uit de cursus ‘zelfverwerkelijking’ ( hoofdstuk 6 ) – maart 1965
In alle oude richtingen van geloof en denken vinden wij de dood als een eigenaardig onbegrijpelijk gebeuren, dat waarschijnlijk uitblussing naar mogelijk een groter en beter bestaan voortbrengt. Waar u ook gaat over de wereld, u zult overal de graven van de oude vorsten en edelen aantreffen, vaak met hun gezindten, hun lievelingsdieren en hun schatten. En zelfs indien deze graven zijn beroofd, zo zien wij daarin nog een weerspiegeling van de oude pronk en praal; een beeld van de eigenaardige mystiek van de dood, zoals deze bijna overal, waar een beschaving heeft bestaan, bestond.
Het is ons niet mogelijk al deze denkbeelden elk afzonderlijk na te gaan. Gelukkig zijn er in elke mystiek en in elk geloof bepaalde tendensen te vinden, waar juist dit doodsbegrip voor ons toch nader wordt geformuleerd.
Er bestaan op de wereld een stuk of 15 Dodenboeken, die elk voor zich — zij het dat ze niet alle bekend zijn — een beeld geven van de gedachtegang, vooral de magische gedachtegang der oude volkeren, die zich het bestaan na de dood allereerst als een beproeving voorstellen. Het hoe en waarom wil ik trachten in meer algemene zin uiteen te zetten, daarbij mede verband leggende met de moderne tijd en zeker ook met de eigenschappen van de moderne mens.
De beheersing, die voor de mens in een meer ingewikkelde, maatschappij bijna normaal is, is jong. Wij vinden haar pas in de tijd van het grote Griekenland en het oude Rome. In rijken als het Babylonische, het Assyrische, het Egyptische, blijkt vooral bij de massa het thalamisch denken te overheersen. Zij denken met hun instinct, met hun gevoelens, met hun lichaam; niet met hun hersenen. En deze tegenstelling tussen het thalamisch reageren van de doorsnee mens en de beheersing, die gepaard gaat met inzicht en kennis, is ongetwijfeld het begin van alle doodsmystiek. Want degene, die niet door zijn angst wordt beheerst, zal het juiste antwoord geven aan de Wachters voor de Poort, de draken of slangen die hij op zijn weg ontmoet. Hij zal ook de beheersing bezitten om voort te gaan, zelfs indien zijn weg wordt versperd door de krachten van de 4 elementen.
De denkwijze, die er achter ligt, is natuurlijk georiënteerd in een wereld, die het centrum is van het Al. Onder die wereld ligt de onderwereld en ergens boven de hemelkoepel torent de wereld van de goden, de geheimzinnige machten, de hallen van eeuwige herinnering en de velden vol vruchtbaarheid. Zowel onder als bovenwereld zijn de rijken van de doden.
De mens zelf bevindt zich tussen deze beide, en wetend, dat hij door eigen gedrag alleen geen eeuwigheid en geen eeuwig bewustzijn kan vinden, zoekt hij de kennis die hem een overwinning mogelijk maakt. Een overwinning van alle beletselen, die er bestaan tussen de mens in de materie en het geestelijk vrij voortbestaan.
Toch blijkt uit vele der oude filosofieën, dat deze mens het leven in het hiernamaals niet zo primitief heeft gezien als uit de voorgaande woorden wel zou blijken. Neen, hij ziet zichzelf als gescheiden van de eeuwigheid door zijn instincten. En het is juist hierdoor, dat hij de neiging heeft zichzelf te delen in verschillende stukken. Hij spreekt over zichzelf als “de mens . Maar hij gelooft dat er in hem — nestelend als een soort etherische vogel — een ziel is, en dat zich daaronder als een vreemd wezen (een tweeling in een doorschijnende gedaante) een soort reserve-lichaam bevindt, dat eveneens — wanneer het stoflichaam wegvalt — zal voortbestaan. Dit beschouwen van de mens als een triade wordt begrijpelijk, als wij de volgende stellingen, die ik betrekkelijk willekeurig citeer, een ogenblik onder de loep nemen.
“Eerst als ik datgene, wat ik ben (dus de stoffelijke mens) overwin, zal ik kunnen leven in dat wat ik zijn zal (zeg: astraal lichaam of etherisch dubbel). En eerst wanneer dat, wat ik zijn zal, mij dient naar mijn wil, zal de gevleugelde uit mij oprijzen.”
(Dat is overigens niet Egyptisch, het is Indisch.) Hieruit blijkt dus al dat men een relatie stelt tussen beheersing en bereiking. Wat verder gaan enkele denkers in het Himalaya gebied en in Nepal, die stellen:
“Niet ben ik gedeeld in mij zelve, dan door mij zelve. Daar, waar ik mij zelve in vele delen ontleed, vrees ik mij zelve. Zo ik echter mij zelve ken en niet vrees, zal ik mij zelve niet delen; en dat, wat ik waarlijk ben, zal bestaan zonder grenzen.”
Ik leg u deze citaten voor — ik zeg u: ze zijn willekeurig gekozen — omdat hieruit blijkt dat de verdeeldheid die ook in deze dagen nog zo vaak wordt bevorderd (de denkwijze van het lichaam als gescheiden van de geest, van de ziel), niet de enig juiste is. En de verklaring, die wij in het tweede citaat vinden dat het een angst is, die ons hiertoe brengt, is niet slechts waarschijnlijk, maar naar ik meen zelfs psychologisch volkomen verantwoord.
Waarom vreest de mens dan zichzelf? Ook hier weten de ouden, die zich met het geheim van de dood bezighouden, een oplossing te bieden.
“Het is moeilijk jezelf te aanvaarden,” zo roept er een uit, “want dat wat je bent, is niet wat je droomt te zijn. Dat wat je droomt te zijn, kun je niet zijn en daarom verwerp je wat je bent.
En weer een ander, een Chinese leraar voegt daaraan toe:
“Eerst wanneer ik de juiste waarde en verhouding van plaats (op aarde, zouden wij erbij voegen) heb erkend en leef volgens de normen en eisen daarvan, zal ik mij zelve niet vrezen en als meester van mij zelve de eeuwige werelden betreden.”
Uit deze citaten volgt dus, dat men volgens die instelling zegt: Je bestaan op aarde houdt een bepaalde ordening in. En het is deze ordening, die wij moeten aanvaarden. En als wij die hebben aanvaard, dan is er geen werkelijke dood meer. Want dat, dat wij als een vast deel van het wereldbestaan beschouwen, gaat niet te gronde met ons leven. En ons bewustzijn, dat daarin georiënteerd is, kan eveneens vrijelijk voortbestaan,
Maar zodra wij komen tot een angst voor ons zelve daarbij onszelf dus projecteren, niet als deel van de wereld maar als tegenstelling tot de wereld, zullen wij daaraan ten ondergaan. En hierin ligt voor mij ook een lering, die men in deze dagen wel eens pleegt te vergeten. Zolang ik strijd tegen de wereld waarin ik verkeer, is al mijn kracht en al mijn denken op die wereld geconcentreerd. Alles, wat buiten die wereld ligt, is mij vreemd. Ik heb er niet reëel deel aan. En wanneer mijn lichaam te gronde gaat, dan sterf ik werkelijk, omdat in mijn begripsvermogen slechts de voortzetting mogelijk is van mijn streven tégen al wat er bestaat de zelfhandhaving, deze zelfrechtvaardiging, die de rechten van de verdere wereld ontkent.
Hier is de denkwijze van de oude onderwereld niet zo dwaas. Want wanneer je zo leeft, dan keer je terug tot jezelf; maar tot een eigen beslotenheid, want er is geen samenhang. Er is geen werkelijk bestaan meer. Je bent alleen. Alles, wat in je leven van belang was, was een wisselwerking tussen jou en een bestaande wereld; maar aan die wereld heb je geen deel. Die wereld leeft niet in je voort. Het enige, dat in je voortbestaat, is het ego, het “ik”, dat geïsoleerd, ingekapseld, zich niet kan verweren. Een ware onderwereld. En wat meer is: de mystici van de dood trachten ook deze fase van geïsoleerd bestaan verder te ontleden. Er is een Tibetaans geschrift (niet het Dodenboek), waarin wordt omschreven wat zo n ziel vindt. En ofschoon de termen voor ons misschien wat te plastisch en te eenvoudig zijn, zou ik toch een deel ervan hier willen citeren.
“En ziet, zij gaat uit (van haar lichaam) dat verscheurd is. Haar wezen beseft zij. En zij gaat en zoekt en treedt binnen in een woning. En ziet, rond haar zijn onzichtbare schutters, en duizenden pijlen doorboren haar keer op keer, tot zij beseft dat het beter is niet te zijn, dan zo te bestaan. Maar wegvluchtende zoekt zij opnieuw zichzelf. En zich niet bevrijdend van haar lasten en gedachten vlucht zij in nieuwe woningen.
En ziet, het is een grot vol kolkende rook en verstikkend zoekt zij een uitweg en vindt er gene, tot zij een deel van haar lasten achterlaat en verdergaat.
Maar een nieuwe woning, een nieuwe grot betreedt zij. En hierin is er een licht, dat flitsend en fel is als de zon, verdord en verzengd haar, tot zij uitroept. “Wee mij, mijn gebeente is het enige dat blijft. Dan laat zij een deel van haar last achter; en eerst dan kan zij verdergaan.
En zij treedt binnen in een grot, waarin het geruis is van duizenden wateren. Zij treedt binnen in een grot, waar de stromen haar verscheuren en zij móét verdergaan. Maar zij kan niet verdergaan door de stroom, tenzij zij haar lasten achterlaat.”
En zo gaat het boek verder en beschrijft — ik heb er een klein deel uit geciteerd — 72 hellewerelden.
De ziel wordt voorgesteld als gaande door dat isolement. Want in geen van die werelden is sprake — althans in dit geschrift — van demonen, van persoonlijkheden. Steeds is daarin de eenzaamheid, de omstandigheid van kwelling zonder contact. En ik meen, dat die oude mystici dat goed hebben begrepen. Want het is het gebrek aan contact, dat de kwelling mogelijk maakt.
Wanneer u tracht inzicht te verwerven in uzelf en u denkt alleen aan uzelf als een tegenstelling tot de wereld, dan zult u steeds op uzelf aangewezen blijven. Wat in het stoffelijk bestaan rond u beweegt, is niet een werkelijk leven. De anderen blijven schimmen, standaardfiguren, die een spel spelen. En wanneer de voorstelling ten einde is; wanneer de dood komt, dan zakken zij ineen als marionetten, wanneer de speler weggaat. Maar dit kan de ziel, de geest, niet verwerken.
Er is echter een andere weg. Hiervoor moet ik veel verder teruggrijpen, en wil ik iets citeren uit het z.g. Gouden Boek van Atlantis.
“Wanneer ik geef van mij zelve erkennende de wet, en de wet erkennende, ben door mijn gaven in anderen, zo leef ik niet ene maal maar vele malen. En, hoe vaker ik mij zelve geef en van mij zelve geef, hoe meer ik zal leven. Dit is de onsterfelijkheid.”
Hiervan zult u verwante theorieën vinden in de moderne tijd. De gedachte b.v., dat de mens alleen voortbestaat door het nageslacht dat hij heeft voortgebracht. Toch wordt het niet zo bedoeld. Anderen zullen hier haast onwillekeurig terugzoeken naar al die riten waarbij het seksuele contact een grote rol speelde. Ook dat was zeker niet bedoeld. De gedachtegang was hier:
Dood, dat is isolement. Zolang er tussen mij en anderen, tussen mij en iets wat leeft, een wisselwerking kan bestaan, leef ik. Wanneer ik van mijzelf iets geef, al is het maar een gedachte of een daad, die in een ander blijft voortbestaan, dan heb ik daarin een contactpunt met de wereld. Ik kan dus voortdurend leven juist door wat ik voor anderen beteken. En daar die anderen datgene, wat in mij was, weer zullen uitdragen en daardoor iets in hun leven zullen wijzigen, ben ik onsterfelijk geworden. Het is misschien een theorie, die wat eigenaardig klinkt in de oren van de meesten. Maar als wij naar de heel moderne leringen gaan, zoals die van de nieuwe Wereldleraar, dan treffen we ook daarin een vorm aan van mystiek, die in al haar nuchterheid toch doodsmystiek kan worden genoemd.
“Ik ben eeuwig,” zegt de Wereldleraar, “omdat ik ben in u en in mijzelf.”
En daar heeft u weer diezelfde verklaring, nu in een andere terminologie, maar weer het begrip van: Ik ben eeuwig, omdat ik leef in het andere.
Het is dan ook geen wonder, dat deze stellingen de filosofen hebben beziggehouden en dat zij op hun wijze hebben getracht leven en onsterfelijkheid uit te beelden.
Opvallende voorbeelden van een typische doodsmystiek vonden wij dan ook zowel bij bepaalde Griekse denkers en redenaars als ook in de meer moderne tijd, de late Middeleeuwen. Zelfs in de tijd van de Karolingers zijn er denkers van die soort. En ook in de meer moderne dagen vinden wij soms bij denkers van het exacte materialisme, verkapt en verborgen, iets van die doodsmystiek terug.
Als ik zeg, dat ik door de betekenis die ik voor mijn volk heb, voortleef, dan klinkt dat anders en is het misschien anders bedoeld dan de Atlantiërs b.v. dat stelden of de nieuwe Wereldleraar, Maar deze uitspraak van Marconi is zelfs in het dialectisch materialisme toch ook de belofte van een voortbestaan, al wordt dit niet meer als zo persoonlijk gezien. Ik meen hiermee het eerste punt dat voor mij belangrijk is in dit betoog voldoende te hebben onderstreept. Eeuwigheid is niet zonder meer bestaan, maar bestaan in een bewust contact met datgene, wat buiten mij bestaat.
De oude leerstollingen geven ons dan de leer van het magische contact, waarbij bepaalde paswoorden gelden. De meesten van u zijn op de hoogte van het Egyptisch Dodenboek, waarin wij voortdurend de magische rite, de spreuk, het kenwoord, het wachtwoord, het geheime gebaar zien optreden. Deze dingen zijn schijnbaar erg ritueel, totdat wij beseffen dat ook in Egypte, zoals vóór Egypte b.v. ook in vroeg China, in bepaalde delen van India (het vroeger Indo China), soortgelijke denkwijzen zijn ontwikkeld, en deze denkwijzen blijven gebaseerd op de betekenis van het woord.
Het woord is tegenwoordig alleen maar de uitdrukking van een gedachte of de bemanteling ervan. Maar in het verleden had het woord een volkomen eigen waarde. U zou kunnen zeggen: Het woord is de oervorm van het wezen. Het uitspreken van het woord betekent niet alleen maar de toverspreuk. Het is de bevestiging, dat men in zich een eenheid bezit met andere waarden.
Natuurlijk, de nieuwe Wereldleraar en zijn volgelingen drukken dat een beetje anders uit. Ik citeer hier een van zijn leerlingen, die zegt:
“Zoals de Meester ons leert, zijn wij in staat een eenheid te bereiken met de mensheid en de Godheid, terwijl wij in de wereld bestaan. Want waar de eenling kan worden tegengehouden, zal men de mensheid laten gaan. En daar, waar aan de mensheid grenzen en perken zijn gesteld, zal God verdergaan zonder aarzelen. Zo God in ons woont en zo de mensheid in ons woont, gaan wij zonder grenzen.”
Een gedachtegang, die — zoals u wel zult beseffen dit oude brengt in een wat moderne formulering maar voor de rest niet daarvan verschilt. In plaats van het magische woord, de eenheid. Maar vandaag de dag zijn er nog velen, die zeggen dat het woord de aard, de geest, de essentie van het ding bevat. Het woord is een gedachte. En indien u mij kunt volgen in dit betoog, dan zult u voor uzelf reeds de conclusie hebben getrokken dat al datgene, wat wij kunnen uitspreken en in onszelf volledig beseffen, onze sleutel is, onze weg a.h.w. over de dood, over alle beperking en begrenzing heen.
Het is dan ook begrijpelijk, dat wat later – ik denk dat dit is geweest ongeveer 3 à 400 jaar voor Christus’ geboorte — een Indisch priester zegt:
“Het is noodzakelijk te beschouwen. Zie een bloem. Drink haar essentie, tot gij u één voelt met haar wezen. En waar een bloem bloeit in de wereld of elders, daar bloeit gij.”
Zie de edelsteen. Neem zijn fonkelend wezen en leven in u op. En waar ooit het licht wordt weerkaatst door een edelsteen, daar schouwt gij uit over de werelden.”
Een typisch beeld. Maar een beeld, dat ons weer de relatie doet zien, die er bestaat. En hier blijkt, dat het begrip dat in ons is de feitelijke sleutel wordt.
Welk Dodenboek u ook zoekt er is altijd weer sprake van een zekere strijd. Is dat in het Egyptisch Dodenboek een magische strijd, in het vroeg-Assirisch Dodenboek is het een reëel gevecht. In oudere werken is er sprake van een strijd, een debat, of van een magische bezwering, waarbij toch wapengeweld optreedt. Het is alleen maar een uitdrukking. Want het is de geaardheid, de kracht van ons wezen, dat wij uitdrukkelijk niet stellen tegenover de macht van de dood of van de vorst van het dodenrijk, maar stellen tegenover al datgene, wat onze erkenning daarvan beperkt en belemmert.
Waarmee ik — naar ik hoop — een tweede punt voldoende heb onderstreept, nl. het feit dat er in deze doodsmystiek weliswaar geen scheiding wordt gemaakt tussen ziel, geest en stof, zoals men dat zo vaak doet en zeker niet in de betere fasen ervan, maar dat er wel een verschil wordt gemaakt tussen het eenvoudig kennen en het in zich erkennen. Ik wil daarom dit tweede punt afronden met een klein citaat:
“Al, wat rond mij bestaat, moet ik overwinnen door tot het uiterste te beproeven en zo door te dringen in het wezen ervan. Want waar ik het wezen der dingen erken, is in mij een eeuwige waarde ontbloeid.”
Maar wij zijn er nog niet. Want zoals ik zei: doodsmystiek is een zodanig overheersend begrip, dat wij in elke inwijding het idee vinden van sterven om te leven.
Wij zien de dood niet alleen als een belemmering van het leven, maar wij zien haar vooral ook als de grens, die rond onze begripswereld staat. Of dit algemeen wordt erkend of niet, ach, daarover zouden wij kunnen strijden, want er zijn voldoende citaten uit de oude denkers zowel als uit de nieuwere naar voren te schuiven, waarin de dood toch nog wel een beetje anders wordt gezien. Maar wij moeten niet vergeten, dat die denkers zich over het algemeen baseren op een dogma of slechts een dogma willen bestrijden. De werkelijke denker echter gaat begrijpen, dat dood in wezen niet is ondergang of plotselinge overgang naar een ander rijk, maar dat het begrip dood staat voor de beperking van ons eigen wezen. En juist dit derde punt zou ik op de moderne wereld willen betrekken.
Als wij zien, dat er een verandering gaande is op politiek, godsdienstig, sociaal of economisch terrein, dan zijn wij geneigd om daaraan een “halt” toe te roepen. Men probeert steeds weer — en soms zelfs ten koste van alles — een eeuwige status quo te handhaven, niet beseffend dat dit een stilstand is.
Als je een rijk hebt dat niet meer een eenheid vormt, die voor zichzelf kan bestaan, dan moet dat rijk zich versmelten met een groter rijk, opdat het weer wel in zichzelf kan bestaan. Voorkomt men dit, dan verliest het kleinere rijk al zijn belangrijkheid. Men kan niet de prerogatieven van deze staat ten koste van alles handhaven. Integendeel, men moet meestal juist deze dingen prijsgeven om te kunnen leven. Als u dit beseft, dan zult u ook begrijpen dat de gehele wereld, alle leven, alle bewustwording en de ontplooiing van eigen persoonlijkheid zijn gebaseerd op de verandering; niet op de status-quo of op de vaste norm, de vaste regel, de vaste wet. het is misschien niet prettig om dat zo te zeggen. De mens heeft graag zekerheid. Maar het is de verandering (en dus voor de doorsneemens een vorm van onzekerheid), die bewustwording en vooruitgang brengt. Alle stilstand voort tot isolement. Alle isolement betekent sterven. Perfect isolement betekent dood.
Wie in deze tijd leeft en tracht het oude ten koste van alles te handhaven, moet dit vóór alles beseffen. Het oude kan veel goed hebben en veel belangrijks bevatten, naar het begrenst het “ik”. En indien wij het “ik” blijven begrenzen, dan is het niet mogelijk dat het ego zich ontwikkelt. Wanneer wij krampachtig weigeren mogelijkheden te zien, ze te overdenken of ons mogelijkheden te realiseren, die wel bestaan maar die niet passen binnen de regels van ons eigen leven, dan zullen wij daarmee niet alleen ons gedrag beperken, maar wij zullen daarmee ook wel degelijk ons besef en het bewuste gebruik van ons eigen wezen beperken.
En nu ik dit in de vorm, die voor de moderne tijd past, heb gesteld, wordt het tijd terug te keren tot de oude geheime boeken, waarin dat begrip “dood en sterven” wordt gehanteerd op een wonderlijke wijze.
Er is nl. een wijsgeer (ongeveer 50 jaar v. Chr. in Rome en een van de “honden der goden”, de Cani), die stelt:
“Telkenmale als ik een grens die mij wordt gesteld doorbreek, zonder dit te doen uit begeren of lust, ontwaakt er meer in mij. Naarmate ik verder leer zien, zie ik ook verder buiten mijn lichaam. Naarmate mijn weten minder gebonden is aan de leringen van de tempels (wij zouden zeggen: aan de orthodoxie), zal mijn geest duidelijker en verder zien.”
Daarmee brengt hij tot uitdrukking wat wij in een inwijdingsleer ongeveer als volgt vinden weergegeven:
“Zij, die de dood aanvaarden en daardoor alle grenzen doorbreken, zullen ontwaken met de begaafdheid van de ingewijde.
En ziet, zij zullen reizen in de geest en zo zij wensen in de stof door tijd en wereld. Zij zullen de koningen van het verleden zien en de gestalten noemen en eren van de toekomst, voor zij worden geboren. Zij zullen doordringen in het wezen der geheimen, die in de natuur zijn verankerd. Want waar de grens is gebroken, daar gaat de geest vrijelijk uit. En deze geest zonder grenzen leeft voortdurend.
Een typische denkwijze misschien weer. En deze wordt nog eigenaardiger, als wij beseffen wat er verder bij die inwijding behoort. Er staat letterlijk:
“En zo de grenzen gebroken zijn en gij als overwinnaar te voorschijn treedt, zo zal u gegeven worden….(en dan volgt er een naam, in feite betekent het “door uw inwijder”) het woord van macht, het woord der zekerheid en het woord der eeuwigheden
En een woord, dat hebben wij zo even gezien, is een begrip.
Omgezet in moderne taal wordt hier de doodsmystiek eigenlijk doorgevoerd in een zin, die wij vaag kunnen terugvinden in b.v. de hemelvoorstellingen van de Christenen. Is het immers niet een wereld, waarin alles mogelijk is? Waarin men voortdurend zeker en dus gelukkig is? Is het niet een wereld, waarin geen grenzen meer bestaan? De ingewijde krijgt dit aan de hand van woorden en woorden zijn begrippen.
U kunt hieruit de conclusie trekken: Naarmate de wereld van het begrip weidser en groter wordt, zal de vrijheid van het wezen, van de tijd en van de ruimte toenemen; zal de zekerheid van bestaan in dat wezen zich vergroten en zal de vrede, die in dat wezen heerst, volstrekt zijn.
Sta mij toe, dat ik dit deel nog even in relatie breng met de vernieuwing in uw dagen.
Indien gij in deze tijd voortdurend begrippen ziet wijzigen, ja, haast ontstellende veranderingen kunt gadeslaan, die zich niet in eeuwen maar in maanden, in jaren voltrekken, dan lijkt het of uw wereld aan de ondergang toe is. Maar is juist deze grote verandering niet een verbreken van de begrensdheid van het conforme denken? Indien gij juist die ontwikkelingen kunt aanvaarden zonder meer, zonder angst, zonder zorg, maar met een erkennen, desnoods een erin opgaan, zult ge dan niet ook de vrijheid van geest verwerven die nodig is? Nodig niet, alleen voor een bewustwording of een innerlijke bereiking, naar ook voor de ontplooiing van uw eigen persoonlijkheid, voor al datgene wat ge aan gaven, geestelijk en stoffelijk bezit?
Hier mag ik misschien teruggrijpen naar één der legenden, die aan Salomo wordt toegeschreven. Zij heeft een drietal betekenissen nl. de openlijke of verhalende, de verborgen of esoterische en de vergrendelde of magische betekenis.
Er was een vorst, die grote rijkdom bezat. Hij had deze gesloten in een kist van cederhout. Omdat men zijn rijkdom eens had gezien, wilde men hem graag helpen en hem al datgene geven, wat hij begeerde. Want men zei: “Ziet, hij kan al deze dingen betalen en blijft dan nog de rijkste, de sterkste, de meest wijze onder ons.” Ook zijn zoon hield de schat besloten en diens zoon nadien. Toen echter sprak men: “Deze bezit niets, want anders zou hij ons zijn schat hebben getoond.” en zo verlieten de huurlingen zijn leger. Er was geen voedsel meer voor de paarden, zijn wagens vervielen, hij werd door zijn vijanden overwonnen en dezen roofden de schat.
Ik geloof, dat u uit dit verhaal iets kunt afleiden. Als wij een gave bezitten, dan moet die gave tot uiting komen. Hoe kostbaarder wij die gave achten en hoe meer wij haar dus besloten houden in onszelf, des te minder ze waard wordt. Een schat of een gave heeft op zichzelf geen betekenis. Zij verkrijgt deze alleen door hetgeen wij ermee of erdoor kunnen bereiken.
Hier is dus ook weer een sterven van grenzen nodig. Er zijn in deze dagen vele mensen, die een zekere helderhorendheid, helderziendheid, een gevoeligheid, een genezende gave of iets anders bezitten. Zij durven deze dingen echter niet gebruiken. Zij ontvangen inspiraties, die voor hun leven misschien van groot belang zijn, maar ze durven er niet op reageren. Zij geloven innerlijk misschien wel, dat er in hen iets bijzonders bestaat, maar zij durven die niet aan de wereld openbaren. Ze zijn bang dat dit kostbare, dat in hen leeft, hun zal worden ontnomen. Zij zijn bang te sterven. Maar als zij die angst niet hadden, dan zou het waardeloos achterblijven zoals bij de dood het lichaam, het voertuig kan achterblijven. Maar al dat andere dat werkelijk betekenis heeft, zal hun leven groter, sterker en vrijer maken. Als de mens van deze dagen dat kan beseffen, hoe anders zou hij reageren. Hoeveel vrijer zou zijn reactie zijn op de innerlijke wetenschap, ja, zelfs op de vage gevoelens, die hij nu onderdrukt, omdat hij ze niet durft beseffen.
De mystiek van de dood is eigenlijk niet de mystiek van de dood als ondergang van de eenling. Deze gehele doodsmystiek is niets anders dan de omschrijving van de beperktheid van het stoffelijk leven. De dood is niet de bevrijding zonder meer, maar ze is de mogelijkheid om zichzelf te worden en met al datgene wat men bezit, met al datgene wat men kan. Het is een terugkeer tot een hoger en vrijer bestaan en tot een zuiverder kennis.
En het is vóór alles een afstand doen van de vaste regels; zelfs van de regels, die de schijnredelijkheid van de mensen zo onontbeerlijk en noodzakelijk schijnen te maken.
Tot slot van dit betoog zou ik willen verwijzen naar wederom enkele oude geschriften, waarvan ik er twee trek uit de Noorse mystiek en één wederom uit de Indische mystiek.
“Wie zijn eigen angst overwint, overwint zijn tegenstander.”
“Wie in eerlijkheid en zonder bedekt blazoen binnentreedt in het huis van zijn vijand, zal de bescherming vinden van het gastrecht. Doch wie zich verhult, zal die bescherming niet genieten.”
“Door de eerlijkheid en de volledigheid van het wezen te erkennen en te sterven in de stof om dit wezen te zijn, bereikt men de werkelijkheid van het leven. Wij zijn geborgen in de grote Kracht die ons voortbrengt, indien wij eerlijk zijn, indien wij al aanvaarden wat voert tot het vrij erkennen daarvan. Maar gebonden zijn wij en verslagen in onze overwinningen, zo wij ons verzetten om onszelf te blijven.”
Deze regels geven de slotthese aan van dit onderwerp, dat ik u als invaller breng.
Sterven is meer jezelf worden. Het heeft niets te maken met de lichamelijke dood alleen. Het is een doen wegvallen van de grenzen rond het “ik”. Slechts wie die grenzen weet te doorbreken, wie antwoord weet te geven op de scheppende kracht rond hem, leeft.
Alle inwijding, alle bewustwording, kan worden herleid tot dit principe. In een tijd, waarin de wereld ondanks zichzelf voortdurend wetten en regels wijzigt en breekt, in een tijd waarin de schijn van chaos velen onontkoombaar schijnt te bedreigen, kunnen wij zeggen dat de dood en de hergeboorte, ja, de mystiek van de dood van het verleden de verklaring vormt voor de toekomst. Dat de overwinning die daarin is gelegen voor een ieder bereikbaar is (geest of mens), die in deze dagen de vernieuwing in zich draagt en aanvaardt, zoals hij haar erkent, zonder voorbehoud en zonder een verwerpen om steeds rijker te worden in zijn deelgenootschap met al het zijnde.
Revolutie.
Door de loop der tijden blijkt de revolutie, steeds weer uit te breken op dat punt, waarop de oude orde een vaste en voor zich bevredigende orde schijnt te hebben geschapen. Wij kunnen daarvan voorbeelden aanhalen: b.v. in Rome, waar telkenmale, wanneer de Senaat meent werkelijk gezag te hebben verkregen, een van de legerafdelingen in het buitenland in opstand komt, naar Rome marcheert en daar een nieuwe caesar binnendraagt, door de triomfpoort.
Wij zien hetzelfde in de grote Franse revolutie, waar de feodale regering zich zover heeft ontwikkeld, dat een ieder meent zeker te zijn van zijn rechten en van zijn eigen positie. En juist dan breekt het onweer los.
Wij kunnen dit zien in de kerken. Op het ogenblik, dat de kerk van Rome het meest overtuigd is van haar eigen zekerheid en onfeilbaarheid, nagelt Luther zijn artikelen aan de kerkdeur.
Ik geloof, dat deze voorbeelden uit het verleden ons kunnen helpen het begrip revolutie te definiëren en ook om een eventuele revolutie van deze dagen beter te begrijpen.
Revolutie blijkt dus te bestaan uit het verzet tegen de bestaande orde, dat groeit naarmate die orde meer gevestigd en ik zou haast zeggen, meer autonoom dogmatisch is.
Wij kunnen dan verder stellen: Elke revolutie komt voort uit een definitieve scheiding tussen standen, rangen plus mogelijkheden.
In een wereld, waarin een ieder alle mogelijkheden voor zichzelf reëel vindt, is een revolutie niet waarschijnlijk. Integendeel, hier vernieuwt zich voortdurend de bovenlaag van de maatschappij en zal een ieder aan die bovenlaag willen en waarschijnlijk ook kunnen deelhebben. Alle revolutionair streven wordt daar vanzelf onderdrukt; want daar zijn de daadkrachtigen, die een betere kans zien om zelf door te dringen tot die bovenlaag dan door het omverwerpen van die bovenlaag. Maar daar, waar die bovenlaag voor zichzelf een gesloten geheel gaat vormen, daar treedt de revolutie op.
We zouden de revolutie ook nog anders kunnen formuleren: Een revolutie is niet zozeer een omwenteling van de bestaande orde, maar een wijziging van denken, die door een gefixeerde sociale orde werd opgedrongen en die op den duur wordt omgezet in de daad. Ook dit is juist, als u zo goed wilt zijn de oude voorbeelden na te gaan. U kunt dat er zelf aflezen.
Wat ons dan brengt tot de revolutie in deze dagen; de omwenteling, zoals ik dat hier zo even hoorde uitdrukken, van bestaande waarden. Wat zijn op het ogenblik de punten van fixatie?
1. Handel is de dragende kracht van de economie en de bepalende factor voor de sociale ordening.
2. Wetenschap is belangrijker dan denken.
3. Een ieder heeft rechten zonder ze te verdienen, maar een ieder moet betalen om die rechten voor anderen te handhaven.
Dat zijn de typische beginselen, waarop de maatschappij van vandaag is gebaseerd
Werkgelegenheid voor iedereen. Dat is een heel mooie leuze. Maar indien het “werkgelegenheid voor iedereen” betekent dat men niet meer behoeft te streven in zijn arbeid om van arbeid en arbeidsgelegenheid verzekerd te zijn, zal de kwaliteit van die arbeid achteruitgaan.
Als wij stellen, dat de handel het enig zaligmakende is, zal alles — onverschillig of dit geloof, sociale orde, vermaak, eigen gedrag is — herleid tot handelstermen; en zal men dus niet meer denken aan eventuele vreugden, bereikingen of waarnemingen, maar alleen aan de geldelijke resultaten, die onder de naam winst of rendement in de handel zo’n grote rol plegen te spelen.
Waar wij wetenschap stellen boven het denken (ofschoon de wetenschapsmens hier natuurlijk zal stellen dat wetenschap en denken identiek zijn), ontstaat er een keurslijf van waarheden, waarbinnen men zijn gedachten mag ontwikkelen, maar waarbuiten men onaanvaardbaar wordt. En ook dit laatste impliceert weer, dat een groot deel van de massa het prefereert anderen te laten denken. Want er is immers geen persoonlijke, geen originele oplossing mogelijk. Terwijl anderen zich in hun persoonlijk bestaan beknot gevoelen, juist door deze wijze van reageren van de wetenschap.
Wij moeten begrijpen, dat dit dus ingrijpt in de psyché van de mens en zijn psychologisch reageren op de wereld bepaalt. En van hier uitgaande komen we tot een aantal heel eigenaardige conclusies, althans volgens het moderne standpunt.
Naarmate de maatschappij een grotere zekerheid biedt, zal zij de drang tot vernietiging van die maatschappij ten eigen voordeel bij anderen bevorderen. Anders gezegd: Door een steeds grotere zekerheid te scheppen bevordert men alle elementen, welke die zekerheid zullen vernietigen. En daar heeft u: revolutie.
Als ik zeg dat een godsdienst in deze dagen alleen nog kan meetellen, indien zij beantwoordt aan het door de wetenschap erkende, dan maak ik daarmee de gedachte aan openbaring en mystiek onderdanig aan redelijke processen; d.w.z. aan processen, die tegengericht zijn aan de grondwaarden van de religie. Het is duidelijk, dat ook hier juist de werkelijke mystieke, de werkelijk gelovige mens zich gaat verzetten en zegt: Ik wil een eigen weg hebben, hoe onredelijk deze ook moge zijn, die buiten alle perken de innerlijke belevingswaarde geeft, die voor mij noodzakelijk is.
Bij de wetenschap zien wij hetzelfde. Datgene, wat buiten de normaal gekende wetenschappelijke normen en regels valt, wordt ofwel als bijzonder staatsgeheim behoed tegen elke kennisname door anderen, dan wel wat meer voorkomt, het wordt geridiculiseerd en verworpen.
Er zijn echter mensen, die in technisch en ander opzicht denkbeelden hebben en uitvindingen doen, welke in strijd zijn met de normen van de moderne wetenschap. Tot nu toe zijn ze onderdrukt. Maar er komt een ogenblik, dat ook zij in verzet komen. Dit betekent, dat in de moderne wereld een deel der mensheid (en m.i. het beste deel) zich steeds verder afscheidt van de massa. En dit is weer te vergelijken met de situatie in historische tijden.
Wanneer wij zien, dat de Senaat in Rome een absoluut gezag heeft, dan ontdekken wij dat daardoor de werkelijke rechten en verdiensten van een groepering (soms zijn dit de gladiatoren of de pretorianen, in andere gevallen zijn dit bepaalde legeroversten) worden aangetast. Door die aantasting ontstaat er een propaganda. Het alea jacta est (de teerling is geworpen) is niet een spreuk, die alleen maar mooi is om een optreden tegen Rome te rechtvaardigen; het is kentekenend voor de innerlijke toestand van zo’n veldheer, die op Rome aanrukt. Want hij weet eigenlijk niet wat hij zal doen. Kan hij tot een overeenkomst komen met de Senaat? Kan hij de toestand verder handhaven? Maar dan blijkt dat de Senaat dat niet wil. En nu moet hij kiezen: terugkeren, zich onderwerpen — desnoods voor een rijke beloning — of voortgaan. En omdat hij in zijn persoonlijkheid is aangetast, gaat hij voort. De teerling is geworpen: dat wil zeggen: ik heb geprobeerd om het met zekerheid te doen, maar dat gaat niet meer. Ik moet het onzekere kiezen, omdat ik alleen zo mijzelf kan blijven.
Ook in de Franse revolutie zien wij een dergelijk verschijnsel. Wie zijn de feitelijke veroorzakers van die revolutie? Dat zijn de Encyclopedisten. Dat zijn de mensen, die de kennis gaan formuleren en zich daarbij absoluut niet meer storen aan de heersende traditie. En door hun formulering, hun vastleggen van maatschappelijke en wetenschappelijke normen attenderen zij de mens erop, dat hij zichzelf niet kan zijn onder dit systeem.
De Encyclopedisten zijn betrekkelijk klein in aantal. Maar als wij zien wat zij tot stand brengen, dan moeten wij met verbazing constateren, dat zij 3/4 van een volk in beweging brengen.
Luther. Luther is een opstandig priester. Een beetje gekrenkt in zijn trots. Maar de punten die hij gebruikt zijn op zichzelf aanvaardbaar al zijn zo niet eens 100 % juist. Zij maken de mensen echter bewust van het misbruik dat van hen wordt gemaakt. En het is dit idee “ik word misbruikt, ik word bedrogen” dat de godsdienstige revolutie doet ontstaan en later een complete legermacht van revolutionairen op de been brengt. Daar, waar alle boerenbonden van voorheen in Duitsland en zelfs in Nederland hebben gefaald, slaagt Luther, omdat hij aan de gemeenschap een nieuw denkbeeld geeft.
Laat ons dus in deze tijd niet in de eerste plaats letten op de uiterlijke normen en machtsverhoudingen, want deze zijn voor de revolutie niet bepalend. Bepalend zijn de denkbeelden, die in de massa kunnen ontstaan. Enkele mensen, enkele kleine, schijnbaar onbelangrijke gegevens zijn voldoende om bij de mensen een wantrouwen, een ontevredenheid te wekken, die op den duur zich zal moeten uiten in een verzet; vaak in een onredelijk en wreed verzet. Want een revolutie – dat moeten wij goed begrijpen – is geen redelijk proces. Wij kunnen de aanleiding tot de revolutie redelijk nagaan, maar wanneer het ogenblik aangebroken is, is er sprake van een onbeheersbare massa. Die massa néémt en vraagt haar offers op een onredelijke wijze: het uitroeien van kloosters, zoals dat gebeurde door de lutheraanse vorsten in Duitsland, het platbranden van hele steden als b.v. Brandenburg door de keizerlijken (de katholieken) waren geen redelijke daden. Het waren geen daden, die strategisch verantwoord waren. Het was een onbeheerste wraakzucht, een zucht tot plunderen.
Hetzelfde zien wij bij het optreden der Franse revolutie. Ook hier is geen sprake van een beheerst veranderen van het gezag. Er is in feite sprake van een chaos, waarin het volk zichzelf uitleeft en de terreur, het schrikbewind schept datgene waaraan zelf ten onder dreigt te gaan.
En zelfs in het oude Rome, is er steeds weer, als er een nieuwe caesar komt, als de legioenen marcheren, sprake van een terreur. Soms is die terreur gering, zoals bij Marcus Antonius. Soms brengt zij de meest krankzinnige dingen met zich mee, als in de tijd van Caligula. Maar zo is er altijd: een onredelijkheid, een chaos.
In de moderne tijd moet men dat zeker niet vergeten. De wereld heeft tot nu toe geleefd naar wat zij noemde: strikt christelijke beginselen. Langzaam maar zeker ontwaken de volkeren der aarde tot het besef, dat van werkelijke christelijkheid geen sprake is geweest. Dat van een godsdienstig stempel op politiek of op krijg geen sprake is.
Meer en meer realiseert men zich dat het een kwestie is van machtsverhoudingen en dat zelfs recht en rechtvaardigheid geen vragen zijn van Gods wil of van eerlijkheid, maar van macht. Zeker, men wil het nog wel eens vergeten en roept dan om wraak, omdat de Duitsers verloren hebben. En men vergeet, dat de helden van het westen oorlogsmisdadigers zouden zijn geweest, indien de zaak omgekeerd was geweest. Zeker, de illusie werkt nog; maar zij werkt niet volledig meer. Men wordt meer en meer wakker en men vraagt zich af wat de zin is van dit alles. Men heeft het politieke spel al lange tijd gezien als een methode om op een goede en democratische wijze zijn wil door te zetten, maar men wordt langzaam maar zeker wakker voor het feit, dat hierdoor belangengroepen aan het woord komen, die de eenling gebruiken en hem niet vertegenwoordigen.
Het resultaat is duidelijk. De onrust, die deze kennis met zich meebrengt zal op een gegeven ogenblik een verandering afdwingen. En die verandering kan niet gelegen zijn binnen het kader van wetmatigheid, van gezapigheid, want het oude verdedigt zich.
Vergeet niet, dat het optreden van de edelen tegen de Jacobijnen in de Franse revolutie de komst van de werkelijke revolutie en vooral het ontstaan van de grote terreur onmetelijk sterk heeft bevorderd. Vergeet niet, dat de pogingen tot sluipmoord en het uitspelen van legermachten tegen elkaar in vele gevallen aansprakelijk is geweest voor een moord op een groot gedeelte van de Senaat in Rome. En dat zelfs de vervolging van degenen, die luthers worden of het Evangelie kozen, meer de oorzaak is geweest van het felle verzet (denkt u aan Nederland en zijn reformatie) dan alle andere dingen bij elkaar.
En daarmee zijn wij, naar ik meen, aan het kernstuk van dit onderwerp. Een revolutie zal altijd tot stand komen, doordat de redelijke protesten, die uit de massa worden geboren, door de heersende groepen of klassen met geweld worden beantwoord. Dit geweld kan bestaan in wetgeving; zoals b.v. in de Franse revolutie de wetgeving aansprakelijk is geweest voor het ontstaan van een hongersnood in Parijs. Het kan ontstaan (zoals b.v. in Nederland) door het verbieden van een als noodzakelijk gevoelde vrijheid. In dit geval in hoofdzaak tot het lezen en verbreiden van de bijbel. Het kan zijn zoals in deze dagen waarin u leeft, door het verbieden van het zichzelf uitleven, dat de doorsnee mens meer en meer als noodzakelijk gaat ervaren.
Nu zult u zeggen: Dat zichzelf uitleven is toch niet belangrijk. Geestelijk gezien bestaat die belangrijkheid zeker niet. Maar stoffelijk gezien wel. Stoffelijk is elke beperking van eigen bezit, eigen beschikkingsrecht, eigen vrijheid iets dat als onrecht wordt ervaren. De opeenstapeling van dit onrecht brengt de mens ertoe zich voorlopig volgens de wetten te verzetten tegen deze aantasting van wat hij als zijn eigen recht, zijn eigen bestaan beschouwt. En dit brengt de regerende groepen weer ertoe om feller toe te slaan en zelfs onder omstandigheden wetten te wijzigen om daardoor in staat te zijn eigen voornemen door te voeren. En dat leidt tot het geweld.
Voor de geest zit er iets belangrijks achter. Want er is niet alleen sprake van een materiële omwenteling. De revolutie, waarover wij spreken is er altijd (behalve misschien een enkele keer in Rome) één geweest, waarin een mentale en een gevoelsmatige ommekeer plaatsvond.
De waardering voor het “ik” in de Franse revolutie verandert totaal, vooral bij de lagere standen. De placering van het “ik” tegenover God verandert totaal in het tijdperk van Luther. In het huidige tijdperk zal de revolutie naar ik meen — bewust of onbewust — elementen bevatten, die zich verzetten tegen de z.g. redelijkheid en — laten we dat goed vastleggen — vooral tegen de beperkingen, die aan het “ik” worden opgelegd.
Dit laatste klinkt misschien ongelooflijk. Maar door de normalisering van de maatschappij wordt de individuele ontwikkeling van, laat ons zeggen, 60% van de individuen binnen die maatschappij beknot. En het is deze beknotting, die geestelijk voor ons fataal lijkt, welke belangrijk is. Een verzet tegen dit beknot worden. Een zoeken naar een persoonlijke ontplooiing, waarbij de redelijkheid terzijde kan worden gezet, waarbij de fantasiewereld weer levend kan worden, waarbij de innerlijke bekwaamheden kunnen worden geuit en worden omgezet in stoffelijke resultaten, zonder dat men een vergunning of een verklaring nodig heeft, dàt is voor de mens belangrijk. En voor de geest betekent dit het wegvallen van grenzen.
In het eerste onderwerp hebben wij gesproken over het wegvallen van grenzen. En we hebben dat gedaan binnen het kader van de doodsmystiek. Laat ons dan zeggen, dat de revolutie de mystiek van het leven is, maar dat deze precies hetzelfde inhoudt, omdat werkelijk leven een sterven moet inhouden, een continu sterven van het oude. En dat impliceert, dat het onredelijke belangrijker is voor de mens dan het redelijke. Hoe vreemd het ook moge klinken. Dat betekent, dat voor de mens de fantasie, de droomwereld, waardoor hij wordt gestimuleerd tot een streven, een verder uitreiken dan mogelijk lijkt, belangrijker is dan alle zekerheid die hij op aarde kan vinden.
De omwenteling, die er op het ogenblik op aarde plaatsvindt, is eerst in haar beginstadium. In enkele jaren zal ze de voornaamste fase volbrengen en komen we tot een tijdperk van naar schatting 5 à 4 jaar chaos op geestelijk en ander terrein; zoals elke revolutie chaos brengt. En in die chaos zal zeer zeker de terreur van de massa spreken. Maar de massa grijpt toch altijd terug naar het gekende. Zij bezit dus niet de vernieuwende elementen, die noodzakelijk zijn.
Het is helemaal niet zo zonderling, dat een Franse revolutie nodig is om achtergrond te geven aan een Voltaire; maar gelijktijdig om a.h.w. een voetstuk te zijn voor een Bonaparte. Het is helemaal niet zo vreemd dat de vernietiging van de kloosters in Duitsland de eerste steen legt voor de catechismus van Heidelberg. Dat lijkt een tegenstelling, maar uit die chaos komt een behoefte voort tot ordening; maar een imaginaire ordening. Geen reële gebondenheid, maar een mogelijkheid voor de mens om zich in te leven in een voor hem geldende orde. Iets, waaraan hij zich volledig kan wijden, waarin hij zich volledig kan ontplooien, waarin hij zijn persoonlijk, zijn eigen zekerheid en waardigheid kan vinden.
Wanneer die revolutie komt, dan kunt u ervan verzekerd zijn dat het eerste verzet en de grootste chaos al die dingen zullen betreffen, waarop de grootste nadruk is gelegd. Ik kan ook hier het historisch voorbeeld citeren. Want onder de edelen van Frankrijk waren er velen, die vóór de revolutie zeker goed waren. Ik mag eraan herinneren dat Robespierre b.v. uit een adellijk geslacht stamde, waarvan velen van de goeden onder de edelen werden vermoord; en vele van de onschuldigen worden vermoord. Ja, op den duur schreeuwde men om offers, ongeacht of ze schuldig waren of niet. Waarom? Omdat het een ressentiment was tegen de heersende klasse. Vandaar dat op den duur het verzet ook wordt gericht niet — zoals u zou denken — tegen de revolutionairen of de mensen van het schrikbewind (dat komt pas aan het einde) maar in de eerste plaats tegen het gezag. Waarschijnlijk zult u de moord op een Danton niet zien in dit verband. U zult de bekende rationalisatie gebruiken. Maar in wezen was dit een aanslag op het gezag. En wie de historie van die dagen nagaat, zal zien dat al datgene, wat vroeger was vastgelegd als waardigheid, dat juist dat werd aangetast.
In deze tijd is het precies hetzelfde. Wanneer wij zien hoe b.v. gedachten aan de heiligheid van leven, de z.g. morele wetten, de verplichte zondagsviering in vele gebieden die christelijk heten, het verplicht vieren van ramadan in andere landen, het zich houden aan de spijsvoorschriften van een godsdienst in nog andere landen het eerste verzet uitlokken, zo kunnen wij er ook van verzekerd zijn dat degenen, die dat tot uitdrukking brengen, de werkelijke slachtoffers zullen worden.
Nu kunnen wij ons een revolutie niet meer voorstellen als een zo bloedig schrikbewind als in het verleden. Dat is begrijpelijk. Want de mens van vandaag staat er een beetje anders tegenover. En toch garandeer ik u, dat in vele steden de terreur op de straten zeer groot zal worden én bloedig, voordat de zaak een keer neemt. Het is eenmaal niet te vermijden. Het is een verzet tegen het gezag. En wij zouden die stoffelijke en bloedige fase van deze omwenteling graag terzijde zetten, maar wij kunnen dat niet. Want alleen op die manier, alleen met deze strijdlust en zelfs met deze onredelijke haat tegen het gevestigde is het mogelijk om het oude zodanig te schokken, dat het zich vernieuwt.
Na het keizerrijk heeft Frankrijk koningen gekend. En na Caligula zijn er andere Caesaren geweest. Na Luther zijn er andere hervormers gekomen, maar de invloed van zo’n moment duurt lang voort. 0, de wereld zal wel weer een wereld worden en een algemene statenbond kennen en wat dies meer zij. Maar nimmer zal deze meer zo vast en gevestigd zijn. Ze zal dan de langzame, de in de geest liggende evolutie mogelijk maken.
En wat is het doel van elke revolutie? In Frankrijk heeft men het mooi uitgedrukt: Liberté, fraternité: vrijheid, broederschap. (Ik sla er één over, omdat we die in andere revoluties niet zo gemakkelijk terugvinden.) De vrijheid, die de mens zoekt, is de vrijheid om zichzelf te zijn. En hij interpreteert dat meestal als de vrijheid om elke stoffelijke wet te negeren. Maar hij beseft al heel snel, dat wat hij in wezen zoekt de vrijheid is om zichzelf te zijn, om voor zichzelf te streven.
De broederschap, die de mens zoekt, is nu niet direct de vriendschappelijke emotie van broeders. Maar hij zoekt het behoren tot de gemeenschap, tot het grotere geheel. En deze leuze zult ge in de huidige revolutie steeds sterker horen en ge zult daarin andere termen terugvinden, als ook de leuze: verdraagzaamheid. Op het ogenblik nog vaak spottend gebruikt of misbruikt, omdat men deze dingen toch werkelijk begeert. En daarnaast is de speciale leuze van deze wereldrevolutie: oprechtheid.
Voor de geest is er niets belangrijker dan zelfkennis. Want de geest, die op aarde zichzelf leert kennen in menselijke gedaante, zet haar bestaan bewust en onmiddellijk voort. Maar hoe kunt ge uzelf kennen, wanneer ge leeft in een wereld waar oneerlijkheid een maatstaf is. Vrijheid, het niet gebonden zijn aan beelden of voorstellingen, de spontane en onmiddellijke aanvaarding van het direct bestaande, is het meest belangrijke dat de geest vindt na de overgang, zelfs gaande van sfeer tot sfeer om zich te integreren met elke nieuwe wereld die zij betreedt. Maar hoe kunt gij die vrijheid vinden, indien ge in uw voorstellingswereld wordt beknot; indien ge voelt te leven tussen tienduizend geheimen en een enkele leugen? Daar tegen zal de revolutie beginnen. Maar geestelijk zal zij vrijheid gaan betekenen.
En broederschap? Broederschap is een leuze geworden van de massa, waarachter het massa egoïsme onder de naam broederschap en gemeenschapszin zich verbergt. Maar dit is geen werkelijke gemeenschapszin. Dit is een kwestie van zekerheid en voordeel zoeken ten koste van anderen, niet een volkomen wederzijds begrip. Maar als je in een chaos staat en je hebt niemand anders om je aan vast te klampen, dan zult je in de naaste iets zoeken. Niet meer zekerheid voor jezelf, maar een nog verbonden zijn met anderen. En als je dat gaat zoeken, handel je van uit een geestelijk standpunt juist; en dat is belangrijk. Want wie deze communicatie zoekt met het leven en met de levenden, zal in de sferen openstaan voor elke kracht, die hem niet vijandig tegemoet treedt. Hij zal daarbij zichzelf blijven, die andere kracht erkennen en zich daarin willen verzinken. En dat betekent dat de gemeenschap in de geest sterker wordt. Dat zij, die overgaan, in die gemeenschap kunnen worden opgenomen, waardoor zij minder inspanning vergen van de geest en gelijktijdig meer kunnen bereiken en meer kracht voor de gemeenschap van alle levenden zullen betekenen. Dit is de zin van de revolutie van vandaag.
Een revolutie is nimmer een zinloze omwenteling of een verzet tegen onrecht alleen. Het is een complexe structuur, waarin duizend en één onbesefte kleinigheden zich samenballen tot een niet meer tegen te houden lawine. Een revolutie is zeker niet een doelbewust streven. Het is een emotioneel zich uitleven, vaak ten koste van alles en iedereen en zelfs ten koste van zichzelf. Maar het is ook een bevrijding.
En zo wij materieel gezien vele revoltes en revoluties kunnen betreuren, zo kunnen wij van uit een geestelijk standpunt zeggen, dat indien met de revolutie de juiste mentaliteit gepaard gaat, zelfs de chaos waartoe zij kan leiden bewustwording brengt en als zodanig een verbetering van de mogelijkheden van het hele menselijke ras.
Want Frankrijk mag groot geweest zijn in de tijd van de Lodewijken en zelfs in de tijd van Napoleon, maar Frankrijk wordt eerst welvarend toen zelfs het keizerrijk was vergaan.
Rome mag misschien over de gehele wereld machtig zijn geweest in de tijd van de caesaren, maar eerst toen Rome verviel, werden de voornaamste erfdelen van Rome (ik denk hier aan bepaalde filosofieën, aan Romeins recht) over de gehele wereld werkelijk verbreid.
En eerst toen de revolutie tegen de kerk van Rome een definitieve splitsing tot stand had gebracht en opnieuw een status-quo word geschapen, werd de wisselwerking tussen het katholicisme en de andere vormen van Christendom langzaam maar zeker een bron van een esoterisch Christendom, dat voor die tijd slechts zeer beperkt kon bestaan, maar dat zich nu steeds verder kon verbreiden.
Ik meen, mijne vrienden, hiermede duidelijk gemaakt te hebben, dat de revolutie zeer belangrijk kan zijn. Dat het niet een begrip is, waarnaar wij mogen verlangen, omdat het een chaos brengt en veel onbeheerst leven en onrechtvaardig leed, dat wij haar niet mogen verwerpen, als ze er is, omdat uit de chaos die de revolutie voortbrengt een vernieuwing spruit, die vaak pas veel later haar voleinding vindt in een nieuw bewustzijn en nieuwe mogelijkheden voor de mensheid als geheel.
In uw eigen leven zult u de revolutie ook ondergaan. Want indien de revolutionaire invloeden op de massa inwerken, zo zult u in uzelf die dingen veel eerder vinden. Uw verzet tegen de algemene moraal, de algemene wetten, de situatie waarin u moet leven, de rechtsverhoudingen en de staatkundige verhoudingen, de sociale verhoudingen waaraan u nog deelhebt. En dit verzet in u is het begin en de stuwende kracht van de algehele revolutie. Maar tevens kan zij reeds voordien voor u betekenen – als u niet slechts een ressentiment hebt tegen anderen, maar uw eigen weg zoekt – dat u de hervorming voor uzelf waar kunt maken. Dan kan reeds nu voor u zijn: het begin van een nieuwe vorming, een nieuwe bewustwording en een nieuwe vrijheid in de geest en eindelijk misschien ook in de stof.
Daarom wil ik dit onderwerp eindigen met de uitspraak, dat revolutie, hoezeer zij ook verwarring zaait, een begerenswaard goed is, omdat zij alle verstarring voorkomt, een verdere ontwikkeling en leven mogelijk maakt en voor de geest in vernietiging en structurele vernieuwing nieuwe incarnatie-mogelijkheden en bewustzijnsmogelijkheden in de stof zal scheppen.
Vastenavond.
Wanneer de kille Vasten nadert, waarin versterving de mens het lijden weer doet ondergaan, dat eens — zo zegt men — moest bestaan in ‘Jezus’ tijd, of zo men zeggen kan in het oude Rome de sterke wet weer heersen moest, zo zoekt die mens verbeten, woest haast, in Saturnaliën, achter maskers zichzelf te zijn.
Want jezelf te wezen, te leven in de dwaasheid, die je zelf bent, is de wens die in elke mens bestaat. Hij ondergaat het carnaval als vreugd, als ontspanning, maar ook als hartstocht, waarin hij zichzelf vergetende, niet meer wetende wie hij is en veilig voor de spiedende blik van anderen, zijn masker aflegt en een ogenblik, ook zonder waardigheid en naam, zichzelf durft te zijn.
Het is de angst voor de ontbering die komt. En het is de angst voor dat, wat hij is geweest tezamen gebundeld tot een feest van maskers, van verkleding, van spel en hartstocht, drank en spijs en dans.
Hoe vreemd, dat mensen dit feest vieren juist, voordat zij weer beginnen te denken aan het lijden, dat Jezus aan het kruis moest doorstaan. En hoe vreemd, dat die feesten door anderen werden beleefd, lang voordat Jezus op aarde was, ja, voordat een profeet — sprekend over verre toekomst het woord Messias in de mond had genomen.
Wonderlijk, dat de mens steeds weer wil losbreken uit het heden. Of het is bij de dreunende gong of bij de vreemde klok, die klinkt van de offertempel bij de Azteken. Of het is in het dringend feest aan de landingsplaats en rond de tempel in Egyptes tijd. Of het is in het zichzelf vergeten en in een roes opgaan, dat in het verborgene van Zuid-Amerika maar ook in India de mensen soms tot een massa herleid, die zichzelf is door zichzelf niet te zijn. Dat moet u begrijpen.
De mens is te klein om zichzelf te zijn in deze dagen. Maar de last van het masker, die hij zichzelf te dragen geeft, is zo zwaar dat hij al te graag een ogenblik een Vastenavondfeest beleeft, waarin hij — zonder masker zijnde — zichzelf durft zijn; en achter masker en in wijn de pijn verdrinkt van een dagelijks bestaan.
Klatergoud en waan zijn het masker, dat de mens nodig heeft, voordat hij zichzelf durft zijn in werkelijkheid.
Ik hoop, dat dit een voldoende filosofie is over het onderwerp en ik geloof, dat de geestelijke waarde van mijn beschouwing, het eenvoudigst als volgt te formuleren valt:
Gij zijt uzelf niet. Zoals gij uzelf ziet, draagt ge het masker van uw eigen waan en uw respectabiliteit. Het is goed een masker soms te dragen, opdat het tot zichzelf weer herleidt en in zich weet: zo zou ik zijn door alle tijd, dorst ik het slechts te wagen.
Want dat, wat ge nu niet durft zijn, is uw geest; dat is uw geestelijke werkelijkheid, dat is uw eeuwigheid, waarnaar ge streeft. Al het andere is de waan, waarin de stofmens leeft, die vreest zelfs voor de waarheid van eigen denken en eigen persoonlijk bestaan.
Beschouwt u dit a.u.b. niet als al te pessimistisch. Want laten we eerlijk zijn: u bedriegt uzelf, u bemaskert uzelf. Maar iedereen doet het en daarom voelt u zich altijd met uw respectabiliteit in zo’n goed gezelschap.