21 maart 1960
Als een mens de werkelijkheid meent te kennen, blijkt hij in vele gevallen grote delen daarvan voorbij te zien. Omgekeerd: als een mens droomt en hij herinnert zich dit later, schijnt hij vaak die droom aan te vullen uit zijn geheugen. We weten uit ervaring, dat hij bij die droom zeer vele aspecten naar voren brengt, die niet deel waren van het oorspronkelijk droombeleven. Het is wel vreemd, dat enerzijds de werkelijkheid wordt beknot, anderzijds de werkelijkheid wordt geïnjecteerd als een aanvulling in de droom. Er bestaat tussen deze beide waarden dan ook een direct verband. Dat directe verband zoeken wij in de eerste plaats in ‑ wat men zo algemeen en mooi noemt ‑ de menselijke psyche, in feite dus het innerlijk van de mens en zijn bewustzijn. Deze combinaties vragen ons allereerst de ontleding van de droomwaarde, daarnaast een ontleding van werkelijkheidswaarde. Willen wij deze beide factoren met elkaar kunnen vergelijken, desnoods tegenover elkaar stellen, dan moeten we wel degelijk weten wat we onder elk van beide verstaan. Ik geef toe dat de uiteenzetting, die ik over de beide elementen hier geef, onvolledig is. Zijn er punten die u pijnlijk onvolledig lijken, dan kunt u daarop terug komen in de discussie. Allereerst dan de opbouw van de droom.
Elke droom is opgebouwd uit reeksen elementen, die aan het z.g. dagelijkse leven ofwel de ervaringen van het waakbewustzijn ontleend blijken. Alle beelden kunnen worden herleid tot eens geziene beelden. Een historische droom kan historische figuren bevatten en historische kleding, dat is waar. Maar deze kleding zal alleen in zoverre perfect en duidelijk zijn, als de persoon die droomt deze heeft waargenomen. Perioden waar u niets van weet tonen in de droom geen authentieke kleding, maar worden vervangen door iets, wat volgens uw eigen opvattingen, aan de hand van geziene en erkende waarden, in die periode een dracht zou kúnnen zijn. Ik mag hiervan misschien een aardig voorbeeld geven.
Iemand beschreef eens een Romeinse droom. Hij had de heren zien gaan in toga, maar bleek niet te weten wat een Romeinse toga was. Dientengevolge zagen die heren er ongeveer uit als professoren tijdens een plechtigheid aan een universiteit en waren enkelen (dat werd er uitdrukkelijk bij gezegd) van een aktetas voorzien. De vraag: Hoe weet u dan, dat die droom in Rome speelde?” werd nog treffender beantwoord: “Ik was er toch zelf bij. Ik heb het toch meegemaakt, ik wist dat het Rome was.” Hier komt dus klaarblijkelijk de voorstelling die men heeft op de eerste plaats en eerst daarna het beeld. Er kan worden gezegd, dat elke droom zo zij opgebouwd is uit gekende beelden – ook beelden die lang vergeten zijn – steeds tracht een rationalisatie te volvoeren met deze beelden voor een mentaal standpunt, een gedachte of een prikkel van buitenaf, terwijl zij in de tweede plaats in vele gevallen tracht ín de droom bepaalde psychische spanningen of problemen te ontladen. Ook voor dromen die met het bovennatuurlijke in verband staan, geldt het voorgaande volledig.
Dan werkelijkheid. Onder werkelijkheid verstaan wij al datgene, wat wij persoonlijk kunnen beleven en ervaren plus datgene, wat door de gemeenschap gemiddeld als gelijke waarde wordt geaccepteerd. Dat betekent dat veel van hetgeen wij “werkelijk” noemen, niet wáár is, dus niet reëel. In de maatschappij bestaan zeer vele beelden, vele indrukken en voorstellingen, die niet ontleend zijn aan enige werkelijkheid, maar die eerder een gedachtebeeld zijn van de mensen. In enkele gevallen worden deze uitgedrukt door schilders, zodat we dan toch een beeldherinnering kunnen vinden, welke voor deze werkelijkheidsinterpretatie aansprakelijk is. In andere gevallen blijkt echter, dat het denken en daarmede het woord een grote invloed heeft op de wijze, waarop men een werkelijkheid interpreteert.
Ik geloof u tekort te doen, indien ik aanneem dat u niet weet hoeveel procent van de waargenomen werkelijkheid voor het bewustzijn teloor gaat. Dit is van 40 tot 50 ten 100: een betrekkelijk hoog percentage! Daar staat tegenover dat van hetgeen wordt waargenomen ongeveer 20 % niet reëel aanwezig was en tóch werd gezien of beleefd. De werkelijkheid is dus klaarblijkelijk ‑ evenzeer als de droom – afhankelijk van de instelling van degene, die haar waarneemt of beleeft.
En nu ik deze beide punten tegenover elkaar en naast elkaar heb gesteld door ze te definiëren, vinden wij de bindende factor in alles en dit is klaarblijkelijk het redelijk of waakbewustzijn van de mens. Over het onderbewustzijn hebben we heel weinig te vertellen. De mens kent de aanwezigheid daarvan misschien uit enkele impulsen, welke eruit voortvloeien. Maar het grote geheel ‑ daar kunnen wij wel zeker van zijn ‑ kent of ziet hij niet. Zijn redelijk bewustzijn echter is datgene, wat hem steeds weer de werkelijke handelingsimpuls of de rationalisatie daarvan geeft. Het is verder zeker de bron waaruit gevoelens en gedachten worden opgevoerd tot een punt van waarneembaarheid, in sommige gevallen van emotie.
Zo stel ik dan allereerst dit: Het menselijk denken is niet concreet. Al hetgeen beleefd wordt, wordt geïnterpreteerd en wel met de bedoeling het eigen “ik” een speciale plaats en/of een bijzondere nadruk te geven. Voor elke mens is het eigen “ik” het meest belangrijke. Zelfs indien men in nederigheid tracht zichzelf weg te cijferen, wordt dit wegcijferen van het “ik” het meest belangrijke in het Al, waardoor het “ik” indirect tóch weer in het brandpunt staat. Het gevolg is, dat de wereld door het bewustzijn zoveel mogelijk wordt aangepast aan wat men voor zichzelve zou verlangen. Men ziet over vele dingen heen, die men niet wil opmerken. Men merkt juist die aspecten op, welke in het eigen “ik” positief of negatief leven. Deze werkelijkheid is de bron van de droom. Op het ogenblik dat mijn interpretatie mij niet toelaat mijzelf in de wereld perfect, genoeglijk en harmonisch neer te zetten te midden van een, laten we zeggen, tenminste goedkeurend geheel, ontstaat in mij een conflict. Dit conflict vraagt van mij in de eerste plaats een rationalisatie. Dat wil zeggen, ik moet het aan mijzelf kunnen verklaren, omdat ik het anders niet kan verdragen. Deze verklaring is meestal een afschuiven van schuld: slechts in enkele gevallen het erkennen van een oorzaak. Nu is deze spanning in de mens aanwezig. Ofschoon hij uiterlijk misschien dit gebeurde vergeet, zal hij in zichzelf dit probleem blijven bewaren.
Op het ogenblik nu dat de mens gaat slapen of op andere wijze: zijn bewustzijnsdrempel verhoogt ‑ het kan dus ook het middagdutje, het suffen, het dromen zijn ‑ ontstaat een werking waarbij het onderbewustzijn het conflict op zijn manier gaat verklaren en oplossen. Conflictdromen kunnen, indien zij onzekerheid als basis hebben, heel vaak een soort ondergang als oplossing van de onzekerheid stellen. Bekende beelden: trappen die plotseling eindigen: een val in de diepte, een deur die niet open gaat e.d. Heel vaak wordt dit gekoppeld aan voor de mens kenbare rampen als vuur, water, vulkanische uitbarstingen. In de laatste tijd, hebben wij er zelfs atoombommen bijgekregen. De film, welke op het ogenblik in Nederland loopt, is zelfs aansprakelijk voor enkele zeer benauwde dromen, die in feite niets anders willen doen dan hetzelfde weergeven n.l. in de droom is de oplossing van een zich niet waardig voelen en geen uitweg zien de vernietiging, hetzij van de wereld, hetzij van het “ik”.
Ondergangsdromen van deze geaardheid zijn dan ook betrekkelijk vaak waar te nemen in perioden, dat de mensheid niet meer weet waarheen zij moet gaan. Hoe minder doelbewust zij streeft, hoe groter de frequentie waarmee deze impulsen, deze droombeelden, deze nachtmerries voorkomen. Zo kan worden gesteld, dat in perioden van materieel of zedelijk verval, waarin geen uitweg wordt gevonden, de angstdroom en de vernietigingsdroom een veel voorkomend verschijnsel is. Hier blijkt de werkelijkheid aansprakelijk te zijn voor de droom. De droom is niets anders dan een poging van de mens om te ontkomen aan het probleem en dit op te lossen door in gevoel, in emotie een beleving mee te maken, welke de beëindiging van het probleem inhoudt. In vele gevallen is dit tevens een psychische zuivering. Want, heeft men een dergelijke droom meermalen gehad en is men daardoor sterk bewogen geweest, dan is de mogelijkheid wel zeer groot, dat de mens het probleem zelve vergeet. Het heeft emotioneel een oplossing gevonden en is als zodanig niet meer van groot belang. Daardoor kunnen nieuwe problemen worden opgenomen, die gemakkelijk kunnen worden verwerkt.
Ons eerste punt voor deze avond stelt dus: de droom is in vele gevallen het direct gevolg van de werkelijkheid en een poging om een compensatie te scheppen in de mens, waardoor die werkelijkheid dragelijk, beleefbaar en beheersbaar wordt. Nu hebben we hier alleen één soort dromen gehad. Er zijn natuurlijk vele soorten dromen en eventuele verklaringen. De normale verklaring was vroeger, dat de droom ‑ ongeacht haar tijdsduur ‑ meestal kort was. Dat zij beperkt bleef tot 2 á 3 minuten, soms zelfs tot slechts enkele seconden. Dit is waar, zover het de z.g. wekdroom betreft.
Als wij een droombeleving hebben kort voor het opstaan (of moet ik zeggen: tijdens het ontwaken, dat is juister) dan moogt u er vast en zeker op rekenen, dat deze droom de volgende aspecten vertoont:
Ten eerste: zij is ontstaan door een prikkel van bulten.
Ten tweede: zij is een rationalisatie van deze prikkel.
Ten derde: zij tracht de overgang van slaap tot ontwaken te vertragen.
Ten vierde: in het totaal van haar beeld zal zij wel een scherpe indruk achterlaten maar zeer snel verdwijnen.
Ten vijfde: zij laat over het algemeen een emotioneel residu achter.
Deze vijf punten gelden voor de wekdroom. De wekdroom ontstaat op een ogenblik, dat u al aan het ontwaken bent. Het gevolg zal zijn dat de indrukken, die in dit ontwaken ontstonden, verklaard moeten worden. Als we hier een valdroom tegenkomen, is dat ongetwijfeld een gevolg van een bewegen van het bed waardoor tijdelijk een kleine evenwichtsverandering optrad, die niet onmiddellijk door een reden kon worden verklaard. Vinden we een droom van vliegen, dan is meestal het omgekeerde het geval. Het vreemde is n.l. dat wanneer het hoofd naar beneden gaat, wij de indruk van een val ervaren, maar wanneer de voeten naar beneden gaan, heel vaak die van vliegen.
Deze dromen zijn op zichzelf onbelangrijk. Men kan hier alleen waarde aan hechten, indien men zich realiseert dat elk probleem, dus de emotionele overblijfselen van deze droom, in hoofdzaak een weerkaatsing is van de innerlijke toestand. Zoals u op de wekdroom reageert, zult u reageren op al datgene, wat uit de werkelijkheid tot u komt en door u niet onmiddellijk door directe actie kan worden beheerst. Wanneer u dus uw krant leest, zult u ongeveer dezelfde reacties in uzelf ontmoeten als tijdens de wekdroom, zij het dat deze minder beeldend worden uitgedrukt. Die wekdroom vind ik dan ook verder niet van al te groot belang en ik wil overgaan tot een langere soort van droom, welke vreemd genoeg niet slechts parallel loopt met de werkelijkheid maar in sommige gevallen een tweede werkelijkheid opbouwt.
Wij zouden dit misschien het best de dieptepuntdroom kunnen noemen, daar zij ongeveer begint bij het bereiken van het dieptepunt van de slaap. Zoals u weet, bestaat er een slaapcurve. Niet iedere mens heeft een gelijke, maar er komt een ogenblik dat het bewustzijn voor indrukken van buiten het kleinst is, dat de lichaamsfuncties zo gering mogelijk zijn en dat dus het lichaam geheel in rust en ontspannen is. Er zijn van die uren, die bij een normale nachtrust daarvoor nogal eens in aanmerking komen. Gemiddeld (en die gemiddelde getallen wil ik u dan geven voor uw eigen land en omgeving). Voor Nederland ligt de tijd van gemiddelde diepste slaap, voor diegenen die hun nachtrust niet beginnen na 11 uur ‘s avonds en niet gewend zijn om later op te blijven, ongeveer om 3.50 en eindigt ongeveer om 4.20. Tussen deze perioden ligt dan een dieptepunt, dat op zichzelf een periode kunt van 10 tot 15 minuten van absolute rust. Daarna treedt lichaamsbeweging op en wordt het dieptepunt dus weer verlaten. In dit dieptepunt nu ontstaat een tijdsdroom, die zelfs een half uur tot een uur kan duren. Let wel, het is geen droom van de hele nacht, maar het is een droom die 60 á 70 minuten maximaal omvat, waarin de tijdsfactor zoals in elke droom zoek is, zodat in deze periode een heel mensenleven zich desnoods kan afspelen en die verder wordt beïnvloed – en hier krijgen wij het typische ‑ door een gewenste werkelijkheid.
Ik zei u reeds voordat wij begonnen, dat de fantasie in onze lezing een rol moet spelen. De fantasie van een kind is een correctie van de werkelijkheid, waarbij het kind zich plaatst in een toestand, waarin het de begeerde onafhankelijkheid van en macht t.o.v. de wereld heeft gewonnen. Daar is dit motief zuiver en klaar te erkennen. Het kind, dat een koets rijdt en zich deze fantaseert in een paar stoelen, wil in feite zich onafhankelijk weten van het geborgen milieu, waarin het verkeert. Het wil de wereld in en verwerkelijkt zich dit in gedachten. Het kind, dat weinig speelkameraadjes heeft, fantaseert zijn speelkameraadjes en maakt zich tot het middelpunt van een bewonderende schare. Het meisje doet dat ook heel vaak door levende persoonlijkheden door middel van haar fantasie aan haar verschillende poppen te geven en daarmee te spelen.
Kijk eens, dit aspect van de fantasie komt ook in de volwassene voor. Men meent meestal dat de fantasie van de volwassene een bewuste vlucht uit de werkelijkheid is. Maar dat is lang niet altijd waar. In heel veel gevallen tracht de volwassene in zijn fantasie een wereld of een toestand te creëren, waarin hij bevrijd is van alle remmingen, alle beperkingen, die hem normalerwijze binden. Hij wil zich zelve zijn en uiten.
In de droom waarover ik u sprak, deze dieptepuntdroom, treedt dit aspect het sterkst op de voorgrond. Er is n.l. een slaapperiode aan voorafgegaan. Die slaapperiode kan lopen van – in de kortste gevallen ‑ 45 á 50 minuten tot 6 uren. In deze periode heeft het lichaam zich ontspannen. Er zijn bepaalde droombelevingen geweest met halfbewustzijn tijdens het inslapen: daarna is er een periode geweest van reminiscentie, waarbij dus het lichaam zich bepaalde impulsen herinnerde (voor de slaapwandelaar betekent dit, dat zijn slaapwandelen meestal begint 1½ uur na het inslapen). Daarna zijn alleen nog de problemen overgebleven. De mens is volledig lichamelijk ontspannen. En deze problemen worden nu niet meer uit de weg geruimd door ze in contact te brengen met een werkelijkheid, maar er wordt een tweede werkelijkheid geschapen. Deze tweede werkelijkheid krijgt ‑ vooral wanneer het verschijnsel zich vaak herhaalt ‑ het karakter van een afzonderlijke wereld. Het gaat zelfs zover dat er mensen zijn, die in afleveringen dromen. Ik weet niet, of u het wel eens hebt meegemaakt, maar wanneer die slapen, lijkt het net een keukenmeidenroman, want elke nacht komt er weer een nieuw hoofdstuk uit met nieuwe avonturen.
En al die avonturen hebben dan één ding gemeen: zij laten in de eerste plaats de mens zien in zijn gunstigste aspect: in de tweede plaats: zij brengen de tegenstellingen met het dagelijks leven, waar door hij zichzelf wat prettiger kan voelen. Deze schijnwerkelijkheid nu geeft de persoon weliswaar een uitingsmogelijkheid, zoals de aarde ‑ de realiteit waarin hij leeft – hem nooit kan bieden. Maar anderzijds legt zij hem ook verplichtingen op, die in de werkelijkheid niet bestaan. In de droomwereld is het niet mogelijk verantwoordelijkheid af te schuiven. De dieptedroom, die helaas slechts zelden kan worden vastgelegd en gefixeerd, is voor de mens de perfecte zelfonthulling. Hij openbaart zich daar aan zichzelf door een parallelle wereld te scheppen volgens zijn eigen beeld en gelijkenis. Daar is hij schepper.
U zult vragen: “Wat heeft de ze droom dan verder voor betekenis?” De betekenis, vrienden, ligt in de eerste plaats weer in het feit, dat aan de hand van de dan opgedane impulsen, de werkingen die zich in de hersenen hebben afgespeeld, een ontspanning kan ontstaan. In de tweede plaats: dat nieuwe gedachtesporen worden gebaand, die in vele gevallen ook praktische oplossingen suggereren. Uit het onderbewustzijn kan dan in de eerste ochtenduren heel vaak een nieuwe visie op oude problemen ontstaan. Zij kan hieraan te danken zijn. Zij heeft wel degelijk invloed op de werkelijkheid, omdat zij de mens met zichzelf en zijn wensleven confronteert en in vele gevallen de drang of de moed verschaft daar verder op in te gaan.
Een volgende vorm van droom is misschien de meest eigenaardige, die er bestaat. U zou haar misschien als trance of uittreding willen omschrijven, maar dat is niet juist. Ik wil hier n.l. niet spreken over de geestelijke beleving, die men doormaakt maar over de stoffelijke. En de stoffelijke betekent, dat impulsen van niet‑stoffelijke geaardheid terecht komen in het menselijk brein. Dit maakt zichzelf daarvan een voorstelling. U weet hoe sterk suggestie kan zijn. Als je iemand blinddoekt en je geeft hem een paar pijpjes koude macaroni te eten met de mededeling dat het regenwormen zijn, dan zou ik niet graag voor de zuiverheid van meubilair en vloerbekleding instaan. Als je iemand vertelt, dat je hem met een heet ijzer gaat branden en je raakt hem aan met ijs, dan kan ‑ het is bekend – onder deze suggestieve werking een brandblaar ontstaan. Dat zijn bekende feiten.
Stel nu, dat mijn geest een lichaam bezit en daarin een deel van haar eigen belevingen moet weergeven: In de eerste plaats zullen deze belevingen worden geprojecteerd in stoffelijke beelden, dus volgens datgene wat in het denken, in het geheugen bewust en onbewust, aanwezig is. Nooit wordt een feitelijk beeld ontworpen van een andere wereld of een andere sfeer. Hoe graag u het ook zou willen, deze kunt u stoffelijk niet verkrijgen en ook stoffelijk niet uitdrukken. Het is alles symboliek, gebaseerd op zuiver stoffelijke waarden, hoe vreemd deze ook gecombineerd zijn. Hierbij echter ontstaat verder een emotie. De geest kan deze tijdens haar uittreding niet in het eigen lichaam ervaren en kan een reeks van grote spanningen en emoties ondergaan. Deze kunnen worden overgebracht op het lichaam. Hier ligt overigens de verklaring van het feit, dat men na een uittreding zowel opgewekt en ontspannen als vermoeid kan zijn. Hier is doodeenvoudig de wijze van reactie, welke geestelijk ontstond, doorgedrukt op de stof en heeft via een suggestieve factor het lichaam in zijn toestand veranderd. Het is nu moe of opgewekt of ontspannen, zoals de geest zich op dat ogenblik gevoelde.
Deze dromen ‑ want het zijn toch eigenlijk dromen ‑ vertonen een zeer eigenaardig beeld. Er gaat altijd een periode van tenminste verscheidene minuten absolute bewusteloosheid aan vooraf. Onder bewusteloosheid wordt door mij verstaan: uitschakeling van alle bewuste stoffelijke processen, uitschakeling van alle bewuste stoffelijke waarneming en uitschakeling van elk denken op redelijke basis. Het onderbewuste blijft dus doorwerken. Dan komt het beeld zelf en is zeer fel. Het heeft de neiging ‑ zoals in andere dromen dus diezelfde neiging bestaat ‑ een dramatisering te zijn met de persoon die droomt in de hoofdrol en toont daarnaast feitelijke toestanden uit de geest in symbolische en stoffelijke beelden.
Het is duidelijk dat ook deze vorm op zijn minst genomen ’n mens voorzichtig moet maken, want wij zijn zo snel geneigd iets te gaan zeggen op basis van een visioen of een droom. Geloof mij, dit is zeer gevaarlijk. De suggestie en de fantasie zijn in de droom zo sterk verweven, dat zij u wel eens dichter bij de werkelijkheid zouden kunnen brengen, dan voor u dragelijk is. De zelfonthulling, die op deze wijze kan ontstaan – juist geïnterpreteerd ‑ zou het u moeilijk kunnen maken uw stoffelijk bestaan normaal voort te zetten.
Naast al deze zuivere droombelevingen komen wij tot een vorm, waarvan wij niet precies weten, of wij haar wel droom mogen noemen. Er bestaat n.l. een beleving, die de werkelijkheid van andere plaatsen op de wereld in de droom kan verplaatsen en daarin volledig doen erkennen en beleven. De voorwaarde hiervoor is, het aanwezig zijn van een projector, een persoon die het beeld zelf aanschouwt en in zijn volledigheid van ervaring projecteert naar anderen.
Over het algemeen is het beeld in deze dromen betrekkelijk beperkt. Ik denk hier o.m. aan de z.g. dodendromen, waarbij een overgegane zich plotseling manifesteert. Hier kan het voorkomen dat men inderdaad iets ziet, wat de persoon in kwestie heeft aanschouwd. In de annalen van de Society for Psychical Research vindt u hiervan vele voorbeelden, o.m. van mensen, die nooit op het grote slagveld bij Verdun geweest waren of die nooit de Somme hadden gezien, maar die daarvan delen zagen en dan plotseling een vader, broer, vriend, echtgenoot zagen, die opstond, klaarblijkelijk neergeschoten was en vaarwel zei, waarna het beeld verbleekte. In negen van de tien gevallen hebben wij hier te maken met een directe projectie van een stoffelijke waarneming.
Het blijkt, dat de gegeven beschrijvingen op het ogenblik van het overlijden (dus niet op het juiste ogenblik van de droom maar op het ogenblik van overlijden) absoluut juist en kloppend waren. Andere gevallen zijn te noemen. Iemand droomt dat hij een vliegtuigongeluk meemaakt. Het blijkt later dat rond dezelfde tijd het ongeluk inderdaad zich heeft voorgedaan, waarbij de beschrijving van de personen aan boord en het type vliegtuig juist is. Er zijn beschrijvingen van mensen, die op deze wijze rampen hebben meegemaakt. En steeds valt ons weer op: enkele details daarin zijn scherp gegrift en juist. Het totale beeld is betrekkelijk wazig: één of twee personen komen ons scherp voor ogen. Nog een opvallend punt daarbij bleek n.l. bij die soldaten waar ik zo-even over sprak. Bij deze soldaten werd vaak niet de feitelijke verwonding gezien, maar wel een verwonding, die de soldaat kon denken te hebben. Voorbeeld, er was iemand die stierf ‑ een been afgeschoten: daarnaast had hij een hoofdwonde. In het beeld was wel de hoofdwonde maar niet de amputatie te zien. Dat is eenvoudig te verklaren. De persoon was op dat ogenblik wel bewust van een verwonding maar niet van een afgeslagen been noch van een doodbloeden. Op het ogenblik van de gedachte-uitzending toonde hij zich dus als aan het hoofd gewond. De hoofdwond, waarvan de plaats ongeveer juist was, bleek verder een interpretatie te zijn, waarvan de chirurgisch‑klinische details niet klopten. Dit ter verduidelijking.
Wij mogen dan ook stellen, dat in deze bepaalde soort droom een andere waarnemer zijn waarneming kan projecteren naar een persoon, die daarvan zelf geen details kent. Op deze wijze is het mogelijk beelden te verkrijgen, die met treffende nauwkeurigheid het einde van een mens of van meer mensen, dan wel de grote doodsnood van sommige mensen weergeven. Het blijkt dat ‑ uitgezonderd een handjevol ingewijden – slechts mensen onder de spanning van overgang of absolute vrees voor overgave aan de dood tot een dergelijk gericht uitzenden van gedachten in staat zijn.
Indien wij dit nu echter stellen voor levenden, zal het u duidelijk zijn dat het ook voor de z.g. doden, de overgeganen, mogelijk moet zijn een dergelijk soort impuls op een mens af te vuren. Alleen mankeert er iets aan. Voor de geest is een voorstelling in stoffelijke vorm over het algemeen moeilijk. Indien zij al wordt gegeven, zal zij onjuist zijn. Vaak blijft zij in de meest intrinsieke delen van het beeld vaag. Zij gaat echter met een stemming gepaard, welke de mens ertoe brengt dergelijke beelden aan te vullen. Op deze wijze zijn ook beelden van een toekomstig gebeuren of van een gebeuren ver in het verleden soms als droom te beleven.
Een laatste deeltje van onze droom heeft wel een heel eigenaardig verband met de werkelijkheid. Op het ogenblik dat men van een bepaalde gebeurtenis droomt, is deze niet feitelijk wáár. Zij wordt echter binnen korte tijd over het algemeen verwerkelijkt. Deze droom kan over enkele seconden tot enkele minuten uitgespreid zijn, maar heeft zelden een langere duur. Zij bestaat over het algemeen uit een combinatie van geconcentreerd zijn of nadenken en een handeling. “Toen ik het raam opendeed, zag ik een begrafenisstoet de weg afkomen.” Uit een verslag van een Schotse dame, die de dood van enkele mensen regelmatig vooruit had gezien. De handeling plus het denken. Maar bij elk aangehaald voorbeeld kan verder worden geconstateerd, dat de persoon in kwestie rustig was, juist had gerust, dan wel had zitten lezen en zich een ogenblik wilde vertreden om een te zware concentratie te verbreken.
In sommige gevallen hebben wij dit ook met slaap, waarbij men naar een venster gaat of een deur opent om zich even te ontspannen. Verder blijkt dat in alle gevallen dat deze dromen voorkomen het idee van openen gecombineerd is met de ervaring, ook wanneer het openen niet feitelijk wordt volbracht, maar slechts een impuls blijft, welke door het beeld wordt vervangen. Hier zou kunnen worden gesteld, dat de menselijke geest dus op de werkelijkheid vooruit kan lopen. Maar hier is weer iets tegen in te brengen, n.l. nimmer is de voorstelling volledig juist, ook wanneer dit later wordt beweerd. Indien wij n.l. zien dat een dergelijk beeld tevoren (dus vóór de feitelijke gebeurtenis) is vastgelegd, blijkt dat er slechts een zeer summiere en symbolische aanduiding van het werkelijk gebeuren is geweest. In de slaap vult de mens dit aan. De werkelijkheid heeft dus wel haar schaduwen vooruit geworpen maar niet zo concreet en zo feitelijk als men aan de hand van degenen, die over deze dromen spreken, zou aannemen.
Naar ik meen is hier de conclusie gewettigd, dat het aanvoelen van de komende gebeurtenissen, dan wel het in zichzelf weten dat gebeurtenissen zullen komen (dus persoonlijke voorwetenschap) kan leiden tot het ontstaan van beelden, welke echter de idee van verandering als inleiding vragen. Dergelijke beelden komen in overvloed voor. Wilt u er meer over weten. dan zou ik u raden u te wenden tot degenen, die hierover onderzoekingen hebben gedaan en naar ik meen dus ook een zekere Dr. Tenhaeff hier te lande, die hierover een betrekkelijk gedegen studie deed verschijnen.
Hiermede heb ik getracht aan te tonen, dat de werkelijkheid en de droom altijd met elkaar in verband staan. Dit is echter niet voldoende. Ik moet hier n.l. nog iets aan vastknopen, dat ‑ zullen we zeggen – de betekenis van het geheel ietwat wijzigt. Mijn betoog tot nu toe was n.l. zuiver volledig wetenschappelijk verantwoord en aanvaardbaar. Hetgeen nu volgt is dit niet meer waar het berust op waarnemingen, die op aarde in deze vorm nog niet kunnen worden gedaan.
Mijn conclusie is deze: De mens vult de werkelijkheid aan met de droom. Omgekeerd kan de droom zowel in het verleden als in de toekomst puntjes van die z.g. werkelijkheid vaststellen. Er bestaat een factor in de mens en tevens in het heelal rond hem, welke zowel het verleden als de toekomst volledig in zich bergt. Onder bepaalde omstandigheden en condities zal de mens hieruit zelf vele, voor hem belangrijke delen kunnen ontlenen. Het is duidelijk dat geen enkele droom, ongeacht van welke der besproken of niet besproken soorten, zich afspeelt met de persoon zélf in het middelpunt. Hij kan daarbij één van de dramatis personen zijn of ook de toeschouwer. Altijd weer beperkt de droom zich echter tot het zuiver persoonlijke.
Een voorbeeld daarvan wil ik u ook graag geven: Een dame droomt dat zij in de buurt van Arnhem Duitse en Amerikaanse soldaten met haar onbekende wapens (de beschrijving “kachelpijp” doet denken aan de bazooka) ziet vechten. Het is een bepaalde straat: de Duitsers achtervolgen de Amerikanen: enkelen van hen vallen: er staat een tank in brand en er valt een brandend vliegtuig neer, dit valt op een deel van een villa. De droom lag ongeveer ‑ ik kan het u niet precies zeggen, stoffelijk is het echter na te gaan, het is n.l. een geregistreerd geval ‑ rond einde ’42. Hierbij werd niet, uitdrukkelijk niet, aangetoond, dat er sprake was van een mogelijke bevrijding van Nederland. Er was geen sprake van een juist begrip voor de verhouding, welke op dat ogenblik tussen de Duitsers en Amerikanen bestond. Er was geen inzicht in hetgeen er verder gebeurde. De hele scène beperkte zich tot een persoonlijk, zij het als toeschouwer, beleefd tafereel. In dit tafereel echter traden een paar waarden op, welke op dat ogenblik nog niet aan de persoon bekend konden zijn. Hier wijs ik op een zeer plastische beschrijving van de camouflage en de kostumering, welke de parachutisten hadden: de beschrijving van een voertuig of tank van een type, hetwelk op dat ogenblik in Nederland nog niet bekend was en zover ik weet ook niet gefotografeerd, en tenslotte op de beschrijving van de bazooka. Bovendien wist de persoon niet, dat zij al tevoren in deze straat was geweest. De waarschijnlijkheid, dat zij daar als kind wel eens was geweest, is echter groot.
Wanneer ik dit hier zo uit een tafel, doe ik dit om duidelijk te maken, hoe vele elementen in die droom samenvallen. Aangenomen dat het zuiver persoonlijk element( n.l. het persoonlijk denken en de behoefte om toch een verklaring van het tafereel te geven) aan de mens dit contact met toekomst en verleden als werkelijkheid geheel of ten dele onmogelijk maakt, zal ons hierdoor duidelijk worden, waarom het element van toekomstige gebeurtenissen in visioenen en dromen steeds fragmentarisch blijft. Het zal ons verder kunnen verklaren, waarom vele visioenen omtrent toekomstige ontwikkelingen zo vaag zijn of slechts in symbolen blijven verhuld. De Openbaring van Johannes van Patmos is daarvan een van de meest treffende.
Maar ook andere voorzeggende beelden hebben deze zelfde vaagheid. In vele gevallen is er sprake van een omschrijving en wel op een zodanige wijze, dat eerst na het gebeuren kan worden gezegd: “Ja, dit werd er bedoeld.” Het orakel, dat in de droom is te vinden, moet dan ook zeer onbetrouwbaar worden geacht. Door droom en droombeleving omtrent verleden of toekomst te beschouwen als een beeld dat het “ik” betreft, worden wij zeer waarschijnlijk in strijd met de realiteit van het leven gebracht. Wij kunnen in die dromen een waarschuwend of een aanmoedigend element ontdekken. Wij kunnen deze waarschuwing of aanmoediging in het dagelijkse leven toepassen. Dit is niet in strijd met de werkelijkheid. Integendeel, zelfs wanneer er van een zuivere openbaring van het eigen “ik” in de droom sprake is geweest, is het nog voldoende om aan de hand van dit innerlijk “ik” te werken en te handelen teneinde betere resultaten te krijgen. Het is dus heel goed mogelijk die droom actief te maken voor de werkelijkheid, wat wij in geen geval mogen doen is te trachten een droom of een uittreding in de sferen op persoonlijke basis en al wat, erbij behoort, te zien als behorend tot onze realiteit.
Het erkennen van invloeden is het meest belangrijke. De geest zal ongetwijfeld veel meer meemaken, dan ooit in een droombeeld binnen het bewustzijn kan worden vastgelegd. De meest fantastische beelden uit de droom kunnen vaak een door de geest geschapen oorzaak hebben en als zodanig indirect een weerkaatsing zijn van een bestaande werkelijkheid. In de vormen, waarin ze echter begrepen en geïnterpreteerd worden, zijn zij dit uitdrukkelijk niet. Men zij hiermede zeer voorzichtig. Persoonlijk contact in de droom tussen geest en mens is inderdaad mogelijk. Ik weet dit uit ervaring. Maar onthoudt u wél, dat ook hier door het vreemde werken van de hersenen de absolute betrouwbaarheid hiervan vermindert. Men zij altijd voorzichtig aan te nemen, dat deze boodschappen volledig reëel zijn en toetsen ze eerst aan het redelijke, voordat men er ooit gebruik van maakt. Persoonlijke leringen mogen worden gebruikt voor zover het “ik” ze als goed ervaart. Het is dan n.l. niet belangrijk van waar ze stammen. Ze kunnen gebruikt worden om het “ik” verder te doen rijpen.
Geestelijke krachten zullen in zeer vele gevallen mede invloed hebben op de droom van de mens. Ik denk hier aan de verklaringen in de middeleeuwen als men sprak over succubus en incubus als krachten van geesten, die een feitelijk seksueel verkeer hadden met de mens en werden gebruikt om vele lustdromen te verklaren. Het is inderdaad mogelijk, dat dergelijke geestelijke invloeden, zij het niet zo demonisch als werd voorgesteld, hun invloed in het droomleven doen gelden. Maar zij kunnen dit nooit doen buiten hetgeen in, de mens leeft. En zij kunnen met de droom nooit voorstellingen scheppen, die ingaan tegen wat door de mens wordt begeerd. Elke geestelijke invloed, welke tijdens de droom ontstaat, is slechts bruikbaar als een aanduiding van eigen wezen en persoonlijkheid, en van het in het “ik” aanwezige conflict. De werkelijkheid waarin men leeft ‑ hoe onvolledig men haar ook ervaart ‑ zal te allen tijde worden gediend door toepassing van hetgeen men in de droom leert. De zelfonthulling van het droomleven maakt een meer kordate en van grotere werkelijkheidszin getuigende benadering mogelijk van de wereld en de omstandigheden daarin. De mens, die de droom gebruikt om te ontvluchten aan de werkelijkheid, zal zichzelf daardoor voortdurend zorgen baren en zich in strijd en strijdigheden wikkelen. De mens echter, die de droom gebruikt als een middel om zichzelf en zijn eigen verlangens en reacties te leren kennen en zo in de werkelijkheid overlegd en redelijk te handelen, zal daaruit groot voordeel kunnen putten. Het is verkeerd als men droom en werkelijkheid slechts wil zien als tegenstellingen. Ze zijn heel vaak aanvullingen van elkaar, zodat de werkelijkheid de droom bouwt, maar de droom de werkelijkheid in een juister aspect van een persoonlijk standpunt uit beleeft. Het zal velen moeilijk zijn om hiervan gebruik te maken.
En vrienden, nog een ogenblik uw geduld en ik ben klaar. Ik hoor n.l. heel vaak zeggen: “Ik droom niet.” En menigeen vindt dat “niet dromen” ongunstig. Ik zou erop willen wijzen, dat het in heel veel gevallen zeer gunstig kan zijn. Niet omdat u niet droomt ‑ dromen doet iedereen ‑ maar omdat uw droom zo volledig in uw wezen wordt op genomen, dat ze geen afzonderlijke emotie en geen afzonderlijke herinnering achterlaat, welke in tegenstelling kan zijn met de praktische werkelijkheid. Degene die geestelijk grote mogelijkheden heeft, kan deze dikwijls ontplooien door in het droomleven de vereenzelviging met hetzij fictieve, hetzij reële figuren te bevorderen. Maar dan moet er sprake zijn van een bewust streven naar een bepaalde bereiking. In alle andere gevallen is het het beste de werkelijkheid voorop te stellen en elke droom slechts te zien als een aanwijzing omtrent het geen in die werkelijkheid als mogelijkheid is geborgen.