De werkelijke waarde en betekenis van het gebed

image_pdf

14 oktober 1966

Allereerst weer het bekende: Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Denk dus zelf na. Ons onderwerp van heden luidt: De werkelijke waarde en betekenis van het gebed.

Bidden is een vreemde zaak. Een mens, die bidt, roept de Oneindige aan. Soms zou een gebed omschreven kunnen worden als een gesprek tussen een mens en God. Zodra wij te maken krijgen met een godsdienst, krijgen wij met het gebed te maken in de vorm van een formule, waarmede de mens zich tot God wendt op een wijze, alsof deze God een soort ouderwetse leenheer zou zijn, die na wat smeken en vleierijen recht zal spreken of gewenste gunsten zal verlenen. Dat de werkelijke waarde en betekenis van het gebed op een ander vlak zal moeten liggen, voelt de modern denkende mens als vanzelf aan. Van een werkelijk erkennen van de inhoud en betekenis van het gebed pleegt echter zeer moeizaam plaats te vinden, daar de doorsnee gelovige mens een analyse van het gebed als verschijnsel, pleegt af te wijzen. Indien ik dan ook in de volgende delen van mijn betoog de algemeen als juist aanvaarde regels van gedrag zo nu en dan overschrijd in mijn zoeken naar waarheid, zo vraag ik u al nu hiervoor geduld en welwillende vergeving.

Als iemand zich alleen gevoelt, zich verlaten weet, zal hij na enige tijd de neiging krijgen te spreken, luidop, tot zichzelf. Als men zich alleen en verlaten gevoelt in het leven en geen enkele houvast weet te vinden, dan zal men zich zo toch ergens met het leven verbonden gevoelen.

Wat dit gevoel veroorzaakt, wat deze binding in wezen is, blijkt moeilijk uit te drukken in woorden; het is een gevoel, een emotie. Omdat nu de doorsnee mens in zijn jeugd kennis heeft gemaakt met begrippen als God, godheden, geesten, zal hij bij gebrek aan mogelijkheid tot communicatie van zijn noden en verlangens aan de zichtbare wereld, zich gaan uiten tegenover de “onzichtbaren”. Steeds weer blijkt, dat de mens, wanneer contact met de werkelijkheid ontbreekt en geen werkelijke communicatie met het zichtbare leven aanvaardbaar of mogelijk is, zich zal richten op het onzichtbare.

Dit noemt men dan gebed, doch het blijft een monoloog, het is en blijft in feite een spreken tegen jezelf. Omdat er echter een – mogelijk denkbeeldige – recipiënt is van de gedachten en waarden, die men tot uiting brengt, terwijl geen antwoord en daarmede ook geen afwijzing uit het onzichtbare ervaren wordt, komt de mens ertoe, zich veel vollediger te geven in zijn uitdrukkingen, dan anders mogelijk zal zijn. Hij stort geheel zijn wezen, verwachtingen en leed uit in het gebed. Het sterkste treedt dit op, wanneer het ik zich verlaten weet, wanneer de mens wanhopig is. Maar ook wanneer in het ik bepaalde spanningen aanwezig zijn, misschien van zuiver dierlijke aard of een innerlijke strijd tegen de voor het ik in gedachten niet meer aanvaardbare stoffelijke werkelijkheden van eigen leven, zal men de neiging hebben zich te uiten en zo compensatie te zoeken in een intens gebed.

Psychologisch gezien is het gebed dan ook in zekere mate een veiligheidsklep. Het is goed om zich dit te realiseren. Want bidden als gewoonte, als een dreunen van formules, zal het Ik niet werkelijk beroeren, het zal ook een mogelijk meer werkelijk contact met het Hogere niet bevorderen of in stand brengen. Het is waardeloos. Bidden heeft alleen zin, wanneer het ik er werkelijk in opgaat, wanneer men de gedachten of woorden die men tot uiting brengt tegenover zijn God, ook werkelijk begrijpt, gevoelt, beleeft. Nu is het opvallend, dat vele menselijke problemen en moeilijkheden er voor de mens geheel anders gaan uitzien, wanneer hij eenmaal in de gelegenheid is daaraan zonder enig voorbehoud of enige terughouding en angst, uiting aan te geven. Bidt men, dan zal men van God zelfs geen onbegrip vrezen. Wie bidt uit nood, kan dan wel zeggen, dat er – of er nu sprake is van contact met het hogere of niet – zeker een soort mentale en geestelijke purgatie wordt bereikt met als gevolg een herwinnen van innerlijke rust, een gemakkelijker verder gaan, en een groter uithoudingsvermogen, wanneer het gaat om het verwerken van, en dragen van leed. Alleen reeds door het uitspreken van wat in het ik leeft, zelfs indien dit plaats vindt tot een kracht of figuur, waarvan men niet eens weet, of deze wel werkelijk bestaat, of deze wel luisteren kan, wel aanwezig is, heeft dus tot gevolg dat het leven weer dragelijk wordt.

Ik geef toe, dat dit een psychologisch effect is. Hoe belangrijk het dan ook voor de biddende kan zijn – en hoezeer zij daardoor zich van de hulp van hun God verzekerd menen te weten, zo dit het enige belangrijke was in het gebed, zou ik daaraan zeker geen onderwerp wijden. Als men echter de betekenis en waarde van het gebed wil onderzoeken, zal men allereerst moeten zien, wat het voor de mens betekent en zal men zelfs dienen na te gaan, wát het gebed van de mens meestal inhoudt.

In de meeste gevallen blijkt er sprake te zijn van een vragen. In vele gevallen wordt zelfs in het gebed aan God, aan de onbekende machten, een eis gesteld. Opvallend is ook, dat in vele z.g. dankgebeden nederig, maar toch wat patroniserend, tegen God wordt gezegd, dat Hij het goed gedaan heeft. Op de achtergrond zweeft dan vaak vaag iets, wat je het beste kunt weergeven als: “Ik hoop nu maar, dat de volgende keer dat ik je nodig heb, je weer zo goed je best zult doen.” De eerste vorm van bidden is vaak explicit en dringend als een belastingaanslag, terwijl de tweede soort meestal veel eenvoudiger is en eerder doet denken aan een visitekaartje met daarop vaag in potlood de letters p.r. (pour remercier). Al zal men menen, dat dit “oneerbiedig” is, zo blijkt toch uit de wijze van bidden wel, dat de mens in de allereerste plaats de neiging heeft God te zien als een werktuig in eigen bestaan, iets waarvan je gebruik kunt maken. Verder valt op, dat God er alleen aan te pas pleegt te komen – gewoonte bidden hier even uitgesloten – wanneer de mens zich machteloos gevoelt. In dergelijke gevallen stelt de mens naast zijn eigen machteloosheid en hulpeloosheid, de machtige godheid, die datgene kan volbrengen wat hijzelf niet kan of meent te kunnen volbrengen. Het gebed is dan ook in wezen vaak een uiting, waardoor men eigen beperking en onvermogen, eigen gevoel van machteloosheid, enigszins probeert te ontgaan.

Ook het volgende punt is grotendeels psychologisch. Men moet nu eenmaal een rechtvaardiging hebben voor zijn bestaan en zijn wijze van leven. Hoe deze rechtvaardiging tot stand komt, weet men eigenlijk zelf niet, maar de noodzaak erkent men wel. Deze bestaansrechtvaardiging, deze verklaring voor het leven en deze vergoeding voor het vele, wat in het leven niet bereikt of gedaan kan of mag worden, vindt de mens in het aanvaarden van een God, een wezen dat langer leeft en machtiger is dan het eigen ik, een wezen, dat wijs is en de mens op aarde stelt om een taak te vervullen. Denk nu niet, dat dit laatste alleen voor de z.g. gelovige geldt. Ook een absolute godloochenaar zal zoeken naar iets, wat aan zijn leven zin geeft. Hij zal misschien het volk of de ras eigenheid in de plaats stellen van God, maar zal eveneens in zijn innerlijk toespraken en wensdromen richten op en tot de gemeenschap, zo aan eigen bestaan een reden, zin en betekenis gevende, die het eigen korte bestaan als mens te boven gaat. Dit alles is eenvoudig het gevolg van de menselijke behoefte om eigen bestaan een inhoud en zin te geven. In vele gevallen kan men dan zeggen – vaak vooral bij de ijveraars onder de gelovigen – dat het geloof in feite slechts een rationalisatie is van de eigen behoefte tot belangrijk zijn.

Dit is dan de basis, van waar wij uit moeten gaan, ook al klinkt dit alles niet zo fraai als in de kerken en niet zo diepzinnig mystiek als in bepaalde esoterische systemen. Het is echter een deel van de waarheid, een belangrijk deel. Nu wij echter de achtergronden, het punt van uitgang, enigszins hebben vastgelegd, kunnen wij verder gaan.

Wanneer ik bid, denk ik: Naarmate ik intenser bid, zal ik intenser en meer gericht denken, zal in mijn denken meer energie gelegen zijn. Op het ogenblik, dat ik mijn gehele wezen in mijn gebed verlies, is mijn gehele wezen en de kracht van dit gehele wezen gericht op datgene, wat in mijn gebed wordt geuit. Niet alleen op God dus, maar ook op het doel van het bidden. Dit brengt ons op een terrein, dat direct aan het paranormale verwant is. Het denken van de mens heeft wel degelijk ook buiten hem enige invloed, terwijl het zijn stoffelijk wezen voor een groot deel zal beheersen. Het denken kan de mens in staat stellen bepaalde stoffelijk niet of nog niet kenbare waarden aan te voelen en zal, o.m. via onderbewuste reacties, bij de mens een juistere aanpassing aan het voor hem werkelijk mogelijke tot stand kunnen brengen.

Het aanvoelen zal verder vaak vermijden, dat men eisen aan het leven gaat stellen, die niet meer reëel zijn: de gerichte gedachte doet ook met de omgeving een concrete relatie ontstaan. Als u dit alles kunt aanvaarden, zult u ook begrijpen, dat naast de psychologische verklaringen voor het gebed en de mogelijke werkingen daarvan, toch ook een andere en zelfs meer werkelijke reden voor het gebed aanwezig zal zijn, terwijl daarvan ook een werkelijke en niet alleen een denkbeeldige inwerking op het leven en de wereld verwacht kan worden. De relatie wordt bepaald door hetgeen in het denken als overheersende waarde bestaat. In het gebed is de gedachte gericht op God. Deze God kan niet in een bepaalde vorm worden uitgedrukt, maar wel kan men zeggen, dat het godsbegrip van een bepaalde mens georiënteerd zal zijn in overeenstemming met een bepaalde sfeer, een bepaalde geestelijke waarde.

De wereld, die ik aanspreek, wanneer ik mij tot God richt, is het einddoel van mijn gerichte gedachten. Zo men aanneemt, dat er niet stoffelijke, denkende krachten rond deze wereld aanwezig zijn – ik kan u verzekeren, dat dezen bestaan – dan mogen wij daarom ook stellen, dat een dergelijke gerichte gedachte in een bepaalde sfeer kenbaar wordt, in deze sfeer de vorm heeft van een actie en zo vanuit die sfeer een reactie tot stand kan brengen. Dan kan men o.m. zeggen: het gebed in zich is de hele of gedeeltelijke vervulling van de werkelijke inhoud daarvan. Je kunt verder zeggen: Op het moment dat de bede rijst, is aan alle condities, die een eventuele verhoring van het gebed mogelijk kunnen maken, al voldaan. Het is de intensiteit van het gebed, die de mate van “gebedsverhoring” zal bepalen.

Dit laatste klinkt misschien vreemd, maar is in wezen niet onlogisch; harmonie plus intensiteit zullen een grote rol spelen. Wanneer u aan Prins Bernhard schrijft, zo vindt u het normaal, dat deze brief enige aandacht zal krijgen. Naarmate echter uw zaak belangrijker is en meer zal vallen binnen het kader van hetgeen de prins ziet als zijn taken, zal een sneller, beter en meer bevredigend resultaat verwacht kunnen worden. Wanneer men met God te maken heeft, zeker met de God, die de mensen aanroepen en zich voorstellen, zo heeft men eveneens niet te maken met een macht, die zo maar alles verhoort en die zonder meer op alles zal reageren en zo maar alles tot stand zal brengen. Ook hier heeft men, juist door de eigen godsvoorstelling, te maken met een kracht, die op bepaalde beden wel, op anderen echter zeker niet zal reageren.

Als men Prins Bernhard zou schrijven: “Beste prins, kunt u mij niet een miljoentje sturen, om daarmede mijn oude dag wat gezelliger door te brengen”, zo zal men nul op het rekest krijgen. Dat is wel zeker. In het gunstigste geval komt er een dokter om te zien, of de seniliteit bij u al ver is voortgeschreden.

Indien men deze zelfde prins echter schrijft: “Geachte prins, ik heb moeilijkheden met bv. bepaalde instanties of ambtenaren, en meen om de volgende redenen, dat men mij onrechtvaardig behandelt, maar weet niet meer, welke weg ik in moet slaan om mijn recht te krijgen”, zo zal er een antwoord komen en zult u waarschijnlijk ook bezoek ontvangen van iemand, die in staat is de toestand te overzien en u duidelijk te maken, wat er aan de hand is en wat u eventueel zou kunnen doen. De kans is dan aanwezig, dat de prins te uwen gunste  intervenieert.

God heeft voor ons de taak die wij Hem toekennen. Dit is net, wat wij op dit ogenblik aan Hem verlangen, maar zijn wezen, zoals wij dit innerlijk en werkelijk aanvaarden. Zolang onze bede in overeenstemming is met deze in ons ik levende voorstelling van God, een volk en dergelijke, zal een reactie op onze bede zeker zijn.

Hierbij moeten wij nog opmerken, dat de verhoring van een gebed meestal als een mirakel wordt voorgesteld. Voorbeeld, men bidt God om geld dat men zeer dringend nodig heeft en de volgende dag ligt er een cheque voor het begeerde bedrag in de brievenbus. Men zegt dan: Dit heeft God gedaan. Maar dan toch niet alleen, die cheque is immers door iemand op aarde geschreven. Deze had daartoe zijn redenen. Misschien is die reden geheel anders dan u dacht.

Misschien heeft die mens wel een misdaad begaan, of zoveel belasting ontdoken, dat hij zich schuldig gevoelt en zond hij u het geld om hieraan te ontkomen. Het hoe en waarom blijft echter voor u verborgen.

U kunt nu wel aannemen, dat het God is, die dit deed, maar zeker is wel, dat u niet geheel overzien kunt, wat er nu eigenlijk aan de hand is. Even zeker is het wel, dat de “verhoring van het gebed” nimmer of zeer zelden onmiddellijk is. In de meeste gevallen zal de reactie over verschillende schijven lopen. Zelfs indien wij God als originator stellen van de verhoring, heeft de wereld, even goed als het eigen ik, toch veel te maken met de wijze, waarop die verhoring tot stand komt. De beantwoording van een gebed, zoals de mensen zich deze eenvoudig plegen voor te stellen, is eigenlijk niet veel meer dan een fantasie. Wij hebben gebeden en nu zal God ervoor zorgen dat alles in orde komt. Een kind heeft dergelijke denkbeelden t.a.v. zijn ouders.

U weet zelf wel, dat dit zelden juist is. Het kind begrijpt zelden, wat er zoal aan zijn wensen – om niet te zeggen eisen – en verwachtingen, voor de ouders verbonden kan zijn. De mens die zich tot God richt, beseft kennelijk evenmin, wat er aan het verhoren van zijn bede allemaal verbonden kan zijn. Vandaar dat men zo zelden krijgt, wat men hebben wil op de wijze, waarop men dit wil hebben.

De betekenis van het gebed in dit opzicht zal dan ook niet liggen in de wijze van beantwoording en de manier waarop de beantwoording zal volgen, maar in de mogelijkheid, die erdoor geschapen wordt. En de mogelijkheid, ofschoon via vele schijven en op een wijze, waarover u geen controle hebt, zal inderdaad tot aanzijn komen. De regels, die de intensiteit, etc. hiervan bepalen, noemde ik u al. Laat mij dus constateren, dat wij het gebed ook op een andere dan psychologische wijze kunnen bezien, zonder de werkelijkheid uit het oog te verliezen. Het is een tot voor ons dé Hoogste Kracht – niet de werkelijk Allerhoogste, maar de voor ons denkbare hoogste kracht – gerichte wens – die zodanig sterk kan worden uitgestraald, dat de daarvoor receptieve elementen in de wereld daarop reageren. Via deze reactie is de vervulling mogelijk.

Daarmede heb ik iets van groot belang gezegd. Ik heb allereerst gesteld, dat het bidden voor een groot deel herleid kan worden tot een aantal psychologische factoren en vooral wel tot feilen, die in de mens werkelijk aanwezig zijn. Nu stel ik, dat het desondanks actief is en gevolgen voortbrengt. Zo ik nog verder door wens te dringen op het terrein van het gebed en alles, wat daarmede verbonden is, zo moet ik een terrein betreden, dat de respectabele burger en gelovige pleegt te schuwen; de magie. Ik kan mij niet precies voorstellen, waarom de magie zo ongunstig wordt beoordeeld. Misschien wel, omdat men goochelaars voor magiërs houdt en men tegenwoordig zoveel onaardig goochelen ziet, vooral met cijfers, dat een niet geheel ongerechtvaardigd wantrouwen tegen alles, wat daarmede samen zou kunnen hangen, bij elk weldenkend mens ontstaat. Wat nu is in wezen magie? Het is de kunst van het gebruik der relaties, de verbinding, die, ongezien en misschien niet geheel aan de bekende materiële wetten beantwoordende, bestaan kan tussen mens en mens, mens en materie, mens en geest.

Het resultaat van magisch werken is altijd weer een resultaat, dat langs deze weg bereikt kan worden.

Men zal moeten beseffen, dat bidden in wezen een magische handeling is. Men denkt er wel niet zo over, maar daarom veranderen de feiten nog niet. Want u verlaat de wereld van het stoffelijk kenbare en stoffelijk werkelijke, om buiten deze menselijke realiteit contact te zoeken met een hogere kracht en vanuit die kracht voor u wenselijke werkingen tot stand te brengen.

U beveelt daarbij wel niet, zoals de magiër vaak zal doen, doch u smeekt op een wijze, die op hetzelfde neer komt. Wat zou men nu vanuit magisch standpunt over het gebed kunnen zeggen?

In de magie bestaat de incantatie formule, waarin gesteld mag worden: Als ik mij geheel één weet te gevoelen met de hogere krachten waarin ik geloof – of die ik ken – zo zal ik aan deze tijdelijke eenheid met deze hogere krachten het gezag ontlenen, waardoor ik alle lagere krachten zal kunnen beleven. Een mens, die waarlijk en volledig bidt, is in het gebed één met zijn God. Of met een volk, een staat, met allen, die geloven of denken, zoals hij. Dit andere of deze anderen vormen altijd een reservoir van krachten, krachten die veel groter zijn dan de eigen vermogens van degene die bidt. Op het ogenblik, dat men zich één gevoelt met dit andere zal men, volgens de magie, ook beschikken over de krachten van dit geheel. Wat erop neer komt, dat men, zij het tijdelijk, over zeer grote energie kan beschikken. Weet degene, die bidt, nu ook, wat hij op dat ogenblik met die krachten wil doen, dan is de kans groot, dat hij iets waar maakt wat voor anderen onmogelijk is. Daar het zo bereikte resultaat buiten de redelijke verwachtingen zal liggen, is de kans groot, dat voor anderen geen sprake is van een verhoord gebed of een magische werking, maar van een haast ongelofelijk toeval.

De vraag kan hier rijzen, of hetgeen door de biddende mens wordt bereikt, nu werkelijk wel één enkele sfeer, één enkele god of één enkel deel van het leven zou zijn. De magie leert in dit verband iets eigenaardigs. Zij stelt namelijk: Wanneer ik een bepaalde kracht oproep, zo zal ik nimmer alleen deze kracht beroeren, doch alle krachten aanraken, die enige relatie of verwantschap met deze kracht dan wel met mij bezitten. Het is onmogelijk een enkele kracht alleen te doen trillen, zoals het onmogelijk is om, wanneer je een toets van een piano aanslaat, slechts een enkele snaar te doen trillen. Andere snaren zullen altijd meetrillen, zelfs wanneer je een demper gebruikt. Men zal dus altijd een veelheid bereiken, ook wanneer men slechts een enkel wezen, een enkele kracht of sfeer oproept. Hieruit volgt weer, dat men nimmer alleen de begeerde werkingen tot stand zal brengen, maar altijd weer een grote reeks nevenverschijnselen zal zien optreden.

Wanneer ik God aanroep, zo roep ik daarmede ook dat aspect van zijn wezen, dat ik als een afzonderlijk bestaan, als de duivel pleeg te omschrijven. Want er is een verwantschap tussen deze beiden in het menselijke denken, zelfs als men deze alleen maar beperkt tot de macht, bepaalde wensen te vervullen. Wanneer ik een heilige roep, zo roep ik God aan en al datgene, waardoor de heiligheid van deze mens in mijn ogen bepaald werd. Zoals men in dit geval niet alleen zich wendt tot de “hemel” of vreemde, verre sferen, maar ook tot de aarde, tot elke plaats, waarop die mens nog herdacht wordt in gelijke zin; zijn graf. Men beroept zich a.h.w. niet alleen op de geest van de heilige, maar ook op zijn knoken.

Alweer iets, wat misschien vreemd klinkt, maar dat toch helemaal waar is. Nu bestaat er in de magie nog een regel die zegt: Indien ik in volledige harmonie met een kracht het totaal van deze kracht via mijn eigen wezen en denken kan dirigeren, zal de plaats, waarop de door mij gewenste werking gebeurt niet alleen het resultaat zijn van mijn eigen willen, maar mede bepaald worden door alle krachten, die mede resoneren in mijn streven. Waarmede wij, nu het een en ander over de emotionele, de magische achtergrond van het gebed hebben gezegd, het zou misschien juist lijken, wanneer wij de betekenis van het gebed in het geloof nu na zouden gaan. Maar daarover kunt u vele boeken kopen. De eenzijdigheid van dergelijke verhandelingen zal niet aan uw aandacht ontsnappen. Ik acht het echter niet mijn taak daarop verder in te gaan, daar de betekenis binnen het geloof kan worden vastgelegd in de woorden; waar een geloof is, zal gebed en offer er deel van uitmaken. Voor ons is de vraag, wat een gebed belangrijk kan maken, van meer interesse.

Hier moeten wij een groot, onderscheidt maken tussen hetgeen men innerlijk bidt en het uiterlijke gebed. In mijzelf is het gebed al voldoende, wanneer het een emotie wordt, die geheel mijn wezen doortrekt. Daarmede is immers mijn gehele wezen al betrokken in de ene erkenning of vraag, die de oorzaak en reden van het gebed is. Alle eisen, die wij aan het gebed stelden of zouden kunnen stellen, zijn, naar ik meen, daarmede vervuld.

Bij het uiterlijke gebed liggen de zaken anders. Zodra ik een gebed uitspreek zal daarbij niet alleen maar mijn denken een rol spelen. De uiting zal, evenals de gedachte om het gebed werkzaam te doen zijn, een zekere resonantie moeten wekken. Laat ons hier nog eens een bekend voorbeeld aanhalen: het “Onze Vader”. Hoe vaak immers wordt dit niet afgeraffeld: “Onze vader, die in de hemelen zijt, geheiligd worde uw naam………” Het is een monotone dreun. Toch kan het een werkelijk gebed zijn, een denken, dat werkelijk tot God is gericht. Als communicatie – en waarom zou men anders luidop bidden, – is het echter zinloos. Nu probeer ik echter dezelfde woorden te spreken op een wijze, waardoor mijn geloof, mijn denken, mijn verlangen als een kenbare achtergrond van de woorden kenbaar wordt: “Onze Vader … Gij, die in de hemelen zijt, geheiligd worde Uw Naam…” Bemerkt u iets? Dit spreekt, het heeft een soort galm, een resonantie. Toch leg ik die daarin niet met mijn stem. De gedachte wordt in dit tweede voorbeeld ook door de materiële klank gedragen. Zeker, het is magie. Maar het is meer dan dat. Een gebed kan niet alleen maar een formule zijn. Een zegenformule bv., hoe vaak ook gebruikt en hoe plechtig ook uitgesproken, heeft geen enkele zin, wanneer niet een mens in die zegen zijn eigen verbondenheid met God tot uitdrukking brengt. Wanneer dit laatste echter het geval is, zo zal het woord, de klank, de emotie overdragen en zo een harmonie of resonantie wekken ook in de materie, een weerklank, waardoor de geestelijke waarde ervan meer kenbaar en gemakkelijker beleefbaar wordt. Door deze eigenaardigheid, die wordt ervaren als een bijzondere klank, zal haast eenieder de achtergronden van de bede, de daarmede verbonden zekerheden en emoties, ook in zich ervaren en zo de zegening niet alleen ondergaan, maar daaraan ook bewust deelhebben, zelf a.h.w. mede zegenend.

Men kan natuurlijk proberen aan een gebedsformule een minder klaarblijkelijke, een zogenaamde versleutelde inhoud, te geven. Dit komt vaak tot uiting in litanieën, waarin men alle erkende verwantschappen, eigenschappen enz. pleegt op te sommen, die in een bepaalde figuur en binnen een bepaald kader, samenvallen. De opsomming wordt dan regelmatig door een kreet onderbroken, die het doel aangeeft van de opsomming, die in wezen een aanroeping inhoudt. “Bidt voor ons” of “Erbarmt U over ons” zijn daarbij de meest gebruikelijke. Deze litanieën zouden een gebed moeten zijn. Te vaak echter blijven zij een dreunende opsomming.

De magie leert ons in dit verband, dat men, zo men iets oproept of alles oproept, dit steeds in één enkele naam dient te geschieden. Voorbeeld: “Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons. Heilige Jozef, bid voor ons, Heilige Anna bidt voor ons.” Dit is fout. Heb centrale punt ontbreekt en ontneemt de litanie zowel magisch gezien als in de vorm van gebed veel van haar waarde. Formuleert men nu echter als volgt: “Heilige Maagd Maria, in Jezus’ naam, bid voor ons; Heilige Jozef, in Jezus naam, bid voor ons; Heilige Anna, in Jezus naam, bid voor ons, enz.” dan is er wel een centrale werking en maakt men nu alle heiligen tot een functie van het begrip, dat wij erkennen in Jezus zelf. De aanroepingen geven nu een harmonie en  verveelvuldiging van eigen gerichtheid op het doel van de bede.

Wat is dus de feitelijke betekenis van het gebed? Het schept voor de mens de mogelijkheid ten dele aan zijn eigen begrenzingen te ontkomen. Het geeft hem de mogelijkheid zichzelf te hervinden in een geestelijke verlatenheid, die anders haast niet te dragen is. Het geeft de mens de mogelijkheid in contact te treden met hogere werelden en sferen. Ik zou zeggen, dat dit al zeer veel is. Wat is de bereiking, die men in het gebed kan vinden? In het gebed hervindt men zichzelf in confrontatie met het Hoogste, wat ik mij kan denken. In het gebed ervaar ik de werkelijke mogelijkheden, die er voor mij bestaan, onafhankelijk van verstandelijke en menselijke ontwikkelingen en limitaties. In het gebed beleeft men de krachten, die altijd wel aanwezig zijn, maar die men normaal niet beleeft of erkent en zal men in staat zijn deze krachten tot een deel van eigen werken en streven te maken. Ook dit is zeker de moeite waard.

De volgende vraag, die m.i. belangrijk kan zijn, luidt: Heeft het zin te bidden, wanneer je niet gelooft? Het antwoord hier luidt: Neen. Wanneer je niet ergens in gelooft, is bidden een paskwil, een bespotting, zelfs wanneer men bidt uit wanhoop. Het is beter afgoden of mensen te aanbidden, wanneer je in hen gelooft, dan tot een God te roepen, waarin je niet gelooft. Richt je altijd met je bidden op datgene, wat je nog innerlijk aanvaarden of misschien verstandelijk nog begrijpen kunt. Overigens blijkt, dat de meeste mensen ondanks hun houding en verkeringen nog wel ergens in God geloven, tenzij zij opgevoed zijn in een milieu, waarin God helemaal niet ter sprake kwam.

Een vraag, die ook van belang is luidt: Moet ik, wanneer ik bid, ook aannemen, dat mijn gebed verhoord wordt? Juist hierover bestaan nogal vele verschillende visies. De gemakkelijkste oplossing, die wij in vele kringen van gelovigen steeds weer ontmoeten stelt: God zal u verhoren op de tijd en de wijze, die Hij juist acht. Een gemakkelijke verklaring, omdat het geen resultaat hebben van een gebed dus nooit aan de bidder kan liggen, maar altijd bij God gezocht kan worden. In wezen is dit antwoord, volgens mij, een ontvluchten van het probleem, niet een werkelijk antwoord.

Ik meen, dat een juist antwoord als volgt dient te luiden. Elk gebed zal verhoord worden, in overeenstemming met zijn werkelijke betekenis. Wanneer u om iets bidt, dan vraagt u vaak dingen, die u niet werkelijk bedoelt. U vraagt bv. gezond te mogen zijn en wenst in feite eerdere innerlijke vrede. U wijt echter uw gebrek aan innerlijke vrede terecht of ten onrechte aan uw ziek zijn. Zoals menigeen bidt om rijkdommen, terwijl hij in feite slechts hunkert naar een betere relatie met zijn medemensen en meent deze door geld te kunnen verwerven. In vele gevallen zijn de dingen, waarom men bidt, eigenlijk maar de symbolen voor dingen, die men niet durft nastreven of waarvan men bestaan en mogelijke behoeften zelfs niet durft te erkennen voor zichzelf. Een letterlijke verhoring zou hier vaak in strijd zijn met de werkelijke behoefte, die in de bede werd uitgedrukt. Daarom stel ik: De verhoring van een ernstige bede komt altijd, maar richt zich niet op hetgeen in het gebed of de formule werd gesteld, doch op de werkelijke achtergronden van de mens.

Als men dit begrijpt, zal men ook beseffen, waarom bepaalde gebeden zo slecht of vreemd verhoord worden, zelfs indien vele mensen om hetzelfde bidden. Men bidt bv. voor de vrede. Wereldvrede bv. Men vraagt in wezen echter geen vrede voor de wereld. Men vraagt, zo sterk te mogen zijn en zoveel gelijk te mogen hebben, dat niemand meer de moed zal hebben anders te denken, laat staan de zelfvoldane sleur aan te tasten, waaruit dergelijke bede maar al te vaak worden gedaan. Het zal u duidelijk zijn, dat dergelijke gebeden eerder een grotere verdeeldheid in de hand werken dan het geformuleerde doel: Een werkelijke wereldvrede. Zou men werkelijke vredewensen, dan zou men moeten zoeken naar een eenheid, waaraan men zichzelf, ongeacht haar eisen, ondergeschikt en dienstbaar zou willen maken, zelfs indien men daardoor alle stoffelijk bezit en elke status zou verliezen. Zouden allen zo bidden, dan zou een werkelijke vrede op aarde een feit worden in zeer korte tijd. Maar hoeveel mensen denken zo?

De “verhoring” van een gebed kan zelfs wel eens een tweesnijdend wapen zijn. Men bidt God bv. om zegen voor eigen wapens, dit gans oprecht, en verkrijgt dit ook. Maar daardoor zal de ferociteit van de vijand groter worden, zodat het aan de noodzakelijke maar zelden gevraagde morele moed gaat ontbreken. Een nederlaag als gevolg van een dergelijk gebed is zeker niet denkbeeldig. Wie bidt een ander te mogen slaan, moet er rekening mee houden dat de verhoring van zijn gebed mede inhouden zal dat hij klappen terugkrijgt ook. Zover het gaat om het bereiken van door de mens geformuleerde doeleinden, is het gebed dus wel degelijk gelimiteerd en zijn zeker niet “alle dingen mogelijk”. Het enige, wat aan gebed een inhoud geeft en en ook voor de mens juiste verhoring inhoudt, zal geboren moeten worden uit de zelferkenning van de mens. Is men niet bereid eerlijk te beseffen, wie en wat men is, waarom men eigenlijk bidt, dan lijkt het mij verstandiger het bidden voorlopig maar te laten.

Een volgende vraag zou kunnen luiden: Heeft het bidden in deze tijd nog zin? Mijn antwoord luidt dan, dat het bidden met woorden in deze dagen steeds minder zin krijgt. De mensen in deze dagen zijn zo gewend grote woorden te gebruiken, dat zij maar al te vaak het woord voor de daad nemen en het stellen van daden maar liever achterwege laten. Een werkelijk gebed vergt echter de inzet van het gehele wezen. Daarbij kan men niet volstaan met een mooie formule. Voorbeeld? Al zeggen 10.000 deskundigen u 10.000 keren, dat de welvaart steeds groter wordt, zo zal uw feitelijk inkomen in koopkracht steeds blijven dalen. Als u dit welvaart wilt noemen, ga uw gang. Maar weet dan ook, dat u uzelf bedriegt. Als ik vele duizenden malen stel, dat “God met ons” is en mij dan gedraag, of er geen God is, zo zal de goddelijke werkelijkheid steeds verder van mij verwijderd zijn en zal geen van mijn gebeden meer een door mij gewenst of gevraagd resultaat kunnen hebben, en dat ik te ver van de werkelijkheid afsta, om in mijn gebed ook maar iets te zeggen, zoals ik dit werkelijk meen. De moeilijkheden worden in een dergelijk geval steeds groter, terwijl het steeds moeilijker wordt er een oplossing voor te vinden, daar men zijn betrouwen op God zegt te stellen, maar weigert volgens eigen inzicht te handelen. Samenvattend zou ik zeggen: Mens, wanneer je bidt tot God wees dan eerst eerlijk tegenover jezelf. Want wie probeert eigen valse voorstellingen naar God te projecteren, zal hetzelfde bedrog ook tot zich trekken. Hij zal lijden onder de resultaten, die zijn gebed heeft. Wees dus voor alles eerlijk tegenover uzelf en tegenover God.

Wanneer je bidt tot een God en Deze ziet als een almachtig Wezen, kan er nooit sprake zijn van een voorbehoud of handel. Iemand, die God een kerk belooft, wanneer God hetgeen hij wil zal doen, is een dwaas, die voor alles, wat hij verkrijgt, een veel hogere prijs zal moeten betalen, dan hij zich kan voorstellen. Dergelijke praktijken horen op een veemarkt thuis, niet in een contact met de Allerhoogste. God is niet iemand, die je kunt verleiden met een dergelijke ruil. Iets anders zou het nog zijn, wanneer men een kerk zou doen bouwen zonder daaraan voorwaarden te verbinden en God zou vragen, sta mij bij. De kerk is dan niet de betaling voor een verkregen gunst, maar de zichtbare uitdrukking van het gebed geworden. En in deze vorm is het wel aanvaardbaar.

Nogmaals, wanneer je bidt, bedrieg jezelf niet en denk nooit, dat je voorwaardelijk, gedeeltelijk of onder voorbehoud kunt bidden. Bidden zal men altijd moeten doen met geheel zijn wezen, met alle mogelijkheden van het Ik, alle waarden, waarover het Ik beschikt. Als men offeren wil aan God, dient men te beseffen, dat ook een offer volledig zal moeten zijn. Je kunt God niet je gehele wezen en leven aanbieden met uitzondering van een enkel punt. Een voorwaarde of voorbehoud beperkt de werkingsmogelijkheid van het gebed, brengt onvoorziene gevolgen en resulteert altijd in teleurstelling. Besef, dat het de intensiteit van uw gebed is, waardoor de werking ervan bepaald wordt. Wanneer je niet bidden kunt voor iets met de inzet van het gehele wezen en alle aandacht daaraan kan geven, doet men beter het bidden achterwege te laten.

Nog een laatste punt in dit onderwerp. Het is niet nodig in een gebed altijd iets te vragen of te danken. Het is vaak voldoende iets te constateren. Een constatering kan een directe verbondenheid met God betekenen, ook al zullen de mensen dit misschien niet als een bidden willen beschouwen. Een mens, die, overrompeld door de schoonheid van bv. de herfst, zich laat ontglippen: “Mijn God, wat hebt U de wereld mooi gemaakt”, heeft beter gebeden dan iemand, die zich de knieën gewond heeft, geknield om iets te krijgen. Want hij heeft in zijn gebed God erkend. Zodra een gebed niets anders is dan een erkenning Van God, ontstaat hierdoor een harmonie met God. De harmonie met alles, waarin men God ziet en erkent is dan zodanig groot en sterk – als zij eerlijk is – dat ook zonder een bewuste bede, een bewust vragen, een reactie op uw wezen plaats zal vinden en zo aan uw behoeften zal worden beantwoord. Het is niet de formule of de emotie zonder meer, maar het gevoel van verbondenheid met God – en desnoods een eerlijke erkenning van eigen behoeven en feilen – waardoor de waarde van het gebed zal worden bepaald. Waarmede ik het eigenlijke onderwerp beëindig, maar daaraan nog een soort appendix toevoeg.

Er wordt in deze wereld gebeden in de kerken. Ik vraag mij echter af, of er wel een kerk bestaat, die waarlijk tot God bidt. De meesten bidden immers om hun waardigheid te bewijzen, zij bidden dus tot zichzelf en wie dit doet, is niet alleen een afgodendienaar, maar ook een dwaas. Indien men bidt om eigen gelijk bewezen te zien, wanneer men bidt in dank voor eigen meerwaardigheid, gedraagt men zich niet alleen als de farizeeër tegenover de tollenaar, maar is men een dwaas, die zichzelf in de spiegel ziende, uitroept: “Ziehier, ik toon u God!”

Er zijn christelijke staten en samenlevingen, die godsdienstig zijn tot en met, soms zo erg, dat zij menen, dat elke les, elke zitting van een openbare instantie door gebed vooraf moet worden gegaan, desnoods gevolgd door een eed van trouw aan de vlag. Maar zijn dit werkelijk “christelijke naties”, heeft God werkelijk iets in hun landen te zeggen? Neen! God wordt hier bewust of onbewust gebruikt als een soort superlijm, om de mensen bij elkaar te houden en de “wil Gods” is alleen maar een masker, waarachter de – vaak oneerlijke – wil van de staatsman zich verbergt. Laten dergelijke mensen toch niet te veel bidden. In hun gebed roepen zij een vervloeking af over zichzelf en eenieder, die hen volgt.

Er zijn mensen en groepen van mensen, die plechtstatige gezangen zingen en vrome woorden kwezelen, terwijl zij gelijktijdig een oordeel spreken over anderen. Hun gebed is een verhovaardiging boven de mensheid en de oorzaak van hun moed om een oordeel te spreken over de mensheid. Deze mensen verwerpen in wezen de schepping en de dingen die mogelijk zijn in de schepping, zij verwerpen hun god en logenstraffen alles, waarin zij zeggen te geloven. Hun bidden is als het holle gebalk van ijdele ezels.

Ik meen, dat er in uw wereld te veel wordt gebeden met woorden en te weinig met het hart, zodat Gods naam op de duur de reclameslogan dreigt te worden, de aanbeveling van het alles heelmiddel, dat de charlatans verkopen en dat geen mens werkelijk baat geeft. Want de algehele inzet van het eigen Ik, de overgave, die noodzakelijk is, om een gebed werkelijke macht en inhoud te geven, betekent geen onderwerping alleen volgens eigen wensen, beseffen en behoeven, maar een kritiekloze aanvaarding van de uitingen van die Godheid in zijn Schepping.

Ik meen, dat elke mens die zich verstout God wetten in de mond te leggen, een bedrieger is! God is kenbaar in zijn Schepping. Goed. Maar hij heeft de mens er geen geformuleerde gebruiksaanwijzing bij gegeven, zeker niet t.a.v. de organisatie van de samenleving. Wel gaf hij de mens het vermogen de voor hem juiste weg te beseffen. Maar dit is een persoonlijke gave, die nimmer voor alle anderen gelijkelijk zal gelden. Ik geef u een voorbeeld van de wijze, waarop men God misbruikt en Hem tot gever van wetten maakt, die Hij niet gewild heeft en nooit gegeven heeft: “Elk gezag komt van God. Daarom is eenieder, die gezag heeft, de vertegenwoordiger van God, de drager van een ambt, waaraan wij gehoorzaamheid en trouw schuldig zijn…” Tussen haakjes, als alle gezag van God komt, is God nogal veranderlijk op dit punt, dunkt mij, want de systemen veranderen vaak. Zo kieskeurig schijnt Hij dan ook niet te zijn…. Iemand die dit zegt, beseft misschien niet, wat hij doet, maar in feite maakt hij zijn denken tot de wet Gods. Zo iemand erkent vaak geen enkele macht waarlijk buiten zichzelf. Hij ziet in allen zichzelf. Dergelijke mensen doen er beter aan, niet over God te spreken en niet in hun zelfvoldaanheid nog openlijk te bidden en Gods naam te gebruiken. Want niet alleen aanbidden zij zichzelf, maar zij trachten met alle middel en, desnoods met geweld, anderen in hun dwaasheid mee te sleuren. Daarom tot besluit nog deze opmerking. De werkelijke betekenis en waarde van het gebed is nooit gelegen in het publieke gebruik ervan. Onthoud dit goed. Op Allerzielen zal men overal openlijk en misschien zelfs luidruchtig bidden voor de overledenen, maar wat werkelijke betekenis heeft voor eenieder, die is overgegaan, is niet het fraaie gebed en de roerende zangen, maar het gevoel van gedegenheid, de emotie, de welwillendheid, waarmede de mensen aan hen denken. Want zolang iemand op aarde nog werkelijk met liefde aan een “dode” denkt, kan hij niet in het duister blijven dolen. Dan zal er altijd een band blijven bestaan, die hem terugvoert tot het punt, waarop hij het Licht kan aanvaarden. De liefde, waarmede men aan hen denkt, is van werkelijk belang. De diensten en gezangen, die er om hen geweven zijn, kan men daarbij wel vergeten. Hoe eerlijk en oprecht gemeend vereert men misschien heiligen terwijl men gelijktijdig opmerkt, dat dit alleen natuurlijk de lidmaten van onze kerk zijn! Ook in heiligenverering schuilt weinig werkelijk besef en veel zelfverheerlijking en zelfrechtvaardiging.

Hoeveel mensen zijn er niet, die trouw bidden voor “de arme zondaars”? Natuurlijk, het is maar een formule, zij stellen zich daar veelal weinig of niets bij voor. Maar zij doen het dan toch maar, nietwaar. Zo goed zijn zij ……….. Maar wat zij schenken, is in waarde gelijk aan het dubbeltje, dat een miljonair schenkt aan het rode kruis. Iemand, die wil bidden voor degenen, die in het duister zijn, die gevaar lopen eens in het duister te verdolen, zou m.i. moeten beginnen met hen geen arme zondaars te noemen. Want dat is alleen maar zelfverheffing. Wanneer die anderen arme zondaars zijn, zijn wij toch beter, niet waar… Indien je werkelijk iets wil doen, moet je, het contact met God zoekende en zo goed mogelijk behoudende, hen willen zien als evennaasten, als gelijken zonder enige beperking. Wie zo bidt, van uit die mentaliteit een daad stelt, zal werkelijk iets voor anderen bereiken, want in zijn beden en daden zal de goddelijke kracht waarlijk spreken. Maar bij al die andere gebeden is daarvan weinig of niet sprake.

Spreek ook niet al te veel in dergelijk verband over wijzen en dwazen. Er zijn vele mensen, die zichzelf juist, waar het God betreft, wijs noemen. Zij zijn in hun eigen ogen zo wijs, dat wij van hen kunnen vernemen, wie en wat God precies is, wat God wil, verlangt enz., terwijl ze bovendien eenieder die het horen wil, schitterende methoden aan de hand doen, om God te benaderen. Gehoorzaamheid aan hun leer is daarbij meestal de eerste eis. Wie dit weigert, noemen zij dwaas. Maar als ik een profeet was, ik zou tot hen roepen: “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, een mens, die glimlacht tegen de wereld omdat God voor hem bestaat, heeft meer gezegd en gedaan dan gij en uw voorbeelden. Zijn bede is in die glimlach welsprekender dan zelfs de schoonste meditaties van Thomas van Aquino en is op dat ogenblik dichter tot God genaderd dan al uw canonieke heiligen bij elkander.”

Neem mij niet kwalijk, dat ik in dit aanhangsel mijn mening tot uiting breng. Bidden is erkennen. Laat mij daarom tot slot een vraag stellen. Heeft u in uw leven, wel eens één keer werkelijk gebeden? Heeft u, al is het maar een enkele keer, uzelf, de wereld en haar problemen vergeten, opzijgezet, omdat God voor u het belangrijkste was? Hebt u, al was het maar een enkele keer in uw leven, u zozeer met God verbonden gevoeld, dat uw eigen bestaan en denken volkomen onbelangrijk voor u was? Indien u op deze vragen ja kunt zeggen, dan bent u voorwaar een uitverkorene. Want wie zo kan bidden, al is het maar een enkele keer, zal de Oneindige ontmoeten in dit leven en in alle vormen van leven. Voor die is er niet meer de wisselende begrenzingen van dood en geboorte in bewustzijn bepalende werking, voor zo iemand is er geen beperking meer door stoffelijk denken of de beperking van menselijk kunnen. Zo iemand zal komen tot een bestaan, dat nog slechts de erkenning is van de totale Kracht, die werkt. Mag ik eindigen met de wens, dat u eens in uw leven, al is het ook maar een enkele keer, zo zult mogen bidden en de sleutel zult vinden tot de waarheid van gebed en leven; beiden.

0-0-0-0-0-0-0-0-0

 Vragen.

  • Is het wel noodzakelijk, dat je bidt? Ik heb altijd het gevoel, dat alles zo mooi voor je in orde wordt gemaakt. Als je maar vertrouwt. En als je bidt, is het in 9 van de 10 gevallen een vragen om iets……

Indien u vertrouwt en dit vertrouwen is op een hogere macht gericht, is dit vertrouwen in zich al een deel van het bestaan, dat in zijn grondwaarde voert tot een contact met God, als een vorm van bidden. Misschien hebt u nog tijd, om een kleine monoloog over dit onderwerp aan te horen.

Velen denken, dat je alleen maar kunt bidden op je knieën en met gevouwen handen. Wat natuurlijk de grootste dwaasheid is, die een mens ooit heeft kunnen uitdenken! Bidden is een levenshouding. Het is een communicatie met God. Of het contact nu in de vragen tot uiting komt of niet, is bijkomstig. Wanneer ik besef, dat God er is, naar de hemel kijk en daar wolken voorbijzie drijven, tussen de flarden waarvan even de zon piekt, dan zeg ik; “mijn God, wat is dat mooi”! Ik hoef nog niet eens het woord God te gebruiken. Ik kan desnoods zeggen “potverdorie”! De meeste mensen zien zoiets niet als een gebed. Toch bid ik op dat ogenblik. Dit is echter niet te danken aan de woorden of zelfs aan de erkenning van het schone. Het is een spontane associatie.

Ik kan een gemeente rond mij roepen, hen wijzen op de schoonheid van het verschijnsel en hen uitnodigen de knieën te buigen in gebed. Haar daar ontbreekt de spontane ontroering en zal, ondanks alle mooie woorden, er geen contact met God worden gevoeld. Waarmede de vrome uiting alleen dit is geworden en niet meer de naam van gebed verdient. Voor degene, die de anderen opvordert God te loven en te danken voor dit alles, zal het vaak onbewust neerkomen op een adverteren van eigen vroomheid, iets wat met bidden en God al helemaal niets meer te maken heeft.

Een ander voorbeeld? Op straat valt iemand ongelukkig met zijn fiets. Ik zou door kunnen lopen, maar ik ga ernaartoe en probeer te helpen. Ik heb een goede jas aan, maar de man ligt daar zo onaangenaam, dat ik mijn jas opvouw en hem onder het hoofd leg. Ik neem dus enige mogelijke schade voor mijzelf. Ik zal daarbij waarschijnlijk op dat moment niet aan God denken. Ik erken en uit echter daarmee de verbondenheid, die tussen mens en mens, die tussen delen van de schepping bestaat. Dan bid ik en zal ik mij, al wordt misschien de reden niet beseft, opeens sterker en zekerder voelen. Later erkent men dan misschien wel de waarheid: dat men door zijn daad met God verbonden was. Bidden is niet alleen een kwestie van woorden en gedachten. Werkelijk bidden betekent eigenlijk, zo leven, dat op bepaalde ogenblikken daarin God een rol speelt. Werkelijk bidden houdt ook in dat je zonder meer het antwoord verwacht. Indien ik als mens of geest aan mijn erkende verplichtingen voldoe en erken, dat ik dien te leven en te handelen als een waar mens – of een zuivere geest – maar verder vertrouw, dat de hogere kracht dan wel daarin zal grijpen waar ik zonder dit zou falen, is alles wat ik in dit leven doe ergens een bidden. Een leuk voorbeeld hier is altijd weer de magnetiseur. De eerste doet gewichtig en grijpt in zich naar de kracht, en stelt, met plechtige woorden en veel suggesties, dat hij u zal genezen – en verwacht de nodige dank voor zijn werk. Hij bidt niet, bij hem zal God wel geen rol spelen.

Hij doet alleen maar of hij meer is dan een ander. De tweede magnetiseur praat wat, zegt eenvoudig dat hij zal trachten er iets aan te doen. Verder preekt hij niet en verwacht hij niets. Hij denkt, dat het prettig zou zijn een medemens te mogen helpen en daarmede basta. Die tweede bidt.

Maar ik staak mijn voorbeelden. Misschien zijn er nog andere vragen. Ik meen, dat uw vraag met dit alles behoorlijk beantwoord is. Want bidden is in wezen een kwestie van leven, en werkelijk leven zonder ooit te bidden, maakt je naar mijn inzien tot een soort dier of een automaat, gedreven door eigen lusten en begeerten, blind voor de wereld, blind voor het leven.

  • Is er overeenstemming tussen vertrouwen en voorgevoel? Bij een voorgevoel heb je toch ook vertrouwen, dat er iets zal gebeuren?

Er is een verschil: Bij geloof en vertrouwen bij het gebed stelt men zonder meer God als Originator. Bij het bidden is God voor de gelovige zowel de oorzakelijke als de bepalende kracht. Bij een voorgevoel hoeft de zaak niet zo te liggen. De leiding, die wij bij het godsvertrouwen wel kennen, zal daarom bij het voorgevoel niet aanwezig zijn, ook al is er wel degelijk bij beiden sprake van een verwachting. Voorgevoelens komen niet altijd, ja, zelfs maar zeer zelden uit. Toch stelt het vaak de gebeurtenis en zelfs de tijd, de middelen en het gebeuren geheel vast. Het gebed en het daarbij behorende vertrouwen erkent alle mogelijkheden, doch kent geen bijzondere verwachting van tijd, plaats of vorm van gebeuren.

  • Is de vervulling van een bede niet het gevolg van een voorafgaande verhouding?

Dit is niet noodzakelijk. Denk maar eens aan Dismas, de goede moordenaar. Hij voelde met Jezus mee, aanvaardde Jezus op een bepaald moment. Toch was hij in zijn leven geen lieve jongen geweest. Toch beloofde Jezus hem, dat hij “nog heden met mij in het paradijs” zou zijn. Het ene ogenblik van harmonie en aanvaarding is dus voldoende. Er hoeft niets aan vooraf te gaan. De voorgeschiedenis kan bestaan, maar is niet noodzakelijk. Het enige noodzakelijke is het gevoel van algehele verbondenheid met God en overgave aan God.

Ik wil hierbij opmerken, dat kwaad nimmer onmiddellijk ontstaat. Het is een disharmonie, die door de reactie van degene, die haar ondergaat, steeds versterkt zal worden. Het goede daarentegen is harmonie en als zodanig de normale toestand van de mens in de eeuwigheid. Zij zal, eens gerealiseerd, geen blijvende werking hoeven te hebben, maar elke terugkeer tot de harmonie kan opeens en geheel plaats vinden. Dit is zelfs mogelijk, wanneer een volkomen disharmonie bestaat, mits er sprake is van een algehele overgave.

  • Heeft het zin, een levensbeschouwelijke vergadering te bezoeken, als men al een eigen – andere – overtuiging heeft?

Iemand die met het eigen systeem geen volledige vrede heeft, zal daarin mogelijk elementen ontdekken, waardoor zijn eigen systeem voor hem aanvaardbaarder of duidelijker wordt. Dan heeft het zin. In andere gevallen niet. Een verwerpen van iets, omdat het anders is of een andere basis heeft dan hetgeen wij gewend zijn, ofschoon wij daarmede geen vrede hebben, ontneemt de mogelijkheid tot verrijking en verruiming van eigen inzichten. Waarmede wij de avond gaan besluiten. Wij spraken over bidden, de betekenis en waarde van het gebed. Ik herinner mij uit het verleden een vorm van gebed, die u waarschijnlijk zeer negatief lijkt. Toch zou ik dit gebed – want dat was het – graag willen citeren. -Ik ben een eenzaamheid… een ledigheid is al en gij, mijn god? Gij zijt een droom en als ik sterf, sterft gij met mij. Mijn lot is het spel van onbeheerste krachten… en gij, gij zijt slechts de waan, die ik schep omdat ik wat ik moet ondergaan… niet anders dan kan dragen. Gij zijt mijn god, een droom, geschapen uit de loop der sterren en het onbehagen, dat mij drijft. Gij zijt geen stem, die boeken schrijft… gij zijt de echo van mijn eigen wezen mijn onzekerheid, uitgedrukt – in een verzekering, geloof.

Ach God, beroof mij niet van mijn illusie… laat mij mijn waan al zult Gij, als ik sterven moet met mij ten onder gaan. Ja, dit is een gebed. Het gebed van een dichter, die nu aan onze zijde is en er al lang anders over denkt. Het is een poging één te zijn met God, zelfs wanneer je hem niet kunt aanvaarden. Een gebed dus. Want het hindert niet, hoe ik God noem: Ik kan zijn wezen niet erkennen in volheid. Maar beseffen, dat ik zonder hem niet leven kan, is in zich al een gebed. God zien als een droombeeld, dat ik zelf veroorzaak, sluit de aanvaarding in, dat die God ergens in mij leeft. Toch zal dit gebed niet voor ieder aanvaardbaar zijn. Natuurlijk, ieder van ons stelt zich de zaak anders voor, ieder van ons heeft zijn eigen wensen, behoeften en formuleringen. Toch: Ontken, dat hier in eenzaamheid een mens gebeden heeft, gebeden heeft met de leegheid van het bestaan voor ogen, gebeden heeft met een hartstochtelijke angst voor de ondergang. Hij die dit schreef bad, want zijn uiting zelf geeft het onmetelijke verlangen weer om getroost te worden. Wat meer is, in het zeggen heeft hij ongetwijfeld enige troost gevonden, ondanks de schijnbaar negatieve benadering, de neerslachtigheid, die uit het geheel spreekt.

Ik voor mij zou anders spreken. Ik heb een eigen wijze van bidden, die misschien nog veel dwazer is dan hetgeen ik u citeerde. Maar dat hindert niet. Het is geloof. Het is datgene, wat in mij leeft en mij verbindt met het oneindige. Wanneer ik poog dit weer te geven, zo verzoek ik u het dan ook niet als iets anders dan dit te zien; niet een formule voor u om na te bidden, maar eenvoudig een pogen ergens nog iets te omschrijven van hetgeen ik zo even door uw vragen moeizaam moest trachten u duidelijk te maken.

“Mijn God, Gij zijt leven. Ik leef. En mijn leven is een dank voor het leven, dat Gij mij geeft. Mijn God, ik denk. En mijn denken is een deel van de gedachten, die Gij zijt en draagt. Gij zijt met mij. Laat mij dan Uw gedachten juist denken, o God. Mijn God, ik ken werelden en sferen. Zij zijn verschillend en toch gelijk. In alle vind ik U terug als de Ene kracht. Laat mij dan zijn in alle werelden en sferen als deel van de Kracht, die Gij zijt.

Want ik ben. Doch nimmer kan ik zijn zonder U. Gij zijt mijn kracht, mijn lichaam, mijn denken, mijn ziel, o God. Laat mij de waardigheid, die gij mij daardoor verleent, beseffen. Laat mij getrouw zijn aan de oneindigheid, die gij ook in mij hebt op geschreven.”

Zo bidt ieder voor zich op eigen wijze. Zo bid ik. Gij kunt op uw eigen wijze bidden. Zo ik nog een wens mag uitspreken aan het einde van deze bijeenkomst, zo is dit voor mij vanzelfsprekend en eenvoudig om te zeggen: Ik hoop voor u, ik bid ergens in mij ook, dat het u mogelijk moge zijn om te weten, wat waarlijk bidden betekent. Dan pas weet u, dat de communicatie met God en haar betekenis voor ons alle dingen te boven gaat.

image_pdf