29 september 1961
Wij wijzen u erop, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn, zodat het raadzaam is, over al hetgeen deze avond te berde wordt gebracht, zelfstandig na te denken. Mijn onderwerp voor heden is: de werkelijkheid van het paranormale
Wanneer wij over het paranormale spreken, bedoelen wij daarmede verschijnselen en werkingen, die boven het als normaal erkende en volgens normaal geldende wetten mogelijk uitgaan. Tot op heden rekent men onder het paranormale ook veel voorkomende verschijnselen als telepathie, geestelijke genezing enz. Nu kan – gezien de ontwikkelingen op aarde – verwacht worden, dat in komende jaren de nu als paranormaal bekende verschijnselen zich in toenemende mate zullen manifesteren. Dit staat in direct verband met de spanning, waaronder de mens van heden leeft, terwijl ook van buiten optredende inwerkingen de gevoeligheid van de mens aanmerkelijk kunnen verhogen. Allereerst zullen wij trachten na te gaan, in hoeverre de paranormaal genoemde verschijnselen inderdaad buiten de menselijke werkelijkheid liggen en slechts zelden voorkomen.
Telepathie wordt paranormaal genoemd. Een groot aantal afzonderlijk genoemde paranormale verschijnselen zijn een onmiddellijke afleiding hiervan, of een nevenverschijnsel. De telepathie is een eigenschap die vele mensen door alle eeuwen blijken te bezitten. Al in de oudheid treffen wij gedachtelezers aan, die in staat zijn bepaalde mensen af te tappen en zo ook hun verborgen denkbeelden en visies over te nemen. Deze telepaten werden vaak gebruikt bij bepaalde orakeltempels. Ook vormen zij bij de priesters, die zich met genezing bezighouden, een zeer belangrijke klasse. Zowel bij de Griekse genezingsdiensten – o.m. de bekende tempels van Aesculapius – als in het grote Toth-hospitaal in Memphis, blijkt de telepaat een van de belangrijkste diagnostici te zijn. Er is hier sprake van een normaal gebruik van de telepathie in de vroege geneeskunde.
In deze dagen blijken bepaalde artsen, gevoelig en toegewijd in de uitoefening van hun beroep, vaak in staat al bij de eerste oogopslag een diagnose te stellen. Bij verificatie blijken zij toch verschijnselen over het hoofd te zien en soms een verkeerde conclusie te trekken. Gaat men dergelijke gevallen na, dan blijkt meestal, dat dit veroorzaakt werd door de patiënt, die een gelijksoortige verkeerde indruk omtrent zijn kwaal had. In dergelijke gevallen kan gesproken worden over telepathische contacten tussen geneesheer en patiënt, terwijl het niet belangrijk is, of dit contact door beiden – of een van beiden – ook als zodanig gerealiseerd wordt. Een ander voorbeeld van dit soort diagnostiek door het aflezen van de gedachten van de patiënten, treffen wij aan bij vele magnetiseurs en wonderdokters, terwijl ongetwijfeld ook bepaalde diagnosen door helderzienden en mediums aan een soortgelijk contact dienen te worden toegeschreven. Ook in de laatste gevallen kan namelijk bij nader onderzoek in vele gevallen worden aangetoond, dat de door de genezer gestelde diagnose sterk verwant is met, of geheel berust op de eigen gedachten van de patiënt.
Telepathie is een veel voorkomend verschijnsel. Ik vraag mij af, of het juist is deze gave paranormaal te noemen, terwijl zij al meer dan twintig eeuwen een belangrijke invloed in het dagelijkse leven vormt en gerekend mag worden een invloed op het gedragspatroon van de doorsnee mens uit te oefenen. Persoonlijk acht ik deze aanduiding dan ook onjuist. De mensen komen tot deze kwalificatie van het verschijnsel, omdat het buiten het onmiddellijke constateerbare en controleerbare ligt, zodat het moeilijk is dergelijke inwerkingen onmiddellijk en op wetenschappelijke wijze te constateren en te verklaren. Het bestaan van telepathie is overigens wetenschappelijk wel aantoonbaar, maar alleen indien een groot aantal proefpersonen bij de proeven betrokken zijn. Deze methode van massaonderzoek wordt onder meer door de Amerikaan Rhine gevolgd, terwijl ook in Nederland bepaalde onderzoekers als Prof. Tenhaeff hun conclusies hoofdzakelijk op afwijkingen bij een veelheid van proeven plegen te baseren.
Een tweede verschijnsel, dat met de telepathie verwant kan worden geacht, is het aanvoelen of waarnemen – twee vormen van dezelfde gevoeligheid – van de aura. Het gevoelig zijn voor de menselijke uitstraling – aura – komt overigens veel meer voor dan het visualiseren daarvan – een vorm van helderziendheid ofschoon de grondslag en primaire gevoeligheid in beide gevallen gelijk is. Bij het waarnemen of aanvoelen van de aura kan onder meer een diagnose worden gesteld omtrent ziekteverschijnselen, die in 9 van de 10 gevallen juist is; maar dan ook slechts in 9 van de 10 gevallen. Verder kan er op grond van deze gevoeligheid een karakteranalyse worden gemaakt, terwijl gegevens omtrent temperament en onmiddellijke gemoedstoestand eveneens afleesbaar zijn. Degenen, die grotere gevoeligheid hebben, kunnen tevens bepaalde geestelijke eigenschappen en werkingen op deze wijze constateren.
Geneeswijzen, die op deze waarnemingen gebaseerd zijn, vertonen een zekere gelijkenis met de behandeling in oude tijden na de tempelslaap, terwijl in de huidige psychiatrie en psychosomatika eveneens dergelijke geneeswijzen voorkomen. Men gaat daarbij uit van het standpunt, dat het Ik zichzelf kent. Men kan van het onderbewuste Ik niet verwachten, dat het geheel juist en zonder aarzeling de lichamelijke afwijkingen en kwalen zal constateren. Ook tijdens de tempelslaap was geen sprake van een volkomen zelfdiagnose der patiënten, maar eerder van een aangeven van alle binnen het lichaam optredende afwijkingen van het normale peil van levenskracht. Op grond hiervan is een redelijk juiste diagnose en behandeling aan de hand van ervaring mogelijk. Ook in de slangentempels van Aesculapius o.m., wist men dit, ofschoon men de slaap daar tevens placht te gebruiken om de patiënt eigen geneesmiddelen en verdere therapie te doen voorschrijven. Typisch is bij deze behandeling van kwalen overigens, dat de gegeven recepten allesbehalve logisch aandoen en vaak de vreemdste bestanddelen bevatten, maar in de praktijk allen meer of min genezend werken.
De gevoeligheid voor afwijkingen in de aura speelt in uw tijd vaak een grote rol bij het werk van een succesvol chirurg. Een goede chirurg zal haast automatisch aanvoelen, waar de fout feitelijk schuilt en haast automatisch uit de 3 of 4 mogelijkheden – elk een enigszins eigen ingreep vergende – de juiste kiezen. Degenen, die deze gevoeligheid niet bezitten, zullen vaak een verkeerd begin maken, waardoor een langduriger arbeid en grotere lichamelijke schade voorkomen, dan strikt genomen noodzakelijk is. In ernstige gevallen kan dit een verschil tussen leven een dood betekenen. Het niet erkennen van deze kwaliteit en het niet testen op deze gevoeligheid is dus in voornoemd geval zelfs schadelijk voor de mensheid. Overigens is deze gevoeligheid in meerdere of mindere mate bij iedereen wel tegenwoordig, maar wordt zij in de meeste gevallen onderdrukt, omdat geen redelijke verklaring voor een diagnose, karakter- beoordeling e.d. gegeven kan worden. Toch is deze kwaliteit – en wel gedurende ruim 40 eeuwen – een zeer belangrijk deel van het occultisme geweest. Gezien het aanwezig zijn van deze aanleg bij haast iedere jonge mens vraag ik mij af, of men deze eigenschap niet eerder normaal dan paranormaal mag noemen. Het niet mogelijk zijn van een wetenschappelijk verantwoord gebruik van deze kwaliteiten onder voortdurende controle, voert de wetenschap tot het handhaven van deze aanduiding en brengt vele mensen er toe de in hen aanwezige gave te verwaarlozen, of zelfs als iets duivels te beschouwen.
De hypnose wordt gelukkig in veel mindere mate als paranormaal beschouwd, vermoedelijk omdat zij ook langs mechanische weg kan worden opgewekt, waardoor experimenten en het vinden van een verklaring vergemakkelijkt worden. De bij hypnose optredende trancetoestand en de binnen deze toestand mogelijk blijkende waarnemingen enz., beschouwt men grotendeels nog wel als paranormaal. Ook hier kan het verschijnsel slechts ten dele beheerst worden en zal – vooral bij het optreden van de trancetoestand – de wijziging in persoonlijke reactie, gevoeligheid en mogelijkheden het voor de wetenschapsmens voorlopig nog moeilijk maken, dit alles zonder meer als normaal en tot zijn normaal beheersbare wereld behoren te beschouwen. Toch werd deze gave ook in het verre verleden gebruikt en waren vele oude magiërs in staat de werkingen en gevolgen van de hypnotische trance geheel te beheersen. In deze dagen wordt deze kunst vooral in India op de juiste wijze beoefend.
Onmiddellijk hiermede verwant zijn ook de mediums, die door alle eeuwen heen in het leven der mensen een belangrijke rol gespeeld hebben. Ofschoon in alle gevallen het mediumschap een verwantschap vertoont met de hypnotische trance en in vele gevallen het onderbewustzijn tijdens deze toestand een grote rol speelt, beschouwt men de verschillende vormen van mediumschap als paranormaal, of – bij het ontkennen van de paranormale invloeden – als een hysterisch verschijnsel. In de oudheid hadden haast alle Goden hun spreektrompet in een medium of profeet – een inspiratief medium. In de eerste eeuwen van het christendom wordt op de vorm van de eredienst en de uitleg van de schrifturen een grote invloed uitgeoefend door mensen, die door de “heilige geest” bevangen werden. Dezen zouden in uw dagen vaak als idioten of geestelijk minderwaardigen beschouwd worden, maar oefenden tot rond 400 n. Chr. een zeer grote invloed uit op patriarchen, kerkvaders, op de leiders en bisschoppen in vaak grote christelijke gemeenschappen. Uit de brieven der apostelen kan men – bij goed nalezen – opmaken, dat dit o.m. in Thessalië en Antiochië reeds bij de eerste christenen het geval was, maar door de apostelen voorzichtig bestreden werd. Fel in dit opzicht was vooral Paulus. Ook in de middeleeuwen zijn dergelijke gevallen voorgekomen. Zo is bv. zonder twijfel gebleken, dat de hervormer Savonarola zich steeds weer liet leiden door de uitspraken van een lekenbroeder uit zijn klooster – later geprofest op gezag van de hervormer – die algemeen als een idioot werd gezien en leed aan vallende ziekte. Ongeacht de dwaasheden van deze jonge man werden zijn uitspraken, eerst door Savonarola en een deel der kloosterlingen – later door zeer velen in de stad – beschouwd als uitspraken van de Heilige Geest.
In het verleden van de mens spelen ook de waarzeggerij en wichelarij een zeer grote rol. Ook hier vinden wij in vele gevallen de trance als voornaamste verschijnsel en in zeer vele gevallen is er sprake van een direct contact met geesten of Goden. In de tijd, dat de macht van het christendom Europa beheerst, blijft deze vorm van mediumschap overigens bestaan, ofschoon men dan niet meer spreekt van contact met Goden of geesten, maar van een bevangen worden door de Heilige Geest. Ook leringen worden op deze wijze verstrekt. Nog later treffen wij vele sekten en kerkgenootschappen aan, waarin de Heilige Geest de leden eveneens tot het spreken in talen, het doen van voorspellingen en het houden van predicaties zou brengen. Een aardig voorbeeld, waaruit blijkt, dat dit lang niet altijd tot misbruiken voerde, vinden wij in de vroege Quakergemeenschappen en enkele hiermede direct verwante sekten.
Rond 1900 begint het spiritisme vaste voet te krijgen. Ook hier is het mediumschap in vele vormen het belangrijkste element. Degenen, die dit alles verwerpen, of duivels noemen, moeten zich realiseren, dat grote delen van de Bijbel zijn opgebouwd uit uitspraken van profeten. Wanneer wij nagaan, hoe zij tot hun leringen en voorspellingen komen, daarbij tevens rekening houdende met de bijkomende aspecten van hun optreden, kunnen wij stellen, dat ook dezen grotendeels mediums zijn.
Conclusie: mediumschap en de daarmede verwante verschijnselen zijn niet abnormaal of zeldzaam, maar kunnen gerekend worden tot de invloeden, die tijdens het gehele bestaan van de mensheid optreden en invloed hebben gehad op het geheel der menselijke geschiedenis. Ik vraag mij dan ook af, waarom deze verschijnselen in uw dagen niet als normaal worden erkend. Persoonlijk meen ik, dat het volgende antwoord de waarschijnlijke oplossing van dit raadsel inhoudt. Het medium, door zijn grote gevoeligheid vaak onevenwichtig, is niet in staat het begeerde wetenschappelijke bewijs te leveren en de door de wetenschapsmens begeerde resultaten te produceren. Daarnaast pleegt het doorsnee medium tegen elke dwang en elke bij voortduring opgelegde verplichting in verzet te komen, terwijl in de meeste gevallen elke controle als een aantasting van eigen wezen en eigen gaven beschouwd wordt. Datgene, waarvoor het vermogen van de mediums mogelijk als bewijs zou kunnen gelden, is voor de doorsnee mens om godsdienstige en andere redenen onaanvaardbaar. Er zijn vele andere kwaliteiten en eigenschappen, die eveneens onder het hoofd “paranormaal” vallen.
Ik hoop met het voorgaande te hebben aangetoond, dat de verschijnselen, die onder dit verzamelbegrip zijn ondergebracht, in geen geval nieuwe, of zelfs maar ongewone verschijnselen zijn. Wij hebben klaarblijkelijk in de genoemde en niet genoemde gevallen te maken met verschijnselen, die voor de doorsnee mens geheimzinnig zijn, en waar zij niet aan de hand van de geldende materiële kennis en wetten gedefinieerd of begrepen kunnen worden, dan wel occult genoemd worden, of met woorden als paranormaal, enz., buiten of boven de eigen werkelijkheid worden geplaatst. Deze verschijnselen bestaan en worden – zij het niet openlijk – meer en meer gebruikt. Ik wil u dan ook wijzen op de belangrijkheid van deze paranormale verschijnselen in uw tijd.
Het zal u bekend zijn, dat vele politici, belangrijke personen in bedrijfsleven en handel, evenals vele kunstenaars, volgens de huidige normen, bijgelovig genoemd kunnen worden. Zij plegen namelijk de adviezen in te winnen van waarzeggers, astrologen e.d., terwijl zij zich bezig plegen te houden met wetten en feiten – bv. fetisjisme – die voor hen persoonlijk lijken te gelden en door henzelf als bewijsbaar worden beleefd, ofschoon geen enkel verband is aan te tonen met de werkelijkheid. Voorbeeld: In de communistische partij – die God loochent – wordt gebruik gemaakt van sensitieven en mediums om bepaalde voorstellingen, die door cybernetische machines worden gedaan, op hun feitelijke waarde te toetsen. Daarnaast worden hen vaak voorspellingen gevraagd op het gebied van de buitenlandse politiek. Eveneens tracht men aan de hand van door dergelijke personen aangegeven richtlijnen bepaalde hiaten in de economische ontwikkelingen op te vangen. De naam “medium” wordt natuurlijk hier nooit gebruikt. De meest gangbare term is wel “begaafde raadgever”. Deze mensen worden op de achtergrond gehouden en leven niet in de steden, waarin hun werk gebruikt wordt, doch in meestal afgelegen datsja’s, waar zij ook hun adviezen plegen te geven. Men kan zeggen, dat dergelijke figuren in toenemende mate invloed hebben gekregen op de binnenlandse politiek. In de buitenlandse politiek komt hun invloed vaak niet tot uiting, omdat men hier in de eerste plaats rekening heeft te houden met een prestigestrijd, waarbij vooral bepaalde binnenlandse belangengroepen elkaar bestrijden.
In Engeland wordt – ook al zullen hofkringen trachten dit te loochenen, zowel door de koningin als vele raadgevers en regeerders – gebruik gemaakt van astrologen en hun voorspellingen. Door de koninklijke familie wordt – bij het brengen van bezoeken aan andere landen en officiële bezoeken in eigen land – zoveel mogelijk met deze adviezen rekening gehouden. Dit kwam in meerdere gevallen tot uiting in het uitstellen of bekorten van dergelijke bezoeken zonder werkelijke reden, terwijl een astrologisch advies in tenminste één mij bekend geval tot het geheel afgelasten van een bezoek leidde. In de USA vinden wij, naast zeer veel van de humbug, die op dit terrein nu eenmaal niet te vermijden lijkt, een aantal mediums en sensitieven, die werkzaam zijn in, of gebruikt worden door het Pentagon. D.w.z., dat in de militaire organisatie van deze staat, sensitieven worden gebruikt om bepaalde prognoses te geven, terwijl sommige functies alleen aan hen worden toevertrouwd. Eerst kort geleden ging een deel van de USA-forces er toe over gebruik te maken van sensitieven, die in staat zijn bepaalde machines aan te voelen. Op het ogenblik hebben deze mensen nog geen beslissende invloed op bv. het lanceren van een raket. Maar wel is reeds tot drie maal het optreden van een bepaalde fout met als gevolg een explosie van de raket door deze personen voorspeld. Deze voorspellingen vonden plaats, ondanks het feit, dat – om veiligheidsredenen – de proefpersonen het terrein der lanceringen nooit mochten betreden, de raketten in kwestie dus nooit gezien hebben en van de in deze voertuigen aanwezige installaties en de bij lancering gebruikelijke procedures waarschijnlijk slechts zeer ten dele op de hoogte waren. Enkele hoofden van departementen en vele senatoren maken eveneens gebruik van mediums en astrologische adviezen. Staatslieden in Frankrijk en Italië maken – zij het in het geheim – in toenemende mate gebruik van de diensten van helderzienden en waarzegsters terwijl meerderen onder hen ook trancemediums raad- plegen.
De lijst is niet volledig. Ik zou nog lang voort kunnen gaan op deze wijze. De invloed van het occulte op het dagelijks gebeuren en de ontwikkelingen op aarde is ook in deze dagen groter dan men beseft. Ook is het eigenaardig, dat in bepaalde kerkelijke organisaties mediamiek begaafde personen – bv. in kloosters, of sterk besloten gemeenschappen – werkzaam mogen zijn en in vele gevallen resultaten behalen, die verbluffend mogen worden genoemd. Bepaalde acties van de huidige paus o.m. ten aanzien van de verhouding tussen kerk en de oostelijke staten, werden sterk beïnvloed door de mediamieke voorspellingen van een broeder uit een klooster even buiten Rome. Uit het voorgaande blijkt m.i. wel, dat het paranormale op het leven van de hedendaagse mens een veel verder strekkende en omvangrijker invloed uitoefent, dan men aanneemt, of toe durft geven. Ook waar de diensten van de paranormaal begaafden enz. openlijk worden geloochend, ontkend, of als demonisch verworpen, blijkt men geneigd hiervan zelf toch gebruik te maken.
Een ander punt, dat vooral de laatste jaren steeds sterker opvalt, is het feit, dat de geestelijke genezer en magnetiseur een veel grotere invloed op hun patiënten hebben, dan meestal de volgens menselijke rede betrouwbaarder en in ieder geval in zijn kennis van de mens en zijn ziekten veel bekwamer arts of dokter in de medicijnen. Klaarblijkelijk spreekt ook hier de innerlijke zekerheid van de paranormale genezer een ongewoon grotere rol, terwijl innerlijke verwantschap tussen genezer en patiënt, evenals het overwicht van het geheimzinnige niet slechts de suggestieve werkingen, maar ook de werkelijke genezing bevorderen. Dit is van groter belang en omvat veel meer mensen, dan door bv. medische kringen zal worden toegegeven.
Verder wijs ik er op, dat bepaalde dagbladen en in enkele gevallen ook regeringsinstanties – zover mij bekend overigens niet in Nederland – min of meer officieel gebruik maken van mediums om prognoses te verkrijgen over verkeersongevallen, het verloop van het verkeer, misdadigers, de oorzaak van ongevallen, vooral met vliegtuigen enz. Ook hier noem ik slechts enkele punten, zodat deze lijst aanmerkelijk kan worden uitgebreid.
Conclusie: In deze dagen wordt, ook door de intelligentsia en degenen die de macht hebben – ik scheid deze begrippen, omdat zij elkaar niet altijd dekken – ruimschoots van het z.g. paranormale gebruik gemaakt en gaat men zich in vele gevallen verdiepen in het occultisme. De rol van het paranormale in de hedendaagse maatschappij kan moeilijk worden onderschat. Ik besef dat een groot deel van mijn gegevens voor u niet controleerbaar is, maar hoop, dat mijn betoog tot zover u toch aanvaardbaar voorkomt.
De volgende vraag, die wij in dit verband moeten beantwoorden, luidt: Hoe komt het, dat een toenemend gebruik van het paranormale en het occulte niet gepaard gaat met een vermindering in de felle bestrijding ervan? Waarom wenst men niet, dat waarden, die men zelf beseft en gebruikt, algemeen aanvaard worden? Bij de beantwoording van deze vraag breng ik u allereerst in herinnering, dat de mens van het eerste begin der mensheid af, van de eerste primitieve stammen af, een groot respect heeft gehad voor het magische, het geheimzinnige. Dit magische omvat niet alleen het geheel onverklaarbare en onbegrijpelijke. M.i. was hierbij niet in de eerste plaats de kennis en het vreemde optreden van sjamanen en toverdokters aansprakelijk, maar de in alle mensen voorkomende behoefte zich met het onbekende en hogere verbonden te weten. Het gevoel met het onbekende verbonden te zijn en zich daarop te kunnen beroepen, is voor de mens – ook al beseft hij dit zelf niet altijd – een levensnoodzaak. Uit deze band met het onbekende kan de mens in toenemende mate krachten putten, waardoor hij vaak in staat is prestaties te volbrengen, die hij, zonder deze band met het onbekende, meende niet te kunnen volbrengen.
Let a.u.b. hier goed op mijn formulering. Wanneer wij onbeperkt in de moderne maatschappij toegeven, dat het paranormale tot het normale deel van het menselijke leven behoort, dat het occulte waardevol is en vele mogelijkheden in zich bergt, zal men een misbruik hiervan aanmoedigen, vooral wanneer geen, of slechts zeer beperkte, controle mogelijk is. Er zijn op aarde slechts weinige mensen, die in staat zijn na te gaan, of iemand, die zegt over paranormale gaven te beschikken, ook inderdaad deze “begaafdheid” bezit, terwijl al even weinig mensen in staat zijn na te gaan, in welke mate die gave betrouwbaar is.
Ten tweede is de huidige maatschappij in steeds toenemende mate op bewijzen van bekwaamheid opgebouwd, die moeizaam en door middel van lange studie gevolgd door examens worden verworven. Indien wij aannemen, dat dergelijke kennis ook langs paranormale weg tijdelijk of blijvend verworven kan worden, zal de waarde van dergelijke papieren bewijzen van bekwaamheid aanmerkelijk verminderd worden, terwijl het onmogelijk is een rangschikking van de mensheid in functies en standen op basis van deze papieren te handhaven. Wanneer een diploma of bul geen directe waarde meer heeft, zal het respect daarvoor wegvallen. Een wegvallen van dit respect brengt een steeds scherpere kritiek en een steeds groeiend verzet tegen alle, op basis van verworven kennis berustende, aanmatigend optreden.
Voorbeeld: Wanneer wij zien, hoe – sinds de socialisering der medicijnen – het gemiddeld gezag van de arts t.o.v. zijn patiënten is afgenomen, terwijl de kritiek op het werk van de medicus, zijn optreden en eisen, steeds groter wordt en steeds openlijker wordt uitgedrukt, wordt het duidelijk, dat het ontberen van gezag voor vele dergelijke standen een ernstig nadeel en een belemmering in de uitoefening van hun beroep volgens hun inzichten betekent. Nevenbij zij opgemerkt, dat de patiënten hierdoor veel van de geestelijke steun en bijstand moeten ontberen, die men vroeger – door zijn geloof aan en vertrouwen in de arts – kon ontvangen.
Desondanks kan de medicus nog eisen stellen, omdat hij immers de enige is, die bekwaam en gerechtigd wordt geacht de mens te genezen. Stel, dat dit monopolie wegvalt en hetzelfde gaat gelden voor hen, die rechten, economie enz. studeerden. Dan valt de basis van het huidige systeem van gezagsuitoefening en maatschappelijke indeling weg en ligt de maatschappij op zijn achterwerk. Op het ogenblik kan men dan ook niet openlijk toegeven, dat de mogelijkheid bestaat van het verwerven van kennis, macht enz. door middel van het occulte, of als gevolg van het bezitten een paranormale begaafdheid. Behoudens misschien een enkele uitzondering. Het verwerpen van al het paranormale, of het aanvallen van elk bewust gebruik daarvan ten bate van de mensheid, of om zich een zeker voordeel te bezorgen, is een logisch resultaat van deze situatie. In deze werkelijkheid is voor het paranormale geen plaats, omdat in deze wereld de praktische en theoretische bekwaamheden van de mens er niet mee in overeenstemming zijn en dientengevolge de theorie als de meest bindende en belangrijkste factor in het maatschappelijk bestel wordt beschouwd.
Met één punt houdt men geen rekening. Personen, die onder zware druk leven, in een voortdurende spanning verkeren, in shocktoestand verkeren, een ongeval hebben gehad e.d., plegen meer dan de doorsnee mens visioenen waar te nemen. In sommige gevallen blijken zij – aan de hand van dergelijke visioenen, dankzij innerlijke stemmen – komende gebeurtenissen te kunnen voorzeggen, contact te maken met een realiteit, die verschilt van de eigene en behoort tot een andere wereld. Wij mogen aannemen, dat velen de gave, die tot ontwikkeling kwam, of gerealiseerd werd tijdens de spanning, shock enz., langere tijd – of zelfs voorgoed – kunnen behouden. Dan zal bij een steeds toenemen van de spanningen in de wereld eveneens het aantal paranormaal begaafden toenemen, evenals het aantal personen zal toenemen, die contact op kunnen nemen met andere werelden, of komende gebeurtenissen voorzien. Hoe groter de spanningen, waaraan de wereld onderworpen wordt, hoe groter ook het aantal mensen zal zijn, dat hierdoor – vooral wanneer door de spanning enz., het redelijk verstandelijke tijdelijk wordt uitgeschakeld – tot het aanvaarden van een innerlijke werkelijkheid zal komen. Deze innerlijke werkelijkheid zal later blijken met de werkelijkheid buiten het Ik ten nauwste verwant te zijn. Het toenemen van het aantal paranormaal begaafden betekent, dat een selectie van de begaafden en een controle op het gebruik van hun begaafdheid steeds eenvoudiger zal worden, daar meer mogelijkheden tot het toetsen van deze ervaringen aan de waarnemingen van anderen enz. ontstaan. Dit houdt in, dat niemand meer in staat zal zijn – alleen op grond van eigen verklaringen – als genezer, ziener, helderhorende enz., op te treden. Het bedrog wordt steeds meer uitgeschakeld, terwijl een scherpere controle optreedt.
Verder kan men er wel op rekenen, dat het verbreiden van de paranormale begaafdheid en het daarmee gepaard gaande onderzoek van het occulte, op den duur de mogelijkheid zal scheppen een onderscheid te maken tussen bepaalde tendensen en beelden, die op het ogenblik vaak met elkaar verward worden. Voorbeeld: Het onderscheid tussen een telepathisch beeld van een patiënt en een uit waarneming van de aura ontstane diagnose. Met vergroting van de controlemogelijkheid neemt voor de wereld ook de hanteerbaarheid van deze verschijnselen steeds toe. De massa zal dit niet onmiddellijk kunnen verwerken. Een groot deel van de occulte verschijnselen zullen dan ook in de eerste tijd gepaard blijken te gaan met uitingen van massahysterie, een bestrijden van toch werkelijk zeer nuttige materiële instellingen, het bespottelijk maken van werkelijk zeer verdienstelijke personen enz. Hieraan zal – helaas – niet te ontkomen zijn. Elke groei van de paranormale begaafdheden zal tevens een groei van de onredelijkheid bij een groot deel van de massa met zich brengen, waardoor een felle strijd tussen materiële wetenschappen en paranormale wetenschap en gaven niet uit zal kunnen blijven. Op den duur zal ook deze hysterie en onredelijkheid aan beide zijden door gewenning aan de verschijnselen, afnemen.
Komt de massa eenmaal tot een nuchtere en redelijke aanvaarding van het paranormale verschijnsel, dan blijkt de paranormaal begaafde persoon in vele gevallen een nuttig vervanger te zijn voor bv. een elektronisch brein, een bestralingsapparaat voor veldmetingen en het vormen van structurele beelden van massieve stoffen, terwijl ook in de berichtgeving en diagnostiek de paranormaal begaafde een betrouwbaar en eenvoudig hanteerbaar middel zal zijn, dat vele ingewikkelde procedures en apparaten overbodig maakt. Is dit punt bereikt, dan kan worden gesteld, dat de paranormale gaven tot een normale wetenschap zijn geworden, terwijl paranormale krachten even eenvoudig worden aanvaard als in uw tijd bv. het verschijnsel der elektriciteit. Dan zullen – na een redelijk, maar volgens de huidige normen niet geheel wetenschappelijk onderzoek – de begaafden hun mogelijkheden in daarvoor bestemde centra kunnen ontwikkelen en het gebruik daarvan leren. In deze periode zullen de paranormaal begaafde en de paragnost een belangrijk deel van de erkende wetenschap vormen. Samenwerking tussen stoffelijke en geestelijke kennis en gaven zal de norm zijn. Ik denk hierbij aan de ziener als diagnostisch helper van de arts, de paranormale genezer als assistent van de medicus en in vele gevallen als mede behandelend, of zelfs onder toezicht alleen behandelend geneesheer. Ik denk aan het opleiden van mensen, waardoor paranormale begaafdheid en beroep een eenheid vormen.
De mens, die in de toekomst kan zien, zal m.i. een gewaardeerd en op den duur een onmisbaar helper kunnen worden voor de econoom en degenen, die door middel van statistieken e.d. de toekomstige tendensen trachten te bepalen. De mens, die de innerlijke kracht bezit om met zijn God in contact te komen – en daardoor tot het uitstralen van de juiste gedachten en het stellen van de juiste levenshouding in staat is – zal een grote rol in de pedagogie en godsdienst gaan spelen. In de moderne tijd zal men er toe moeten over gaan de paranormale verschijnselen als werkelijk bestaande en bruikbare waarden te aanvaarden, ook al zal men dit misschien aarzelend doen. Op den duur zal men nog verder moeten gaan. Naast de materiële scholing – die in vele gevallen tekort schiet, omdat de theorieën der opvoeders, de beschikbare kennis en de begaafdheden van de pupillen lang niet altijd samen gaan – zal een wetenschappelijke opvoeding plaats moeten vinden van paranormaal begaafden. Dit zal dienen te geschieden aan de hand van eenvoudige proeven, waardoor de begaafdheid van zelfs het jonge kind zonder meer kenbaar is op een wetenschappelijke, of bijna wetenschappelijke basis. De training van begaafden zou rond het derde – vierde levensjaar reeds moeten beginnen. Het is mijn overtuiging, dat dit op den duur zo zal geschieden. Ik Weet eveneens, dat het nog niet zover is en er voordien nog heel wat strijd voort zal komen uit de paranormale gaven.
Dus op, of zelfs vóór de schooltijd beginnen?
Inderdaad. Ik zal dit verder toelichten. Wij weten, dat het doorsnee kind sensitief en in de meeste gevallen ook sterk telepathisch begaafd is. Het heeft deze sensitiviteit en vermogens voorlopig op de moeder en eventueel andere gezinsleden geconcentreerd. De uit andere bronnen ontvangen beelden en impulsen worden verwerkt in fantasieën, die – waar zij het stoffelijk redelijk element plegen te ontberen – door volwassenen niet au sérieux worden genomen. Het kind is niet in staat tussen de werkelijkheid, de droom en de innerlijk – of paranormaal – ontvangen impulsen onderscheid te maken.
Het bewijs voor genoemde begaafdheid van het doorsnee kind bestaat reeds. Wanneer wij nagaan, hoe het percentage van telepathisch contact bij zogenaamde kaartenproeven ligt, waarbij de proeven werden genomen op kleuterscholen – leeftijd tot 6 jaar – en lagere scholen in groepen met gemiddelde leeftijden van 6-7, 8-9 en ongeveer 11 jaar, dan blijkt, dat de jongsten de beste resultaten opleveren, mits de zender – degene, die de beeldimpuls zendt – sympathiek is. Klaarblijkelijk bestaat een verband tussen deze in verhouding hoge receptiviteit der jongeren en het feit, dat nog niet teveel feiten en regels van de stoffelijke werkelijkheid van het kind zijn ingetrechterd, zodat het nog niet geleerd heeft zijn impulsen te onderdrukken, zich daarvoor te schamen, of voor zich als abnormaal te ontkennen. Een zo vroeg mogelijk beginnen met de opleiding van sensitieven is wenselijk, zo niet noodzakelijk. Paranormale kwaliteiten kunnen door iemand, die zelf redelijk begaafd en deskundig is, bij een kind gemakkelijker ontdekt en ontwikkeld worden, dan bij een volwassene ooit denkbaar zal zijn. Onderzoek en selectie zouden eenvoudiger en prettiger kunnen geschieden, terwijl de resultaten aanmerkelijk groter en sneller bereikt worden. Overigens blijkt ook op zuiver redelijke basis reeds, dat de wijze van scholing, die op het ogenblik voor de jeugd gebruikelijk is, in vele gevallen schadelijk is voor de natuurlijke ontwikkeling van alle bestaande begaafdheid. Indien men het onderricht reeds op vroege leeftijd begint en de controle daarover in handen heeft, zal het mogelijk zijn de verdeling in afzonderlijke opleidingen en scholen op een bepaalde leeftijd grotendeels te voorkomen, een natuurlijker ontwikkeling mogelijk te maken en bovenal te ontkomen aan de effecten van de puberteit, die immers niet bij allen gelijkelijk begint en in de meeste gevallen een tijdelijk wegvallen van bepaalde geschiktheid en begaafdheid betekent. Men kan dan eenvoudig de pas markeren gedurende de enkele kritieke jaren, en door een later opvoeren van het tempo bereiken dat rond 15 – 16 jarige leeftijd beschikt kan worden over een volkomen ontwikkeling van de werkelijke begaafdheid.
In verband hiermede wijs ik op het feit, dat velen, die in zich grote gaven, paranormaal of anderszins, dragen, jarenlang blijven worstelen, eerst tegen de gave, dan tegen zichzelf, omdat het onderdrukken van de gave een zekere onevenwichtigheid met zich brengt om ten laatste – en meestal te laat – te trachten eigen gaven alsnog te ontwikkelen. Het gevolg van deze fouten in de opvoeding betekent vooral bij de begaafden vaak: instabiliteit, tot uiting komende in vele echtscheidingen, uitspattingen e.d., een voortdurende ontevredenheid, die ofwel tot zwerven, dan wel tot een voortdurend twisten met anderen voert. Het tragische is, dat deze mensen eerst rond de 40 – 50 jaren iets van hun begaafdheid beseffen, maar door het voorafgaande leven niet meer in staat zijn er iets van te maken. Bij degenen, die hun gaven enigszins weten te behouden en zelfs te ontwikkelen, is in de meeste gevallen van een beheerst gebruiken daarvan rond dezelfde leeftijd sprake. Degenen, die in gezinnen zijn opgevoed, waarin het paranormale als gewoon en aanvaardbaar word beschouwd, maken hierop vaak een gunstige uitzondering. Zelfs dezen tonen gedurende hun scholing een aanmerkelijke daling zowel van capaciteiten als interesse. Ook dezen zullen eerst rond de 25 à 30 jarige leeftijd hun begaafdheid weer sterker tonen en gebruiken.
Kinderen hebben al zoveel te verwerken. Lijkt het niet beter hen nog niet zwaarder te belasten en bovendien van anderen af te zonderen?
Wanneer u die afzondering ziet als een denigrerende maatregel en ook de kinderen haar als zodanig ervaren, is een dergelijke maatregel natuurlijk niet raadzaam. Zo goed als kinderen het heel gewoon vinden, dat Pietje naar de openbare en Jantje naar de R.K. school, of de school met de Bijbel gaat, zoals kinderen het heel gewoon vinden,dat Marietje de B. richting en Klaasje de A. richting van de HBS volgt, dat Harry alleen voor de Ulo geschikt is, maar Dicky naar het Lyceum gaat, zo lijkt mij dat de splitsing van onderricht aan paranormaal begaafden en de paranormaal minder actief begaafden aanvaardbaar zal zijn voor de kinderen, geen bijzonder isolement voor hen inhoudt en binnen het bestaande kader van onderwijs gemakkelijk mogelijk zal zijn.
Het is niet mijn bedoeling het huidige onderwijs aan te vallen, maar de zware belasting van de kinderen, waarvan u spreekt, is grotendeels te wijten aan het volgen van theoretisch mooie, maar voor het kind verwarrende methoden van onderricht, terwijl verder vaak teveel tijd en aandacht wordt besteed aan betrekkelijk onbelangrijke punten. Voorbeelden: Aardrijkskunde zou algemener en met sterker economische inslag onderwezen kunnen worden. Het zou voor de kinderen interessanter zijn en minder een geheugenwerkje worden, dat lastiger wordt door opdrachten kaartjes te tekenen, – niet ieder kind tekent nu eenmaal even gemakkelijk – en hoofdsteden in te vullen. Vaderlandse en wereldgeschiedenis vragen teveel aandacht voor jaartallen en veldslagen. Het zou belangrijker zijn ontwikkelingen aan te tonen. Beide vakken kunnen beter visueel dan mondeling onderwezen worden, bv. door middel van de film. Het kind neemt zonder moeite de belangrijkste aspecten op en wordt niet genoopt zich daar tot vervelens en tranen toe in te verdiepen. Er is meer energie verspild en overbelasting veroorzaakt om nog niet te spreken over daardoor onderdrukte talenten en huiselijke ergernissen, door de jaartallen, die via 1600 en 1648, gaande tot rond 1890, het kind vele dingen doet leren, waaraan het feitelijk niets meer heeft, dan door instructie op onverschillig welk gebied op aangenamer wijze.
Bij het rekenen dienen eveneens modernere hulpmiddelen gebruikt te worden. Tevens wordt hierbij in vele gevallen teveel de nadruk gelegd op de methode, volgens welke men rekent en te weinig aandacht besteed aan de eigen denken rekenwijze van het kind, dan wel de juiste oplossing vindt, maar de door de leraar gepredikte alleen zaligmakende methode nu eenmaal niet kan begrijpen. Zelfstandig denken en reageren zou men juist op dit gebied dienen aan te moedigen, mits de nauwkeurigheid van de uitkomsten niet lijdt hieronder. Algebra en meetkunde vragen een andere toelichting, dan tot op heden wordt gegeven. Demonstraties met modellen en z.m. voorbeelden van de praktische toepassing, zouden veel ellende hier voorkomen terwijl tevens beseft dient te worden, dat voor deze vakken wel degelijk een bijzondere aanleg noodzakelijk is.
De doelstelling van het huidige onderricht schijnt wel in de eerste plaats te zijn een burger, die beantwoordt aan bepaalde vaak willekeurige normen af te leveren. Het doel zou moeten zijn elk kind volgens eigen bekwaamheid te doen leren. Hoe sterker men zich bindt aan een vast rooster, vaste eisen e.d., hoe groter de mogelijkheid wordt, dat men het merendeel der kinderen onrecht aandoet. De begaafden worden gedwongen hun begaafdheid te onderdrukken of te luieren; degene, die niet mee kunnen komen, worden geforceerd. Men dwingt hen om een algemeen aanvaard gemiddelde te halen, ongeacht de vraag, of het geleerde voor hen later nuttig, of zelfs maar bruikbaar zal zijn. De scheiding tussen de verschillende soorten van onderricht is over het algemeen te scherp, ofschoon het niet mogelijk is omtrent de werkelijke mogelijkheden en gaven van een kind tussen het 11de en 13de jaar reeds een beslissing te nemen. In Engeland worden volgens een bepaalde test de kinderen op 11 jarige leeftijd gescheiden in doeners en denkers. Juist rond deze leeftijd vindt een zodanig verwarde ontwikkeling plaats, dat het onmogelijk is uit te maken, wat het kind wel en niet zal kunnen doen of worden. De moderne methoden van onderricht doen aan zeer velen onrecht, mede voor verkeerde opvattingen en een neiging teveel discipline terzijde te stellen en de leerlingen het prettig te maken. Bedenk, dat dit alles mede voortvloeit uit de eisen, die de maatschappij en bovenal de ouders aan het onderricht menen te mogen stellen. Gezien dit alles zal het u niet verbazen, dat ik een scholing van paranormale eigenschappen naast – of zelfs boven – de huidige normen van onderricht wenselijk acht, menende, dat hierdoor het kind eigen genialiteit beter zal kunnen ontwikkelen, zonder daardoor overbelast te worden, of zich buiten de gemeenschap gesteld te voelen.
Bij primitieve volkeren zijn er velen, die telepathisch boodschappen en beelden over lange afstand op kunnen vangen. Zijn degenen, die zenden, weer anders begaafd?
Telepaten kunnen worden onderscheiden in onbeheerste, zelf geen invloed op hetgeen ontvangen wordt, bewuste, die zelf bepalen, of zij wel of niet op willen vangen, bewust selecterende, die uit vele boodschappen kiezen, wat zij al dan niet wensen op te nemen. Allen zijn alleen ontvangende telepaten. De stralers – of zenders – worden gescheiden in emotioneel en verstandelijke stralenden. De eerste soort zendt impulsen als bv. pijn zeer sterk uit, maar geen door de rede bepaald gedachtebeeld. De tweede soort kan zelfs bepaalde zinsneden of beelden uitzenden. Zij vallen ook hier uiteen in bewuste en onbewuste telepaten. Alleen de bewusten zijn voor het overbrengen van boodschappen volgens een door de rede bepaald schema en met vaste inhoud bruikbaar. Ofschoon alle telepaten theoretisch beide mogelijkheden in zich dragen, zal eerst na vele geslachten met dezelfde begaafdheid – voorkomende bij primitieve stammen waar deze gaven een soort van erfelijke geachte waardigheid kan inhouden – men kunnen ontvangen en zenden. Zelfs dan zal één van de beide mogelijkheden het sterkst ontwikkeld blijken. Toch zullen twee mensen, die zender én ontvanger zijn, gezamenlijk een gedachtegesprek kunnen leren voeren op ongeveer dezelfde wijze, waarop wij met elkaar spreken.
In het voorgaande heb ik getracht aan te tonen:
1.Het paranormale is in feite voor de mens normaal.
2. Deze begaafdheden spelen ook in uw tijd een rol.
3. Een voortschrijdende ontwikkeling van dergelijke begaafdheden kan worden verwacht.
Bij mijn beschouwing heb ik tot op heden een zeer belangrijke en bijzondere gave buiten beschouwing gelaten. Deze wordt door de wereld niet direct als een paranormale eigenschap beschouwd, doch veelal gerangschikt onder mystieke belevingen e.d. Toch is er een direct verband tussen deze gave en alle paranormaal genoemde kwaliteiten. Ik doel hierbij op de mogelijkheid om, door wat men introspectie of instellen van het ik pleegt te noemen, tot een contact met een niet te definiëren hogere kracht te komen. Deze krachten worden vaak omschreven als een Licht, een stem in mij, een stilte, die spreekt enz. Deze gave houdt verder in, dat men uit voornoemd beleven inspiratie, zowel als kracht kan putten, dat men een overwicht over omstandigheden en mogelijkheden kan verwerven en hieruit een juister begrip ziet groeien.
Kortom, uit de innerlijke eenwording met het hogere put men het vermogen om als coördinerende factor voor zijn omgeving op te treden, vooral wat het kosmische werkingen en wetten betreft en steeds weer in direct verband met bestaande kosmische stromingen. U zult beseffen, dat juist deze eigenschap in uw dagen zelden geheel ontwikkeld voorkomt. Een persoonlijk innerlijk bereiken is immers niet voldoende, doch dient gepaard te gaan met een bewustzijn van kracht en een hoger innerlijk weten. Men dient een zelfbewustzijn te hebben, dat het mogelijk maakt met de innerlijke kracht de omgeving te domineren, terwijl men toch bewust een dienende functie binnen de omgeving blijft vervullen. Deze bereiking vergt een grote vrijheid van denken, zowel als van leven, met een gelijktijdig zich toch gebonden achten aan voor het ik belangrijke morele maatstaven en zelfs maatschappelijke maatstaven.
Deze niet zo vaak voorkomende gave zal vooral in de komende tijd van een groeiende belangrijkheid zijn. Reeds nu blijkt, dat de pogingen tot centraliseren en coördineren op zuiver stoffelijke basis tot steeds grotere strijdigheden voert en steeds heftiger weerstanden opwekt. Misschien hebt u wat gelachen over de boeren, die met hun problemen de wegen optrokken. Maar zij zijn een symptoom van overal bestaande en steeds toenemende spanningen. Zij zijn het uiterlijk kenteken van een toenemende disharmonie, waaruit haat en geweld voort zullen komen.
De stoffelijke ordening faalt in steeds grotere mate, omdat zij geen rekening kan of wil houden met de menselijke gedachte, de zeer uiteenlopende opvattingen van de mensen, het egoïsme en de bekrompenheid van velen. Deze moeilijkheden treden in veel mindere mate op, wanneer deze coördinatie op geestelijk gebied plaats vindt, waarnaast dan een onmiddellijke uitdrukking van de geestelijke eenheid op geheel vrije basis in de stof noodzakelijk en mogelijk is. Degenen, die deze, m.i. belangrijkste gave, in uw dagen bezitten of kunnen ontwikkelen, zijn de natuurlijke coördinators in komende tijden. Naarmate de spanning en onrust in de wereld toenemen, zullen deze persoonlijkheden gedragen worden door een kracht, die anderen nog wel irreëel noemen, zodat zij in staat zijn kracht en rust te geven aan hen, die geen uitweg meer zien, en wijsheid kunnen geven, waardoor lichaam en ziel genezen kunnen worden van hen, met wie zij in contact komen.
In een tijd, dat het gezag van standen, instanties en regerenden voortdurend deterioreert en steeds kleinere groepen hun belangen aan de gemeenschap op menen te kunnen leggen, zullen deze mensen de plaats gaan in nemen van de priester-dokter-tovenaar-regeerder uit de oude tijd. Zij bezitten namelijk alle eigenschappen, die noodzakelijk zijn om de mensheid, ondanks zichzelf haast, tot samenwerking te brengen. Daarnaast kunnen zij aan de mensheid de Goddelijke kracht openbaren en zo de gevoelswereld van de mensen beheersen. Dat dergelijke mensen inderdaad bestaan, zullen velen in deze dagen nog willen ontkennen. Ik wijs u op eigenaardige persoonlijkheden als bv. Schweitzer, Gandhi, Nehru, of – indien u een minder positieve kant wilt zien – mensen als een Father Divine. Door hun zelfzucht zullen de negatieven steeds zichzelf en hun werk bespottelijk maken of vernietigen. Degenen, die positief zijn blijken in staat het edelste in alle mensen op de voorgrond te brengen en de mensen te brengen tot een georganiseerd optreden, zonder enig winstbejag, tegen alle rampen, ellende en misstanden in de wereld. Het zou goed zijn, indien reeds in deze dagen dergelijke figuren in hun eigen – misschien wat kleinere kring – de coördinerende factor worden. Want mij dunkt, dat de tijd niet ver meer is, dat dergelijke figuren de enigen zullen zijn, die nog vat hebben op de massa – of delen daarvan – en zo in staat zijnde om de mensheid van een zelfvernietiging te weerhouden.
Deze persoonlijkheden zullen de mogelijkheden kunnen scheppen tot een grotere eenheid tussen de mensen, een grotere innerlijke eenheid met de kosmos, een grotere harmonie en een ontplooien van alle begaafdheden, paranormaal en anderszins, waardoor de mens zich geluk en inzicht zal kunnen verwerven. De belangrijkheid van deze personen zal m.i. reeds in de komende 2-3 jaren blijken uit hun steeds meer en vaak zeer onverwacht optreden als leiders en coördinatoren tijdens rampen, opstanden, politieke verwarringen e.d. Steeds weer zullen dergelijke begaafden ter plaatse zijn, waar en wanneer dit noodzakelijk is. Velen van hen zijn op het ogenblik ingewijden, zij behoren tot een bepaalde school, of dragen een priesterschap. Wanneer de mensheid zichzelf na de overgang der kosmische heersers hervindt, zal ook dit niet meer noodzakelijk blijken en zullen gewone mensen tot deze taak ontwaken. Zo kan de wereld het erfdeel der oudheid, nu nog duister, of tenminste paranormaal genoemd, kunnen aanvaarden in een tijd vol technische bereikingen. Een tijd, die juist door haar bereikte beheersing van de materie, mogelijkheden biedt tot de stoffelijke en geestelijke verheffing van de mensheid boven alles wat men in uw dagen daarover zich maar durft voorstellen of dromen.
Zijn dergelijke begaafden zich hiervan nu al bewust?
Tenzij zij tot de helemaal, of tenminste ten dele, ingewijden behoren, zullen zij zich van deze gave op het ogenblik nog niet bewust zijn. Wat verder aan bewustzijn hieromtrent bestaat, zal bij de niet ingewijden eerder een gevoel van roeping zijn, dan een besef van eigen gave en de werkelijke betekenis daarvan. Het is namelijk het spontaan reageren op de innerlijke kracht, plus de invloed van de omgeving, die dergelijke personen spontaan tot coördinator kunnen maken. Degenen, die niet ingewijd zijn, zullen tot hun verbazing ontdekken, dat – naarmate de noodzaak afneemt – ook eigen gaven tot coördineren van anderen teloor gaat. Een bewuste werking kan alleen blijvend verkregen worden, wanneer door een dergelijke mens een uitwisseling plaats vindt tussen de eerst aanvaarde hogere sfeer – of kracht – en het denken van de omringende mensheid. Zonder dit is de directe manifestatie van deze gave praktisch niet mogelijk. De ingewijden zullen deze taak overdragen aan de minder bewusten, wanneer dit maar even mogelijk is. Dit neemt niet weg, dat zij – zij het op de achtergrond – voorlopig nog coördinerend zullen moeten blijven werken, vooral zover het de stof en de geest betreft.
Hebben de overgeganen ook invloed op dergelijke mensen?
Ongetwijfeld heeft ook onze zijde in het wereldgebeuren een grote rol te spelen en zullen ook vanuit de geest bepaalde taken worden verricht en bepaalde invloeden optreden. Wanneer het noodzakelijk is, kan zelfs een coördinerende functie tijdelijk door een geest worden overgenomen, mits een medium, of een door de geest voldoende geïnspireerde persoonlijkheid beschikbaar is. U doet er m.i. echter beter aan om, zover het dit onderwerp betreft, allereerst uit te gaan van hetgeen voor de mens zelf mogelijk is, waarschijnlijk lijkt, en de werkelijkheid van heden en toekomst vanuit het huidige standpunt voor de mens betekenen. Het was mijn bedoeling u juist daarvan een inzicht te geven, omdat het contact met overgeganen wel een voortdurende aanvulling kan vormen van al wat ik besprak, maar de mens zelf in de eerste plaats toch zelf actief zal dienen te zijn.
Zijn de vermogens, waarvan u spreekt, niet latent in elk individu aanwezig?
Heeft u wel eens beukennootjes opgeraapt? In elk nootje ligt latent een hele beukenboom, maar er zijn maar weinige, die tot een volle ontplooiing komen. Theoretisch zijn alle, door mij genoemde, gaven en zelfs nog enkele niet genoemde, latent in elke mens aanwezig. Er zal echter een bijzondere reeks van belevingen en ontwikkelingen noodzakelijk zijn om de latente gaven tot ontwikkeling te brengen. In vele gevallen gaat onder de huidige omstandigheden daarmede het grootste deel van een mensenleven voorbij. Velen weigeren de gave te ontwikkelen, weigeren de consequenties van hun gave te aanvaarden, zijn te persoonlijk in hun inzichten en kunnen zo de latente mogelijkheden niet tot ontwikkeling brengen. In een verre toekomst is het mogelijk, dat alle mensen de genoemde gaven bezitten. Telepathisch converseren, het teleporteren van voorwerpen over niet al te grote afstanden, zal dan o.m. wel normaal zijn, maar zover is de mens voorlopig nog niet. Theoretisch hebt u gelijk. Mijn inziens maakt de huidige maatschappij en haar structuur de ontplooiing van het latent aanwezige voor vele mensen zeer moeilijk of onmogelijk. Naar ik meen zal men zich dan ook dienen te bepalen in zijn gissingen tot een mogelijke ontwikkeling van begaafdheden in rond 5 % der mensheid over ongeveer 300 jaren. Een dergelijk percentage paranormaal ontwikkelden met bewuste beheersing van hun gaven is, gezien de ontwikkeling der mensheid, inderdaad voor de komende 1.000 jaar wel voldoende, ofschoon natuurlijk een langzame groei van het percentage plaats zal vinden.
Heeft de ontwikkeling van bepaalde organen hierbij geen grote invloed?
Genoemde gaven zelf zijn eigenschappen van de geest. Wanneer men een tijdlang in een ruimtepak, of desnoods een zware winterjas zal moeten rond lopen, zal men de verstandelijke gaven van de drager niet direct kunnen reliëren met de gedragen jas. Het afnemen of toevoegen van bepaalde waarden aan de jas zal voor het feitelijke verstand weinig uitmaken. Wel kan worden gesteld, dat men – door de jas of het pak – beperkt kan worden in zijn vermogen het verstandelijk besefte in daden om te zetten. Ongeveer zo is de verhouding geest – lichaam.
De gaven zijn in de eerste plaats geestelijk. Ondanks het lichaam kunnen zij tot ontwikkeling komen, ofschoon het lichaam aan die ontwikkeling bepaalde beperkingen zou kunnen opleggen. Natuurlijk zou een lichaam, dat berekend is op het gebruik van genoemde gaven, betere en snellere resultaten bieden. Dit kan o.m. door een lichte wijziging in de interne secreties, een sterker en directer contact van het waakbewustzijn met de functies van de frontale hersenlobben en een iets andere ontwikkeling van de pijnappelklier. Men zou door deze veranderingen zijn gaven beter en vollediger tot uiting kunnen brengen, maar wij moeten toch een onderscheid maken tussen de gaven zelf – deel van de geest – en de daaruit voortkomende uitingsmogelijkheden buiten het Ik in de stof. Bij primitiever levende mensen zijn genoemde wijzigingen in het lichaam ten dele nog aanwezig, zodat een aanpassing van het lichaam aan de geestelijke gaven en hun voortdurend gebruik verwacht kan worden en genoemde wijzigingen zeker niet buiten het bereik der redelijke mogelijkheden moeten worden geacht. Voor degenen, die ouder zijn, wanneer de ontwikkeling begint, zou een aanpassing van het lichaam een ontstaan van bepaal- de fouten en gebreken met zich kunnen brengen. Dit is niet altijd te vermijden. Maar naarmate de mens jonger zijn gaven leert gebruiken, zal het lichaam zich gemakkelijker en op den duur ook erfelijk aan de nieuwe eisen aanpassen.
Is het dan niet te vermijden, dat bepaalde lichamelijke functies lijden onder de ontwikkeling van de geest?
Dit is door mij niet zo gesteld. Degenen, bij wie geestelijke kwaliteiten zich op rijpere leeftijd gaan ontwikkelen, zal een aanpassing van het lichaam – wat dus een groter en rijker gebruik van genoemde gaven met zich brengt – door het feit, dat niet het gehele organisme deze veranderingen meer kan volgen, bepaalde kwalen, of afwijkingen kunnen veroorzaken. Indien bv. de bijnierfunctie reeds wat zwak is, zal geen aanpassing aan wijzigingen van afscheidingen door pijnappelklier en pancreas volgen, waardoor ziekteverschijnselen zouden kunnen ontstaan. Dit heeft niets te maken met de geestelijke ontwikkeling zelf, maar alleen met de aanpassing van het lichaam daaraan, iets, wat zeker niet altijd zal geschieden en zelfs in deze dagen in de meeste gevallen geheel of grotendeels achterwege blijft.
Esoterie.
Heden wil ik met u spreken over: bepaalde aspecten van de geestelijke vernieuwing.
Uitgaande van het standpunt, dat de mens in zichzelf de enig ware vernieuwing kan vinden, dienen wij tevens te constateren, dat een dergelijke vernieuwing toch gebonden zal zijn aan het persoonlijk stoffelijk leven en werken. In de nieuwe tijd zal deze scheiding tussen het geestelijke en stoffelijke aanmerkelijk minder dienen te worden dan men heden meent. Men zal moeten komen tot een uiten van innerlijke harmonie naar buiten toe, waarbij alle innerlijk beleven zonder beperkingen naar buiten toe kan worden uitgedragen.
Schijnbaar stelt dit zeer zware eisen aan het menselijk gevoel voor verantwoording, aan het persoonlijk bewustzijn omtrent het aanvaardbare en alles, wat daartoe behoort. Ik zeg “schijnbaar” wanneer ik in mijzelf volledig overtuigd ben van en geloof in een bepaalde waarde als goed, voor mijzelf eveneens overtuigd zijnde, dat andere waarden niet aanvaardbaar of goed zijn, zal ik mijzelf gedwongen gevoelen te leven volgens mijn bewustzijn van goed, alles vermijdende, wat mij kwaad lijkt. Slechts de mens, die feitelijk twijfelt, of niet de door hem erkende formuleringen van goed en kwaad innerlijk beleeft, zal over het algemeen het kwade doen en het goede nalaten. Wat de mens innerlijk eigen is, zal hij altijd weer uiten.
Van dit standpunt dient men bij het beschouwen van onze lessen uit te gaan. In de nieuwe leer wordt een zeer grote nadruk gelegd op wat menige christen een reëel en te materialistisch overzien van het leven zal noemen. Velen menen immers, dat wij ons dienen te beroepen op hogere machten buiten ons, ons vast moeten klampen aan de Leer en het Woord. De praktijk wijst uit, dat degene, die zich zo vastklampen aan de Leer en het Woord, dit misschien innerlijk op voor henzelf bevredigende wijze tot stand brengen, maar voortdurend falen in het uiten van het door hen aanvaarde in hun persoonlijk beleven. Slechts zij, die in zich hun God beleven – in de ogen van de rechtgelovige zijn dit hoogstens onbelangrijke en onnozele leraren, of zelfs ketters – zijn in staat het innerlijk en uiterlijk onder één noemer samen te brengen.
Nu stelt de nieuwe leer bv.: moraliteit is een luxe, die voortdurend door de noodzakelijkheden gewijzigd wordt en op den duur geheel kan worden vernietigd door de omstandigheden… . Dit klinkt bitter, maar is volkomen waar. Want, zo zegt onze leraar, indien een mens moet zondigen om te leven, zo leeft hij voort en zal zeggen: Mijn leven is het belangrijkste, zodat alles, wat ik doe om het in stand te houden, niet zondig kan zijn… . Het is daarom niet goed zich een bepaald begrip te vormen van zonde, of een zedenleer op te stellen, die niet flexibel is. Het is beter de mens te dwingen zichzelf te zijn. Waar wij, naar ik meen, anderen moeilijk kunnen dwingen zichzelf te zijn, vooral omdat wij hen zelden geheel kunnen kennen, zullen wij deze leer wel allereerst op onszelf toe moeten passen.
Zo spreekt onze leraar tot enkele verkondigers van een bepaald geloof: “Weet, dat het belangrijker is eerlijk te zijn en oprecht te leven, dan achter de vroomheid van zijn gebeden de veilheid van zijn gedachten te verbergen… .” De Meester duidt hier niet alleen op het veil zijn in de Nederlandse zin van het woord, maar doelt hiermede tevens op de kokende zee van angsten, begeerten, verlangens en werkelijke meningen die de doorsnee mens voortdurend in zich tracht te verstikken. De esotericus zal ongetwijfeld van hetzelfde standpunt uit dienen te gaan. Toch kan dit alleen een begin zijn en kan de eerlijkheid van leven nimmer als enig einddoel worden gezien.
Ik leef. Als ik leef, ben ik in zekere mate in harmonie met bepaalde krachten, of waarden, in het Al. Zonder deze harmonie kan ik niet bestaan en is leven niet mogelijk voor mij. Ik ben eigenlijk een symbioot, voortdurend in een samenwerking met andere krachten in stof en geest levende en niet in staat geheel zonder hen te bestaan. Het belangrijkste zijn voor mij in het Al wel de krachten, waarmee ik in harmonie ben, wijl zij mij een voldoende inzicht in eigen wezen, denken en in mij behoefte geven. Ik mag deze krachten engelen noemen, hen aanduiden als de stem God, meesters enz. De naam doet niet terzake, evenmin als het belangrijk is, hoe ik mij dergelijke wezens voorstel. Om bewust te leven, om het juiste te doen, zal ik mij allereerst moeten realiseren, uit welk deel van de Goddelijke kracht mijn ogenblikkelijk bestaan in hoofdzaak stamt. Ik moet beseffen, wat op dit ogenblik mijn bestaan in stof en geest mogelijk maakt. Het overpeinzen hiervan zal de mens in ieder geval de innerlijke conclusie doen trekken: ik leef niet in harmonie met geheel het Al, of zelfs maar het grootste deel van het Al. De harmonie, die voor mij mogelijk is, bepaalt zich tot een betrekkelijk klein en nauw begrensd deel daarvan. Ik spreek over harmonie met God. De harmonie met God is voor mij een gevoelsbeleving, die niet kan worden omgezet in een volkomen werkelijkheid. Er is maar één klein deel, waarmee ik direct verbonden ben.
Jezus in Zijn dagen drukte dit principe o.m. uit in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Hieruit blijkt immers, dat zo de behoefte om een ieder je naaste te noemen bestaan kan, doch het feitelijk naaste-zijn beperkt is. Niet alleen door eigen willen en handelen, maar ook door bestaande verhoudingen. De Levieten waren in eigen ogen geheel gerechtvaardigd in hun verder gaan, waar rein blijven, hun dienst aan God en voor de tempel verrichten, voor hen belangrijker was dan het helpen van een medemens. Maar juist daardoor ontstond er een scheiding tussen hen en de gewonde. Zoals Jezus in dit beeld een bepaald facet van de werkelijkheid uitdrukt, zo spreekt ook mijn Meester: Gij kunt niet één zijn met alle dingen, voor gij uw eigen wezen en het werkelijke wezen der dingen voldoende beseft. Begin bewust en volledig één te zijn met alles, wat u in uzelf als lichtend en goed erkent. Zoek de weerkaatsing daarvan in alles, wat buiten u ligt en wees zo een bewuste, die in de beperking van zijn bewustzijn kan komen tot een aanvaarden van het grotere leven, dat een mens nu nog niet erkennen kan.
Natuurlijk wordt onze Meester vaak aangevallen, zo ook op deze uitspraak. Hem werd o.m. gezegd: “Is het dan niet noodzakelijk, dat wij, de wetende, denken en handelen voor hen, die niet bewust zijn…?” De Meester antwoordde: “Gij kunt niet denken of handelen voor hen, die niet bewust zijn, want indien gij zegt voor anderen te handelen, omdat dezen zelf niet in staat zouden zijn te handelen zo handelt gij in feite voor uzelf”. Men bestreed dit. Dan moeten ouders hun kinderen niet opvoeden? De Meester sprak: “Is het niet zo, dat de ouders hun kinderen opvoeden, omdat zij dit voor zich als een plicht en een vreugde ervaren, terwijl zij zich maar zelden af zullen vragen, hoe het kind over al deze dingen denkt? Wat zij doen naar beste weten, is goed, maar laat hen dan niet zeggen, dat zij dit alles voor het kind doen, doch laat hen eerlijk erkennen: wij doen dit voor onszelf, omdat dit volgens ons goed is.”
Het is goed deze uitspraak te onthouden, want de esotericus kan immers ook nimmer bewustzijn voor anderen verwerven. Hij kan wel in zich een bewustzijn verwerven en krachtens dit bewustzijn met steeds meer waarden en personen in harmonie komen, ook met meer scheppende krachten, meer Lichtende functies van het Goddelijke. Maar wat hij ook volbrengt, het zal voor anderen waardeloos zijn, tenzij de inhoud daarvan door die anderen mede beseft wordt. Vermoedelijk vindt u deze stellingen vreemd, vooral waar ook door de groep, waarvoor ik op het ogenblik spreek, steeds weer wordt gesteld, dat alle mensen broeders en zusters zijn. Dit is waar. Maar kunt u allen, allen elkaar ook werkelijk als uw broeders en zusters aanvaarden? Kunt u alle mensen, ongeacht rang, stand, geestelijke ontwikkeling enz. zien als geheel en volledig aan u gelijkwaardig, als gelijken? Kunt u alle anderen zonder uitzondering gelijkelijk uw liefde, uw steun waard achten?
Dit zal u toch moeilijk vallen, zelfs indien u een waar esotericus bent. Ook wanneer u innerlijk reeds een groot bewustzijn verworven hebt. Steeds weer zult u zeggen: “Maar dit moet ik ontkennen…” Of u de mensen nu ontkent, omdat zij een andere godsdienst aanhangen, van een ander ras zijn, een andere beschaving hebben of een andere moraal, de verwerping blijft een feit. Wees dan reëel en ga hiervan uit. Zeg uzelf: Het is niet mijn taak de verantwoordelijkheid te dragen voor de anderen. Het is wel mijn taak volle verantwoordelijkheid te aanvaarden voor mijzelf. Toen Kaïn Abel had doodgeslagen, zo zegt uw Bijbel, riep de Heer hem en sprak: Kaïn, waar is uw broeder? Kaïn antwoordde: Ben ik mijn broeders hoeder? Dit antwoord is menselijk. Het is zelfs niet onjuist vanuit Kaïns standpunt. Hij beseft één ding niet: God verwijt Kaïn niet, dat hij niet op zijn broeder heeft gelet, maar God verwijt hem, dat hij zijn broeder heeft geschaad en gedood. Onze nieuwe leraar legt op dit aspect de nadruk. Want de mensen schijnen hun christelijke naastenliefde te willen uiten in het dragen van verantwoordelijkheid voor iedereen, of – vaker nog – het opdringen van hun eigen wetten en opvattingen aan een ieder, die zij daaraan maar kunnen onderwerpen.
Zo min als u, mensen, in staat zijt waarlijk UW broeders hoeder te zijn, zo min kunt u uw eigen opvattingen en begrippen van goed en kwaad aan een ieder opleggen. Dat, wat u predikt in de overtuiging, dat het goed is, wordt door een ander misverstaan. En deze misverstanden voeren vaak tot ontstellende gebeurtenissen. Zonder het te beseffen verkondigt men vaak niet bv. Jezus leer aan anderen, maar verkondigt men in feite zichzelf en de juistheid van eigen denken en leven aan anderen. Wij kunnen dit niet waarlijk doen. Wij mogen zelfs niet trachten onszelf te prediken aan anderen, of erger nog, ons wezen en wereld aan andere opleggen. Als enige uitweg uit de verwarring van wereld en denken blijft ons daarom het innerlijke contact, de innerlijke band en het innerlijke begrip.