelijkheden overziet, zul je minder gehecht zijn aan het ene, zonder dat je daarom ook werkelijk behoeft uit te grijpen naar het andere. Dan is het ene de verschijningsvorm geworden van alle tafels of alle buffetten in de wereld, die op het ogenblik bij de hand is en die je daarom gebruikt voor je eigen doeleinden. Dan behoef je je er ook niet om te bekommeren, wanneer je het moet verlaten, want ergens anders is wel iets, dat als tafel of buffet kan dienen.

  • Maar de betekenis wordt anders, waardevoller.

Dat is het hem juist. Neen, niet waardevoller. Wel betekenisvoller, maar niet waardevoller.

Waarde is een uitdrukking, die onmiddellijk met het bezit in verband staat. En wanneer u dat “waardevol” zelfs geestelijk wilt uitdrukken, betekent het nog een eenzijdigheid. Want het is weer een bezitssituatie – iets speciaals – en dat kan niet. Het wordt betekenisvoller, omdat i.p.v. te spreken over één tafel of één buffet en mij nu realiseer, dat de “idee“ tafel of buffet mijn eigendom is, dat ze overal gerealiseerd is en zo niet, door mij te realiseren zal zijn. Dus ik heb een zekerheid verworven, die in mij de noodzaak tafel of buffet heeft doen wegvallen en daarvoor in de plaats heeft gesteld de volledige vrije beheersing over tafel of buffet. De betekenis verandert in zoverre, dat het concept – als een uitdrukking van het kosmische – in je bestaat, deel van je is. En wat een deel van jezelf is geworden, behoef je buiten jezelf niet meer uit te drukken, maar je kunt het te alle tijde uitdrukken en realiseren. Daardoor is ‘t geen behoefte, geen noodzaak, dus ook geen binding meer. Dat is de consequentie.

o-o-o-o-o

Witte magie.

We zitten nu zo in een tijd van Kerstmis, dus altijd verbonden met het idee “wit” en ook met idee “magie”. Het zal u dan ook niets verwonderen, dat ik dan voor mijzelf bij voorkeur op het ogenblik spreek over: Witte magie.

Ziet u eens, elke magische bereiking is afhankelijk van drie voorwaarden. In de eerste plaats, wil en bewustzijn van de magiër.

In de tweede plaats: het kennen der middelen om harmonie met de werelden tot stand te brengen.

In de derde plaats: een voldoend duidelijk kennen van de mogelijke verwerkelijking om een weerkaatsing op aarde te bereiken.

Wanneer aan die punten is voldaan kan de magie zowel zwart als wit zijn. Toch zal de magiër zich aan een zekere scholing moeten onderwerpen. En die scholing kan men kort omschrijven als een school in denken, in doen en in scheppen van beelden. Het denken is duidelijk. De magiër moet met zijn bewustzijn doordringen in onbekende werelden. Hij moet voor zichzelf kennis verwerven omtrent geestelijke krachten en de wijze, waarop ze werkzaam zijn. Hij moet de wetten kennen, die hem grenzen stellen, en de risico’s kennen die sommige andere invloeden meebrengen. Dat is duidelijk genoeg. De verdere punten zijn m.i. ook niet zo dwaas dat kunt u ook begrijpen. Alleen dat kenbaar worden op aarde houdt in, n.l., dat je dus zelf op enigerlei wijze de verwerkelijking van krachten uit andere werelden in je eigen wezen moet kunnen verdragen en doorstaan. Nu zal een witmagiër daarbij meer dan een zwartmagiër zich instellen op wat men noemt lichtende en kosmische krachten. Dat houdt dus in, dat de potenties, die een witmagiër te verwerken krijgt, over het algemeen groter en intenser zijn dan de waarden, waarmee een zwartmagiër werkt. Voor de witmagiër is het dan ook belangrijk, dat hij zelf in de juiste toestand en staat verkeert en dat hij in staat is, daardoor juist een duizendvoud van de normale levenskracht, die in hem optreedt (ongeveer), gedurende kortere of langere tijd te verdragen.

Bij de zwartmagiër ligt het zo, dat hij slechts in staat moet zijn zich tegen de vaak geringe krachten, waarmee hij werkt, te verdedigen, indien zij op hem terugvallen en dat hij zich tegen de wil daarin kan verdedigen, wanneer, ze hem zouden willen beïnvloeden.

Nu heb ik het over de witte magie en zal ik dus de zwartmagiër met zijn praktijken verder buiten beschouwing laten.

Wat is voor de witte magie noodzakelijk, wat is de grondslag?

De grondslag van de witte magie is gelegen in het feit, dat elk wezen dus ook een mens een contact in zichzelf heeft, dat reikt door alle werelden. Met dit contact is het hem mogelijk in elke sfeer harmonische waarden tot zich te trekken. mits hij voldoende bewustzijn bezit en via zijn eigen persoonlijkheid die op elk gewenst vlak, waarin het eigen wezen bestaat, te uiten.

Om een dergelijk bewustzijn te verkrijgen is het noodzakelijk, dat je niet alleen, leert om te denken en andere werelden waar te nemen, maar vooral ook leert waarden van andere werelden te vertalen in termen van je eigen wereld. Zo wordt het een soort ervaringswetenschap, waarin elk experiment gebaseerd moet zijn op alle gekende waarden plus veelal een onbekende factor. Om echter tegen die ongekende factor gewapend te zijn moet je als witmagiër zorgen dat je een zekere scholing ondergaat. En daarvoor neemt men meestal niet altijd, maar toch meestal de volgende leefregels zo’n beetje in acht. Het zijn trainingsvoorschriften. (Ik ben niet bang, dat u er aan zult beginnen althans voorlopig want het houdt nogal wat in.)

In de eerste plaats leert de witmagiër zich volkomen beheersen op het gebied van voeding, op het gebied van warmte en koude. Een werkelijk groot witmagiër is in staat om 40 dagen en nachten te vasten, en dat impliceert niet alleen het niet gebruiken van voedsel maar ook onthouding van drank. Het betekent wel, dat een dergelijk organisme de normale mogelijkheden van een mens heel ver moet kunnen overschrijden. En daarom dient hij zich te harden. Hij begint dus met voortdurend grotere proeven van onthouding en die onthouding dan a.h.w. door meditatie vervangen.

Die meditaties houden wel een lichamelijke ontzegging in maar gelijktijdig een zodanige lichamelijke bewustzijnsdaling, dat hierbij de lichamelijke behoeften a.h.w. tot stilstand komen.

In sommige gevallen gaat dit zo ver, dat praktisch alle kenbare levensfuncties tot een niet waarneembaar minimum worden teruggebracht. Wanneer men dus zo iemand zou onderzoeken, zou men zeggen: hij is dood. Dat lijkt er wel op, behalve dat hij weer tot leven komt, wat een dode meestal niet doet. Die school legt dus speciaal de nadruk op onthouding niet als noodzaak, maar als middel tot een zekere bereiking. En ze gaat daarbij uit van de gedachteschool.

Deze gedachteschool leert eerst het “ik” te ontvluchten, dus het bewustzijn omtrent het huidige wezen en lichaam te verliezen. Eerst wanneer dit gerealiseerd is onverschillig hoe daar gebruikt men fantasiemethoden en van alles voor gaat men over tot een tweede fase, waarin in plaats van de eigen wereld een andere wereld wordt gerealiseerd. Van daaruit gaat men over tot een begrip van grondwaarden, die in eigen wereld en in andere wereld schuilen.

Heeft men ook die fase bereikt, dan heeft men de leerling periode achter de rug en komt men tot het vertalen van waarden van andere werelden, hetgeen voor iedere magiër een persoonlijke kwestie is.

Om zijn lichaam in goede staat te houden, zal hij altijd, wanneer hij aan een meditatie begint, wanneer hij eventueel later tot magische handelingen overgaat, eerst lichamelijke reiniging doen plaats vinden. En dit is niet zo simpel als u denkt. Wij nemen even een bad en dan zijn wij er van af. Dat houdt heel wat meer in. Een magiër, een witmagiër dus, die zich begint voor te bereiden op een meditatie of een magische handeling, doet als volgt: Hij onthoudt zich dagen tevoren van dierlijke voeding en leeft alleen van planten. Hij onthoudt zich van alle dranken behalve water. Hij reinigt het lichaam door te laxeren, zodat de darminhoud tot een minimum wordt teruggebracht. Hij reinigt zijn neus door neusspoelingen, hij reinigt zijn oren, kortom elke lichaamsopening wordt zo zorgvuldig schoongemaakt.

Wanneer dit is gebeurd, gaat hij over tot gedachtereiniging, waarbij hij een aantal korte perioden van concentratie gebruikt om elke belangstelling van stoffelijke waarden in zichzelf tijdelijk te doven. Dan kleedt hij zich na nogmaals het lichaam gereinigd en gewassen te hebben in kleding, die nieuw moet zijn d.w.z. zij mag niet besmet zijn. Dat houdt niet in, dat het altijd nieuwe stof moet zijn, maar ze moet zo schoon en zuiver zijn, dat zich daarop geen enkele smet bevindt. Daarbij gebruikt men soms zekere harsen en stoffen, die zuiver zijn, boekweitmeel bv., om die gewaden eigenlijk nog te impregneren tegen vuil.

Hij zal een kamer binnentreden, die volledig schoon is, d.w.z. die gewassen is. En dan wassen ze niet alleen de vloer, neen, dan moeten alle vlakken gewassen zijn. Vandaar dat er ook een minimum aan meubels is. In dat schone vertrek wordt een schone lap neergelegd dus ook nieuw, zoals dat heet. En daarop pas zal hij zijn magische impedimenta uitpakkend daar is zijn standplaats tot het ogenblik, dat hij met zijn bezwering begint.

U begrijpt dus veel, dat het principe van minheid ook wel enige betekenis heeft. En de hoofdbetekenis is wel deze: Gewoon vuil, dat van de aarde komt, is niet zo gevaarlijk. Maar lichamelijk vuil bv. bevat zekere lichaamsvochten, die laten we zeggen een beetje vergiftig zijn. En in die toestand, waarin je verkeert, kan dat een belemmering zijn voor het uittreden van krachten. Er kan zelfs door een verandering in geaardheid van het lichaamsvuil soms een vergiftiging ontstaan. Daarvoor wil hij zich dus vrijwaren. Wanneer er zich in die omgeving organisch vuil bevindt, zou het kunnen zijn, dat onder inwerking van de kracht een versterkte ontbinding zou optreden. En die ontbinding betekent dan verontreiniging. Het begrip onrein kent de witmagiër ook en dit houdt in, dat hogere krachten zich dan niet meer zender schadelijke gevolgen voor magiër en omgeving in zo’n vertrek zouden kunnen uiten.

Nu loopt dat natuurlijk niet zo’n vaart, als men aan de hand van die voorschriften zou zeggen. Want heus, een klein beetje vuil zal niet schaden. Maar als er iets te veel is, is de schade zeer groot en betekent dit heel vaak, dat het goed, dat de witmagiër probeert te doen, omslaat in kwaad. Dit risico kan hij niet nemen. Dus daarom zorgt hij ervoor, dat hij volkomen rein is en dat hij werkt in een zo rein mogelijke omgeving.

Dan gebruikt de witmagiër heel vaak ook klank als assistent. Trillingen hebben nu eenmaal een zekere waarde voor de mens. En geluidstrillingen, die harmonisch zijn dat is heel vaak betrekkelijk hoog kunnen zijn wezen gunstig beïnvloeden. Maar gelijktijdig beroert trilling ook alles, wat in de omgeving is en stelt zo een harmonische waarde tussen de mens en zijn omgeving. En daaruit wint de magiër dan een versterkte beheersing over alles, wat rond hem is.

Iets, wat hem natuurlijk zeer te stade komt, wanneer daar krachten optreden. Want nu is niet alleen zijn eigen wezen maar vaak het hele vertrek, waarin hij werkt, niets anders geworden dan een ontvangplaats voor kosmische kracht.

Zijn denkwijze in het normale leven moet natuurlijk ook veel enigszins verschillen van die, welke een normaal mens zo heeft. De werkelijke witmagiër bv. kent wel verantwoordelijkheid, maar niet schuld. Want op het ogenblik, dat hij schuld kent en erkent, is hij niet meer in staat vrijelijk zich open te spellen voorde hoogste kosmische krachten. Hij zal eerst die schuld voor zichzelf moeten delgen, eer hij opnieuw tot wit magische bereikingen kan komen met de hoogste kracht. Dan zit er verder nog aan vast, dat hij ook in zijn denken anders is.

Nu zult u zeggen: Hoe kan je nu anders denken dan een gewoon mens? Wel, in de eerste plaats denkt hij veel sneller, hij combineert zuiverder en hij reageert dus niet alleen op uiterlijke, maar ook op innerlijke situaties. Hij overziet een geheel en zal niet op een deel, maar altijd op het geheel reageren. Dat betekent, dat hij in heel veel gevallen zich terugtrekt uit omgevingen, die schijnbaar toch wel heel goed zijn. Aan de andere kant zal hij zich soms bewegen op plaatsen, die een gewoon mens absoluut slecht zou vinden, en daar zijn daden stellen. Maar de magiër, de inhoud van die plaats kennende (de witmagiër, wel te verstaan) zal weten, dat juist hierdoor het goede, het kosmische wordt bereikt.

Dan heeft hij ook een geloofsbelijdenis. Die zoudt u kort kunnen samenvatten: Kracht is God. Gods kracht wordt geuit door vele wezens. Wanneer ik die wezens bereiken kan, kunnen zij in mij de kracht actief maken, die ik zelf niet kan vrijmaken. Zij kunnen mij kracht geven, goddelijke kracht, waar mijzelf de kracht ontbreekt. Zij kunnen mij sterken, indien mijn wil ten goede is gericht en zij zullen mijn denken leiden, indien dat in zich niet een voldoende bereiking betekent.

Dus witte magie ondanks zijn ritueel, zijn vaak eigenaardige gebruiken zal in feite steeds bestaan op een intens godsgeloof plus een zeker weten omtrent de krachten, die de goddelijke Kracht uiten.

Dan zijn er nog een paar punten, die misschien ook wel interessant zijn. De magiër, ofschoon hij helemaal niet aan yoga of iets dergelijks doet, houdt toch ook een bepaalde ademhalingsoefening aan. En die ademhalingsoefeningen zijn niet alleen ademhaling, maar ze zijn heel vaak belangrijke oefeningen speciaal voor stemgebruik. Hij moet zijn ademhaling zo beheersen, dat hij reeksen klanken of incantaties kan zeggen, die een normaal mens zou moeten onderbreken. Toch moet hij in staat zijn dit ongebroken in een harmonisch geheel te uiten.

Verder oefent hij zich in het erkennen van ritmes. Want ook het ritme is voor de mens heel belangrijk. In de eerste plaats in zijn eigen leven. Elk mens is voor bepaalde ritmes vatbaar.

Elk mens kent ritmes, die hem hinderen en andere ritmes, die hem een persoonlijke versteviging geven van zijn wezen. Het beheersen van ritmes betekent voor de magiër, dat hij bij incantaties maar ook in het normale leven het ritme bv. van het gesproken woord kan gebruiken om stromingen in de mensen te wekken. Dat is ook weer belangrijk.

Verder en dat is het laatste punt heeft hij nog de bekwaamheid, die zeker niet te onderschatten is, om klank te maken tot drager van gedachten en wil. Wanneer u normaal spreekt, zullen uw gedachten natuurlijk daarin wel worden uitgedrukt, maar het is de vraag of u de werkelijke achtergrond van die gedachten uitdrukt of allen maar een oppervlakkigheid ervan, een voorgevel bij wijze van spreken. De magiër tracht het totale aanvoelen van zijn wezen in woorden uit te drukken en daarvoor gebruikt hij bepaalde woordritmes, bepaalde volgorden van woorden. Hij bereikt daarmede, dat hij zich dus volledig uitdrukt, zelfs bij een menselijke en dus onvolledige uitingsmogelijkheid. Hij kan hierdoor een harmonie, een contact met anderen bereiken, dat zuiver stoffelijk onbereikbaar is. U ziet dus, dat aan de witte magie nog heel wat vast zit.

Maar nu sprak ik alleen over de magiër en de magie zelf is een klein beetje blijven hangen.

Mijn collega heeft u ook al zo met een schuin sprongetje naar kerstmis geloodst, dus waarom zou ik ook niet even in die richting kijken. Want uiteindelijk is Kerstmis – of u het weet of niet – voor alle mensen een groot wit magisch gebeuren. Wanneer n.l. een bepaalde sfeer of stemming hebben, dan kun je dat vergelijken met een afstemming van een klavier. Een piano of spinet, of wat je toevallig hebt, heeft een heleboel snaren. Nu regel je a.h.w. het zo, dat wanneer een snaar wordt aangeslagen, de harmonische snaren precies meeklinken en dat wanneer meerdere tonen gelijk worden aangeslagen, zij ten opzichte van elkaar een juiste interval, een juiste verhouding vertonen. Zo wordt ook met kerstmis eigenlijk de mens gestemd door ‘t denken in één richting, door te leven in één gedachtegang en heel vaak ook bewust of onbewust een bepaald gevoelen ondergaan. Dan blijven de verschillen van individuen wel bestaan, maar er is een zekere eenheid van instelling tot stand gekomen. Ook op sommige andere tijden gebeurt dat betrekkelijk eenvoudig. En de witte magie kan er nu gebruik van maken. Want het is nu niet nodig om alle toetsen aan te slaan en in elk afzonderlijk iets te wekken. Het is voldoende een algemene indruk te geven, waarop alles meetrilt, dus waarin alles meeklinkt. Dit principe gebruikt de witte magie in veel van haar bijeenkomsten. Zowel in de grootste als in de kleinere. En daarom houdt ze zich ook aan tijden, die voor een dergelijke harmonie (een gelijke afstemming van mensen) wel bijzonder gunstig zijn. Wanneer wij die afstemming hebben, kunnen wij door onze eigen gedachten eenvoudig sterk uit te zenden, ons eigen beleven van hogere waarden sterk kenbaar te maken op een tenminste astraal peil bereiken, dat alles in de omgeving datzelfde meevoelt.

Om een simpel voorbeeld te geven: De magiër ervaart voor zichzelf de schuldeloosheid van een hogere sfeer. Hij schept daarvoor een delging van het persoonlijk bewustzijn, een uitschakeling van de persoonlijke gedachterichting en daarvoor in de plaats stelt hij een ervaren van het onmiddellijk Goddelijke, het witte licht. Dit wit wordt dan in zijn omgeving gewekt en overal, waar men enigszins harmonisch is, zal dit verschijnsel van witte en lichtende kracht sterker op de voorgrond treden. En zo kan dus worden gezegd, dat a.h.w. de kleur van een omgeving verandert, Haar kleur is ook identiek aan sfeer. En wanneer dat wit zuiver is, dan betekent dit ook, dat die omgeving op dat ogenblik bereikbaar is voor krachten der hoogste sferen, die normalerwijze de aarde niet kunnen beroeren of slechts kunnen beroeren onder zeer grote zelfbeperking.

U begrijpt zeker wel, hoe belangrijk dit kan zijn. Het is a.h.w. hetzelfde als Eisenhower in Parijs. De goede man had ook wel vanuit Washington kunnen telefoneren, maar dan was een deel van zijn persoonlijkheid niet overgekomen en zou de indruk een andere zijn geweest.

Zo gaat het ook, wanneer een hoge lichtende geest komt op aarde. Wanneer die geest zichzelf kan uiten op een gebied, waar de aarde nog gevoelig is, dan krijgen we de indruk van het hele wezen en al zijn kracht, met af zijn intentie. En wij krijgen ook een volledige intensiteit (Dus al wat er in is, onverdund, geen druppeltje water in de lichtende wijn, zullen wij maar zeggen.).

En daardoor is het resultaat een persoonlijke omstellingsmogelijkheid, die bij een contact op afstand slechts zelden gerealiseerd wordt. Waar anders slechts misschien een enkeling, die zelf geestelijk stijgen kan, zich aan het gegeven contact kan optrekken tot een hoger weten, daar reikt nu die kracht tot het lagere toe en omvaamt het iedereen, die daarin wil wonen. Daarom zijn dagen als kerstmis zo belangrijk. Daarom kan het zo belangrijk zijn, als de mensen in de kerken zitten, ontroerd door orgelspel, door de preek. Dan kan het orgel op zichzelf niets betekenen, de preek op zichzelf kan mijnentwege gebazel zijn, maar de toestand die geschapen is, beantwoordt aan zekere magische eisen. En dan is het ook te begrijpen, dat degenen, die er op uit zijn die toestand te wekken onverschillig hoe en in welke omgeving, mits op verantwoorde wijze witmagiërs zijn. Zo wordt a.h.w. het leven der wereld gebruikt om daarin de hogere kracht uit te drukken.

Maar die hogere kracht is ook reinigend. Vuur geeft licht, maar verteert ook. Zo zou je kunnen zeggen: Dit hoge geestelijke licht verteert tevens. Het zal dus gelijktijdig het goede versterken, het kwaad in zich absorberen en omzetten in een andere, voor dit licht aanvaardbare waarde.

Deze transmutatie van een stoffelijke en stoffelijk gebonden geestelijke waarde is wel het belangrijkste, dat wij ons kunnen voorstellen. Daarvoor is het nodig, dat de mens natuurlijk in deze magie kan opgaan. Op het ogenblik, dat hij een nuchterling blijft, cynisch is, kan hij daaraan geen deel hebben. Integendeel, hij kan een dissonant zijn in het geheel. Een goed magiër houdt rekening met enkele van deze dissonanten. En dan gebruikt hij een heel aardig middel. Wanneer je een dissonant hebt en je stelt er een dissonant tegenover, dan zal vaak het samenklinken van twee dissonanten een harmonie mogelijk maken. Zo gebruikt hij een deel van zijn kracht bewust onvolledig, om daarmee eventuele slechte invloeden op een afstand te houden. Die worden dan een met de buitenkant van de werking, terwijl de binnenkant van de werking volledig en ongestoord plaatsvindt.

Zo zal de witte magie dan ook voor de komende dagen voor de wereld wel veel betekenis hebben. Je zou kunnen zeggen, dat ze al weet de mensheid dat misschien maar half veranderingen teweeg brengt. Nu kunnen wij alleen maar hopen, dat die veranderingen blijvend zijn, Want alleen wanneer de mens die kracht niet slechts in zich ontvangt maar ook tracht ze in zich te bewaren, blijft de werking gegarandeerd voortduren. En ja, zelfs meer. Er kan worden gezegd, dat een eenmaal tot stand gebracht contact met hogere kracht op directe wijze dat wat ik u zo net zo mooi heb verteld dus betekent een voortzetting van contact met hogere en hoogste krachten in omstandigheden, waar deze anders onmogelijk zouden zijn.

Waar een verbinding is, kan zij lang blijven bestaan. En gelukkig degene, die daarvan gebruik weet te maken.

  • Is er in het Westen ook die witte magie op de wijze, waarop u het zo-even verteld hebt?

Witte magie is niet gebonden aan plaats. Dat is heel eigenaardig. Maar de witmagiërs vinden we overal. Zij zijn zelfs in velerlei opzicht soms autodidacten. Het zijn dus mensen, die zichzelf tot een magisch werken opgevoed hebben. En ze krijgen dan pas, wanneer ze al eenmaal contact hebben met lichtende kracht veelal door het bereiken van die meditatie, waar ik het over had een leiding van anderen, die verder zijn. Het gevolg is, dat er geen bepaalde religieuze instelling voor nodig is, ook geen bepaald geloof of bepaald karakter. Wat er voor nodig is, is eenvoudig de wil om te bereiken, en dus de zelf beheersing en de meditatie, die als eerste noodzaak gesteld worden. Wie daarmee begint, zal ongeacht de verdere omstandigheden dus of hij een woeste neger is, die om regen danst of een indiaan of een professor aan de universiteit van Columbia altijd dit bereiken. Maar iets anders is natuurlijk het feit, dat de witmagiër, juist omdat hij witmagiër is, zijn magische bereiking meestal niet aan de grote klok hangt. Ik zou dus maar willen zeggen met een volksuitdrukking “dat mag hem de pret niet drukken”, als zij dat maar zijn.

En dus geloof ik. Ik hier duidelijk gemaakt te hebben, dat, en dat weet ik, hoor daarvoor kan ik instaan witmagiërs ook in het Westen bestaan en zich daarbij houden aan regels, die ik gesteld heb, omdat deze praktisch algemeen geldend zijn. Er zijn maar heel weinig mogelijkheden om daarvan af te wijken.

  • Het komt mij voor, dat de Oosterling uit de aard der zaak daarvoor meer geschikt is dan de Westerling.

Dat is niet helemaal waar. De Oosterling heeft het voordeel, dat hij gemakkelijk tot magie komt. Maar hij heeft het nadeel, dat hij er sneller toe komt deze magie vanuit zuiver persoonlijk standpunt toe te passen, waardoor hij grijs of zwartmagiër wordt, en dus zichzelf uitsluit van het contact met de dragers van de meest lichtende krachten. Dus u zoudt kunnen zeggen hier is de balans dus in evenwicht. Er zullen ongetwijfeld meer Oosterlingen aan magie doen dan Westerlingen. Dat ben ik met u eens. Tenminste bewust. Daartegenover staat, dat de bereikingsmogelijkheden voor de Westerling, die met witte magie begint, weer groter is dan voor de doorsnee Oosterling. En dat houdt elkaar zo ongeveer in evenwicht.

  • De hooggeleerde heer heeft gezegd, dat de meest primitieve volkeren dus de niet ontwikkelde mens ook in vroeger eeuwen vaak telepathische verschijnselen kon doen of oproepen en dat wij op het ogenblik in een tijd leven, dat dit ook meer en meer komt. Is daar enig verband achter te zoeken? Wij zouden dus in een meer geestelijke wereld komen hier op aarde?

Wij komen wel in een toestand, dat het geestelijke weer een grotere nadruk krijgt en men daar dus belangstelling voor heeft. Heeft men daarvoor de belangstelling, dan treden de verschijnselen ervan gemakkelijker naar voren. Maar hoe komt het dan, dat die tijd er vroeger wel was en dat het er nu een hele tijd niet op heeft geleken?

  • Omdat de mensen afgestompt zijn door de ontwikkeling.

Ik zou het niet graag zeggen. Afstompen betekent n.l. verminderen van vermogens.

  • Bepaalde vermogens verminderen.

Goed, bepaalde vermogens. U zult uw zin krijgen. Maar laten wij het nu een anders zeggen.

Wanneer wij zeggen, dat vermogens, die vroeger hun uiting vonden op het psychologisch en parapsychologisch terrein, in hun verschijnselen werden omgezet (dus veranderd) in een technisch, dus materieel denken, waardoor voor beide gelijktijdig geen plaats was gezien de volle occupatie met vernieuwing en verandering dan volgt hieruit, dat pas wanneer de technische verandering tot een zekere stilstand komt, niet meer een voortdurende vernieuwing, maar een logische en geleidelijke ontwikkeling krijgt, er weer meer tijd vrij komt voor het ontwikkelen en aandacht besteden aan psychologische krachten. Daardoor ontstaat een ontwikkeling van psychische eigenschappen, die op de duur ook paranormale verschijnselen sterker naar voren doet komen en hier mede weer de magische kwaliteiten van de mens verhoogt.

Meditatie: Innerlijke Vrede.

Innerlijke Vrede. Al wat je stoort valt weg, problemen schijnen te verdwijnen en het is, alsof de hele wereld een weerklank vindt ergens van binnen. Je hebt het gevoel, dat je zo groot bent, zo veel omvat. En toch voel je je als een klein kind, geborgen in een grote en goedertieren Kracht, die je omhult.

Het is een vreemde toestand, een toestand die sterker en sterker kan worden, tot zij op de duur alle handelen, alle denken maakt tot een uiting van de Kracht, waarin je vertoeft.

Hoe deze innerlijke vrede te verwerven? Wij zijn over het algemeen niet geneigd de innerlijke vrede te verkiezen. Rond ons is de wereld vol van problemen, en wij zijn bang, dat wij die problemen zullen ontlopen, dat wij laf zullen zijn, wanneer wij onszelf terugtrekken. Daarom blijven wij aan de uiterlijkheden verbonden.

Wij kunnen zo moeilijk komen tot het begrip Al wat de Schepper doet is welgedaan. En toch is dit laatste waar. Wanneer er een Schepper is, een Kracht, Die de wereld voortbrengt en in stand houdt, een Kracht waaruit al is geboren. Die leeft in de sterren en in de kleine delen, die het menselijk oog zelfs niet kan waarnemen, zou deze Kracht dan Zichzelf vernietigen? Zou deze Kracht Zich zelf kunnen verloochenen? Zou deze Kracht kwaad kunnen zijn of onredelijk?

Wanneer wij de volte zien van de schepping, wanneer wij zien, hoe vaste wetten en groeperingen voortdurend hun wil opleggen aan al het bestaande, groot en klein, dan realiseren wij ons: Er kan geen God zijn, Die kwaad is, Die kwaad kent. Daaruit volgt die God kan dus ook voor ons niets doen gebeuren, niets doen ontstaan, dat werkelijk kwaad is. Wij hebben dus geen reden ons te verzetten tegen onze wereld. Wij hebben dus geen reden om een andere plaats te begeren, dan die wij innemen. Wij vragen slechts om de volmaaktheid van de Schepper uit te drukken daar, waar Hij ons heeft gesteld. Wij zijn niet verantwoordelijk voor iets anders dan juist het uitdrukken van Zijn volmaaktheid op onze bescheiden wijze in ons wezen.

Dat is geen probleem, dat is geen strijd. Dat is innerlijke drang die zich steeds weer verwerkelijkt en die ons steeds groter wijsheid doet geworden om juister en juister weer te geven, wat wij kennen als de kracht van de Aller hoogste.

Wanneer wij zo leven, kan er niets staan tussen ons en onze God. Dan kan er niets staan tussen een ware en werkelijke wereld en ons eigen bestaan. Dan is er geen grens meer. Dan zal er ook geen strijd meer zijn. Dan is de grens, die in ons eigen wezen het ene deel van het Goddelijke scheidt van het andere, hetgeen strijd, hetgeen onrust verwekt. En wij wensen geen onrust. Wij kennen geen onrust meer, omdat de Schepper ons heeft gesteld daar, waar volgens Zijn wil en Zijn volmaaktheid onze plaats is. Wanneer wij dit aanvaarden, zoeken we steeds groter volmaaktheid te bereiken daar, waar de Schepper ons stelt.

Gelijktijdig vrede hebbende met al, wat ons aan onvolmaaktheid nog aankleeft, zullen wij ook innerlijk de vrede kennen. Want de innerlijke vrede is de realisatie van de Schepper in jezelf.

Het is het erkennen van de goedertieren Macht, die je behoedt, beschermt en geleidt ja meer, die je leven en je wereld is tegelijkertijd.

In deze Kracht vinden wij vrede vinden wij de kracht om voort te gaan ook. Want wij zijn kracht van die Kracht weten van dat Weten: daad uit die Schepping. Daarom zijn wij tevreden en kennen wij een vrede in onszelf, die niet meer een werkelijke strijd aanvaardt, doch slechts het eigen bewustzijn en de eigen uiting steeds dichter brengt bij de volmaaktheid, welks beeld reeds in ons bestaat.

Dit is innerlijke vrede, de weg der bereiking: de kracht van de Schepper bewust ervaren in de kern van ons wezen.

image_pdf