De weg die Jezus zelf is

image_pdf

De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 62

26 april 1957

De weg, die hij ons ook toont, opdat wij die kunnen gaan. Men heeft dit vaak verkeerd begrepen. En het is voor een ieder, die een werkelijk christendom tracht te belijden, noodzakelijk dat hij de werkelijke verhoudingen eerst ziet, voor hij kan komen tot een juiste en doeltreffende christelijke leefwijze. Ook deze keer zal ik zo vrij zijn om vele woorden aan anderen ontleend in te voegen in mijn betoog alsof ik ze zelve zou spreken. Slechts waar mij dit noodzakelijk lijkt, zal ik hiervoor een uitzondering maken.

Er is een weg, een pad naar de eeuwigheid. Dit pad nu is gelegen in de kern van de mens en het resultaat van zin binding met God. Zij, die dit pad willen gaan, dienen te begrijpen, dat allen een zijn. In de eenheid, die van uit God tussen ons kan worden geschapen, ook voor ons, is de kracht te vinden, die ons langs de weg die ook Jezus is voert tot de grote bewustwording.

Om één te worden is het noodzakelijk in te zijn in streven. Eén zijn in streven nu betekent alle grenzen verwerpen behalve de grenzen van het pad zelve, zodat het streven gelijk is. Jezus maakte de volgende opmerking;

“Want zie, ik zeg U: Ik ben U de weg en de waarheid. Want in mij is het bewustzijn van de weg en het licht der waarheid. Zo gij één zijt met mij, zo zult gij door, mij het licht kennen en de weg en de waarheid voor Uzelf vinden.”

Dit is de grondslag van het ware christendom. Eén zijn met Jezus in streven. Het is niet noodzakelijk dat de uiterlijkheden elkaar gelijken, wanneer de innerlijke waarden gelijk zijn. Het is niet noodzakelijk dat wij ons christenen noemen om één te zijn met Jezus. Wel is het noodzakelijk dat wij streven zoals hij gestreefd heeft. Zijn streven kan als volgt worden omschreven, waarbij ik zowel zijn eigen leer als verschillende commentaren citeer:

Om te leven in God is het noodzakelijk te leven in de mens. De band van mens tot mens is een uitdrukking van de band, die de mens met God bindt. Hoe meer men de mensheid bemint en hoe minder men zich bindt aan mens of ikheid, zoveel te meer zal men kunnen opgaan in de werkelijke kracht en waarheid. Opgaan in werkelijke kracht en waarheid betekent: het ik niet verloochenen, maar zien als deel van het grote geheel. Zichzelf zien als deel van het grote geheel wil zeggen: het gehele leven zien en niet slechts zichzelf.

De consequenties hiervan zullen U duidelijk zijn. Er worden geen zedelijke, geen morele, geen kerkelijke of dogmatische wetten gesteld aan de mens, die naar bewustwording streeft. Deze wetten worden uit hemzelf geboren en behoeven van buitenaf niet te worden opgelegd. Maar zo de mens werkelijkheid en waarheid verkiest boven alles, zal hij moeten leren zichzelf te zien als deel van alle dingen en zo alle dingen te erkennen als deel van zichzelf. In deze erkenningen nu zal hij alles respecteren, wat gerespecteerd moet worden, zal hij alles doen, wat gedaan moet worden en zal zich niet onthouden van datgene, waarvoor geen onthouding nodig is.

De leer, die Jezus brengt, is een leer van vrijheid. Een leer, die zoveel te meer is, omdat zij ons als enige beperking oplegt: ons eigen bewustzijn van God en ons eigen zoeken naar God. Juist zij, die vrij zijn, zijn gebonden door hun vrijheid. Wie gebonden is door zijn vrijheid, erkent de vrijheid voor zichzelf en zich bindende, sterker dan een ander, die de vrijheid niet kent, zal hij die zuivere vrijheid verwerven in de ontkenning van wat hijzelf meent te mogen eisen. Zelfontkenning. Op het ogenblik dat men zegt: “Ik,” en daarmede zichzelf bedoelt tegenover de wereld zal men zich afsnijden van de werkelijkheid.

Jezus heeft dit niet gedaan en in zin hele leven heeft hij voortdurend gestreefd naar eenheid met al het zijnde. Deze eenheid bereikte hij, toen hij lerarende optrad en zichzelf tot dienaar maakte van heel de mensheid. Wanneer Jezus de voeten van zijn discipelen wast, zo geeft hij te kennen dat de wijzen de nog-niet-wijzen dienen. Want eerst in hun dienst zal hij de wijsheid bewijzen.

Wanneer Jezus gehoor geeft aan de eisen der menigte, terwijl de vermoeidheid hem haast overmant, zo geeft hij gehoor aan zichzelf. Want eerst door het lijden van anderen te stillen, kan hij zichzelf van Lijden bevrijden.

Wanneer Jezus de waarheid geeft aan de menigte, zo schenkt hij de waarheid aan zichzelf, opdat hij in staat zal zijn zelf verworven inzicht te realiseren in alle sferen, waarin zijn wezen kan bestaan.

Het zijn misschien voor U wat onsamenhangende citaten, die ik naar voren breng, maar de inhoud zal U duidelijk zijn. Ik wil mij nu een ogenblik bezighouden met enkele citaten en commentaren, die niet van de wereld zelve afkomstig maar die ik ken uit de sferen:

Jezus is ons de weg en de waarheid. De waarheid en de weg nu zijn altijd één. Doch niet slechts Jezus maar ook anderen dragen weg en waarheid in zich. Zo ligt het niet aan ons te oordelen over de juistheid van een vorm, wel over de juistheid van een streven. En juistheid van streven kunnen wij alleen aan onszelf beoordelen. Zo, indien een ander zich schuldig maakt, zullen wij moeten zeggen: “Zie, wij zijn mede schuldig.” Indien een ander goed doet, zo kunnen wij zeggen; “Zie, dit goede is mede ons deel.”

Dit geldt voor alle wereld. Wie in het licht leeft en weigert het duister te zien, kent niet de weg. Doch wie het licht bezittende in het duister gaat, zal het duister ervarende en zijn eigen licht daar gevende het licht geboren doen worden in alle dingen en het duister overwinnen, opdat het één met het licht het goddelijk beeld weerkaatst.

Alle licht en alle waarheid worden geboren uit één en dezelfde bron. Het onvermogen van mens en geest om deze bron in zijn geheel te aanvaarden voor zij bereikt is, doet onszelf kiezen t.o.v. de weg en zijn benadering. Maar ofschoon wij menen dat de paden verschillen, ofschoon wij menen dat de wegen verscheiden zijn, zo zin zij in werkelijkheid één. Niet meer dan één waarheid kan er zijn; niet meer dan één weg, die waarheid mogelijk maakt. Ook in ons. Te weten, dat er maar één werkelijke weg is en één werkelijke waarheid, is zeer belangrijk.

Er komen mensen samen, die spreken over het uitdragen van Gods woord, en zij menen hun woord. Er komen mensen samen, die anderen verwerpen en zeggen dat zij des duivels zijn. Zij menen slechts, dat zijzelf de waarheid niet kennen en zo deel zijn van de duisternis. Er komen mensen samen, die zich verheffen op een groter besef van waarheid dan anderen. En zij erkennen slechts hun onvermogen de waarheid te zien. Dit, mijne vrienden, is een werkelijkheid.

Waar slechts één waarheid kan zijn, kan er slechts één weg zijn tot de waarheid. We spreken wel over meer wegen, wanneer wij spreken tot de simpelen onder de mensen. Wij trachten hun duidelijk te maken, dat alle geloof goed is en ook alle geloof een weg. Maar hoe kan men die mens vertellen, dat de weg van alle geloof dezelfde is, tenzij, dat: geloof beleefd wordt. Het zijn niet de vormen, die bepalen. Het is niet het beeld, dat men zich maakt van God of van waarheid. Het is de wijze, waarop men zich steeds sterker in harmonie brengt met de Oneindige; zo de waarheid in zichzelf erkennende.

Jezus heeft eens gezegd: “Gij, die U verheft op Uw geloof en Uw God, ik zeg U; Waardiger zijn zij, die geloven in afgoden dan gij, die de ware God kent en Hem niet acht. Waardiger zijn zij, die nederig voor de goden buigen, die zij niet kennen, dan gij, die U trots vernedert voor de God, Die gij kent, om zo Uw meerwaardigheid te bewijzen. Mijn waarheid is de waarheid van alle wereld. Mijn waarheid gaat over alle grenzen. En er zijn gelovigen noch ongelovigen. Er zijn slechts zoekers der waarheid en slachtoffers der waan.”

Dit nu hebben de christenen niet begrepen. Nauw was Jezus verscheiden, en had hij de wereld voor het laatst verlaten of zijn volgelingen twistten reeds erover, of een christen niet eerst het Joodse geloof moest aannemen en besneden worden. Want zo meenden zij het Oude Verbond was een verbond tussen Abraham en zijn geslacht en God. Zo kan een nieuw verbond slechts tussen Abraham en zijn geslacht worden gesloten. In dit nu waren zij dwaas. Want God sluit geen verbond met zijn schepselen. Het zijn de schepselen, die hun houding bepalen tegenover hun God in wat zij noemen het verbond.

“Al wat te geven is, wordt gegeven; al wat het Uwe is, is het Uwe te allen tijde. En de waarheid is de Uwe van af het begin tot het ogenblik, dat de schepping ophoudt.”

Dat is niet van een christen. Dat is van een brahmaan, die ruim 800 jaar voor Christus leefde. Maar hij zegde daarmede niet meer en niet minder dan Jezus tegen zijn leerlingen heeft gezegd. Hij heeft daarmede niet meer of niet minder duidelijk gemaakt dan de grondslag van alle wijsheid.

De grondslag van alle wijsheid is en blijft: zoeken. Niet naar een houding of een geloof, maar naar een intense eenheid met al het geschapene. De Schepper kennende in alle dingen; de Schepper belevende in alles en zo één wordend met de Schepper.

Tot Johannes sprekend heeft Jezus daarover gezegd: “In de stilte van ons samenzijn spreken wij meer, dan ik met woorden zeggen kan. Want zo Uw ziel en de mijne één zijn, wie zal een grens stellen aan het bereiken van deze beide? Ik ben in U, zoals gij in mij zijt. En zijn wij gescheiden en over geheel de aarde verstrooid, toch zullen wij één zijn. Want één is onze geest, en één is ons streven. Zo zeg ik U, broeder, acht wel het gebod des Heren en weet één te zin met al, wat leeft. Niet hatende, noch minnende met grote min, noch toornig, noch droevig. Maar aanvaardende wat de wereld is, aanvaardende wat het leven schijnt, en wetende dat het rijk des Vaders geborgen is in al deze dingen. En zo gij gaat tot het Koninkrijk, de weg ligt in Uw hart en het Koninkrijk is in U ontstaan en geboren.”

Jezus wilde daarmede uitdrukken: er is niets en ook werkelijk niets belangrijk behalve de toestand, die wij het Koninkrijk Gods noemen. Dit bewust deel zijn van de goddelijke Schepping, van de Schepper, kunnen wij alleen bereiken in onszelf; maar de wereld buiten ons beïnvloedt ons. De invloeden van deze buitenwereld zullen wij moeten terugbrengen tot een ondergaan van de goddelijke Schepping, en – gelijktijdig strevende uit ons eigen wezen – de goddelijke waarheid zo goed mogelijk erkennen en uitdrukken. Alleen op deze wijze is een volledig bewustzijn te verwerven. Is een bewustzijn verworven, dan zijn wij in het Koninkrijk Gods één met de Schepper door de kracht, die in ons leeft.

Het klinkt misschien allemaal zo eenvoudig; maar het is het zeker niet. Want laten wij niet vergeten: wie een wet kent, heeft een richtlijn. Wie gezag aanvaardt, is zonder verantwoording. Wie regelen kent en ze niet stelt voor zichzelf, doch ze aanvaardt, diens leven is in banen geleid, die hijzelf niet beheerst. Maar wie uit zichzelf en voor zichzelf besluit en zichzelf is de wet, die zal zichzelf de waarheid worden. Want wie de wet is voor zichzelf, openbaart zich aan zichzelf. En aan zichzelf geopenbaard zijnde, zal hij zich kunnen openbaren aan de kracht, die in hem leeft.

Dat is de grote moeilijkheid. Het is eenvoudig om het gezag van anderen te erkennen. Het is gemakkelijk om morrend of willig de wetten van een wereld, de wetten van een geestelijke sfeer te accepteren en daardoor Uw bestaan te laten leiden. Maar daarmede schuift ge de verantwoording af op anderen. Dit nu mag niet geschieden. Elke mens is tegenover zichzelf verantwoordelijk voor zichzelf. Elke geest is voor zichzelf verantwoordelijk tegenover zichzelf. Niet tegenover God.

Ik zou hier haast citeren wat tegen Baromeus word gezegd: “Meent gij dan dat de Vader zo klein is, dat Hij een wet nodig heeft om U Zijn wil kenbaar te maken? Mijn Vader is met U en met allen, en Zijn wet is Uw wezen. Alle wet, die gij kent, is een schim uit Uw eigen gedachten geboren. Ik zeg U, Baromeus: Niet mijn woord noch mijn wet is mijn waarheid. Mijn waarheid is de Vader, Die in alle dingen is. Indien gij Deze kent in Uzelf, zal mijn wet U geen wet zijn, maar mijn waarheid zal een deel zijn van Uw leven.”

Jezus erkende geen gezag. Jezus was een strijder zelfs tegen gezag; in zekere zin. Hij aanvaardde alleen gezag, dat wereldlijk werd uitgedrukt en dat niet van verder belang was. Naarmate hij zich meer gaf aan de mensheid, was hij in staat meer en meer het gezag van anderen te aanvaarden en te respecteren. Niet voor zichzelf, maar als deel van hun waan, van hun wereld, zoals zij zich die zelf geschapen hadden. Hij zag het niet als zijn taak om de wetten van anderen te breken. Integendeel. Te allen tijde, zijn hele leven, heeft hij altijd de wet gerespecteerd, maar hij respecteerde deze niet, omdat zij waar was of gewichtig. Hij respecteerde deze wet niet, omdat zij voor hem iets betekende, maar slechts omdat het niet noodzakelijk is anderen te doen lijden door hun wetten met voeten te treden zonder meer.

Toch was Jezus zichzelf de wet. De enige wet, die hij kende. En deze wet is het, de wet van zijn eigen bewustzijn, dat één geworden is met de Alkracht, die als de Vader tot hem spreekt taken begrijpt en aanvaardt, die boven het vermogen van de mens liggen.

Indien gij een waar christendom aanstreeft, een werkelijk bewustzijn wilt verwerven, ook in de christelijke zin van het woord, onthoudt dan dit: Er is geen kracht, die U beheersen kan, geen kracht, die U regeren kan, buiten God. Er is geen wet, die U gesteld kan worden, zo zij niet deel van Uw wezen is door God. Er is geen regel voor U geschapen behalve de regel van Uw bestaan. In het bestaan is God en in het bestaan zit gij één met God. Het is Uw taak deze eenheid te erkennen. Heel Uw streven moet gericht zijn op het vinden niet van eigen wet, maar van een eigen waarheid. En deze waarheid is een ervaren. Een ervaren, waarbij men opgaat in de Alkracht.

Ik hoop dat deze les U voldoende zal zijn voor deze keer. Het is een gewichtige les en vraagt ongetwijfeld om enige overweging. Zij zal Uw uiterlijk leven niet veranderen zo ge haar begrijpt, maar zij zal Uw innerlijk streven ombuigen in een nieuwe richting. De richting, die wij allen voortdurend trachten te leraren, maar die het meest kenbaar en daadwerkelijk voor de westerse wereld werd geleraard door Jezus, de mens, die één werd met God en die uit zijn eenheid mens wilde blijven om met mensen te kunnen strijden. Beeld van God, kracht uit God, beperkt met de mensen, maar onbeperkt in de eeuwigheid.

o-o-o-o-o

Men vroeg eens een wijsgeer: “Wat is Uw spijs en Uw drank, daar gij eeuwig de jeugd schijnt te bezitten?” En de wijze antwoordde: “Mijn spijs is het innerlijk weten, dat het leven tot vreugde maakt. Mijn drank echter is het weten der wereld, waarin ik een één gedurende de vloed der tijd en toch nooit ermede vermengd zal zijn, tenzij in een eeuwigheid, die geen tijd meer kent.”

Men heeft deze wijze voor ketter en dwaas uitgekreten. Men heeft hem doen gaan, de schandkraag om. En onder veel beledigingen is zijn hoofd gevallen op een plein vlak voor de keizerlijke burcht, de grote stad van het rijk. Want mensen erkennen niet dat de kracht en de magie niets anders zijn dan een ontkennen van waan.

Eens nu ging een jonge monnik uit om te zoeken naar een groot leraar. Hij bezocht er velen, maar geen van hen kon hem bieden, wat hij zocht. Tot hij eindelijk in de bergen een oude kluizenaar vond. Tot deze nu zegde hij: “Heer, geef mij Uw wijsheid, opdat gij, zeer oude en zeer hoge, in mij, jonge en onbekwame, iets kunt wekken van de noodzaken voor het leven.”

Daarop glimlachte de oude kluizenaar, en terwijl hij over zijn spaarzame baard streek, sprak hij: “Wat is dan Uw wens.” “Heer,” zei de leerling, “ik wil draken verwinnen en bliksems werpen. Ik wil meester zijn over het rijk der geesten. Ik wil de kracht der mensen beheersen en hun wil kneden naar mijn wil.”

Toen glimlachte de oude en zegde: “Vond gij nergens een leraar?” “Neen, heer, wat zij mij leerden was waan en niet werkelijk.”

“Gij zoekt de magie? Kom, ik wil U haar tonen.” En hij daalde af tot de diepste krochten der aarde en toonde de draak, die daar geketend was. En hij zei tot de leerling; “Gij kent de geest der dolk. Hanteer haar en nader de draak.” Doch de jongeling vreesde en sidderend verborg hij zich achter zijn meester. Deze nu schreed met ledige handen tot de draak en zie: zij was niet meer. Er bleef slechts een zacht licht. “Dit is het verslaan van draken,” zei de oude. “Vrees niet en nooit, want niets kan U geschieden, dat werkelijk is, doch slechts datgene, wat Uw waan als werkelijkheid zou accepteren. Zo, indien gij zegt: ‘Dit is niet waar,’ is het voor U niet waar. Wat voor U niet waar is en wel waar is, vormt Uw leven.”

”Het is moeilijk niet te vrezen, heer,” zegde de leerling.

“Moeilijker is het om te vrezen,” zei de wijze, “want wie vreest, verbittert zijn leven en ontkent de waarheid. Maar wie niet vreest, zal in één vorm misschien ondergaan om in duizend vormen te herrijzen. En voor hem zal elke vorm waarheid zijn.”

Hij liet zin leerling gedurende de nacht rusten, maar met de vroege morgen wekte hij hem en zegde hem: “Zie, kom met mij op de berg.” En hij riep de wolken en liet de bliksem neerslaan en zegde tot de leerling: “Werp ook gij de bliksem.”

“Ik kan niet,” zei de leerling.

“Gij kunt,” zei de meester, “want de bliksemstraal, die ik werp is de bliksemstraal, die toch valt. Wie zou ik zijn om krachten te bestieren tegen de wil van de Allerhoogste? Doch indien ik Zijn wil erken, zo schijnt het dat de bliksem mij gehoorzaamt. Erken dus de wil van de Hoogste en gij zult de bliksem werpen.”

De leerling dacht na en verliet de grot niet. De volgende dag nu wekte de wijze de jongeman en zei: “Kom.” En zij gingen naar een stad in de nabijheid.

“Gij wilt de mensen beheersen,” zei de wijze en hij riep tot een ieder: “Wie goud wenst, volge mij.” En een ieder volgde hem. De leerling word angstig en hij zegde: “Gij zegt wel: Wie goud wil hebben, volge mij. Maar hebt gij goud, meester?” “Neen,” zei de wijze.

“Waarom volgen zij U dan? Zij zullen U doden.”

“Wie kan mij doden ommentwille van eigen waan? Zie,” en hij wees op een berghelling, die geverfd werd door een zon, die onderging, “daar ligt het werkelijke goud der aarde.”

Sommigen der mensen gingen terug, maar anderen volgden de wijze en zeiden; “Zie, indien dit goud is, toon ons hoe het te gebruiken.”

En toen wees de wijsgeer één van hen aan en zegde: “Zing een lied op het goud van de zon.” En het was meer waard dan goud waard kon zijn. Hij zond de man terug met zijn lied en hij werd rijk en beroemd.

Een ander kwam tot hem en zei: “Heer, hoe moeten wij dit goud dan omzetten? Ik ben een handelsman.”

“In wat voor goederen handelt gij?”

“In stoffen.”

“Verf dan Uw stoffen, zodat zij het licht van de zon weerkaatsen.” En ook deze vond zo rijkdom.

En zo gaf hij velen raad. En hij zegde: “Zie, allen heb ik goud gegeven, maar schijngoud. Het verdwijnt als het licht van de zon op de bergen. Maar deze drie, die gebleven zijn, zal ik het ware goud geven. En hij zegde tot hen: “Ook wanneer het duister is, draag het licht in Uw hart en gij zult rijk zijn alle dagen van Uw leven door het licht, dat gij kent.”

En hij zei tot de leerling: “Wilt gij zo de mensen beheersen?”

“Maar heer,” zegde de leerling, “dit is geen beheersen.”

“Toch heb ik vele levens gewijzigd in deze ene dag,” zei de wijze, “doch kom.”

Zij gingen terug naar de stad, naar een theehuis. Daar zaten enkelen tezamen en dronken hun wijn. En de wijze zegde: “Wie van hen moet strijden?” De leerling keek hem verbaasd aan. “Zeg mij,” zei de wijsgeer, “Wie van hen moet strijden?”

“Deze grote daar, heer, en deze bescheiden koopman in de hoek.”

En de wijze ging naar de koopman en zegde; “Deze grote acht U niet.” En dit was waar. Toen ging hij naar de grote krijgsman en zegde; “Die kleine daar vreest U, maar hij acht U niet.” En ook dit was waar.

En zo ging de grote naar de kleine en zegde: “Gij acht mij niet?”

“Heer,” zegde deze, “hoe zou ik U dan achten, wanneer ik Uw geweld niet zie.”

“Zo bewijs mij een keizerlijke eer.” De krijgsman had rijstwijn gedronken en de koopman dorst niet te weigeren, maar dorst ook niet toe te stemmen. Want zou hij de keizerlijke eer aan een sterfelijke bewezen hebben, men zou hem gedood hebben. Doch zou hij die eer niet bewezen, zo zou de krijgsman hem kunnen doden. En dus greep hij zijn wapen, onbelangrijk als het was en streed met de krijgsman.

“Ik heb de strijd tot stand gebracht,” zei de wijsgeer, “ik zal hen doen ophouden.” En hij naderde hen en zegde! “Staak Uw geweld, o machtige strijders, want ziet, de ogen van de stad zijn op U gevestigd. Zult gij Uw moed doen gebruiken tot spel van anderen?” En beiden zagen elkaar aan. En de koopman achtte de krijgsman als een bekwaam krijger. En de krijgsman achtte de koopman als iemand, die meer moed had dan hij verwacht had. En zij zetten zich broederlijk tezamen en zongen een lied en dronken wijn.

“Zie,” zei de wijze, “zo regeert de wijze de mensen; door hun wil te voeren en hun de beelden te geven, die zij verlangen. Indien gij dit wilt leren, kunt gij bij mij blijven. Andere waarden kan ik U niet tonen.”

Toen zegde de leerling: “Heer, ik wil bij U blijven, maar vertel mij Uw geheim?”

Toen glimlachte de wijze en zegde; “Geen geheim is mijn macht. Wie tot de duivelen gaat en tot de draken, weet dat zij niet bestaan. Zo hij ze zoekt is het een waan. Drukt hij die waan voor anderen uit, zo zullen zij geloven, dat bestaat wat niet is. Wie één is met de natuur kent haar spel en haar wetten. En indien hij zegt te bevelen wat de natuur volbrengt, kan men geloven dat hij de natuur regeert. Doch het eenvoudigst is het de mens te regeren. Want de mens strijdt voor een belofte, betaalt voor een leugen, en vlucht alleen voor de waarheid.”

Zie, mijne vrienden, deze wijsgeer dacht misschien niet erg vleiend over de mensheid, maar hij had één ding begrepen: Wat de meesten in het leven zoeken is niet waarheid, maar waan. Een waan, die voor hen past; een waan, die voor hen bruikbaar is. Elke mens zoekt illusies. Wie de illusie verstoort op de juiste wijze, regeert de daden der mensen. Wie een belofte geeft op de juiste wijze, leidt de daden der mensen. Maar om dit te kunnen doen moet men zelf boven het begeren staan en de waan kennen van het begeerde; de spiegeling der illusie kennen als een leugen in de werkelijkheid. Zo zijn de dagen der mensen; zo waren de dagen van deze wijsgeer.

Maar vele, lange dagen later is hij gegaan naar het keizerlijk Hof. En daar was juist de grote plechtigheid van de zijderups, waarbij de keizer de proef voert en de keizerin de zijderups uitzet op de bladeren van de moerbeiboom. En hij werd toegelaten en alle tekenen waren gunstig. Zo wilde hem de keizer belonen. En toen vergat deze wijze door de vele eer, die men hem had bewezen voor eenmaal zijn wijsheid. Hij sprak: “Heer, de voortekenen, die gij hebt gezien, hebben geen waarde. De werkelijkheid van Uw land is strijd. De vijand staat aan de grens.” En zo een waarheid sprekende voor één, die illusies koesterde, verloor hij zijn hoofd en werd tot zijn vaderen vergaderd.

Wanneer wij streven naar wijsheid, moeten wij begrijpen, dat onze grootste wijsheid nooit kan zijn, vrienden, een beheersen der dingen. Dat onze magie nooit kan zijn een regeren der dingen tégen de natuur. Maar onze kracht en onze wijsheid moeten zijn; een kennen der dingen; een gebruikmaken van hun eigenschappen. En wie dit doet leidt vele dingen, omdat hij de waarde kent; en bereikt veel, waarvan hij voor zichzelf weet, dat het niet zijn werk is, maar waarvoor de mensheid hem zal loven of vervloeken.

Met deze eenvoudige en kleine verhalen heb ik van mijn kant geprobeerd U iets aan te tonen. In het leven zijn vele dingen mogelijk. Het leven zelf lijkt vol van wonderlijke krachten en gebeurtenissen. Maar het wonderlijke bestaat alleen voor hen, die niet wáár zijn. Wie waar is kent geen wonderen, omdat alle krachten, die waar zijn in de waarheid altijd zullen leven. Een laatste kleine anekdote voordat ik afscheid van U neem.

Eens werd een rover gehangen. En toen zijn lichaam langs de wegen hing, gingen enkelen hem bespotten. En het lichaam draaide en antwoordde niet. Daarop gingen enkelen heen en zeiden: “Zie, zo is zijn grootheid vergaan, o arme mens.” Het lichaam draaide en antwoordde niet.

Toen kwam er één, die zei: “Recht en onrecht volgens mensen hebben slechts waarheid gebaard.”

Toen brak het koord en het lichaam was niet meer. Want zelfs een rover kan de illusie beseffen, wanneer hij begrijpt hoe niets meer voor hem betekenis heeft behalve één ding: begrip, dat hij wekt in anderen; begrip, dat hij heeft voor anderen, omdat in alle begrip de werkelijkheid schuil gaat. En waar een begrip voor de werkelijkheid bestaat, verbleken de hemelen, verpulvert de aarde, en blijft de ene grote Kracht over, die in het begin alle dingen heeft geschapen.

Mijne vrienden, het zij verre van mij U eerbaar en deugdzaam als gij zijt het lot van een gehangene toe te wensen. Maar wel zou ik U nederig de wens willen aanbieden: moge voor U het woord gesproken worden, dat verlossing betekent, zodat ge Uw eigen waan beseffende opgaat in waarheid, niet meer zijnde in schijn. En indien gij deze waarheid beseft hebt, keer uit Uw licht een ogenblik terug en geef mij een lichtstraal op mijn pad, opdat ook ik van de laatste ketenen der waan bevrijd moge worden.

image_pdf