12 december 1954
Duisternis en licht, twee geharnaste gezellen, die kwellen, kwellen steeds elkaar. Zij slaan en jagen door de dagen en de nachten, licht en duisternis. Hun gemis aan besef doet samen hen strijden en in die strijd voortdurend lijden terwijl de kracht, waaruit zij eens geboren werden, voor beiden toch dezelfde is, het licht en het duister, zij zijn nog gescheiden. Zij vormen een veldslag voortdurend voort. Maar aan het eind van het lijden zullen zij elkaar niet bemerken.
Dan wordt hun zijn tot een enkel akkoord. Tezaam in het leven voortgedreven vinden zij de werkelijkheid, waarin geen licht is en geen duister, maar slechts een kracht, die het leven leidt. Uit licht en duister voortgekomen, gedroomd in dromen duizend maal, spreekt het licht u stille woorden in Goddelijk geheime taal. Dat is het einde van het lijden, dat is het einde van de strijd: als licht en duisternis samen komen en spreken taal der eeuwigheid.
Dit was het eerste genre, de wijziging en variant, die wij ons voorstellen te brengen, houdt in een ontleding van de verschillende onderwerpen, waarbij wij elk voor zich eerst worden bezien. Dan worden samengenomen in een laatste en algemeen korte stanze.
LICHT.
Flitsende kracht, die staat tegen het duister der nacht,
Die met lichtende zwaarden het Al doorploegt,
Licht, dat naar bewustwording zoekt,
Licht is het leven, vreugde in het zijn,
Vrijdom van lijden en pijn.
Licht is de kracht, die ons allen geleidt
Licht is het spoor van de Eeuwigheid,
Licht is het bewustzijn, dat in ons leeft,
Het Licht is de God, die Zijn krachten ons geeft.
DUISTER.
Sombere verlorenheid, waarin een ziel om hulpe schreit.
Leegte zonder woord of tijd. Leegte,
dieper dan de nacht. Hoe kunt Gij ons in het leven schenken,
Iets van bewustzijn en van kracht?
Hoe kunt Gij geven ons het leven, dat leidt tot Goddelijk bestaan?
Gij lacht.
Gij kunt ons zelfs niet geven, het al verslindend rijk der waan.
Duister, ik wil u voort ontstreven.
Ik ken u niet en in de tijd ontstreefd aan het duister,
Hoop ik eens te vinden,
Het werkelijk Licht der Eeuwigheid.
LICHT EN DUISTER.
Licht, Gij zijt uit het duister geboren,
Gij schiet als een schicht uit de duisternis voort.
Uit het Ledig Niet heb ik gehoord een Stem, die sprak
Het eerste Scheppingswoord.
Duister, Gij zijt de Moeder van het Lichte,
Licht, Gij kind van de duisternis
Ik weet, dat in u beiden de kracht, die u drijft en voert dezelfde is.
Duister of Licht, hoe ook zij mijn leven, mijn streven en wezen,
Ik spreek geen klacht.
Licht en duister, gij beiden zult wezen,
De oplossing van het raadsel der vliedende nacht.
Vind ik mijn God, Hij is licht niet noch duister,
Zijn luister is van een andere aard.
Diep in mijn wezen heb ik deel van die luister.
Oh Licht, oh duister, nog stille bewaard.
Zo, Licht en duister, speel met mijn leven,
Speel met mijn wezen en jaag mij maar voort.
Ik zal vinden in Licht en duist.:
In vreugd en in vrezen: Mijn God.
Daaruit kwamen wij allen toch voort.