6 april 1962
Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik u erop, dat wij, sprekers van deze groep, niet alwetend of onfeilbaar zijn. Mijn inleiding van heden moet – uit de aard der zaak – zeer beperkt en beknopt zijn. Ik wijs er dan ook nadrukkelijk op, dat het zelfs niet mogelijk is op enigszins voldoende wijze een vergelijking van alle grote waarheden op aarde, tijdens een bijeenkomst als deze, tot stand te brengen. Wat wel mogelijk is – ik zal ook trachten dit te doen – is te wijzen op de gemeenschappelijke waarden, die hierin liggen. Vanuit een beschouwen van de gemeenschappelijke waarden kunnen wij dan komen tot een soort overkoepeling, vanwaar uit u – gedragen door uw eigen denken en geloof – op eenvoudiger en juister wijze de denkers en verkondigers van andere soorten van denken en geloof zult kunnen begrijpen en waarderen.
Een vergelijking der grote waarheden.
Deze moet voor de westerse wereld wel uitgaan van het christendom. Hierbij stuit ik reeds onmiddellijk op een moeilijkheid. Wanneer ik n.l. de christelijke leer als zodanig beschouw, ontdek ik, dat zij weliswaar is voortgekomen uit de Judaïsch geloofswaarden, maar er in wezen geheel vrij van staat. Zij mag zeker niet gezien worden als een voortzetting zonder meer van het geloof van de Joden. Wij kunnen niet stellen: Ergens in het verleden ontwaakte het bewuste Jodendom en dit groeide op zijn beurt uit tot het christendom. Ik weet, dat velen deze stellingen huldigen, doch ik meen, dat dit een grote en belangrijke fout is. Ik heb dan ook besloten deze beide richtingen afzonderlijk te beschouwen. Allereerst zal ik trachten de waarheid van het christendom zo kort en juist mogelijk te formuleren.
“Er is een almachtige God. Deze God is onze Vader. Wij kunnen met Hem verbonden zijn. Indien wij deze verbinding bereiken, erkennen wij in onszelf het Koninkrijk Gods. Wij zijn eeuwig en leven in, uit en door God. Het meest juiste, wat wij dan ook kunnen doen t.o.v. onszelf en de Schepper, die ons heeft voortgebracht, is: Onze naasten liefhebben en zelf zoveel mogelijk onze schulden te boeten.”
Ik ben mij ervan bewust, dat dit een korte en onvolledige karakteristiek is. Als kenschetsing van het meest essentiële in het christendom wel voldoende. Onmiddellijk hiernaast vinden wij het joodse geloof en het joodse denken. Dit schetst men het beste door te stellen: “Er is een rechtvaardige, maar soms toornige God. Deze heeft Zijn volk uitverkoren en zal Zijn volk leiden tot het einde der dagen. Hij is de wet, Hem alleen is de wraak, want Hij is de Wreker, Die Zijn volk rechtvaardigt en het door alle verdrukking voert tot het einddoel. De mens, die de wetten van het volk gehoorzaamt en de wetten Gods in zich draagt, zal binnen dit volk worden uitverkoren en aan het einde der tijden als rechtvaardige ingaan tot God.”
Tegen de laatste zin zouden sommige groeperingen in het Jodendom misschien bezwaar willen maken. Maar ik meen toch, dat als geheel het Jodendom juist werd gekarakteriseerd, zodat de kenschetsing summier, maar voldoende, voor ons doel is.
Nu ik de beleefdheid in acht heb genomen, zal ik trachten allereerst de oudst bestaande wereldleer te definiëren:
De Hindoeleer. “Uit het ene ontsproten de Goden en de Goden hadden elk hun eigen taal en mogelijkheid, uit zich hun kinderen voortbrengende. Allen gezamenlijk vullen deze Goden het leven van de mens en bepalen zij zijn wereld. De mens leeft uit, door en in een voortdurend contact met de Goden. Hij is van hen afhankelijk. Sommigen onder hen hebben de mensen lief, anderen straffen en kwellen de mensen. De mens, die wijsheid in zich vindt en buiten de vele Goden om de eenheid met het Ene bereikt, onttrekt zich daarmee aan alle macht der Goden en wordt opgenomen in een eeuwig welbehagen”. Uit het hindoeïsme komt het boeddhisme voort, dat op ongeveer dezelfde verwant is daaraan, als het christendom aan het joodse geloof. “Wanneer wij, uitgaande van een leven, waarin wij leren niet te begeren of te vrezen, komen tot een werkelijk mededogen met al het levende, zonder dat dit medelijden wordt, zullen wij – in beschouwing van het Eeuwige en ons baseren- de op de goede eigenschappen in de mens – voorwaarts kunnen streven en een toestand bereiken, waarin wij geen deel meer hebben aan de misleidingen en verwarringen van de wereld”.
Misschien zou een juistere omschrijving hier gewenst zijn, maar ik vrees, dat wij daarmee de werkelijke leerstellingen van de Gautama Siddharta zouden overschrijden. Enige verwantschap in denken vinden wij ongetwijfeld verder noordelijk in het taoïsme. Hierin vinden wij 2 richtingen, die beiden eerder filosofisch dan religieus genoemd mogen worden. De eerste richting is meer gebaseerd op sociaal-filosofisch denken, terwijl de tweede richting zich wel degelijk bezighoudt met grootsere en meer eeuwige aspecten van het menselijk bestaan.
Hun basis is echter ongeveer gelijk. In beide leringen wordt gesteld: “Er bestaat een vaste ordening in de wereld; binnen deze orde, die vastgesteld is, hebben wij een eigen plaats. Door de plaats, die voor ons binnen het leven bestemd is, op de juiste wijze in te nemen en van daaruit in tevredenheid en aanvaarding standvastig voorwaarts te streven, zullen wij eens het hoogste bereiken”.
De meer naar de eeuwige zijde van het leven schouwende filosofen voegen hier vaak betrekkelijk vage leringen aan toe, waarbij de mens beschouwd wordt als een wezen, dat, eenmaal bevrijd van zijn menselijke beperkingen en verplichtingen, op zal gaan in de grote orde van de kosmos en daarin zijn juiste plaats zal hebben. Het aanvaarden van deze plaats maakt het mogelijk in de eeuwigheid – of het onbeperkte – juist door de plaats, die men daarin inneemt, een vreugdig deelgenootschap met al het zijnde te vinden.
Wij treffen begrippen als God, eeuwigheid e.d. lang niet altijd bij de mystieke taoïsten, zodat gesteld mag worden, dat de leer van Tao, juist door zijn aanvaarding van een van buitenaf aan de mens opgelegde plaats en een door het hogere bepaalde orde wel de kern vormt van de Chinese denkwijze. Van zeer grote invloed, en tot op heden niet zonder invloed, zijn ook de Griekse denkers van het verleden. Deze denkers en filosofen hebben ontelbaar vele stellingen verdedigd en verkondigd. Toch mag worden gesteld, dat de kern van hun leringen gevonden kan worden in de grote mysteriën van hun dagen, als bv. die van Eleusis. Daarbij treffen wij steeds weer de volgende gedachtegang: Alles moet door erkenning van het ware rond zich de waarheid in zich vinden. De eenheid van alle dingen is de eenheid met het ene, de kracht vanuit het hogere doordrenkt voortdurend het lagere en maakt het tot eenheid met zichzelf. In al zijn beknoptheid is ook dit, gezien de hedendaagse invloeden, die uit Griekenland overbleven, wel voldoende.
Ten laatste hebben wij tot in uw dagen te maken met een Egyptische invloed, die in de geloofsbeleving, zowel als de denkwijzen van vele richtingen, ook heden nog tot uiting komt. Om deze te kunnen kenschetsen moeten wij niet naar het uiterlijke geloof van de oudheid grijpen, doch ons wenden tot de inwijdingsleer, die reeds in het verre verleden de kern vormde van het geloof en de juiste betekenis gaf aan de vele Goden, die men in Egypte eerde. In deze inwijdingen wordt gesteld:
“Uit het huwelijk tussen het licht en de materie werd de mens geboren. In hem is het licht. Wanneer hij de juiste wijze van leven weet te vinden en zo door het leven, dat hij voert, dit innerlijk licht in zich niet dooft, zal hij opgaan tot het licht en eenzijn daarmee. Herboren als de rijzende zon na de nacht zal hij de eenheid vinden met de grote kracht, die hem heeft voortgebracht. Deze kracht uit zich op aarde door haar zonen en gezondenen te stellen boven de mensen, die in de naam van deze kracht de mensheid zullen regeren”.
Het laatste is eigenlijk vooral politiek van betekenis geweest in het rijk van de Nijl, maar maakte zolang deel uit van de inwijdingsleer, dat ik het niet terzijde wilde stellen. Uit deze bron komt ongetwijfeld later de door God gestelde monarch op de voorgrond, het Goddelijk recht enz. En die waarden zijn nog niet geheel van uw wereld verdwenen.
Hier heeft u dan, in een minimum van woorden, een schets van verschillende – op het ogenblik belangrijke en/of werkzame – grote waarheden.
Wat nu is hetgeen hier als bindende factor tussen deze verschillende geloofs- en denkwijzen optreedt? In de eerste plaats ontdekken wij bij alle genoemde en vele ongenoemde waarheden op deze wereld het geloof aan een bron voor alle leven, dit ongeacht de vraag, of zij verder monotheïstisch, dan wel polytheïstisch zijn. Alles komt voort uit één waarde, één kracht, één wezen. Er is bijna geen geloof op aarde, dat niet in feite de ene God aanbidt. Hervormingen binnen vele geloofssoorten blijken in de eerste plaats gebaseerd op een juister omschrijven, of begrijpen van de ene bron. Kentekenend hiervoor is een geloofsrichting, die ik tot nu toe niet noemde: de islam. Deze godsdienst dankt zijn ontstaan kennelijk in de eerste plaats aan de behoefte, tot het één godendom terug te keren. Ook de islam tracht daarbij – uitgaande van haar eigen denkwijzen en stellingen – haar eigen openbaring – de mens in contact te brengen met een God, die goed en rechtvaardig is.
Met vele andere godsdiensten heeft de islam gemeen, dat zij een God eert, die beloont en straft. Het heeft geen zin u de verschillende soera te citeren. In een groot deel van de waarheden, zoals deze op de wereld kenbaar zijn, wordt een eenheid van interesse met God voor het totaal van de Schepping erkend. Soms komt dit tot uiting in de mythologie, waarin een enkele God – of zelfs een onpersoonlijke kracht – de Goden doet ontstaan. Soms ook wordt het contact met het oneindige op andere wijze kenbaar gemaakt, n.l. door God, die Zich – al dan niet door bemiddeling van voertuigen – op de wereld aan de wereld openbaart. Openbaring is een kenteken van alle geloofswaarden, onverschillig of deze openbaringen de mensen bereiken door engelen, profeten, of op andere wijze. In alle gevallen stellen de grote waarheden: Er is ergens een verbinding tussen de oneindigheid en de mens. Verder blijkt, dat elke leer van enig belang het element – dat de christenen naastenliefde noemen – in zijn beschouwingen en leringen mede betrekt.
In de islam wordt bv. de nadruk gelegd op de achting, die men zijn medemensen verschuldigd is, terwijl tevens wordt gewezen op het feit, dat men dankbaar moet zijn, wanneer men voor anderen iets goeds kan doen. Hiervan hebben overigens vele bedelorden misbruik gemaakt door brutaal op te treden en steeds weer uit te roepen: Hier ben ik, wees mij dankbaar, want ik sta u toe mij iets te geven…. Eenzelfde gedachtegang vinden wij bij de boeddhisten terug. De monniken bedelen niet. Zij gaan eenvoudig – zonder spreken – met hun nap door de straten. Het is een voorrecht voor de mensen hen iets te mogen geven. Wat is – in dit geloof – verdienstelijker dan een medemens en zeker een geroepene, een heilige man, of een monnik, te mogen helpen? Is dit een deel van het begrip naastenliefde, of niet?
Ook bij de filosofen van Athene zijn dergelijke denkbeelden, zich baserende op eenheid en samenwerking, zeer sterk vertegenwoordigd. Vrijwillige dienstbaarheid, samenwerking en eenheid spelen een grote rol bij de meeste Griekse mysteriën. Onderlinge eenklank, harmonie, samenwerking, worden van het hoogste belang geacht. Bij het Jodendom vinden wij – vooral in het verleden – een scheiding tussen de Joden en de niet-Joden. De naastenliefde, de wetten, waardoor iedere mens verplichtingen heeft t.o. zijn naasten, worden alleen erkend als geldend binnen de stammen Israëls. Later wordt de erkenning door de wijzen van dit volk ook uitgebreid en gezien als geldende onder alle volkeren. Het christendom verkondigt de naastenliefde. De ingewijden en priesters van Egypte verkondigden, dat het beter is om één enkele mens gedurende het leven een dienst te bewijzen, dan 1.000 waarheden te beseffen. Al is dit laatste grotendeels vergeten, zo mogen wij het toch wel weer eens even op de voor grond brengen.
Er is geen enkele vorm van geloof, geen enkele waarheid op aarde, waarin niet – zij het vaak om verschillende redenen en vanuit verschillende standpunten – naastenliefde wordt aanbevolen. Klaarblijkelijk bezien alle grote waarheden, vanuit hun eigen standpunt tot dit resultaat komende, de mens, als verbonden met de mensheid, één geheel vormende. Dringen wij door tot de meer mystieke kanten van de genoemde waarheden, dan worden wij altijd weer gewezen op het feit, dat God kan leven in de naaste. Soms wordt dit een zekerheid genoemd, in andere gevallen spreekt men er klaarblijkelijk eerder over als een mogelijkheid. Altijd weer valt er nadruk op woorden, die in feite stellen: Ook in uw naaste leeft God. Een typisch verschijnsel is, waarop eveneens heden de nadruk gelegd dient te worden, dat de leraren zelf – de verkondigers van deze waarheden – in wezen zeer verdraagzaam zijn t.o. alle andere mensen.
Zij bestrijden soms verkeerde toestanden, zij vallen verkeerde gewoonten en gebruiken wel aan, maar nimmer is er sprake van een haat of verachting t.a.v. de medemensen. Zij gaan niet uit van het standpunt, dat hun leer belangrijk is, maar stellen steeds weer: De waarheid is belangrijk. Jezus maakt geheel geen bezwaar tegen andere profeten, die gelijk met Hem optreden en rond zwerven in Galilea, Judea en zelfs Samaria. Hij wijst Zijn apostelen er zelfs enkele malen op, dat zij zich daaraan niet behoeven te ergeren, dat zij zich daarmee niet bezig dienen te houden.
Wanneer een mens een medemens uit de Naam des Vaders, uit Jezus Naam, geneest, of waarheid predikt, dan moet men erkennen, dat dit goed is. Hij leert Zijn apostelen, dat zij niet deze anderen mogen bestrijden of aanvallen, maar eerder vreugde in zich moeten ervaren, om hetgeen daar aan waarheid en Goddelijke krachten kenbaar wordt. Hun enige wijze van bestrijden mag bestaan uit een vanuit zichzelf het betere brengen. De islam, krachtens ontstaan en ontwikkeling wel een van de meest strijdbare godsdiensten, die er ooit op de wereld verkondigd zijn, stelt, dat men aan de leraren van andere godsdiensten – zo zij de ene God erkennen – eerbied verschuldigd is. Het christendom is weliswaar even of meer strijdbaar als de islam, maar dankzij de aard van de christenen, niet dankzij de leer. De Boeddha stelt, dat een ieder, die streeft naar de waarheid en een ieder, die tracht waarheid te brengen aan anderen, geëerd en geholpen moet worden.
De Boeddha maakt daarbij geen enkel onderscheid tussen de monniken en leerlingen van zijn eigen denkwijzen en anderen. De Griekse filosofen gaan zover, dat de meer ingewijden onder hen stellen: De lichtende waarheid – soms wel Daimon, maar de vertaling “Licht” lijkt mij hier de juiste – in de mens is belangrijker dan al, wat hij tot uiting brengen kan. In wie wij het licht kunnen erkennen, zullen wij ons wezen zien. Zullen wij dan het levende niet achten en vrijlaten om het licht, dat er in leeft? Onderdrukking hiervan door slavenhouders doet niets af of toe aan het feit, dat de stelling van het grootste belang werd geacht en zelfs in de geschriften van vele denkers doorklinkt. Vergelijk deze waarden, deze gedachten, met de praktijk. Denk vervolgens eens aan het Oude Testament, waarin eer wordt bewezen aan Melchizedek, die toch geen priester der Joden was. Ook andere voorbeelden zijn te vinden in het Oude Testament. Zelfs hier ontmoeten wij bij het volk der Joden, dat bekend is om zijn neiging tot exclusiviteit en rechtzinnigheid, een respect voor de waarheid van anderen.
Bij verschillende profeten – bv. Daniël – kunnen wij opmerken, dat zij spreken met en zelfs samenwerken met priesters van een ander geloof, van een andere God. Jozef is direct in contact met, ja, zelfs gelieerd met het Egyptes priesterdom. (Zonder dit kon hij geen onderkoning van Egypte worden.) Mozes ontspruit zelfs aan het Egyptische priesterdom. Zelfs Abraham, die, vanuit het standpunt van de priesters van Ur, een afvallige was, maar als heer van zijn stam priesterlijke capaciteiten bezat, zet gebruiken van zijn vaderstad tijdens zijn aartsvaderlijk bestaan voort. Waar wij ook zoeken, wanneer wij komen bij de groten, die de kern van hun geloof, de waarheid die zij volgen, werkelijk begrepen hebben, vinden wij respect voor anderen.
Pas wanneer de leringen in handen worden gegeven van gewonere en dommere, of meer zelfzuchtige mensen, worden de leringen tot een wapen, waarmee men anderen aan kan vallen en zichzelf vrij kan pleiten.
Kennelijk vinden wij dan ook in alle grote waarheden, sterker nog tot uitdrukking komende in de verkondigers van deze waarheden, die in zich het Goddelijke licht dragen, de overtuiging: Er is slechts één grote – of oer – kracht. Een ieder, die deze kracht zoekt en dient, onverschillig de wijze, waarop dit geschiedt, zal recht hebben op onze erkenning, onze hulp en zelfs onze eerbied. Natuurlijk kunnen wij nagaan, hoe de grote waarheden tot godsdienst worden en waarom de mens juist het godsdienstig aspect daarvan kan aanvaarden, maar de waarheid zelf vaak over het hoofd ziet, of zelfs tracht te verwerpen.
Ik zou alle aspecten van de godsdiensten de revue kunnen laten passeren. Ik beperk mij er toe te stellen, dat alle godsdiensten een sacraal karakter hebben. Steeds weer treedt een gezamenlijk deelhebben aan het bovennatuurlijke op, zij het door middel van een offer, een gezamenlijk beleven, een magische procedure, of een gezamenlijke maaltijd.
Voorbeelden: In Egypte worden voor de ingewijden en de lagere priesters heilige spelen opgevoerd, waaraan de priesters zelf – als grote eer – ook deel mogen nemen. Deze spelen worden onderbroken en gevolgd door gezamenlijke maaltijden. De Griekse inwijdingsleringen gaan voor ingewijden en leerlingen, gepaard met gezamenlijke symbolische spelen of vertoningen, gevolgd door gezamenlijke maaltijden. Helaas verworden in latere tijd bij de minder bewusten de maaltijden tot drinkgelagen met godsdienstige achtergrond. In de eerste bijeenkomsten van de christengemeenschappen vinden wij een eigenaardige indeling: Het eerste of belerend deel bestaat uit vertelling en uitbeeldingen. Dit wordt gevolgd door een tweede of offergedeelte – herinnering aan het Laatste Avondmaal – waarin een gezamenlijke maaltijd is opgenomen. Tot rond 300 na Chr. zijn deze gebruiken binnen het christendom algemeen. Bij de Joden treffen wij bepaalde feestdagen aan, waarbij de gemeenschap samenkomt om gezamenlijk te offeren. De plechtigheden, door de priesters geleid, hebben dan het karakter van een symbolisch spel. Ook hier horen wij, dat men gemeenschappelijke maaltijden pleegt te houden, zij het, dat de maaltijd klaarblijkelijk geheel voor eigen rekening is. Zij vindt plaats in de voorhof en in de straten van de stad. Een reiziger beschrijft, hoe op een feestdag een karavaan buiten moet blijven wachten, “omdat de straten van de stad één grote banketzaal lijken”.
In de joodse verhalen en het Oude Testament bemerken wij een eigenaardig verband op tussen de Ark van het Verbond – beschermd in het reizend Tabernakel – en wonderen, waarin het volk drank en/of spijs wordt verschaft. Omtrent de predikingen van de Boeddha horen wij, dat hij in de koelte sprak met zijn leerlingen en met hen gezamenlijk mediteerde. In de koelte van de avond was hij vrolijk met hen en zij aten gezamenlijk, wat het volk hen had gebracht.
Bij de Hindoes vinden wij – ter ere van vele goden – vertoningen, waarbij offer en dans een belangrijke rol spelen. Ook hier vinden wij steeds weer een beeld van broederschap, van feesten, waarbij geen rangverschil meer geldt. Maaltijden komen hierbij soms te pas; maar dit is alleen in het verleden te vinden, tot rond 1400 na Chr. Deze maaltijden worden dan bekostigd door de vorsten en maken vaak deel uit van hun offergaven. Later blijven de maaltijden tot de dansers en priesters beperkt. Hieruit kan men concluderen, dat het delen van het geestelijk waardevolle, plus het stoffelijk aangename, de kern van elke waarheid vormt.
Een punt, dat eveneens verwonderlijk aandoet, is de wijze, waarop haast alle godsdiensten zich oriënteren op een bepaalde strook van het kompas, of een centraal heiligdom. Ofschoon niet algemeen geldende, vinden wij b.v. in India een oriëntatie van de tempels in de richting van de Karakorum. In Jaipur vinden wij – als kenbare afwijking van de algemene regel – vele heiligdommen, die op het zuiden georiënteerd zijn. De tempels van Egypte waren zo gelegen, dat het altaar in de richting van de rijzende zon was gelegen, terwijl door een tweede opening of ingang ook het laatste licht van de dag opgevangen kon worden. Afwijkingen treden op bij tempels voor kleinere Goden en wel ongeveer 3 eeuwen na de vereniging van de beide rijken. Indien een afwijking in oriëntatie optreedt, blijkt, dat de interne indeling zo gewijzigd werd, dat deze aan de algemene regel – oriëntatie op de baan van de zon – beantwoordt.
In het christendom – vooral het meer rituele christendom – blijken alle kerken op het oosten georiënteerd te zijn. Opvallend is, dat, indien wij alle richtingen, die voor de bouw en opstelling van kerken en tempels gebruikt worden, vergelijken, de as oost – west een overheersende rol speelt. Men zou hieruit zelfs af kunnen leiden, dat bepaalde krachten op aarde juist in deze richting actief zijn. Gezien de magische inslag van menig geloof – en de eveneens in magie zetelende achtergrond van menige filosofie – een punt, dat niet zonder belang kan zijn. Indien wij ons bezig houden met de uiterlijke tekenen, de wonderen enz., dan vinden wij rond elke waarheid en in elk geloof steeds weer de wonderdoener, de ingewijde, de gezondene, de wetende. Hij bezit wonderbaarlijke eigenschappen. Men zegt van hem, dat hij zich kan verplaatsen zonder de tussenliggende ruimte te doorschrijden. Hij kan gaan over water, zonder schade door vuur lopen, kan voedsel scheppen of vermenigvuldigen, wekt doden op en geneest zieken. Van praktisch al deze figuren wordt verder gezegd, dat zij – ondanks alle aandrang van buitenaf en zelfs geweld, of het optreden van rechters – in staat zijn hun waarheid zonder enig compromis te uiten en te behouden. Wanneer men hen roept, komen zij wel, maar op hun eigen tijd, die de juiste tijd blijkt te zijn. Zij komen nimmer alleen maar, omdat een mens het hen vraagt. In hen vindt God Zijn stem, maar hij spreekt met verschillende stemmen. Soms spreekt hij met de stem van een Bodhisattva, een heilige, die vanuit het Niet op aarde is teruggekeerd om daar zijn eigen taak te vervullen. (Dit is aanleiding tot het geloof in de levende Boeddha’s.) Soms neemt de God de stem van een profeet, die door God gezuiverd wordt en vervuld wordt van de geest Gods. In andere gevallen ontmoeten wij de wetende, die binnentreedt in verborgen rijken om daar de waarheid en de boodschap Gods te ontvangen en tot de mensheid terug te brengen. Altijd weer is er sprake van een erkenning, dat het voor de mens en het menselijke mogelijk is een direct contact met de scheppende kracht te bereiken.
Ik meen, dat ik hiermee mijn eerste deel kan gaan besluiten. In de vergelijking heb ik vele overeenkomsten aangehaald, U zult wel van mij aannemen, dat een ieder, die hiernaar zoekt, er nog veel meer zal kunnen vinden. Een vergelijking als de voorgaande heeft alleen zin, wanneer zij ons ook een juister begrip schenkt voor eigen wereld, geestelijk zowel als stoffelijk, en helpt om de eigen plaats in de kosmos te bepalen. Ik eindig weer met het punt, waarmee ik ben begonnen.
Er is één God. Er is een denkend, bewust en wetend Wezen, ook al is dit Wezen voor ons niet kenbaar. Wij maken van dit wezen op een vreemde wijze deel uit. Wij leven vanuit dit Wezen, worden door dit Wezen instand gehouden en zijn in feite het product van dit Wezen. Ons eigen plaatsje in de kosmos wordt daardoor reeds duidelijker. Binnen elke grote waarheid kunnen wij onszelf beschouwen als direct deel van de Schepper, een deel van Zijn wezen verbeeldende, zoals dit geuit is in de Schepping. Ten tweede volgt uit alle grote waarheden de toch wel aangename conclusie, dat wij nimmer alleen zullen zijn. Wij zijn voortdurend met de Eeuwige verbonden. Deze, zich manifesterende in alles rond ons, kent voor ons eigenlijk alleen nog maar Zijn uiting door het verschijnsel.
In de mens, in de openbaring, in de geestelijke beleving, vinden wij God. Wij kunnen, vanuit onszelf, het contact met God beleven in alles rond ons. Indien wij geen voorwaarden aan God stellen tenminste, maar alleen verlangen, dat allen rond ons, door wie Hij voor ons kenbaar wordt, vrijelijk hun wegen zullen gaan, zolang zij tot Hem streven in oprechtheid en eerlijkheid. Broederschap is op grond hiervan voor en tussen alle mensen mogelijk, wanneer zij uitgaan van de grote waarheden, die op deze wereld bestaan, allen zijn deel van de Schepper volgens praktisch elk geloof. Latere uitleggingen en verdraaiingen van teksten kunnen deze grondwaarde niet werkelijk aantasten.
Verder kan worden gesteld: Elke waarheid voert tot God. Wanneer wij een deel van de waarheid vinden – ongeacht de leer, waarin dit geschiedt, zelfs indien deze leer zelf verder nog andere waarden zou bevatten, die wij niet aanvaarden kunnen, of willen – zullen wij alleen door onze wil de waarheid te kennen, uiteindelijk de totale en ene grote waarheid in onszelf leren kennen en voor onszelf realiseren. Deze stelling voert overigens bij de christenen tot de doop des geloof. Indien men op de juiste wijze gelooft, behoort men tot het christendom. Dit geloof behoeft niet eens als christendom geformuleerd te zijn, doch dient alleen de essentiële waarden en bestrevingen in te houden. Dit geloof treedt dan in de plaats van het “doopsel”.
Onder Mohammeds volgelingen gold in de beginperiode ieder, die in de ene God geloofde, zonder meer als een waar Moslim. Eerst later eiste de mens eveneens de erkenning van Mohammed als de grote en enig belangrijke profeet. De Hindoe erkent, dat een ieder, die streeft en een deel van de waarheid heeft, de volle waarheid bereiken kan en zelfs de plaatsen zal kunnen betreden, waar de gewone Goden, niet komen. De boeddhist noemt aan, dat een ieder, die oprecht naar het kennen en beleven van de waarheid streeft, in zal gaan tot het Nirwana. Zelfs de Chinese filosofen nemen aan, dat iemand, zijn plaats in het Al niet kennende, maar oprecht naar het goede strevende, zijn plaats zal vinden en daarin de vervulling van zijn bestemming.
Daarom wil ik niet eindigen zonder uitdrukkelijk te wijzen op een in alle waarheden schijnbaar geldende opvatting – al komt deze vaak meer indirect tot uiting – dat een ieder, die slechts een klein deel van de waarheid bezit, door streven de volle waarheid kan leren beseffen. Alle waarheid voert voor hen, die streven naar waarheid en grotere beleving van het ware, tot een bereiken van de ene en onveranderlijke waarheid, die het wezen van de scheppende Kracht binnen de Schepping is. Persoonlijk merk ik hierbij op, dat deze grote waarheid ons gepresenteerd wordt als het verborgene, of het nog niet geopenbaarde.
Overigens kunnen wij nergens stellen, dat de waarheid geheel of zonder meer geopenbaard is. Zelfs Jezus zegt wel: “Ik ben u de weg en de waarheid”, maar stelt niet: “Ik toon u, verklaar u de waarheid”. De totale waarheid omtrent al en leven is klaarblijkelijk iets, wat buiten het uitdrukkings- en begripsvermogen van de mens is gelegen. Iets, dat beleefd kan worden. Ook van dit punt kunt u de weerspiegeling in alle grote waarheden steeds weer aantreffen.
Vandaar, dat ik – mijn persoonlijke inzichten hierbij weergevende op grond van het voorgaande – deze stellingen huldig: Het is goed voor elke mens iets te geloven, onverschillig wat, mits hij geheel oprecht gelooft, in waarheid zijn geloof beleeft. Het is beter niet te geloven en te streven naar een geloof en begrip, dan eenvoudigweg in lauwheid iets te geloven, zonder naar dit geloof ook te leven en te handelen. Het is voor de mens niet belangrijk tot welke godsdienst hij zich allereerst bekent, noch hoe hij geschapen is, of welke huidskleur hij heeft. Wel is het bovenal belangrijk, dat de mens in zich een honger draagt naar de waarheid, in zich tracht te komen tot een erkennen van hogere waarheid en hogere krachten.
Alle mensen zullen in elkaar de God, die zij in de hemel aanbidden willen, om en rond zich gemanifesteerd kunnen zien. Indien zij leren hun God niet te beschouwen als een soort almachtige Supermens, tronende boven alle dingen, maar hun God eerder leren beseffen als het Alwetende en Allevende, dat zich in alle dingen openbaart en uit de vele onvolmaaktheden van de delen van de Schepping van het geheel, opbouwt in volmaaktheid. Naar ik meen, mogen wij geloven in het Ene als meest belangrijke doel van het bestaan van de mensheid. Een beschouwen van de vele grote waarheden op de wereld kan ons dit nogmaals dieper leren beseffen: Bovenal zullen wij al het lichte en goede dienen, bovenal zullen wij elke mens, die niet strijdig is met het licht in ons, leren erkennen en beseffen als onze broeder, bovenal zullen wij, in de gemeenschap levende en onze naasten dienende, trachten datgene, wat wij in onszelf als kracht Gods en waarheid Gods erkennen metterdaad tot uiting te brengen. Want alleen zo zullen wij de waarheid leren beseffen in haar volheid en bewust deel kunnen zijn van het Al, dat onze Schepper geschapen heeft.
Enkele gedachten wijzen mij er op, dat ik nog een punt over het hoofd heb gezien. Zelfs in het Boeddhisme, dat toch wel erg voorzichtig is en in zijn kernleer weigert de wereld te delen in licht en duister, treffen wij Mara aan, de verbitterde verleider, de duistere. In het Christendom vinden wij de satan. Bij de Hindoes zijn er vele duistere Godheden, of aspecten van Godheden, en gelooft men in hel en demonen…. Ook in de inwijdingen in Egypte en Griekenland werd de neofiet geconfronteerd met ondergang en onderwereld. U heeft gelijk, wanneer u denkt, dat er geen enkele belangrijke waarheid of leerstelling bestaat, waarbij een zeker dualisme achterwege blijft. Altijd weer staat El Shaitan naast Allah, staat de duivel naast God.
Dit is vreemd. Daarom vinden wij in zovele godsdiensten – vooral wanneer zij iets ouder worden – het kwade en demonische scherper en beter omschreven uitgebeeld, dan het goede en lichtende. Indien wij de leraren en de oorspronkelijke leerstellingen nagaan, blijkt, dat de duivel niet in de eerste plaats iets is, wat buiten ons bestaat, doch iets, wat wij voor alles in onszelf moeten vrezen. Zeker, de duivel gaat rond als een leeuw, brullende en zoekende, wie hij kan verslinden. Hij tracht voortdurend de mensen in de ban van zijn bittere waanwerelden te brengen. De Godinnen van dood en ondergang heersen inderdaad met onvoorstelbare wreedheid, zelfs indien zij gelijktijdig Godinnen van vruchtbaarheid en vreugde zijn.
Deze voorstellingen komen voort uit het besef, dat de mens in zichzelf verdeeld is. De grote leraren begrijpen dit. Geen van hen stelt, dat er uiteindelijk een tweeledig Al is, dat de machten van licht en duister gelijkwaardig zijn en beiden een onbeperkt bestaan hebben. Zij leren steeds weer: Er is één God. Die God is voor ons kenbaar in licht en duister, zoals ook het eigen wezen ons steeds weer kenbaar wordt in licht en duister. Er zijn waarden in het Al, die niet passen bij ons wezen, die gevaarlijk zijn voor onze bewustwording. Wij mogen ons niet laten verleiden dit onjuiste te stellen boven ons ware levensdoel. Telkenmale weer vinden wij in de verhalen, die samengaan met de verkondiging van grote waarheden de bekoring: Mara, die de Boeddha 3 maal tracht te verleiden: eerst door hem te roepen, dan door hem zijn dochters te zenden en uiteindelijk zelfs door met zijn gehele helse legermacht op de verhevene af te stormen. Jezus wordt in de woestijn 3 maal bekoord.
Deze bekoringen spelen verder een grote rol in de beproevingen, die men voor een inwijding moet doorstaan in Griekenland en Egypte, zowel als elders. Altijd weer is er de gedachte aan de duisteren, de demonen. Deze duisteren zijn kennelijk de onbeheerste dierlijke eigenschappen en werkingen in de mens. Wanneer de mens meester is over het dier, dat in hem nog bestaat, zo zal hij leven in God. God stelt niet, dat de mens zich van alle stof moet afkeren, dat hij alle vreugden moet verwerpen. De grote waarheden, die wij heden vergeleken hebben – zij het oppervlakkig en beperkt – eisen dit evenmin. Jezus viert feest op de bruiloft te Kanaän en doet zelfs een wonder om zo meer wijn voor het feest beschikbaar te kunnen stellen.
Van de Boeddha is bekend, dat hij eens te laat kwam op een bijeenkomst van zijn leerlingen, waar hij spreken zou, omdat hij, gezeten bij enkele lichte vrouwen, met hen in een lustig gesprek gewikkeld was en zich daarin te zeer verheugde, om onmiddellijk heen te gaan”. Vele mensen vinden deze daden van hun meesters eigenlijk maar bedenkelijk. Degenen, die de grote waarheid leren kennen, vrezen de materie en haar vreugden niet meer, omdat hij, die weet meester te zijn over de stof, wanneer dit noodzakelijk is, tevens een mens is, in wie het licht heerst en door wie het licht op aarde wordt geopenbaard. In verband, met deze aanvulling wil ik ook mijn stellingen nog aanvullen door te stellen: Zij, die het duister vrezen bovenal, zijn de zekere slachtoffers van het duister. Zij, die beseffen, dat het duister in eigen wezen bestaat, maar ook buiten het Ik op kan treden – daarbij een voortdurend beroep doende op de dierlijke angsten en elementen in het wezen, die niet passen bij de bewustwording van de geest en het aanvaarden van het licht – hoeden zich tegen alles, wat hen tegen de eigen wil zou kunnen beheersen of meeslepen, maar aanvaarden in vrijheid alle mogelijkheden en vreugden van de wereld. Daaraan wil ik onmiddellijk toevoegen, dat, zo ik de grote waarheden goed begrijp, de wereld aan de mens is gegeven, opdat hij haar ‘kenne, gebruike en geniete’ zolang hij daarin zijn God niet vergeet en trouw blijft aan eigen wezen en taak.
Dit is dan voor mij toch werkelijk het sluitstuk van mijn inleiding. Naar ik meen, hebben wij hiermee ook de mens en zijn plaats in het geheel van de wereld gedefinieerd: Een wezen, dat waarlijk hemel en aarde kan beërven, omdat hij krachtens eigen aard tot beide werelden behoort. Een wezen, dat zelfs de stoffelijke wereld alleen in waarheid zal kunnen beleven, wanneer hij leert de geest en de krachten van de geest te stellen boven de zuiver stoffelijke verschijnselen en belangen. De eenheid en broederschap onder de mensen dient onder mensen voort te komen uit het besef, dat een ieder wel eens vallen kan, maar dat degene, die naar het licht streeft altijd – ook ondanks zijn vallen – waardig is. Degene, die niet naar het licht streeft, is altijd verworpen. Het woord “genade” werd door mij opzettelijk niet genoemd. Het is m.i. in de meeste gevallen geworden tot het beroep van een zwakkeling, die van God hoopt iets voor niets los te krijgen. Slechts indien men genade wil bezien als een waarde uit God, die door het aanvaarden van God in ons ontstaat, kan ik het ermee eens zijn. In dit geval is alles, ook in voorgaande beschouwing, van de waarheid bevestigd. Indien wij genade, zoals zovelen menen, moeten zien als een wat jeremiërend beroep op hogere machten, om buiten eigen verdiensten door deze krachten uitverkoren en verheven te worden, ontken ik, dat genade een van de bindende krachten in de waarheden, die ik besprak, kan zijn.
Ik eindig met de opmerking, dat elk geloof op een waarheid gebaseerd is. Deze waarheid kan zeer groot of zeer klein zijn; zij is uit God en daarom waard gerespecteerd te worden. Elk oprecht en volledig beleven, van een geloof, of een van de grote waarheden, voert tot het ervaren en erkennen van de absolute waarheid, die, zover mij bekend, in geen enkel geloof enz. volledig geopenbaard is. Door de vele poorten van de inwijding dringt de mens door tot de werkelijkheid en in deze werkelijkheid vindt hij de kern van alle grote waarheden weer, die op aarde ooit werden verkondigd.
Vragen.
Waren Confucius, Gandhi, Krishnamurti, Schweitzer enz. gezondenen?
Dit zou ik niet graag zo stellen. Het zou n.l. betekenen, dat hun werken op aarde geen bewustwording en verdienste, maar slechts een taakvervulling zou zijn. Ik meen, dat wij hen eerder onder de meer bewusten moeten rekenen. De genoemde personen hebben overigens bepaalde punten gemeen: Hun eigen interesses zijn hoofdzakelijk sociaal gericht, ondanks de innerlijke en meer godsdienstige achtergronden. Hun opvattingen zijn daarbij gebaseerd op broederschap en juiste ordening. Zij allen zijn koppige wezens. Confucius werd door zijn eigenwijsheid de keizerlijke hoofdstad uitgetrapt. De vereerde Schweitzer staat tevens bekend als een heel eigenwijs mannetje, terwijl wel niemand aan de koppigheid en vasthoudendheid, ja, eigenwijsheid van Gandhi zal twijfelen, wanneer hij van diens leven iets af weet. Er is dus in karakter en beleving tussen deze groten wel een treffende overeenkomst merkbaar. Het meest opvallende is, dat de genoemden allen na enige tijd een waarheid vonden in hun leven, waarvoor zij zich geheel en zonder enig voorbehoud dorsten in te zetten. Het is het laatste, wat hen boven het gemiddelde van de mensheid verheft. Er zijn veel mensen, die een bepaalde waarheid beseffen, maar er zijn slechts zeer weinig mensen, die dan ook geheel hun leven aan het beleven en verwerkelijken van die waarheid willen en durven wijden.
Toch is alleen door het innerlijk besefte om te zetten in daad en praktijk, het de mens mogelijk boven het beperkt, gebonden en dierlijk menselijke uit te stijgen. Uit het voorgaande volgt, dat ik de genoemde figuren niet als direct gezondenen beschouw, doch hen zie als zeer bewuste, in het menselijke leven tot zeer hoog bewustzijn gestegen, entiteiten, die van uitzonderlijke waarde zijn voor de wereld, meer nog door hun voorbeeld, dan door de stellingen, die zij huldigen alleen.
Hoe zien atheïsten de waarheid?
De waarheid van de atheïst kan nergens anders gelegen zijn dan in zijn eigen leven. Zelfs indien men de bewuste ordening in de kosmos en een albeheersende God nog kan ontkennen, zo zal elke mens, die nadenkt, toch moeten toegeven, dat er in hemzelf iets leeft; dat hij ergens mens wil zijn, uitgaande boven het dierlijke, zo zijn eigen stempel op de wereld stellende en bouwende, door waarlijk als mens te leven. Daarom meen ik te mogen stellen: De waarheid van de atheïst is wel het actief en bewust humanisme, van waar men komt tot een bewuste taakaanvaarding in de wereld. Dit laatste, kan vaak hoger worden aangeslagen, dan het gelijke streven en bereiken van een intens gelovige mens, omdat de atheïst bij zijn streven immers niet gelooft in een vergoeding van zijn moeite in het hiernamaals. Voor mij betekent dit verder, dat, bij het uiteindelijk erkennen en aanvaarden van een voortbestaan na de dood, dat na de dood onverweigerlijk komt, de atheïst in vele gevallen er gunstiger voor zal kunnen staan dan een zeer orthodoxe gelovige, die zich op aarde door zijn stelling van uitverkiezing en geloof in God verheven acht boven deze ongelovigen.
Kan het Goddelijke alleen in het gevoelsmatige beseft worden?
Gevoelsmatig wordt God ondergaan. Uit de ervaringen, die door dit in het gevoel ondergaan van het hogere voortkomen, ontstaat – volgens mij – eerst de realisatie van de werkelijke betekenis, die het Goddelijke voor het ik heeft. Het gevoel is niet de enige weg, maar eerder middel.
U spreekt alleen over grote waarheden uit Azië en Europa. Waren er dan geen grote waarheden in Amerika tijdens de Inca’s bv.?
Inderdaad zijn er ook daar bepaalde grote waarheden geopenbaard en gekend. Ik heb deze opzettelijk buiten beschouwing gelaten. Reeds in de tijd der Tolteken zijn de grote waarheden, die in Amerika leefden, teloor gegaan. De waarheid, die in het begin van de grote trek en de heerschappij van de Inca’s bekend was, stelde, dat de mens bewust wordt door het licht, het licht ondergaat en uiteindelijk bewust deel wordt van het licht. De mens komt uit de duistere grotten van de onwetenden en – geholpen door enkele groten – betreedt hij de wereld, waarin hij bij het licht van de dag voor het eerst zichzelf leert kennen. De mens stijgt in het leven omhoog als een priester, die vele treden van de tempel beklimt, om zo op den duur de hogere wereld geheel te ervaren.
Dit is wel een belangrijke waarheid. Men dacht overigens aan de bewoners van de hogere werelden als Goden. De mens streefde niet alleen voor zich naar het betreden van deze andere werelden, maar diende daar op te treden als gezant van en intermediair voor de mensenwereld, die hij achter zich liet. Een grote waarheid. Verwantschap tussen deze denkwijze en andere waarheden, als in Egypte, is aan te tonen. Men neemt een gemeenschappelijke bron aan en spreekt in dit verband over Atlantis. Deze waarheid was in Amerika reeds rond 800 n. Chr. teloor gegaan. Weinig of niets daarvan bleef bewaard. Alleen in de natuurgodsdienst van sommige Indianenstammen ontdekken wij nog de verminkte resten van de oude waarheid, vaak in vormen van zon- en maanverering. In deze dagen heeft deze oude waarheid geen enkele invloed meer. Op het ogenblik zijn de Amerika’s een smeltketel van alle gedachten, denkrichtingen, inzichten uit de gehele wereld, die een verbeten strijd voeren om erkenning en superioriteit. Zodra de kinderlijke instelling van de volkeren hier overgaat tot een geestelijke rijpheid, zal een typisch Amerikaanse vorm van waarheid weer kunnen ontstaan. Op het ogenblik is alleen sprake van een vaak te kinderlijk aanvaarden van de waarheden van anderen, zodat een afzonderlijke bespreking van de hier levende waarheid en gedachte-invloed mij overbodig voorkwam.
Is hetgeen de nieuwe wereldleraar verkondigt, een nieuw geloof, of spreekt hij vanuit een reeds bestaand geloof?
Hetgeen door hem wordt verkondigd is een synthese van oudere waarheden en geloofsvormen. In zijn stellingen, die overigens aan de huidige tijd zijn aangepast, zal men dan ook met enig zoeken elementen kunnen vinden van het hindoeïsme, boeddhisme, christendom, islam en enkele meer esoterische richtingen van scholen. Alles is met elkaar in overeenstemming gebracht op een wijze, die ook voor eenvoudige mensen aanvaardbaar kan zijn.
Hij heeft zich als doel gesteld een meer tolerant denken en leven tot stand te brengen, waarin de mens dichter bij zijn godsdienst staat, niet het stichten van een nieuwe godsdienst dus. Zijn leer is in wezen – evenals bij alle grote meesters en leraren in het verleden – een poging de mens te brengen tot een juistere levenshouding. Vandaar, dat ik ook hem buiten beschouwing heb gelaten, want op het ogenblik is de waarheid, die hij brengt, eerst in ontwikkeling en kan binnen de mensheid niet gerekend worden tot de grote waarheden, die op het ogenblik deze wereld reeds beheersen.
Slotwoord.
Allereerst wijs ik u erop, dat alles, wat door mij over de grote waarheden tot op dit ogenblik werd gesteld, door u – zij het met enige moeite – te controleren is.
Het volgende is voor u niet na te gaan.
In de geschiedenis van de mensheid ontstaat steeds weer een periode van uiterste verwarring.
Naarmate de verwarring op de wereld toeneemt, zullen de mensen hun oude geloof, oude gewoonten en gebruiken meer en meer verliezen, tot deze op den duur alleen maar een lege schil zonder werkelijke inhoud zijn. Onzekerheid neemt in die dagen zeer sterk toe. Wij vinden in deze perioden haast wanhopige en zeer strijdvaardige groepen, die ten onder dreigen te gaan in de vloed van lauwen en onverschilligen, die in het leven geen werkelijk doel meer hebben. Indien wij nagaan, onder welke omstandigheden en in welke perioden de grote waarheden tot op heden verkondigd werden, realiseren wij ons, dat hier ergens een samenhang bestaat tussen dergelijke tijden van onrust en de geestelijke vernieuwing. Wanneer de wereld eindelijk weer eens los is geschud uit haar zelfverzekerdheid en vaste gewoonten, wordt het tijd een nieuwe leer, een nieuwe waarheid te verkondigen. Wat dan ook gebeurt. Ook in deze dagen.
Overigens moet ik hier onmiddellijk aan toevoegen, dat in zekere zin de huidige wereldleraar niet de voleinding van Aquarius, maar eerder de voorbereiding van de vernieuwing is. Hij is a.h.w. de heraut van de tijden, die gaan komen. Wie en wat hij is, waar hij leeft, is van weinig belang. Laat ons ook zijn waarheid even kort omschrijven. Deze kan over 100 jaren reeds een zeer belangrijke en een groter deel van de mensheid bereikende, waarheid worden.
Om goed te leven moet de mens in de eerste plaats leren vrede in zichzelf te vinden. Een mens, die geen vrede in zichzelf kent, kan immers, onverschillig hoe, geen werkelijke vooruitgang voor zich bereiken? Om vrede in jezelf te vinden, zal men zijn aandacht niet op eigen wezen mogen richten. Jezelf te kennen is nuttig en belangrijk. Belangrijker is het, dat men leert zichzelf niet als het enig belangrijke, als het middelpunt van het Al te beschouwen. Leer daarom begrijpen, dat een ieder – evenals u – worstelt met bepaalde problemen en vragen, dat een ieder – evenals u – hongert naar innerlijke zekerheid, naar kracht en licht, naar een nieuwe jeugd van de geest.
Daarom dient men allereerst te streven naar een zo groot mogelijk begrip voor en samengaan met anderen. Tracht steeds weer voor alles met anderen een samenwerken te bereiken en vraag je niet af, of de regels, die de mensen in uw omgeving hebben gesteld nu noodzakelijkerwijze nageleefd worden door die anderen of niet. Het is niet belangrijk, dat iemand leeft, zoals u dit goed acht. Het maakt uiteindelijk weinig verschil uit, of iemand eet, wat u onrein acht, er 4 vrouwen op nahoudt i.p.v. één enz. Het is niet belangrijk, dat anderen met u naar de kerk gaan om naar de preek te luisteren. Voor zich kan men misschien evenveel of meer bewustzijn verwerven door als een dwaas te dansen op het geluid van trommen, of in extase slangen de kop af te bijten. Wel is het belangrijk, dat deze mens voor zich vrede met eigen leven kan hebben en vanuit deze leefwijze voor anderen betekenis kan hebben, de algemene mogelijkheid tot bewustwording kan vergroten. Leer elkaar dus begrijpen en verdragen.
Hieraan voegt de meester iets toe, dat meer mystiek is.
Wanneer men vrede kent in zich en niet voor zichzelf, doch voor de wereld wil leven en streven, zal men in zich de kracht, die deze wereld doet bestaan, leren kennen, ondergaan en vanuit die kracht kunnen bereiken, ook waar men zelf meent te falen. Wie leeft en streeft in zo groot mogelijke waarheid en zo groot mogelijke overeenkomst met de grote kracht, die het Al in stand houdt, zal alles kunnen bereiken. Alle zijn, alle gebeuren, alles wat is, heeft zin. Niets is zinloos in God. Niets van hetgeen bestaat, zal ooit tot vergetelheid worden. Want alles is noodzakelijk, opdat u en de uwen verder zullen kunnen gaan.
Verwerp niets van hetgeen geschiedt en bestaat, doch vernieuw het vanuit uzelf, zonder daarin zelfzucht te leggen, zo de werkelijke vrede met het zijnde vindende en gelijktijdig de vrede voor anderen tot werkelijkheid makende. Ik zou vele beelden kunnen geven, die door de meester zelf gebruikt zijn, waaronder zeer moderne, want de leraar is een zeer moderne mens en spreekt even graag over machines, versnellingen en oliedrukleidingen, als over psychische problemen. Alles, wat kan dienen om zijn stellingen duidelijker en aannemelijker te maken, gebuikt hij. Niets is kwaad, stelt hij, tot de mens het voor en door zich tot het kwade maakt.
Indien er een demon van de diepste afgrond zou zijn, zou zelfs deze niet slecht zijn en geheel aan zijn bestemming beantwoorden, indien niet de mens deze demon en zijn wegen zou volgen in strijd met eigen behoeften, weten en kennen. De mens is aansprakelijk voor al, wat hij is en doet. Hij is verantwoordelijk voor zich en zijn daden. Indien hij deze aansprakelijkheid beseft en aanvaardt, terwijl hij vrede weet te vinden met het leven en een eigen leven durft te voeren, zal het hem mogelijk zijn de God in hem te leren kennen. Daarin zal hij alle kracht vinden, zodat zijn wereld voor hem tot licht wordt en een openbaring van de werkelijkheid uit het leven rond hem en in hem voor hem plaats zal vinden. Dit is ongeveer de essentie, van hetgeen de nieuwe wereldleraar brengt. U zult begrijpen, vrienden, dat alle facetten, die wij op deze avond hebben aangestipt, uiteindelijk slechts een beperkt en klein deel van de kosmische waarheid zijn.
De werkelijkheid stelt immers, dat u niet alleen hier en nu leeft, u bent deel van de oneindigheid. Uw leven is begin en einde in God, tegelijk, want uw leven is één geheel, door de Goddelijke wil en buiten de tijd geschapen, vele waarden omvattende, die u in dit menselijke leven niet zult kunnen erkennen.
In u leven vele krachten, die wij voertuigen plegen te noemen, of delen van de geest. In u leven verborgenheden, die u zelf niet beseft, of beseffen wilt. In u gaan krachten schuil, die u niet vermoedt, of nimmer hebt durven aanboren. Uw wezen is oneindig veel meer, dan hetgeen u nu meent te zijn. De grote waarheden, waarover wij hebben gesproken, zijn dan ook niet alleen een manier om goed te leven, een leer, waardoor je het menselijke leven kunt doormaken met zoveel mogelijk gewin en zo weinig mogelijk schade. Al deze waarheden zijn, elk op eigen wijze, een sleutel tot deze ware en voor u innerlijke mens.
In uzelf ligt een oneindigheid aan mogelijkheden opgesloten. In u draait het oude rad van het leven met al zijn hemel- en hellewerelden voortdurend verder en alleen uzelf kunt door uw bewustzijn en leven bepalen, wat u voor uzelf werkelijk maakt, hemel of hel. U kunt geen verschil maken tussen uw geest en stoffelijke wereld. Deze zijn beiden deel van uw leven, zijn beiden één. Er komt een ogenblik, dat u uw stoffelijke wereld achter u zult laten. Inderdaad; wat dan komt, lijkt u misschien een vreemde vorm van leven en bestaan. Degene, die dit leven niet wil aanvaarden, niet kan doorstaan, ondergaat, wat men wel de tweede dood, of de vlucht in het duister pleegt te noemen. Alle grote waarheden herhalen steeds weer: Indien u op de juiste wijze weet te leven, zult u uzelf leren kennen. U zult de gemeenschap van vele waarden en levens in het ik, zowel als de banden tussen het ik en de oneindigheid kunnen beseffen.
Wat inhoudt, dat een vergelijking van de grote waarheden op aarde ons ook kan brengen tot een innerlijk besef van de enige waarheid en kracht. Een sleutel tot de eeuwigheid wordt geboren uit het eigen wezen, maar zij kan in dit wezen niet ontstaan, zonder dat eerst eigen leven en daarna ook het eigen denken op de juiste wijze zich hebben gevormd en zo a.h.w. de poort vormen, waarop de innerlijke sleutel, zowel als de sleutels van de waarheden zullen passen.
Men meent wel door veel te leren alleen snel verder te kunnen gaan, maar aan kennis alleen zal men nimmer een ingewijde herkennen. Hij is meer dan slechts kennis. Elke mens heeft de mogelijkheid te komen tot innerlijke waarheid en waarlijk leven. Die mogelijkheid is even groot, wanneer je uitgaat van islam, boeddhisme, of een andere waarheid, want ongeacht de verschillen blijft altijd waar, dat je in de aanvaarde stelling, het aanvaarde geloof, een klein deel van de grote waarheid bezit. Dit deel van de waarheid moet je voor jezelf doorleven, verwerkelijken, om zo te groeien tot iets, waarin de waarheid vorm en gestalte kan krijgen, waarin men innerlijk de werkelijke waarden van je leven leert ondergaan.
Zo treedt men binnen in een wereld van ruimere begrippen, juister denken, een wereld, waarin men door handelen, zowel als beseffen, dichter komt te staan bij Gods absolute en onveranderlijke waarheid! Dit te beseffen is het belangrijkste, want alleen de mens, die dit leert begrijpen, zal in kunnen zien, dat, ongeacht geloof of instelling een ieder een en hetzelfde zoekt, een en hetzelfde doel zal bereiken…. Alle grote waarheden stellen daarbij duidelijk, dat men dit alleen bereiken kan, indien men werkelijk zijn geloven en beseffen uitleeft in de materie, terwijl men niets kan bereiken in een abstracte wereld van denken en geestelijk beleven zonder materiële uitdrukking. Leef in waarheid en zoek naar de bevestiging van je denken, je geloof, tot je vrede kunt hebben, met hetgeen je bent. Eerst wanneer men vrede heeft met hetgeen men is, de gemeenschap, waarin men leeft, de mogelijkheden en bestrevingen, die men met anderen kan delen, is het tijd in het ik te zoeken. Men kan contact met God en de Goddelijke waarheid gewinnen, wanneer men Gods Schepping niet verwerpt.
Als slot wil ik een eenvoudige waarheid voor u formuleren: Niets is er dan U, mijn God. U bent in ongetelde vorm, ongeacht de mensen, normen, of zelfs het besef van geest. U bent!
In het vergaan van de vormen, blijft U bestaan en bent U voor mij een wijle geweest, zult U weer voor mij herontstaan, waar ik Uw werkelijkheid niet ken. Ik wil met U, o God, mijn wegen gaan.
Geen waarheid kan ik noemen, die is Uw waarheid zonder meer, maar roemen zal ik elke waarheid, die mij U, o Heer, doet beseffen.
Laat mij ingaan tot Uw rijk, niet uit de stof, of uit de geest, maar één met U, levende, bewust en wetend. Ik ben, maar slechts door U. En U bent in en met mij.
U bent mij steeds mijn kracht en streven, mijn leven en de zin van mijn leven geweest. Laat dan Uw ruiters gaan, ontsluit Uw zegelen, God, en laat het lot dan jagen.
Ik ken Uw kracht. Geen last te zwaar om te dragen, nu ik in mij ken Uw licht en Uwe vreugden en ben van licht en vreugden zat, wetend nu, waarom ik zo en nu mijn weg moet gaan.
Leer mij Uw waarheid, God, diep in mijzelf ontgraven en uit die waarheid, door Uw kracht, voor altijd te bestaan.
Een formulering, die misschien voor u ongebruikelijk is, maar toch een juiste weergave is, zo- wel van mijn innerlijk leven als van de punten, die ik u deze avond ter overweging heb voorgelegd. Ik hoop, dat u deze eenheid van de waarheden zo nodig voor uzelf verder zult overdenken en onderzoeken, niet volstaande met de ongetwijfeld aangename, maar uit de aard der zaak te oppervlakkige bespreking, waartoe wij ons heden moesten beperken.