8 maart 1968
U kent het verhaal, naar ik meen, reeds. Maar toch: wij zijn niet onfeilbaar, wij zijn niet alwetend, denk dus alstublieft zelf na. Ons onderwerp van heden mag in deze tijd nog wel eens behandeld worden, naar ik meen. Harmonie blijkt steeds meer een geschetter als van koperwerk, een luidkeels schreeuwen te omvatten en verder niet veel. Daarom lijkt het mij goed nog eens te spreken over: De wetten van harmonie.
Harmonie is het samengaan van verschillende waarden op een zodanige wijze dat, elk zichzelf blijvende, zij gezamenlijk toch een grotere waarde bezitten dan elk van hen afzonderlijk, terwijl daarbij elk volgens eigen rechten en in het aanvaarden van eigen positie binnen het geheel bestaat.
Dat is dan wel een mondvol maar wanneer wij uit willen gaan van groot kosmische wetten en krachten, komen wij uiteindelijk toch weer bij een soortgelijke bepaling. Een bepaling die past in de praktijk, ook de praktijk van de mens op aarde en zijn wereld. Ik meen dan ook dat het niet noodzakelijk is zo buitengewoon kosmisch te gaan doen. Want wanneer je in deze dagen te zeer kosmisch doet, gelijkt het meer een vlucht voor de werkelijkheid dan een poging tot het begrijpen van die werkelijkheid.
Daarom geef ik u de kosmische wet maar zeer kort: Het totaal van het zijnde is een harmonie, waarin alles zijn eigen functies heeft en waarin een steeds alomvattende evenwichtigheid blijft bestaan, ondanks de wijzigingen die binnen dit geheel voor kunnen komen.
Het geheel zal altijd dus evenwichtig en juist zijn, ondanks de realisatie daarvan door de delen van het geheel. En dit is dan een omschrijving van de kosmische harmonie en een weergave van de kern wet, die het Al beheerst. Dit voor jezelf te vertalen, is eenvoudiger dan u denkt.
Op het ogenblik dat in jezelf een eenzijdigheid van streven bestaat, waarbij niet meer het geheel wordt erkend en de bestaande functie en plaats van het Ik binnen het geheel wordt erkend, ontstaat een verzet tegen het geheel. Dit zal door het betroffen deel van het geheel als een disharmonie worden ervaren, ofschoon het geheel in feite nog steeds harmonisch zal blijven.
Een mens zal stellen: ik neem wel aan dat dit alles zo in de kosmos is vastgelegd, maar wat moet ik als mens daar nu mede beginnen? Om dit eenvoudiger duidelijk te maken, zullen wij enkele punten voorop moeten gaan stellen.
Vooreerst, harmonie is geen woord of begrip, maar een toestand. Men spreekt in deze dagen vele woorden, die zogenaamd over harmonie gaan, maar die in feite de disharmonie alleen maar vergroten. In dit verband kunt u omtrent het hoe een zekere Couve de Murville wel eens om een toelichting vragen. Wanneer wij het dus over harmonie hebben, spreken wij in wezen over een toestand die je met woorden of incantaties niet zonder meer kunt oproepen of tot stand brengen. Deze harmonie is gebaseerd op het feit dat vele schijnbaar niet samen passende of samenhorende waarden naast elkander en met elkander in een geheel goede overeenstemming kunnen bestaan, mits daarbij elk zichzelf blijft.
Vroeger dachten de schilders dat je bepaalde tinten niet eenvoudig naast elkaar kon plaatsen.
Die tinten zouden vloeken, het resultaat zou onaanvaardbaar zijn. Maar moderne schilders hebben bewezen dat je ook zonder overgangen en tussentinten sterk contrasterende en zeer felle kleuren naast elkaar kunt stellen, zonder dat hieruit een disharmonie voortvloeit. Maar zij gebruiken dan ook wel een kleurstelling en vlakverdeling in het geheel, waardoor dit contrast gerechtvaardigd wordt en inhoud krijgt.
In je eigen wereld is het precies zo: Er zijn dingen die je misschien wel graag zou willen, maar die onmogelijk zijn. Zij zijn onmogelijk, omdat je volgens deze waarden eenvoudig niet meer aan de eisen van je wereld kunt beantwoorden ofschoon je toch binnen die wereld moet leven.
Een harmonische waarde is dus niet alleen maar zoetelijkheid, geen smeltend fondant of een LSD-droom, een voortdurend protest of iets dergelijks. Die dingen hebben er niets mee te maken. Die dingen zijn niet bepalend. Wel een Zijn, zoals je bent, maar met een begrip voor de verhoudingen in je wereld. Wanneer je egoïst bent, kun je als egoïst tussen de mensen zeer wel en zelf harmonisch blijven bestaan, mits je niet vanuit dit egoïsme meent een voortdurend beroep te mogen doen op het altruïsme van anderen. Je kunt dus niet zeggen: Ik ben zus, dus moet de ander ook zo zijn. Je kunt slechts zeggen: zo ben ik en naast mij bestaat de ander op gene wijze, maar beider eigenschappen aanvaardende kunnen wij samenwerken, ongeacht de tegenstellingen die tussen ons schijnen te bestaan.
Misschien zou dit iets kunnen zijn voor de KVP. Daar gaat men te zeer uit van het standpunt, dat er één vaste leiding en een voor allen vast geldend standpunt moet zijn. Te weinig beseft men, naar ik meen, dat in een groep verschillende groepen naast elkander kunnen bestaan.
Wanneer wij één gezamenlijk streven in het geheel hebben en vast wensen te leggen als een verplichting, zo is dit goed, zolang wij dit streven voor allen aanvaardbaar kunnen omschrijven. Blijkt dit niet mogelijk, dan zal men de omschrijving van het doel moeten vereenvoudigen tot allen het daarmede nog eens kunnen zijn. Dan kan men harmonisch samenwerken, ondanks de verschillen. In de KVP heeft men dit kennelijk niet geheel willen doen en degenen, die aan hun zeteltjes dachten, houden zich ondanks alles op het ogenblik nogal koest, maar, naar ik meen, zal er heus nog wel het één en ander gaan gebeuren. Het is begrijpelijk, omdat er hier sprake is van een werkelijke en feitelijke disharmonie.
Een disharmonie die, let wel, niet voortkomt uit het bestaan van een linker- en een rechtervleugel binnen een en dezelfde partij, want dat zie je overal. Zij komt voort uit het feit, dat beide vleugels binnen het geheel voor zich een suprematie, een beheersende macht, trachten op te eisen. En dat kan niet. Er kan slechts een samenwerking zijn ten aanzien van hoofdpunten, waarbij eenieder volgens eigen aard en karakter, eigen wijze van denken en werken, zich kan blijven handhaven. Zodra men macht zoekt, blijkt de disharmonie zo sterk, dat zij beide groepen ernstig gaat aantasten. Denk niet, dat dit een typisch KVP-probleem is, want ook bv. de PVdA heeft met dergelijke problemen te kampen. Als illustratie van mijn stellingen kan dit voorbeeld echter goed dienen.
Vervolgens meen ik, dat ook het timen van eigen bestaan van groot belang is bij het vinden van een bewaren van harmonie. Elke mens leeft in een eigen ritme. Wanneer er nu twee mensen zijn, die gelijktijdig in hun levensritmen perioden van moedeloosheid of moeheid hebben, zullen zij elkander niet aan kunnen voelen. Wanneer zij deze gesteldheid tegen de ander uiten, zullen daaruit verwijten en beschuldigingen voort kunnen komen.
Wanneer men naar harmonie streeft, zal men dus in zijn benadering van en samenwerking met anderen wel degelijk rekening moeten houden met de eigen levensritmen en het tempo, waarin men gewend is te werken en te presteren. Is de tegenstelling hierbij tussen u en een ander zeer groot, dan kunt u wel tot tijdelijke samenwerking komen, maar zult u geen blijvende harmonie mogen verwachten. Hebt u precies hetzelfde ritme als een ander, dan zal eveneens een blijvende harmonie niet denkbaar blijken. Op het ogenblik dat echter twee levende wezens met een verschillend ritme, waarin de periodiciteit een ongeveer gelijke waarde heeft, naast elkander leven, kan de één de ander voortdurend aanmoedigen, helpen of afremmen. Zit de één aan een top, dan zal de ander nabij een dieptepunt zijn. Zo egaliseren als het ware deze beiden elkaars krachten en zullen zij elkander kunnen helpen om tot een positieve en blijvende prestatie te komen.
Let wel, verder hoeven deze mensen weinig gemeen te hebben. Het hoeft dus niet altijd man en vrouw, vrienden enzovoort, te betreffen. Als er maar een punt van contact is, als bijvoorbeeld bij twee mensen, die elkaar niet kennen, maar toevallig aan eenzelfde bureau komen te zitten. Wanneer zij aan de gestelde eisen beantwoorden, zullen zij elkander helpen om tot een gemiddelde prestatie te komen, die veel hoger is dan elk alleen zou kunnen leveren. Zij zullen verder tot een grotere gelijkmatigheid van prestatie komen, maar daardoor zelfs op gebied van gevoelsleven komen en zo harmonischer leven, dan zonder de ander (die men misschien alleen op kantoor kent) zou kunnen bereiken.
Men legt helaas veel te vaak de nadruk op verkeerde waarden, wanneer men een harmonische samenleving nastreeft. Zo stelt men vaak leeftijd op zich als iets belangrijks. De jeugd moet respect hebben voor de ouderdom, zo meent men. Dan komt de harmonie in het leven als vanzelf. Daarbij vergeet men dan maar liever dat dit alleen kloppen kan als de ouderdom ook respect voor de jeugd weet te hebben. Eenzijdig dus en daarom voor het bereiken van een werkelijke harmonie niet deugdelijk. Wanneer ouders respect eisen van hun kinderen, kan ik mij dit zeker indenken. Hoe zou je anders als ouder, in de moderne maatschappij nog iets met en voor je kinderen kunnen doen, nietwaar? Indien echter de ouder geen respect heeft voor het kind, het ziende als iets dat zonder meer heeft te gehoorzamen, dat zich in het leven zonder meer door de ouders moet laten besturen, dan ontstaat er bij het kind verzet en haat.
Dat kind is niet waarlijk harmonisch. Het zal gehoorzamen wanneer het geen andere mogelijkheid ziet, maar dan toch bij voorkeur op een wijze, waardoor de ouders bijna een beroerte krijgen bij het zien van de resultaten.
Er is dus feitelijk een disharmonie. Indien men echter de ander, zelfs indien dit een kind is, respecteert in zijn verlangens en eigenschappen, liggen de zaken anders. De oudere zal dan begrijpen waarom het kind iets wil of als begeerlijk ziet. Men zal door dit begrip in staat zijn het kind duidelijk te maken waarom dit nu niet kan zonder daarbij het kind in zijn waarde als mens aan te tasten. Het kind zal ook dit niet aangenaam vinden en zich proberen te verzetten, maar nu niet met haat. Het zal nu, juist door de vriendelijke en begrijpende beslistheid van de ouders, deze gaan respecteren en achten. Werkelijke harmonie blijkt dan niet slechts ondanks, maar vaak zelfs mede dankzij de kleine meningsverschillen in het gezin te heersen.
Uit deze voorbeelden blijkt wel dat harmonie nooit afhankelijk kan zijn van leeftijd, status, stand of iets anders. Wanneer men tot harmonie wil komen met een ander en de meerwaardigheid van één van de componenten van de begeerde harmonie reeds voorop te willen stellen, is de verhouding die bereikt kan worden, in wezen reeds niet meer waarlijk harmonisch. Een erkenning van absolute gelijkwaardigheid is het enige, juiste punt van uitgang. Op het ogenblik dat ik voor mijzelf zekere exclusiviteit van kleding, rechten enzovoort verlang of meen rechten te bezitten, die anderen niet bezitten en zo deze anderen in feite vanuit mijzelf in hun vrijelijk reageren en werken belemmer, kan ik met hen geen harmonie hebben. De wetten van harmonie stellen namelijk eenvoudig en zonder meer dat een wederkerige aanvaarding van de ander in zijn eigen waarde noodzakelijk is. Men mag dus nooit trachten om eigen wezen te doen domineren boven- of uit te drukken, in de ander. Dat gelukt je overigens toch nooit en zo je het uiterlijk tot stand zou weten te brengen, schep je daarmede gevoelsinhouden, denkbeelden en reacties, die een werkelijke, laat staan een blijvende harmonie geheel onmogelijk maken.
Hier zijn een aantal punten bij die wij als regels of wetten kunnen beschouwen, voor zo ver het de mens betreft. Het zijn afleidingen uit de grote kosmische wetten. U hebt van deze kosmische wetten overigens in het verleden reeds genoeg gehoord. Indien u daarover dus meer wilt weten, kunt u dit in de archieven eenvoudig opzoeken. Voor mensen geldt echter: Besef dat een ander vanuit zijn standpunt evenzeer gelijk kan hebben als u vanuit het uwe.
Ga uit van het standpunt dat u uw mening tegenover anderen eerlijk en geheel moogt te kennen geven, maar dat slechts op een ogenblik, dat die ander daarvoor ook ontvankelijk schijnt te zijn.
Ga uit van het standpunt dat evenwaardigheid op elk standpunt, waarop samenwerking van belang is, eerst erkend en bereikt moet worden, voor een werkelijk harmonische samenwerking mogelijk kan zijn. Dit betekent niet dat alle waarden geheel gelijk of genormaliseerd moeten worden, doch houdt slechts in dat door de aanvaarding van de ander en diens eigenschappen enzovoort als gelijkwaardig met deze waarden in het ik, de natuurlijke verschillen een rangorde en werkverhouding tot stand brengen, zonder dat deze door menselijk denken tot verwarringen en strijdigheden voert.
Dan moeten wij verder zeggen: eenieder die harmonie als een vaandel rondzwaait, tracht anderen ervan te overtuigen dat hij het geheim van de harmonie bezit. Maar hij maakt daarmede ook duidelijk dat hij de harmonie nog niet heeft weten te bereiken. Handhaaf daarom voor uzelf als handregel de stelling: Wie veel en steeds weer over harmonie spreekt, is kennelijk nog niet in staat deze ook werkelijk te realiseren. Hij, die harmonie heeft gerealiseerd, zal deze in wezen en daden zodanig uitstralen, dat hij daarover niet hoeft te spreken, daar zij zonder meer en onmiddellijk kenbaar wordt in en voor eenieder, waarin mogelijkheden tot harmonie bestaan. Denk hieraan wanneer u zo vele verklaringen aanhoort van mensen, die steeds maar weer grote woorden gebruiken. Deze spreken niet over wat zij waarlijk zijn, zouden willen of kunnen zijn, maar alleen over hetgeen zij van u zouden willen hebben wanneer je het op de keper beschouwt. Gelooft u mij dat maar.
Dan enkele eenvoudige punten die vooral binnen een gemeenschap van belang plegen te zijn.
Een gemeenschap kan alleen dan harmonisch samenwerken, wanneer nimmer de rechten of plichten van elk lid dwingend worden vastgelegd, maar wel de doelstellingen van de gemeenschap, welke dan ook door alle leden daarvan op eigen wijze worden onderschreven en nagestreefd. Dit is zeer belangrijk. Wanneer men tracht de plichten en verhoudingen binnen een gemeenschap te zeer vast te leggen, te fixeren, ontstaan omstandigheden waardoor het doel niet meer bereikt kan worden ofwel een werkelijke samenwerking niet meer mogelijk blijkt. Indien u hiervan een voorbeeld wilt hebben, zou u bij de verschillende departementen van dit land eens kunnen informeren. Zij zijn voortdurend met elkander in strijd en bestrijden in feite elkaars bereikingen, ofschoon zij officieel samenwerken voor eenzelfde kabinet, onder één en dezelfde regering en naar zij beweren met eenzelfde doel. De strijd blijkt steeds weer voort te komen uit de behoefte eens vastgelegde verhoudingen of posities te continueren. Dit heeft natuurlijk een averechts resultaat, zodat gesteld moet worden: elke orde, die harmonie of harmonische samenwerking nastreeft, zal boven alles flexibel moeten zijn.
Een punt, dat u bij dit alles zeker niet moogt vergeten, is het feit, dat eigen emoties en gevoelsinhouden, ofschoon niet altijd redelijk te verklaren, de eigen reactie op de wereld en zo ook de mogelijkheid tot harmonie met die wereld bepalen. Ga dus bij uw contacten met medemensen en de wereld nimmer van alleen verstandelijke overwegingen uit, maar laat uw emoties daarbij mede een rol spelen. Uw emoties en gevoelens zullen u duidelijk maken, wat op dit moment voor u aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is, waar harmonie nu wel of niet mogelijk is. Uw rede zal u dan helpen te bepalen hoe u een harmonie op de juiste wijze kunt aanvaarden of een noodzaak tot samenwerking op het ogenblik kunt ontgaan.
Misschien denkt u nu: ik had over dit alles op een veel hoger vlak en met veel mooiere woorden willen horen. Ik kan mij dit tenminste best voorstellen. Maar de gehele harmonie speelt nu eenmaal ook voor uw eigen wezen een zeer grote rol. U kunt daarom voor het ik zelf stellen: Op het ogenblik dat ik tracht te zijn wat ik weet in wezen niet te zijn, schep ik in mijzelf een disharmonie, die mijn mogelijkheden tot bereiken en erkennen, harmonisch of niet, in de wereld buiten mij aanmerkelijk zal verminderen. Op het ogenblik, dat ik mijzelf aanvaard zoals ik ben en bereid ben met hetgeen ik erken als waarheid van mijn wezen, te streven naar een harmonisch samengaan met anderen in de wereld, zal ik in mijzelf steeds harmonie en daarmede rust en kracht kunnen vinden, zelfs onafhankelijk van de resultaten die mijn optreden in de wereld met zich brengt.
In de innerlijke harmonie van de mens spelen onderbewuste factoren een veel grotere rol dan de mens pleegt te beseffen. Daarom kan de mens nimmer zichzelf rationeel ontleden en zogezegd redelijk erkennen, terwijl hij gelijktijdig innerlijk harmonisch blijft. Maar een gedeeltelijke zelferkenning, redelijk, kan voeren tot een (gevoelsmatige) zelfkennis. Deze gevoelsmatige zelfkennis brengt ons, mits wij haar gebruiken in onze oriëntatie ten aanzien van de wereld, altijd weer harmonie en mogelijkheden tot harmonie, zowel in onszelf als in de contacten naar buiten toe. Een zelfontleding, een zelferkenning op redelijke wijze, brengt ons echter steeds weer tot het stellen van verschillen met eigen werkelijk wezen, dat wij nimmer geheel bewust kunnen kennen en zo door geforceerde uitingen, die niet geheel door het ik worden aanvaard of gedragen (ook uitingen in de wereld), die tot een versterkt beleven van disharmonische aspecten voeren.
In de groot-kosmische wetten komen enkele eigenaardige factoren voor. Zo zegt de wet van harmonie onder meer dat alles gebonden is aan de lijn van zijn ontwikkeling, maar dat deze lijn van ontwikkeling eenzelfde punt van begin en einde heeft in de totaliteit. Wat raadselachtig klinkt.
Eenvoudiger is het wanneer u zich realiseert dat er zeer vele verschillende wegen mogelijk zijn tussen Amsterdam en Rome. Maar bij deze reis zal eenieder in Amsterdam beginnen en in Rome eindigen. Behalve gereformeerde Nederlanders dan: Die gaan van Rome naar Amsterdam met een stop onderweg in Dordrecht. Hier wordt dus kennelijk iets gesteld dat ook voor ons in de praktijk belangrijk kan zijn. Nu kan ik gaan spreken over de straal waartoe men behoort, over de leiding die men ontvangt en het karma, maar dit zijn praktisch gezien allemaal slechts woorden voor hetzelfde: het feit dat het Ik een weg aflegt tussen alfa en omega, terwijl deze weg, terwijl men ze gaat, het Ik in zekere zin bepaalt.
Harmonisch ben ik altijd, zelfs in uw eigen wereld, steeds het product van het verleden, eigen besef van het heden en de verwachtingen die men koestert ten aanzien van de toekomst.
Iemand die optimist is ten aanzien van de toekomst, blijkt altijd weer pessimist te zijn ten aanzien van het heden en zal het verleden over het algemeen als een aanleiding tot mislukkingen beschouwen. Zo iemand zal dus in feite leven tussen een droom en zijn ongelukkige werkelijkheid. Wat hem niet bepaald tot een harmonisch mens maakt. Iemand die vandaag als optimist leeft, maar pessimist is ten aanzien van morgen en zich nu baseert op hetgeen hij gisteren was, is altijd een harmonisch en meestal een gelukkig mens: hij verwacht nooit meer dan uiteindelijk ook waar kan worden gemaakt. Hij aanvaardt daardoor in positieve zin alles wat hij ondergaat en wat voor hem bestaat, terwijl hij erkent dat het geheel van het verleden er toe bijdraagt zijn heden te vormen en te bepalen. Zo iemand is in wezen een realist, die de wereld, zoals zij is, weet te aanvaarden en zal hierdoor onder praktisch alle omstandigheden met de wereld en zichzelf harmonisch kunnen leven.
Je kunt zelfs nog verder gaan: In het tijdsbesef van de mens gaat het leven van seconde tot seconde. Maar in de kosmische werkelijkheid is men geen wezen, dat van ogenblik tot ogenblik gaat, maar eerder een baan door hetgeen wij tijd noemen, lopende van het begin tot het einde in deze tijd. Men kan deze baan als een vastgelegde levensweg bezien. Maar zelfs dan bepaalt zij nog niet, wat het ik bewust beleeft, wat voor dit ik harmonie en disharmonie zal zijn.
De baan bepaalt dan alleen de totaliteit, de algehele betekenis van het leven, maar niet de wijze waarop delen van dit geheel worden ondergaan. Op het ogenblik dat ik mijn tijd beleef als een reeks van afzonderlijke eenheden, zal ik voortdurend voor een tekort aan tijd vrezen en daardoor steeds weer een teveel aan tijd ervaren dat ik dan weer lijdelijk moet verdragen. Dit voert altijd tot disharmonie. Voorbeeld: U gaat naar een bestemming per auto. U rijdt 90 km/u op wegen, waarop eigenlijk 80 km/u maar net verantwoord zou zijn, zo zult u doodmoe op uw bestemming aankomen. U bent geprikkeld, vermoeid, wanneer u op een plaats van bijeenkomst aankomt, terwijl u ongeduldig het ogenblik van de bijeenkomst zult afwachten indien u tijdig bent vertrokken of u bezig zult houden met zorgen en ergernissen, die u benaderden in de tijd, dat u eigenlijk reeds onderweg had moeten zijn. Maar rijdt u bijvoorbeeld een veilige 50 tot 70 km/u, dan kunt u zelfs onderweg nog eens even stoppen, het landschap bezien enzovoort. U zult uitgerust aankomen en onmiddellijk kunnen overgaan tot contact, daar u tijdig, maar niet al te vroeg op de plaats van bijeenkomst bent. Uw stemming is goed en daardoor het contact, voor zover dit van u afhankelijk is, waarschijnlijk gunstig.
Het verschil tussen zo groot mogelijke harmonie en zekere disharmonie wordt hier kennelijk bepaald door de wijze waarop men van de tijd gebruik maakt. Zolang wij tijd zien als iets wat wij moeten winnen, verliezen wij uiteindelijk. Tijd betekent alleen maar actie en actiemogelijkheid. Indien men in de wereld tegenover medemensen, maar ook ten aanzien van het ik en het leven, steeds tracht zodanig te reageren, dat alles zo eenvoudig en prettig mogelijk verloopt, terwijl men daarnaast er zorg voor draagt op het juiste ogenblik steeds weer opnieuw tot actie over te kunnen gaan, zal men veel bereiken. Dit is dan tevens weer een vorm van harmonie. Want harmonie ligt niet alleen maar in het mooi ineen passen van de dingen in het leven, maar is vooral afhankelijk van de wijze waarop wij continu en regelmatig voortdurend leven en ervaren. Eén van de mooiste voorbeelden hiervoor is misschien het overgaan.
Iemand, die opeens overgaat, zonder te beseffen wat er gebeurt, onderbreekt de gang van bewustzijn, maakt als het ware een sprong in ervaren en beleven. Hierdoor zal hij geneigd zijn zich te haasten om te weten te komen wat er eigenlijk aan de gang is. Het resultaat is dat zo iemand de juiste weg niet weet te vinden, veelal in een toestand van ontevredenheid verkeert, in vele gevallen in een toestand van geestelijke uitputting komt te verkeren, waardoor een realisatie van de nieuwe wereld en haar mogelijkheden vele dagen en soms nog langer op zich laat wachten. Deze mens heeft dan een periode van ongelukkig zijn doorgemaakt.
Maar wanneer nu iemand overgaat, terwijl hij weet dat de dood bepaalde waarden omvat, zal hij het sterven kunnen aanvaarden. Hij zal dan geen angst, haast, noch verwarring kennen. Voor zo iemand is de dood slechts het overschakelen van het ene begrip naar het andere, van de ene wijze van actie naar de andere. Het besef van eigen bestaan gaat zonder meer en gelijkmatig verder.
Er is dan ook geen gevoel van haast bij het leren kennen van de nieuwe wereld, geen behoefte om zich haastig terug te spoeden naar de oude wereld om daar bijvoorbeeld afscheid te nemen. Zo iemand leeft verder. Voor hem is alleen als het ware het landschap wat veranderd. Daardoor leeft hij prettig en zonder grote zorgen verder. Hij kan daardoor, al lijkt hij zijn wegen veel langzamer en rustiger te gaan, beter opschieten dan degenen die onder spanning werken en, wanneer zij verdergaan, dit steeds weer schoksgewijze doen.
Harmonie in en voor de mens wordt dan ook zekerlijk mede bepaald door de geleidelijkheid, waarmede hij zijn ontwikkeling tot stand weet te brengen. En daar ik nu toch over de tijd spreek, wil ik meteen nog een andere opmerking plaatsen. Zodra men een noodzaak beschouwt als de basis van eigen dringende actie, zal men steeds weer komen tot acties, die niet beperkt zijn door tijd of moeite, daar die slechts door het bereiken van het doel alleen beperkt kan worden. Zolang men een doel beseft en dit zonder aan tijd of moeite te achten nastreeft, zal men eigen positie in de wereld en verhoudingen in de wereld rond het Ik voor zichzelf kunnen definiëren. Dit brengt met zich mee dat men zelfgericht in het leven staat, maar nimmer door haast ertoe wordt gebracht te ontkennen dat anderen de mogelijkheid en het recht bezitten andere doeleinden na te streven. Hierdoor is samenwerking, is harmonie steeds weer mogelijk. Zodra men echter zijn streven in tijd beperkt en het resultaat als het ware direct wil zien, zal men te veel van zichzelf kunnen vergen, terwijl men alles in anderen, wat niet bij dit doel past, verwerpt en zelfs het recht tot een anders denken of streven bij anderen in feite, zoal niet in theorie, zal verwerpen. Hierdoor schept men een verwijdering tussen zich en anderen, een disharmonisch aspect, dat zowel het bereiken van het doel bemoeilijkt, als ook de eigen relatie met de wereld meer gespannen zal maken, waardoor het kiezen van een juist en harmonisch verder doel bijna onmogelijk wordt.
Nogmaals, ook dit alles ressorteert onder de wetten van harmonie en is volgens mij voor u als mens heel wat belangrijker dan allerhande kwesties over het Goddelijke Licht, de Stralen enzovoort. Wanneer een wereld zo warrig is als uw wereld nu, kun je niet beginnen de werkelijkheid af te wijzen en alleen hoge theorieën te verkondigen. Men kan bovenal de werkelijkheid van die wereld, zoals de mens deze beleeft, niet zonder meer verwerpen.
Verwerpen klinkt heel aardig, maar zodra dit verder gaat dan het tijdelijk verwerpen van een samenwerking of binding, zal het resultaat steeds weer een toenemende reeks van spanningen met de buitenwereld zijn. Wat een vorm van disharmonie inhoudt. Gaat men echter uit van een erkennen van die wereld, zonder daarom eigen denken, streven en bestaan te ontkennen, zal men zichzelf kunnen blijven en op alle punten waar contact mogelijk is, toch met die wereld en de anderen harmonisch zijn.
Wanneer ik kom tot een afkeuren, verwerpen of bestrijden van dingen die in de wereld bestaan, zo zal ik hierdoor alle waarden forceren of willen forceren in de richting van mijn eigen denken. Men zoekt dan niet meer naar de overeenkomst tussen ik, eigen denken en streven en die waarden bij anderen, maar let alleen op de verschillen. Daarbij zal men bij anderen die misschien dezelfde dingen afkeuren verwerpen, als men dat zelf doet, niet meer in de eerste plaats samenwerken, maar men zal allereerst trachten hen de redenen, die men zelf hiervoor had, als de enig juiste op te dringen. Hierdoor kan zelf onder gelijkstrevenden of gelijkgestemden een verwijdering ontstaan. De wereld wordt dan steeds negatiever ervaren met als gevolg een steeds groeiende spanning in het Ik en een steeds grotere disharmonie in het ik en ten aanzien van de wereld.
Zodra men bereid is elk verschijnsel, elke mogelijkheid enzovoort in eigen waarde te erkennen in de mens, de wereld en de kosmos, zonder daarom zich daaraan nu ook ondergeschikt te maken, terwijl men daarnaast bereid is met alle waarden, krachten en persoonlijkheden samen te werken, zolang er een punt van contact is, iets wat men gezamenlijk wil bereiken bijvoorbeeld, zal men op alle punten die voor het ik van belang zijn, steeds weer een harmonie ervaren. Deze mag dan vanuit het standpunt van het andere of de anderen van voorbijgaande aard zijn, voor het ik blijkt echter dat deze harmonie weliswaar niet altijd gelijkelijk en met dezelfde waarde of persoon optreedt, maar dat zij als geheel voortdurend voor het ik bestaat.
Verder dient men te beseffen, dat een (hoe kort ook) bereikte harmonie met een persoon, toestand enzovoort in het Ik als waarde voortaan zal blijven bestaan, zodat bij elke ontmoeting met een soortgelijke persoon, toestand, waarde enzovoort een vergroting van de harmonische beleving bereikbaar is en daarmede dus ook een mogelijkheid tot intensere en grotere prestatie. Naar ik hoop is mijn punt nu duidelijk geworden. U ziet nu wel dat het allemaal niet zo moeilijk is als u dacht. De moeilijkheid is meer de mijne: Het te zeggen met zo weinig mogelijk woorden en toch duidelijk te zijn. Voor mij is dit steeds weer een punt, waarop ik dreig te stranden. Misschien wel een gebrek aan voldoende harmonie. Ik tracht namelijk steeds weer die woorden te kiezen, die u allen duidelijk zullen maken wat ik bedoel. Daardoor zeg ik vaak zoveel woorden, dat voor enkelen hierdoor hetgeen zij reeds begrepen meenden te hebben, weer onduidelijk dreigt te worden. Wat dan jammer is, maar ik heb nog niet geleerd hoe deze moeilijkheid te vermijden. Ik zal daarom mijn inleiding maar langzaamaan gaan beëindigen en wil dit dan doen door kort enkele punten te noemen. Ik stipuleer en stel:
- De kosmos is een geheel, voort bloeiende uit de Godheid en als zodanig harmonisch.
- Dit houdt in dat de harmonie der heersende waarden een wet is in elke afzonderlijke uitdrukking, die binnen de kosmos kenbaar kan worden.
- Elke afwijking van de harmonie is een afwijking van bestemming en plaats in de kosmos en als zodanig voor eigen besef en bewustzijn (maar niet voor de rest van de kosmos) een afwijken van de eigen bestemming.
- Harmonie kan nimmer alleen gebaseerd zijn op denkbeelden of gevoelens, zij zal steeds weer uit de gehele persoonlijkheid voort moeten komen. Het is belangrijk bij het bepalen van een harmonische mogelijkheid dan ook alle factoren van eigen bestaan en leven mede een rol te laten spelen, zelfs de niet bewuste waarden, die zich als een voorgevoel, een aanvoelen en dergelijke plegen te uiten, zonder dat men daarvoor een redelijke ondergrond of reden kan aanduiden.
- Tracht nimmer uzelf duidelijk te maken dat u met iets of iemand harmonisch kunt zijn of waarom u dit wel of niet kunt doen. Ervaar eenvoudig de mogelijkheid en reageer. Waar geen mogelijkheid tot harmonie wordt erkend of aangevoeld, zal men de ander in eigen recht moeten laten leven, zonder deze ooit aan te vallen of aan deze andere eisen te stellen.
- Daar eigen bestaan in wezen tijdloos is, (al wordt het in de menselijke vorm als gebonden aan tijd ervaren en geleefd) zal men de tijd nimmer mogen hanteren als maatstaf voor het gebeuren, maar zal men slechts het besef tijd moeten gebruiken om, zo geleidelijk, prettig en juist mogelijk, al hetgeen nu belangrijk is te volbrengen, zodat men steeds weer bereid kan zijn een nieuwe taak die men beseft op zich te nemen.
- Daar innerlijke harmonie slechts zin heeft wanneer zij ook naar buiten toe manifest wordt, zal elk esoterisch streven zowel als elke daarin bereikte erkenning en harmonie, slechts dan waarde hebben voor eigen wezen en bewustzijn, wanneer hierdoor de benadering van anderen en benadering of beleving van de wereld hierdoor eveneens een meer harmonisch karakter krijgen.
- Het woord harmonie is zonder zin of betekenis, daar eenieder harmonie pleegt uit te leggen als een in harmonie zijn van anderen met eigen wensen en stellingen. Zodra harmonie echter een daad wordt die naar buiten toe gesteld wordt en zo tot een erkennen van samenwerking, eenheid enzovoort worden kan, geeft de harmonie een hoog-kosmische waarde weer, die een toename van mogelijkheden en besef weergeeft, welke de mens, maar ook de kosmische persoonlijkheid (van het) ik in zich draagt.
Vragen.
Ik begrijp niets van dat voorbeeld van iemand, die optimist in de toekomst is en pessimist in het verleden, of hoe dat ook weer zat… .
Iemand die optimist is ten aanzien van de toekomst neemt aan dat het morgen steeds beter zal zijn dan vandaag en daarmede ook dat de toekomst beter zal zijn dan zij in wezen is. In het heden, wanneer de toekomst als heden beleefd wordt dus, is hij teleurgesteld omdat zijn verwachtingen niet kloppen met de feiten. Hij zoekt dan de verklaring voor de fout automatisch in wat nu het verleden is. Zo iemand hoopt dus niet op een betere toekomst, maar meent er zeker van te zijn. Wat de reden wordt voor zijn teleurstellingen. Een pessimist hoopt natuurlijk wel het beste voor de toekomst, maar hij vreest ervoor dat daarvan geen sprake zal kunnen zijn. De optimist verwacht zo zeker dat de toekomst zeker beter zal zijn, dat hij, al weet hij dat er wel eens iets mis zou kunnen gaan, alles wat er minder komt dan hetgeen hij verwacht, ziet als een onrecht hem aangedaan.
De aanvaarding van het heden is natuurlijk zowel voor de optimist als de pessimist noodzakelijk. De pessimist heeft echter van het heden toen het voor hem nog toekomst was, zo weinig verwacht dat hij er geen moeite mee heeft het te aanvaarden. Hem valt het nog wel mee. Hierdoor beseft hij dat er in het verleden meer positieve waarden en krachten zijn geweest dan hij besefte.
De optimist moet het heden aanvaarden. Maar toen het voor hem nog toekomst was, verwachtte hij er veel meer van, dan er nu is. Vandaar, dat hij steeds weer klaagt, dat het anders had moeten en kunnen zijn. In het verleden is men dus te kort geschoten, hij veroordeelt dit. Het heden stelt hem te leur. Het kost hem moeite om het te aanvaarden, zoals het is. Maar de toekomst? Dat is wat anders. Die zal zeker beter zijn. De optimist begrijpt niet, hoe er in het heden een economische crisis kan dreigen. Heeft men daarvoor niet alles gedaan wat kon? Heeft men geen ‘schappen’ ingesteld, kabinetten laten vallen enz.? Dus moet er iemand de schuld zijn. Schmelzer misschien. Of Drees. Zelfs Colijn krijgt dan nog de schuld. In het verleden deugde niemand. En wat er nu is, dat neemt de optimist niet. In dit opzicht is hij opstandig en pessimistisch tegelijk. En als enige troost herhaalt hij dan, vaak zonder werkelijk iets te doen om het erkende kwaad te bestrijden, dat het morgen zeker beter zal gaan.
Mijn beeld was dus misschien voor sommigen van jullie verwarrend, maar daarom nog niet geheel onlogisch. Misschien dat het voor uw gevoel niet geheel juist is. Bedenk dan dat dit als een soort voorbeeld werd gegeven, dat dit voorbeeld de rede, niet voor het gevoel bestemd werd, zodat het redelijk en niet gevoelsmatig moet worden beschouwd en uitgewerkt.
Om het juiste verschil tussen een optimist en een pessimist aan te duiden, wanneer er mist is, zegt de optimist “die trekt wel op, die mist”, maar de pessimist zegt “wat een pest, die mist”.
Voor mij geen nieuwe grap. Maar mogelijk is hij al zo oud, dat hij voor komende generaties weer nieuw lijkt. Deze grap werd namelijk in een iets meer gezapige versie reeds gedebiteerd op de trekschuiten rond 1810. Uw versie is iets moderner en korter, maar wij hadden dan ook vroeger meer tijd ….
Zo, dit was dan even gezellig zo entre-nous en wij zijn toch heus geen politieke zangvereniging. Ik heb echter nog enkele dingen te zeggen over harmonie. Probeer het nu te volgen, want ik zal hieraan geen uitvoerige uitleg meer verbinden.
Allereerst bezie ik het begrip harmonie. Een harmonie is al datgene, wat ongeacht de oorspronkelijke waarde of eigenschappen komt tot een wederkerige aanvaarding en samenwerking met iets anders. Dit betekent dat voor de mens het proces van bereiking en innerlijk besef niet belangrijk is, zodra het om het vaststellen van een harmonie gaat. Dat de eigenschappen slechts een aanduiding kunnen zijn voor een mogelijke harmonie, maar ten aanzien van een ware harmonie alleen het resultaat altijd weer beslissend is.
Dit resultaat zal nimmer een zuiver persoonlijk resultaat alswel een persoonlijke bevrediging of bereiking inhouden (ofschoon deze waarden er wel uit voort kunnen vloeien) maar zal altijd een erkenning inhouden voor meerderen. Harmonie is daarom in wezen niet het tot stand brengen van iets, maar het beseffen van iets in waarheid.
Reeds eerder stelde ik: harmonie is een staat, een toestand. Naarmate je meer van de wereld kunt begrijpen, aanvaarden, zal je vermogen tot harmonie daarmede ook groter worden. Daar, waar wij streven naar een beperkte harmonie, zijn wij geneigd alles te limiteren, zowel ten aanzien van doel als ten aanzien van eigenschappen. Het zal u duidelijk zijn dat een dergelijke limitering wel tot tijdelijke resultaten, maar nimmer tot een blijvende, innerlijke of algehele harmonie zal kunnen voeren.
Wel kan het tot harmonie voeren zich beperken tot de mogelijkheden, die onmiddellijk aanwezig zijn. Nabijheid speelt hierbij een grote rol. Je kunt maar zeer moeilijk een werkelijke harmonie bereiken met iemand, die je nog nooit gezien hebt en die bovendien onder heel andere omstandigheden dan jezelf kent ergens 5000 kilometer ver weg woont. Het is daarentegen zeer eenvoudig in harmonie te zijn met een mens die vlak bij je is, leeft onder gelijke of ongeveer gelijke omstandigheden als jijzelf, enzovoort. Dan is er namelijk een punt van contact, waardoor ook samenwerking veel eenvoudiger wordt. Zelfs in de evangeliën wordt over harmonie meer gezegd dan u zou denken. Alleen heet het daar naastenliefde en spreekt men niet over de mens, waarmede men op een ogenblik harmonisch is, maar over de ‘naaste’.
In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan komt dit tot uiting: De feitelijke harmonie bestaat uit de erkenning van het feit, dat de man, die door rovers is overvallen, hulp van node heeft. Deze erkenning doet de harmonie ontstaan. De heroriëntatie, die zowel in de helper als in de geholpene ten aanzien van de mensheid ontstaat als gevolg hiervan, is het feitelijke product en schept een in de toekomst bruikbare vorm van harmonie. Deze gelijkenis maakt duidelijk dat juist door te werken met hetgeen in je omgeving is, wat je zelf bereiken en beseffen kunt, een band met God, een harmonie met de totaliteit, kan ontstaan. Elk deel van het geheel kan onze harmonie, met en besef ten aanzien van het geheel vergroten, zelf tot volmaaktheid, wanneer wij in de ander en het andere de volmaaktheid, de totaliteit dienen en niet slechts de eenling willen beleven, beseffen enzovoort als gescheiden van het geheel.
Elke reactie op de wereld (mits spontaan) kan een bron van harmonie worden, zolang men zich bezighoudt met de feiten en niet blijft steken in veronderstellingen. In de veronderstelling projecteert men zichzelf op de wereld en schept zo veelal een verwijdering tussen het ik en de wereld, waardoor begrip en vermogen tot samenwerking in toenemende mate teloor plegen te gaan. Ga ik af op de feitelijke waarden, die ik zelf op dit ogenblik in de wereld rond mij erken, dan zal ik als gevolg hiervan (mits ik de positieve kant zoek en waar help maken) een vergroting van begrip en besef verkrijgen, welke weer een grotere harmonie met het al impliceert.
Dan wil ik nog opmerken dat vele mensen de volgende scheiding in de wereld plegen te hanteren: alles wat ik ben, denk en geloof is goed. Alles wat kwaad is, is in de anderen. Een dergelijke mens kan nooit harmonisch zijn omdat hij, waar hij in feite strijdt tegen zichzelf, geneigd is de gehele wereld om te brengen, indien hij hierdoor een erkennen van ongelijk enzovoort maar kan vermijden. De mens die steeds weer beseft dat hij of zij evenveel fouten heeft of maken kan als ieder ander, zal, zelfs wanneer de schijn tegen is, bereid zijn de ander of het andere het voordeel van twijfel toe te kennen, zolang de feiten niet nadrukkelijk en onmiskenbaar hebben gesproken. Waar men de mogelijkheid van eigen schuld, eigen schuldig zijn ook, durft te erkennen, bestaat de mogelijkheid tot het begrip voor de anderen te komen en daarmede tot een juiste interpretatie van de feiten te geraken, maar ook tezamen met die anderen een verdere mogelijkheid tot ontwikkeling en bereiking te scheppen.
Ten laatste, men streeft zo graag naar harmonie met God. Harmonie met God is niet denkbaar, tenzij men eerst in harmonie weet te komen met de schepping, die Gods uiting is.
Het is nu eenmaal niet goed mogelijk met de bewoner van een huis in harmonie te komen wanneer je gelijktijdig zijn gehele huis steeds maar weer staat af te kammen en bereid blijkt delen daarvan in elkaar te slaan. Vele mensen menen echter dat zij in harmonie met God kunnen leven, terwijl zij de gehele dag niets anders doen dan wijzen op de tekortkomingen, gebreken en fouten van de schepping en in het gunstigste geval trachten de wereld hun ‘verbeteringen’ op te dringen.
Volgens mij geldt: Tracht in harmonie te zijn met de schepping, met de wereld. Dan zal God u uit zijn schepping duidelijk worden. Wie echter in harmonie wil komen met God, om dan de schepping eens te gaan verbeteren, zal ontdekken dat hij nimmer met een ware God in harmonie komt, steeds voor grotere disharmonieën met de wereld komt te staan en op den duur, teleurgesteld en wanhopig, ook met zichzelf steeds meer overhoop komt te liggen.
Beroep u daarom nooit op de hogere machten om de wereld te verbeteren, maar erken uw eigen mogelijkheden en fouten in de wereld. Probeer dan een zo groot mogelijke vrede, harmonie en samenwerking te bereiken met alles, wat u kent en erkennen kunt. Zo bereikt men harmonie het best.
Is de harmonie een voortdurende golving van het geheel om zo tot een andere rangschikking van de delen daarvan te komen?
Wij staan voortdurend onder spanning in de wereld…. Omdat er in de wereld vele mensen voortdurend bezig zijn met dingen, waaraan zij toch niets kunnen doen, terwijl zij die spanningen waaraan zij wel iets zouden kunnen doen (dus harmonie zouden kunnen scheppen)eenvoudig laten voor wat zij zijn, omdat zij zich te druk bezighouden met en te zeer bezorgd zijn over de spanningen waaraan zij toch beseffen zelf niets te kunnen doen.
Dit schept inderdaad disharmonieën. Indien men echter begint met de feiten van het heden te erkennen en dus ook dat er op de wereld een aantal werkelijke of schijnbare disharmonieën bestaan, waaraan men niets kan doen, zal men eveneens moeten erkennen dat eigen bemoeiingen daarmede, ja, voor eigen bestaan voor dit alles op het ogenblik van geen enkel belang zullen zijn. Dan moet men dus eerst eens proberen tot harmonie te komen op gebieden en punten waar men wel invloed heeft, opdat men zo op den duur misschien een plaats, functie of kracht bereikt, waardoor men met de nu als disharmonisch erkende feiten en waarden zozeer kan samenwerken, dat het product van eigen streven plus dit andere toch weer tot harmonie wordt.
Een vriend van mij zegt het zo: De meeste mensen denken zo hoog en wereldomvattend, dat zij er niet aan denken dat je voor de bouw van een huis met de fundamenten moet beginnen.
Zij zoeken het zo hoog, dat zij steeds weer met het dak willen beginnen en zijn dan heel verbaasd wanneer dit niet in de lucht wil blijven zweven. Misschien bent u dit met mij eens.
Is disharmonie niet het middel om harmonie tot stand te brengen? Ik kan mij voorstellen, dat de disharmonie die op het ogenblik overal in de wereld voorkomt, als het ware automatisch voert tot harmonie.
Ik geef toe dat u een fantastisch voorstellingsvermogen hebt. Maar disharmonie is een gebrek aan harmonie. Het gebeurt maar zeer zelden dat een gebrek voert tot de overwinning van dit gebrek. Daarom kunnen wij m.i. niet zeggen, dat disharmonie als vanzelf voeren moet tot harmonie. Wel kunnen wij zeggen, dat het besef van de vele disharmonische aspecten van deze tijd bij velen een nieuwe benadering van het leven veroorzaakt en daarmede een grotere harmonie voor de enkelingen tot stand kan brengen.
Innerlijke harmonie en evenwicht geven niet altijd harmonische resultaten naar buiten toe. Ik trek deze conclusie uit hetgeen er met Jezus is gebeurd, die toch deze wetten wel beheerste.
U trekt deze conclusie vanuit uw eigen standpunt en niet vanuit het besef omtrent de harmonie die in Jezus bestond. Mag ik u erop wijzen dat Jezus niet alleen werd gekruisigd, maar dat Hij ook uit de dood is opgestaan… U kunt dan stellen dat velen van ons in zich bepaalde disharmonische aspecten moeten overwinnen, voor in de wereld het geheel van de harmonie die zij beseffen en waarmaken (en innerlijk reeds beseft hebben) ook voor anderen kenbaar kan worden, dit is waar. Was het dan de disharmonie van anderen, die het noodzakelijk maakten zich zo te manifesteren? Het gebrek aan harmonie bij anderen was voor Jezus, die in zich de harmonie bezat, de noodzaak middels eigen belevingen, hoezeer dezen in de ogen van anderen misschien disharmonisch mochten schijnen, de mogelijkheid tot harmonie met anderen voor eenieder meer mogelijk te maken.
U stelt: Harmonie is een toestand. Indien een individu die toestand bereikt, blijft hij dan constant in die toestand, of is dit een fase in een ontwikkelingsgang, die op een gegeven ogenblik weer overgaat in een toestand van disharmonie, waardoor de noodzaak ontstaat tot het verwerpen van de beschamende sfeer of toestand, zodat men zich door deze disharmonie genoodzaakt ziet tot verder gaan, vernieuwing of iets dergelijks?
Tja, dat is me een toestand, hé? Zeg het maar zo: Een mens bereikt gemeenlijk maar harmonie met één enkel aspect van het leven. Hij neemt dan maar aan dat deze harmonie zonder meer ook in alle andere aspecten van zijn bestaan tot uiting zal komen en vergeet in feite al snel de bereikte harmonie in het verwachten van de verdere harmonische toestanden. Daarbij vergeet hij dan dat een harmonie op een enkel punt alleen op dit punt en gedurende die harmonische werking bestaat, maar dat verdere harmonische mogelijkheden steeds weer beleefd, beseft, aangevoeld, en tot stand gebracht moeten worden door eigen streven. Het groeien naar een meer kosmische harmonie houdt dan ook voor de mens de erkenning in van steeds meer nog niet harmonische aspecten in het eigen wezen. Zolang men deze niet aan de wereld wijt, zal men blijven zoeken naar een mogelijkheid om hetgeen men als disharmonisch ervaart toch te kunnen aanvaarden en daarvan (door samenwerking waar dit mogelijk is) toch nog iets goeds te maken. Zo vergroot men de harmonie met de delen steeds meer, tot men (al zal dit zelden bereikt worden) de harmonie met de kosmos voor zich alzo waar heeft gemaakt. Harmonie is dus een toestand, die op elk vlak afzonderlijk kan bestaan, zonder dat zij daarom overslaat op alle andere vlakken en alle andere toestanden zal gaan beïnvloeden. Met andere woorden: Harmonie is een toestand, die geen invloed heeft op toestanden, waarbij de mens besluit, dat deze toestand niet verder kan voortbestaan. U staat mij wel toe, de toestand zo te gebruiken, neem ik aan.
Je hoort wel eens van iemand, die in Zomerland is gekomen en daar heel gelukkig is. Maar opeens doet het hem niets meer.
Maar dat heeft niets te maken met harmonie en disharmonie. Het betekent dat een mens in Zomerland leeft onder omstandigheden, waarin hij zichzelf kan uiten. Zolang dit het geval is, zal deze mens in zich harmonisch zijn, eveneens een zekere harmonie kunnen bereiken met andere entiteiten van hetzelfde vlak enzovoort. Maar op het ogenblik dat de mogelijkheid tot een verdere uiting van de persoonlijkheid volgens eigen besef en gevoel gaat ontbreken, zal de mens zich niet meer harmonisch kunnen gevoelen in het milieu. Hij kan nu kiezen. Ofwel zijn innerlijke harmonie en zijn contact (harmonie) met andere entiteiten van zijn sfeer verliezen, dan wel streven naar een nieuw besef, een nieuwe sfeer of een incarnatie, waarin de in hem bestaande harmonie zowel als het voor de geest harmonische contact met andere entiteiten kan behouden blijven. Hier verandert een bestaande harmonie niet in een disharmonie, maar is de bestaande harmonie niet meer voldoende voor het Ik. Men drukt het wel als volgt uit: Wanneer de geest eenmaal een evenwicht met het nieuwe milieu bereikt, zal zij in toenemende mate worden geconfronteerd met de hiaten, die in haar vermogen en bewustzijn nog bestaan. Naarmate deze hiaten voor haar belangrijker worden, zal de wereld waarin zij leeft, voor haar aan belang verliezen, zodat zij geneigd is nieuwe mogelijkheden tot ervaren en erkennen te zoeken, hetgeen kan geschieden in een andere (grotere, meeromvattende) sfeer of wereld dan wel door incarnatie.
Indien men een toestand bekritiseert, bekritiseert men dan niet indirect de Allerhoogste?
Dat lijkt mij niet geheel waar. Wanneer ik vroeger thuiskwam en de hospita had de aardappelen aan laten branden (wij aten die nogal eens, evenals grutten die ook vaak aangebrand waren) reageerde ik vaak met “wat een rot-vreten”. Ik zag dit eerder als een commentaar op de toestand en de culinaire bekwaamheden van mijn hospita dan als een verwijt aan de Allerhoogste. Onze kritiek op toestanden kan, zoals hieruit blijkt, wel degelijk een vaststellen (vaak verwijtend) zijn van het menselijke falen. Maar wanneer ik kritiek uitoefen op iets wat natuurlijk bestaat, zonder dat menselijke elementen daarin een rol spelen of de mens zelf de mogelijkheid kan vinden daarin in te grijpen, meen ik dat men inderdaad onjuist handelt.
De mens die kritiek heeft op waarden van niet menselijke origine, dan wel op menselijk toestanden zonder daaraan zelf iets te willen doen of zelfs maar aan de mogelijkheid van een zelf werkzaam zijn daarin te denken, heeft mijns inziens wel kritiek op de Allerhoogste. Zo iemand stelt in feite, dat alles nu maar moet zijn of worden zoals hij dit wenst. Dergelijke mensen maken op mij de indruk dat zij tegen God zouden willen zeggen: “He, joh, ga eens even van die troon af, dan zal ik jouw schepping eens goed voor je in orde maken”. En een dergelijke houding deugt natuurlijk niet.
Zoals u het stelde, zou de pessimist degene zijn, die door het meevallen in het heden meer harmonisch is. Volgens mij is degene die aanvaardt, de optimist en dus degene die toch meer harmonisch is ingesteld.
Welk inzicht kennelijk voortkomt uit een andere hantering van de begrippen optimist en pessimist dan ik gebruikte. Eén van jullie heeft de mogelijkheid daartoe te komen zoëven reeds mooi, en ik zou haast zeggen op klassieke wijze, gedemonstreerd. Indien u stelt dat de pessimist de mens is die alles afkeurt, dan heeft u gelijk. Stelt u dat hij degene is die steeds rekening houdt met de meest ongunstige ontwikkelingen, dan heb ik gelijk. Volgens mij is een optimist niet iemand die alles aanvaardt, maar iemand die blind is voor de kwade mogelijkheden, tot zij een feit zijn geworden. De pessimist echter beseft alle kwade kansen zeer wel en zal, wanneer hij kan constateren dat het toch beter gaat dan hij voor mogelijk hield, vertrouwen krijgen in zich en de mensheid. Tenzij hij een negatieve figuur is, maar die is bij de optimisten eveneens vertegenwoordigd en even onharmonisch. Vergeet niet dat iemand die steeds weer het beste verwacht en het maar zelden krijgt, daardoor veel eerder de wereld en desnoods de Schepper zelf daarvoor aansprakelijk zal willen stellen voor alle fouten, terwijl hij zijn eigen verkeerd oordeel meestal maar over het hoofd ziet. Het gevolg is dat hij veel minder mogelijkheden heeft met het heden in harmonie te zijn dan de pessimist. In deze zin heb ik beide begrippen gebruikt en kwam ik tot de door u gewraakte stelling.
De kosmos in zijn totaliteit is in harmonie. De mens, als deel van de kosmos, moet in zijn geheel volgens mij ook harmonisch zijn. Toch bemerken wij daarvan weinig. Komt dit omdat wij onszelf slechts zeer ten dele beleven?
Een heel mooie vraag. In de eerste plaats stelt u: de mens is de microkosmos, dus moet hij in zijn geheel ook in harmonie zijn. Dit dus stelt een vergelijking als vaststaande en alleen geldende waarde. Wij kunnen wel stellen: de kosmos als geheel is harmonie en drukt deze harmonie uit als wetten in alle delen van die kosmos. Ook in de mens die zich als een microkosmos wil beschouwen. Op het ogenblik, dat de mens zichzelf niet als deel van het geheel ervaart, maar tracht zich te verzetten tegen of te ontkomen aan de in de kosmos heersende wetten (eigenschappen) ontstaat voor die mens een toenemende disharmonie.
Deze geldt echter slechts voor en in hem, niet als waarde, die de harmonie van het geheel verstoren kan. Wij kunnen daaraan nog toevoegen: een mens die zijn disharmonie ervaart, doet dit doordat hij niet van zichzelf, zoals hij is, in alle bestaan durft uitgaan en in zichzelf niet naar een evenwicht zoekt, maar eerder de mening schijnt toegedaan dat alle tekorten die hij voor of in eigen wezen bemerkt, onmiddellijk in naam van de kosmische harmonie zonder verdere moeite voor hem door de buitenwereld gesuppleerd moeten worden.
Hoe moet men reageren op mensen die negatief blijken te zijn, negatief denken en zo op hun omgeving een negatieve invloed uitoefenen?
Heel eenvoudig: stel je eens voor hoe vervelend het zou zijn, wanneer deze mensen opeens all out positief zouden worden. Dan zou u de negatieveling zijn. Ontleen dus uw kracht aan de positieve waarden, die deze mensen ontkennen en schenk hen vervolgens de kracht en invloed, die u gewonnen hebt door dit voor u toch aangename besef, dat u positief bent. Dit is eenvoudiger dan u denkt. De meeste mensen willen een ander veranderen.
Verander jezelf, je eigen houding. Dat kun je bepalen, maar je kunt nooit tegen een ander zeggen: Jij moet harmonisch zijn met mij. Je kunt wel zeggen: Ik wil harmonisch zijn met jou.
Dat is heel iets anders en geeft (of u mij nu gelooft of niet) zelfs de volgens u negatieve invloed van dergelijke mensen een steeds meer positieve inhoud.
In dit geval zou je dus, om harmonisch te worden, negatief moeten gaan denken.
Dit is niet noodzakelijk. Maar je zou vanuit eigen positiviteit een zodanige aanvulling van het als negatief erkende tot stand moeten brengen, dat je de mens die je eens als zuiver negatief zag, nu als normaal kunt gaan aanvaarden, zodat tussen beiden een begrip, uitwisseling van gedachten en samenwerking mogelijk wordt die niet wordt belet door uw ultra-positiviteit of het ultra-negativisme van de ander. Ook wanneer het om volgens u geheel negatieve omstandigheden gaat als bijvoorbeeld oorlog, dient u zich af te vragen op welke positieve wijze uzelf de erkende negatieve waarden kunt aanvullen. Zonder daarbij te vragen naar een reactie van anderen, te stellen dat u beter bent dan het andere, de ander of degenen die met het andere verbonden zijn of omgekeerd, te stellen dat dit toch meer blijvend en sterker is dan u. Langs deze weg verandert de (van u uitgaande) waardering het negatieve.
Iemand die iets anders negatief noemt, bedoelt daarmee in feite meestal: ik kan dit niet verdragen, ik kan daarmede niet werken. Zodra je zegt: in mij leeft een waarde, waardoor dit alles toch voor mij en door mij positieve betekenis kan verkrijgen, zal men in het zogenaamde geheel negatieve vele meer positieve mogelijkheden ontdekken, waarmede men dan ook inderdaad werken kan en, zoals voor een werkelijke harmonie vereist mag worden, ook kenbare resultaten kan behalen.
Ik bedoelde met ‘positief’ altijd het bereiken van resultaten.
Ik weet niet of je het bereiken van resultaten op zichzelf altijd positief kunt noemen.
Men kan dan zelfs redeneren dat iemand, die enkele miljoenen achteroverdrukt, iets bereikt en dus positief heeft gehandeld. Maar dat lijkt mij onjuist. Ik zou eerder zeggen: deze mens heeft ten onrechte, volgens de maatstaven van zijn gemeenschap, tekorten doen ontstaan. Wij zullen dus onze harmonie met hem moeten zoeken in een pogen de gevolgen van dit tekort voor anderen op te heffen en niet in het samen opmaken van de buit. Blijkt ons dit niet mogelijk, dan zullen wij er goed aan doen na te gaan, waar wij zelf fouten van gelijke aard (zij het in andere grootorde) gemaakt hebben. Door daaraan dan iets te doen vinden wij een meer positieve kracht en zelfs de harmonie, waardoor wij voor de ander eveneens de gevolgen van zijn daad een meer positieve inhoud kunnen geven.
Zou u het onderscheid willen geven tussen optimisme en positief denken?
Optimisme is een niet op feiten gebaseerd, maar ten hoogste een van gekende feiten afgeleid verwachten van ontwikkelingen, die gunstiger zouden kunnen worden dan het nu reeds erkende. Positief denken is het erkennen van de hanteerbare en positieve waarden in het bestaande, deze daarbij zodanig gebruikende, dat voor het negatief lijkende of in wezen onbelangrijke aspecten terzijde kunnen worden geschoven en een resultaat behaald wordt.
Een positivist is dus iemand, die iets bereikt door het goede in het bestaande te gebruiken, terwijl een optimist iemand is, die iets goeds verwacht, meestal zonder daaraan zelf veel reeds te doen.
Is het waar dat wanneer je iets in anderen veroordeelt, dit in je eigen wereld ook leeft?
Ja. Je kunt immers iets eerst beoordelen of veroordelen, wanneer je beseft wat het is. Veroordelen kun je eerst wanneer je beseft hoe slecht iets is. En hoe wil je dat weten, wanneer het niet in jezelf mede bestaat? U ziet iemand die opzettelijk op een ander botst met zijn auto. U erkent dit. Dan hebt u een mentaliteit waarin het voor u voorstelbaar moet zijn dat zoiets gebeurt, anders zou u elke andere reden dan opzet noemen. Dit betekent dat u onder omstandigheden (wanneer u durft) geneigd zult zijn hetzelfde te doen. Het gaat hierbij om de kwalificatie; bijvoorbeeld ‘opzet’. Niet om het feit persé. Daar de menselijke waarneming nu eenmaal voor een zeer groot deel op interpretaties en slechts zeer ten dele op feitelijke vaststellingen berust, mogen wij dus veronderstellen dat hij, die iets bij anderen veroordeelt, in zich soortgelijke negatieve waarden kent. Wie dit beseft, zal in zich mogelijke redenen en waarden zoeken en zo een nieuwe en meer omvattende mogelijkheid vinden tot interpreteren van hetgeen buiten het Ik wordt geconstateerd. Waarmede de bewustwording dus plaats vindt.
De wet van harmonie gaat uit van gelijkwaardigheid. Dit wil niet zeggen, dat ik als geest gelijk ben aan u in de stof. Maar op het ogenblik dat wij contact met elkaar opnemen, moeten wij elkander als gelijken kunnen aanvaarden. Dit is de kosmische harmonie, een harmonie, waarin Licht en duister niet meer staan als tegenstellingen, maar als twee facetten van één en hetzelfde, verschillend in waarde, betekenis en kracht misschien, maar ergens toch gelijkwaardig. Harmonie is niet: “ik ben dit en jij bent dat”, maar eerder: Wij zijn levende wezens, wij zijn mensen, ik zal trachtten jou te begrijpen en te aanvaarden als gelijke.
De wetten van harmonie zijn in de praktijk niet zo abstract als men wel pleegt te denken en zij zijn niet zo plechtstatig als men zo vaak uitdrukt. U kunt natuurlijk op deze wijze afstand nemen van uw eigen leven en wereld, van alle problemen daarin, om, als vanuit de sereniteit van een Hogere Wereld te spreken over alles, wat er in de kosmos plaats vindt. Maar een mens kan in die kosmos nog niet bewust leven… Daarom spreek ik over harmonie op een wijze, die voor de mens begrijpelijk is, die past in het leven van de mens, ook al weet ik, dat er (voor de geest) nog andere mogelijkheden zijn. Laat ons dit nooit vergeten. Benader eenieder als gelijkwaardig, spreek in de termen van je werkelijkheid. Daaruit komt dan uiteindelijk de grote harmonie en besef voort.