10 januari 1977
Ons onderwerp vanavond zal waarschijnlijk een wat eigenaardig karakter hebben. Onze gastspreker is in zijn tijd comédien, een toneelspeler etc. geweest. Daarnaast filosoof en hij heeft zich bovendien nog bezig gehouden met pogingen om goud te maken. Dat laatste heeft hij op de enige manier gedaan waarop hij het zeker niet kon bereiken, namelijk door een al te praktisch alchemisme. Het is toch iemand die het hogerop heeft gevonden. Hij heeft uiteraard een grote reeks van ervaringen achter de rug en hij is vanaf ca. 1640 niet meer geïncarneerd. Zijn belangstelling ligt in de richting van de Witte Broederschap en wel speciaal: voorlichting.
Hij voelt er niet erg veel voor zich bezig te houden met de moderne kunst. Hij vindt die te ouderwets. Ik heb hem gevraagd waarom en hij antwoordde dit: “Wanneer je verdrinkt in uiterlijkheden om een idee kenbaar te maken dat je zelf niet verwezenlijken kunt, dan doe je niet veel anders dan degene die de oude heilige spelen opvoerde in de kerken. Je toont allegorieën die zinloos zijn omdat ze geen werkelijkheidswaarden hebben. Misschien dat u met deze uitspraken al een klein beetje geïnformeerd bent.”
Wanneer ik hem moet plaatsen in menselijke zin, zou ik zeggen: Hij is vooral humanist. Hij voelt ontzettend veel voor de mens, vertrouwt ook in de mens, maar is aan de andere kant niet blind voor de vele gebreken die in de mens voorkomen.
Zijn opvoeding en zijn laatste incarnatie hebben hem achtergelaten met een zekere neiging tot boertigheid. Ik wil niet zeggen ‘humor’, dat zou wat anders zijn. Het is echt datgene waarmee men een ruraal publiek (landelijk, boers) allerhande kreten van ludieke bijval kan ontlokken.
De punten die wij zullen aansnijden, zijn in verband hiermee vooral de mens en bepaalde bewustwordingselementen in de mens. Ik ben zo vrij geweest erover te praten, maar ik geloof’ niet dat het veel zin heeft om hier het hele gesprek weer te gaan herhalen. Ik geef u liever mijn eigen mening en zal proberen u duidelijk te maken wat van geestelijk standpunt uit bepaalde menselijke dingen betekenen.
Wij vinden b.v. mensen gewoon een beetje krankjorum wanneer zij zich druk maken over allerhande kleinigheden. Je hebt de eeuwigheid voor je en wanneer wij zien dat veel mensen zo’n ontzettende haast hebben, dan krijgen wij echt het gevoel dat zij iets vergeten. Ze vergeten in hun haast namelijk te leven, de intensiteit van het bestaan te vinden.
Wanneer wij zien hoe de mensen over het algemeen hun geestelijk leven vorm en gestalte geven (er zijn gelukkig uitzonderingen), dan loop je eigenlijk vast in allerhande beelden. Maar stilstaande beelden. Ze weten misschien iets van een wereld en van een sfeer. Ze weten iets van Goddelijke invloed en van geestelijke krachten. Maar het is vastgezet. Het is een beeldengalerijtje waarnaar ze voortdurend kijken, waarvoor ze een eerbiedige buiging maken of waaruit ze proberen lering te trekken, maar het levende element ontbreekt bij velen.
Een mens leeft eigenlijk in twee werelden. De eerste wereld is die van het menselijke met alle facetten die daaraan vastzitten. De tweede is de wereld van de geestelijke vrijheid, die je toch ook tijdens een stoffelijk bestaan voortdurend wel weer herbeleeft of betreedt. Die geestelijke wereld wordt praktisch altijd uitgeblust en wanneer die niet wordt uitgeblust, dat is helaas de tegenstelling, dan wordt die vaak sterk overdreven en wordt de waarde ervan te hoog geschat.
Het leven is een wisselwerking van de grote vrijheid van het geestelijk bestaan en daarbij de grote persoonlijke verantwoordelijkheid, die je dan ook juist bezit met het stoffelijk bestaan met zijn gebondenheden, zijn strijdelementen, met zijn voortdurend zelfbedrog zelfs, wanneer je probeert jezelf te leren kennen.
Geestelijk gezien zou je zeker voor uw tijd het volgende moeten poneren: Elke mens heeft in zich die geestelijke wereld en die vrijheid. Die vrijheid geeft je toegang tot alle krachten die je maar kunt aanvaarden. Ze geeft je de mogelijkheid je ‘ik’ opnieuw te ontplooien. Om al je stoffelijke gedachten opnieuw te groeperen zodat er nieuwe erkenningen en nieuwe belevingen mogelijk worden. Maar de doorsnee mens komt daar zelden aan toe. Het wordt allemaal al heel gauw sleur en in die sleur gaat de essentie verloren. Maar het hele geestelijke bestaan lijkt mij voor een mens juist zo belangrijk omdat hij daaruit een nieuwe werking, een nieuwe kracht, een nieuwe openbaring in zijn stoffelijk bestaan kan vinden. Als dat niet het geval is, wat heb je dan aan al dat geestelijke gedoe? Als je alleen maar bezig bent met al die geestelijke zaken, wat doe je dan eigenlijk nog in de stof? Je moet werkelijk proberen om de eenheid van leven te ontdekken. Die eenheid heeft mijns inziens enkele grondregels.
In de eerste plaats: Alles is mogelijk voor mij wanneer ik zelf niet van de onmogelijkheid daarvan volledig overtuigd ben.
Dat klinkt gek want er zijn natuurlijk dingen die je nooit kunt doen. Als iemand zegt: “Je kunt je op een bepaalde plek op je rug niet krabben”, dan is dat alleen waar wanneer je gebruik maakt van je lichaam. Maar je hebt toevallig ook nog een zeker plasma. Dat plasma kun je uitstulpen, daarmee kun je overal terechtkomen als je wil. Het is dus alleen: kun je de middelen gebruiken waarover je werkelijk beschikt, of zeg je: “Dat is onmogelijk” omdat je uitgaat van stoffelijke mogelijkheden, van een geestelijke leer of misschien zelfs van een eigen minderwaardigheid.
Volgens mij luidt de regel: “Je kunt alles wanneer je het jezelf niet onmogelijk maakt door het onmogelijk te noemen.”
De tweede regel is eigenlijk al even eenvoudig: Op het ogenblik dat je leert in jezelf te beleven wat de geestelijke krachten zijn, is het alleen nog maar van belang om die krachten te formuleren en in de materie gestalte te geven. Ze zijn dan als vanzelf levende waarden in je eigen bestaan geworden en kun je er ook stoffelijk onnoemelijk veel mee doen. Maar je moet ze gebruiken!
In de derde plaats vind ik de menselijke verhoudingen vaak een beetje dwaas. Ik kan begrijpen dat mensen elkaars vijanden zijn. Het is misschien niet goed, maar ik kan het begrijpen. Maar ik kan niet begrijpen dat men onverschillig is tegenover anderen.
Mensen hebben over het algemeen maar heel weinig werkelijke vrienden of mensen waar ze wat om geven. Daarnaast hebben ze een hele wereld die hen onverschillig laat en daarin kiezen zij dan enkelen uit voor hun haat, hun minachting, hun afwijzing of wat dies meer zij. Ik vind dat juist de regel die je ook materieel zo veel mogelijk waar moet maken, is:
Elke mens is met mij betrokken. Ik ben bij het leven van elke medemens betrokken. Er is ergens een grens. Op het ogenblik dat je die grens trekt, om welke reden dan ook, maak je een fout. Probeer je het meer esoterisch te formuleren, dat doen mensen ook altijd graag, dan zou ik zeggen:
Wanneer je naar jezelf zoekt, loop je meestal aan jezelf voorbij, want zoeken naar het werkelijke ‘ik’, is een eliminatieproces. Het is erkennen wat niet essentieel voor je is en erkennen wat wel essentieel is. Daarvoor moet je dan een aantal dromen opzij zetten. Je moet er bepaalde pretenties voor laten. Dat is waar. Maar langzaam maar zeker komt dan het werkelijke ‘ik’ tevoorschijn. Dat wat je werkelijk bent. Wat voor jou noodzakelijk en onontkoombaar is. Wat de werkelijke kracht is waarover je beschikt. Maar de meeste mensen zijn zo druk bezig om hun idee van belangrijkheid, van hun bereiking of van iets anders te behouden, dat ze aan dat werkelijke ‘ik’ steeds weer voorbij gaan. Ze willen er teveel omheen laten.
Onze boertige vriend die zo dadelijk zal spreken, had in dit opzicht een heel aardige opmerking en wel deze: “Wanneer een vrouw haar schoonheid wil tonen door zeventien onderrokken te dragen, dan moet ze zich wel realiseren dat ze zichzelf veel statiger acht dan ze is en dat de man daaronder, desondanks, een zekere ielheid meent te mogen veronderstellen.”
Wij doen eigenlijk hetzelfde, maar natuurlijk niet ten aanzien van het lichaam maar ten aanzien van de geest. We kleden het aan met dit en met dat, met een graad zus en een verlichting zo en op den duur zijn wij zo druk bezig om die eigenschappen te behouden dat we niet meer begrijpen dat ons werkelijke ‘ik’, dat in zijn geestelijke kracht moet werken, dat zich met die geestelijke kracht moet openbaren, niet meer in staat is om zich reëel te handhaven, te ontwikkelen. Het is steeds minder stoffelijk beleefbaar, steeds minder stoffelijk hanteerbaar.
Nu zult u zeggen: dat is weer een mooi praatje voor de vaak. Misschien is het wel zo, wie zal het zeggen. Maar wanneer ik vanuit mijn geestelijk standpunt die mensheid zo bekijk, dan kom ik tot de conclusie dat iedereen hetzelfde wil. Dat er niets tot stand wordt gebracht omdat iedereen het alleen op een andere manier wil doen. Het zijn mensen die allemaal vooruit gaan maar over het algemeen in tegengestelde richtingen, en dat vind ik zoiets zieligs.
De mensheid van vandaag heeft een heel groot geestelijk potentiaal, d.w.z. dat ze juist in deze tijd, en daar spelen allerhande factoren een rol bij, heel grote mogelijkheden heeft om zichzelf geestelijk te erkennen, om zichzelf geestelijk te ontplooien. Maar dan moet die ontplooiing niet los staan van het stoffelijk leven. Neen, ze moet er gewoon de kracht, de stuwing van worden. Dan pas is er werkelijkheid.
Er zijn mensen die zeggen: “Wij zijn tegen dit en tegen dat. Wij hebben de juiste oplossing.” Dat kan waar zijn, maar wanneer ik mensen zie die in naam van de democratie het recht van anderen om over zichzelf te beslissen, terzijde willen schuiven, dan vraag ik mij toch wel af waar ze aan bezig zijn.
Wanneer ik zie dat mensen zeggen: “Je moet tot God gaan”, maar u gelijktijdig verbieden te luisteren naar wat die God u te vertellen heeft omdat het niet strookt met de regels van het een of andere kerkgenootschap, dan word ik er bijna ziek van. Dan vraag ik mij af: Wat doen die mensen eigenlijk?
Er is voor iedereen en overal een bepaalde kracht te vinden. Iedereen speelt op zijn eigen wijze zijn rol in het leven. Dat is nu eenmaal niet te vermijden. Het leven is een rollenspel. Een moderne term, waar ik het volledig mee eens ben. Je kunt niet zeggen: Ik ben ineens een ander. Dat kun je niet waar maken. Maar wat je wel kunt zeggen, is dit: “Ik besef dat ik een rol speel. Ik ben niet degene die ik voorstel. Ik ben degene die ik achter dat masker ben.”
Wanneer de mens de moed heeft om terug te treden achter dat masker, dat hij naar buiten toe toont en zichzelf toe te geven wat hij werkelijk wil, wat hij werkelijk is, dan moet hij als vanzelf ook veel dichter komen bij die geestelijke waarden en werkelijkheid die in hem leeft. En dan zou die mens volgens mij ook langzaam maar zeker in staat moeten zijn om geestelijke waarden te beleven in een volledige werkelijkheid.
Nu ga ik wat dingen zeggen, die waarschijnlijk helemaal niets te maken hebben met het betoog van mijn opvolger, de gastspreker van vandaag. Wanneer je licht ervaart, kun je dat als mens op veel manieren doen. Wij slaan dat steeds weer gade. Je kunt het zien als een soort neonreclame met allemaal mooie vakjes en mooie boogjes, maar het zijn lichtende lijnen in het duister.
Je kunt licht ook ervaren als iets wat je volledig omgeeft, wat eigenlijk een soort atmosfeer is waarin je geestelijk ademt. Het eerste voorbeeld is spectaculair maar het maakt je nog niet los van je eigen krachteloosheid, van je eigen gevoelens van: nou moet het zus of nou moet het zo. Het is niet een belevend aanvaarden, een aanvaardend beleven. Neen, het is een erkennen. Erkennend speculeren en op grond van de speculatie handelen volgens in feite stoffelijke redelijkheid in plaats van innerlijke werkelijkheid.
Nu zou je ook hier een regel kunnen geven die heel eenvoudig is. Alles wat complex is, staat ver van: Hoe eenvoudiger, hoe dichter het bij God ligt.
Ik weet natuurlijk ook wel dat je als mens, zeker wanneer je begint wat meer bewust uit te treden, gaat Ieren. Maar wat de meesten vergeten, is dat het leren geen werkelijk leren is. Ze denken: Ik word wijzer. Maar dat is helemaal niet waar. Wat je doet, is jezelf overzien en hergroeperen wat er in je bestaat. Je kunt niet zeggen: Ik groei naar een hogere wereld toe. Je kunt zeggen: Ik verander mijzelf in zoverre dat de bestanddelen van dit ego nu een harmonie vinden, waardoor het hogere licht beleefbaar wordt.
Je kunt je ‘ik’ niet wezenlijk verrijken wanneer je niet eerst, jezelf aanvaardend zoals je bent, komt tot een harmonie waarin alles van je eigen ik, om het heel grof te zeggen: van je ziele-beleven tot je stoelgang toe, harmonisch is. Waarbij je het gevoel hebt: het hoort allemaal samen. Er is niets uit te zonderen. Pas op dat ogenblik kan die hergroepering plaatsvinden. Pas op dat ogenblik kun je nieuwe krachten in je opnemen.
Wanneer ik zo kijk naar wat je in die hogere sferen bij ons allemaal aantreft, dan vraag ik mij wel eens af: Hoe komt het er? In die hogere sferen is bv. een nar van één van de Engelse hoven, ik weet niet meer van welke koning. Dat is nou echt iemand, die met intrige en omkoperij aan de kost is gekomen en die toch een hoog bewustzijn heeft behaald. U kunt bij ons alles vinden. Er is zelfs een abbé die het aardig ver geschopt heeft de laatste tijd, om niet te spreken van ons eigen pastoortje. Je kunt er een zeerover vinden en we hebben zelfs hier en daar nog wat lagere politieambtenaren; een soort schout en een beul hebben we er ook bij.
Allemaal zitten ze in hogere werelden en als je dat menselijk gaat bekijken, zeg je: “Dat kan toch eenvoudig niet. Een beul, hoog bewust! Hoe kan dat?” Maar wat blijkt dan? Dat de menselijke moraliteiten, die menselijke opvattingen, het waardeoordeel van de mensen absoluut niet klopt.
Die nar vond waarheid en wijsheid. Met al zijn intriges deed hij voortdurend alleen datgene wat hij persoonlijk als juist ervoer. Hij nam er ook risico’s voor. Daarom kon hij zich verder ontwikkelen. Hij vond een harmonie waarbij de schijnbare immoraliteit van zijn gedrag en zijn omgeving samensmolt met het doel dat hij nastreefde, en daardoor werd eigenlijk alles opnieuw geordend. Het werd deel van het Goddelijke dat zich manifesteert bij de mens,
Met de beul was het precies hetzelfde. Die man heeft heel wat koppen afgehakt, om maar niets te zeggen over de mensen die hij heeft uitgerokken, ingekrompen of op een andere manier liefderijk behandeld. Maar hij deed altijd alleen wat nodig was. Niet meer dan dat. En wanneer hij meende dat iets niet terecht was, wist hij ook nog wel hoe hij het ergste kon voorkomen. Hij was zo bekwaam dat hij iemand met een ijzeren staaf hard kon slaan zonder dat er meer van kwam dan een blauwe plek. Maar hij kon het ook zo doen dat de botten gebroken waren. Daar hield hij rekening mee. Die man leefde zijn eigen werkelijkheid. Hij probeerde niet zich af te zetten tegen de gemeenschap, die hem toch betrekkelijk vijandig behandeld heeft, als ik het goed begrepen heb. Neen, hij was gewoon bezig om zo goed als hij kon dat te doen, waarvoor hij nou toevallig bestemd was.
En dat vinden wij overal.
Die abbé was ook een hele leuke jongen. Ik geloof dat hij zijn tijd voornamelijk gedeeld heeft tussen het boudoir en de biechtstoel. Maar hij gaf in alles toch ook weer de waarheid, zo goed als hij kon. Hij was bereid voor die waarheid eventueel te sterven, als het niet anders kon. Liever anders, maar als het niet ging, zou hij ook dat aanvaarden.
Als ik al die mensen bekijk in hun incarnatievorm en ik zie wat ze als geest geworden zijn, dan sta ik wel een beetje verbaasd. Toch trek ik er ook een beetje lering uit voor mezelf en hopelijk ook voor u. Dan zeg ik: Kijk eens, lieve mensen, er zijn natuurlijk regels en wetten die voor jullie belangrijk zijn, maar de werkelijke wet is toch vooral wel dat je datgene wat je bent, zo goed mogelijk bent. Dat je datgene wat je doet, zo waar en zo reëel mogelijk doet.
Het is niet belangrijk of alle mensen goed vinden wat je doet, maar het is erg belangrijk dat je het zo doet, dat je het zelf kunt beleven, zelf kunt aanvaarden. Ik zou er deze regel uit willen putten:
Zelfaanvaarding met besef van en beroep op de Goddelijke Kracht is het enige criterium voor verdere bewustwording na de dood.
Natuurlijk wel eens vervelend. Je had het nu net zo mooi gedraaid dat je het allemaal goed deed in de ogen van iedereen. Je zei: Als iedereen het goed vindt zoals bv. die handelsman, een hele goede man overigens. Hij heeft nog een heel stel hofjes gesticht, niet in Nederland. Hij was bankier. Die goede man was in de ogen van iedereen, zelfs van de religieuze leiders, een halve heilige, maar hij wist voor zichzelf wel dat hij zo gemeen was als de beul, en erger. Hij dacht: Als iedereen nu denkt dat ik goed ben, dan moet er toch wel iets goeds aan mij zijn. Als u wist wat een moeite ze hebben gehad om deze man, die zelfs een bekende naam heeft, uit het duister een beetje omhoog te peuteren. Op het ogenblik zit hij in een ruimte waar ik een bediende zoek, als ik toevallig wat in een lagere sfeer te doen heb. Zo zit hij. Hij is al ongeveer 400 à 500 jaar dood.
Wanneer u naar deze situatie kijkt, geloof ik dat je persoonlijke integriteit, zoals de mens het noemt, veel belangrijker is dan publieke moraliteit. Dat je integer bent, is erg belangrijk. Het is niet belangrijk of je goed doet in de ogen van de mensen, maar het is wel belangrijk dat alles wat je doet volgens je besef juist en goed is.
Het is helemaal niet belangrijk of jij nu altijd initiatieven neemt of dat je ze niet neemt. Wel is belangrijk dat je in elke reactie of in elke actie uitgaat van datgene wat je werkelijk voelt te zijn.
Je krijgt vanuit de geest vaak de indruk dat de mensen voor zichzelf de werkelijkheid voor een deel verwerpen, het gewoon niet willen weten. Toch heeft elke mens in zich wel degelijk maatstaven. Hij weet wel degelijk wat vanuit zijn eigen wezen juist is, wat harmonisch is.
Daar waar de mens in zichzelf harmonisch is, kan hij reageren op de kosmische harmonieën. Daar waar de mens in zichzelf harmonisch is, kan hij in zich de krachten hergroeperen totdat zijn denkbeelden, zijn besef, een beleving worden. Hij kan van zichzelf in zijn stoffelijk wezen uitgaan tot in de vrije werelden van de geest en daar datgene vinden, beleven en ervaren wat hem helpt om de totaliteit van zijn eigen bestaan beter te begrijpen. Natuurlijk een beetje beroerd als je dat zegt.
Hoort u eens, ‘voor koningin en vaderland’, ‘voor de kerk en de staat’ zijn leuzen. Je bent als mens deel van de mensheid. Als je als geest in die mensheid incarneert, dan doe je dat niet om specifiek tot een bepaald land, een bepaald geloof of een bepaalde stand te behoren. Je doet het om in die mensheid betekenis te hebben. Om in die mensheid ervaring op te doen. Hoe meer je de mensheid als een geheel kunt aanvaarden en beleven, hoe dichter je komt bij de verwezenlijking van je eigen drijfveren, van je innerlijke kracht waardoor je incarneerde. En daaruit zul je dus als vanzelf ook beter begrijpen wat de geestelijke achtergrond en waarde is, waaruit je leeft.
Ik geloof dat je ook dit in een simpele regel kunt onderbrengen:
Alleen daar waar de mens zich voortdurend erkent deel van het geheel te zijn en levende in het geheel probeert, zichzelf zijnde, voor allen betekenis te gewinnen, kan hij een harmonie voor zichzelf ervaren, waaruit zijn innerlijke bewustwording mogelijk wordt.
Dan zijn er nog een paar punten. Als je het zo humaan bekijkt, zegt zo’n denker toch wel tegen je: “Kijk eens, die mensheid van nu lijkt nou wel een potje, maar dat is de engelenschaar van de komende era.” Dan denk je bij jezelf: Nou, als dat engelen moeten worden, vraag ik mij af waar wij de duivel vandaan moeten halen!
Maar dan ga je kijken en proberen te begrijpen.
Voor mij – ik spreek erg voor mijzelf vandaag, want het gesprek dat ik met onze gastspreker had, is te moeilijk te herhalen, ik zeg het er maar eerlijk bij – is eigenlijk die hele mensheid en elke mens in die mensheid deel van een enorm patroon. Dat is geen patroon van vormen, van vaste verhoudingen of daden. Het is een patroon van kracht.
Je kunt zeggen: “Ik sta alleen” of “Ik krijg helemaal niet wat ik hebben wil”, wanneer je stoffelijk redeneert. Maar je kunt gelijktijdig beseffen: “Hierdoor kom ik in een nieuwe fase van actie. Mijn betekenis voor de mensheid, voor het totaal bewustwordingsproces van die mensheid of zelfs maar het stoffelijk geluk van die mensheid verandert. Ik krijg als het ware meer een dragende functie. Ik heb iets te doen.”
Dan moet je over die kleine dingen, die menselijke dingen heen schouwen en zeggen: “In dit geheel vind ik toch een vervulling. In dit geheel kan ik harmonie vinden met iedereen en alles wanneer het nodig is.”
Het is niet belangrijk wat ik vind van mijn eigen bestaan. Het is belangrijk wat ik beteken en wat ik begrijp. Dat er wisselwerking is. Dan krijg je langzaam maar zeker in dat geheel het gevoel voor al die harmonieën, al die krachten die er zijn. Dan voel je je, wanneer het nodig is, verbonden met juist die mensen die behoefte hebben aan jouw gedachten. Dan kun je op het juiste ogenblik precies die kracht geven, die bepaalde mensen nodig hebben. Ja, verder gaande kun je zelfs het licht vinden, dat sommige geesten nodig hebben of sommige mensen die in de dood, in het sterven misschien zelfs al eigenlijk teloor zouden gaan in het duister, in een chaos.
Ik zeg helemaal niet dat je een soort reddingsbrigade moet vormen. Je moet alleen jezelf zijn.
Soms zie ik mensen uittreden en die komen dan terecht bij een sterfgeval. Ze zitten dan heel erg te kijken van: tjonge tjonge, moet ik dat opknappen? Dat kan ik me ook wel begrijpen, het is niet altijd even leuk. Wanneer het dan toch goed afloopt, hebben ze het gevoel van: tjonge tjonge, klop eens even op mijn geestelijk borst, o, die heb ik niet, waar zit dat? Doe het dadelijk wel als ik beneden ben, dan zullen we dat eens even in orde gaan maken.
Maar ze vergeten iets anders. Je kunt, of je nu geest bent of nog in de stof leeft en alleen uitgetreden bent, een stervende niet helpen, een overgegane niet helpen of er moet harmonie zijn, er moet een band zijn. Er moet een draad lopen tussen jou en die ander. Er moet iets van het begrip van eenheid, dat in jou bestaat, overdraagbaar zijn aan die ander. Dat is de enige manier waarop je ze werkelijk bereiken kunt.
Ik zie de mensen dat allemaal doen en dan zeg ik soms: “Jullie brengen het een beetje simpel terug. Jullie maken er wat anders van.” Maar kijk ik nog een keer, dan zeg ik: “Maar wat doe je toch eigenlijk enorm grootse dingen.”
Er zijn mensen, die willen niet eens van God weten. Ze geloven in God, maar daar moet je niet over praten. Diezelfde mensen zie ik soms een ogenblik, alleen maar omdat ze eventjes die harmonie voelen of willen, gebaad in een licht dat je zegt: mensenkinderen, kan dat op aarde rondlopen?
De mensheid is zo eigenaardig. Vanuit de geest bezien is het een dolle boel vol tegenstrijdigheden, maar gelijktijdig met zo enorm grote potenties. Daarom kan ik het met de gastspreker een beetje eens zijn wanneer hij zegt: “De mensheid gaat niet ten onder. De mensheid zal ondanks alles haar uiteindelijke doel bereiken. Ze zal haar werkelijk geestelijk erfdeel, haar geestelijke functie in de totaliteit tegemoet treden. Alleen denk ik dan wel eens: Tjonge,tjonge, wat zal die mensheid nog lang voortbestaan. Dat wel.
Vertrouwen in de mensheid is vertrouwen in de kracht van de mensheid. Een mens kan denken dat hij zwak is. Maar ben je zwak?
Ik vind het soms zo vreemd. Heel veel mensen doen mij denken aan iemand met een grote bankrekening die zegt dat hij arm is, omdat hij nog maar een gulden op zak heeft. Je moet gewoon de moed hebben om een beroep te doen op het geheel van je wezen. En niet met allerhande poespas.
Ik heb mensen gezien die magisch bezig waren en alles wat ze presteerden was een zelfsuggestie zonder dat ze iets meer kracht of moge1ijkheid kregen dan ze allang hadden en normaal hadden kunnen gebruiken. Dus daar gaat het niet om. Het gaat niet om de plechtigheid, het gaat om het ogenblik: weten. Het is een soort innerlijk aanvaarden van die mens van dat geheel, waarbij men zich niet af vraagt: kan het of kan het niet? Alles wat ik heb, geef ik. Klaar.
Dan zie ik die mensen soms kleine wonderen doen en soms zelfs grote. Dan denk ik: Waarom zetten jullie toch altijd die grens tussen de geestelijke werkelijkheid met alles wat er in zit en dat stoffelijk bestaan van jezelf, wat eigenlijk toch maar een kleine voorbijgaande charade is.
Zo kom ik tot een geloofsbelijdenis. Ik ben het met onze gast van zo dadelijk in ieder geval eens dat er een ogenblik komt dat elke mens zich een beetje losmaakt van de kringloop van incarnaties en verbondenheden en dan niet meer probeert het oude terug te vinden, maar alleen nog maar probeert om het grotere te beleven. Dat men probeert de totaliteit meer naar zich toe te halen.
Mensen die niet meer leven met de noodzaak tot bidden en tot formuleren. Die dan inderdaad zeggen: “Ja, God bestaat. Ik geloof in Hem, maar ik moet er niet over praten.” Die gelijktijdig elk ogenblik van hun leven putten uit diezelfde Godheid en Hem waarmaken.
Ik geloof in die mensheid. Ik kan het niet anders zeggen. Als ik zie wat er bij ons in de sferen ronddobbert, denk ik wel eens: het is misschien vanuit mijn beperkte standpunt een heel eigenaardige bewustwordingsgang, maar ik geloof dat ze een goed doel heeft.
Zo zou ik nog tijden door kunnen filosoferen. Ik vind het zo leuk mensen te zien met incarnatiebanden die op snelverkeer lijken over een kruispunt. Ze ontmoeten elkaar wel maar de één is er net iets eerder dan de ander. Dat betreuren ze later heel erg, maar als ze elkaar geraakt zouden hebben, was het een botsing geweest. Ze begrijpen niet dat de band die ze leggen, veel belangrijker is dan de clash.
Ik zie de mensen soms de meest gekke dingen denken en doen. Ze houden zich bij wijze van spreken bezig (u permitteert?) ‘met een scheet die dwars zit’, terwijl ze zich bezig zouden moeten houden met een atoombom. Dit is maar een vergelijking, Ze houden zich bezig met de kleinigheden en ze realiseren zich het grote niet waarin ze leven, waaraan ze verbonden zijn.
Heel veel van wat er stoffelijk gebeurt, zou anders kunnen, dat ben ik met u eens. Maar als ik naar de mensheid kijk, zie ik ook dat heel veel van hetgeen net fout schijnt te gaan, eigenlijk het beste is wat mogelijk is. Het is een vlechten van banden met het eeuwige licht en niet meer alleen het formuleren van relaties.
Wanneer ik in de geest dan eens kijk wat ik allemaal te doen heb op aarde en in de sferen, dan realiseer ik mij: ook hier is het in feite functioneren als deel van een geheel. Zeker, de één kan ik bereiken en de ander niet, dat is waar. Maar op grond van de harmonie moet ik diegene bereiken die ik bereiken kan en anders niet. Ook al zou ik het anders willen. Ik moet aanvaarden wat ik aan kracht, aan mogelijkheid, aan leven in mijzelf heb. Ik moet ermee werken. Ik moet het laten uitstralen zo goed ik kan.
Nu kan ik dat als geest misschien gemakkelijker zeggen dan u in de stof. Maar wanneer u een klein beetje in de mens gelooft ondanks alles, een klein beetje in uzelf gelooft ondanks alles, is het dan geen tijd om uit die automatisch bestuurde voertuigen van pretentie en droom te stappen en zelf in die lichtende werkelijkheid te kijken naar de wegen die jij moet gaan, die jij moet leven en vooral de geestelijke krachten te vinden, waaruit je de werkelijkheid kunt opbouwen? Ik dacht dat als de mens erin slaagt uit zijn sleur, uit zijn pretenties en zijn droomwereldje verder te stappen naar die lichtende werkelijkheid en de harmonische verbondenheden die daar liggen, dat hij een geestelijk doel bereikt zo groot dat hij de hoogste sferen kan gaan betreden en zich steeds meer in de harmonie daarvan kan gaan bewegen. Als dat voor de mens èn voor de geest mogelijk is, dan is vertrouwen in de mensheid alleen maar een onderstrepen van een werkelijkheid waarin wij leven.
Onze gastspreker zal mij interesseren. Ik kom zeker kijken, al is het alleen maar om te zien hoe hij het er van af brengt. Ik hoop voor u dat u niet teveel zult letten op de manier van uitdrukking, maar wel op de boodschap en vooral op de kracht die er achter zit. Ik wens u allen nog verder een zegenrijke en als het even kan een zeer leerrijke avond.
De gastspreker.
Ik heb vernomen dat men mij heeft willen voorstellen als een komediant. Ik zou zeggen dat hieruit mijn menselijke origine nog steeds blijkt.
Een mens is voor mij een wezen dat dicht bij God staat, maar over het algemeen zijn gezicht naar de andere kant wendt.
Het leven is een geheel, een totaliteit. U zou er deftig over kunnen spreken als een Goddelijk diagram waarin de symbolen worden gevormd door de mensen die, zonder dit te weten, in groepen zijn samengevoegd. Maar deze gewichtigheid en deze vergelijkingen zijn eigenlijk voor mij niet datgene wat ik zoek.
Ik vind mensen soms aanbiddelijk. Wanneer je ze ziet gaan over hun glad bestrate wegen, de gladheid van een hondenuitwerpsel ontmoetend, en je ziet dan de schok uit hun gedachten, dan is er een vuurwerk waarin hemel en hel voor een ogenblik elkaar ontmoeten. Dan zeg ik tot mijzelf: “Zie hoezeer de tegenstellingen, zelfs in de mens, voortdurend tot een eenheid versmolten zijn.”
Het leven, daarover zal ik tenslotte toch moeten praten, is een eenheid die alleen kan bestaan door zijn illusie van verdeeldheid. Er is geen wezen, tenminste voor zover ik kan zien, waarin de goddelijke vonk ontbreekt. Er is geen bewustzijn waarin niet de oneindigheid weerkaatst wordt. Maar als je kijkt wat er aan de bovenkant ligt, wordt het pas interessant.
O, ik weet het, ik heb het meegemaakt in mijn tijd. Daar stond ik en declameerde mijn verzen met een vuur, een sonoriteit en een diepte, die de mensen tot het diepst van hun hart zou moeten raken. Maar zij waren onberoerbaar, omdat ik helaas een onbegaafde tegenspeelster had, die meer liet zien wat de aandacht trok dan ik in mijn stem en mijn gemoed ooit tevoorschijn kon brengen. En dit is menselijk.
In die dagen heb ik vaak gedacht: “Publiek, ik veracht u.” Nu, achteraf denk ik: “Wat was je eigenlijk, hoe heet dat modern, een kwal.
Wij zijn voortdurend met onszelf bezig en met alle interesses die wij hebben en wij menen dat iedereen moet denken en leven en zien zoals wij. Het zou erg vervelend worden als men dat werkelijk deed, maar we zijn bereid daaroverheen te zien. Dan komt het ogenblik dat wij met onszelf geconfronteerd worden. Dan pas ontdekken wij hoezeer de tegenstellingen juist de waarde en de diepte geven aan het geheel.
Een mensheid zonder strijd, een mensheid vol vredelievendheid, indien althans uw voorstellingsvermogen zo ver reikt, zou geen mensheid meer zijn. Een mens is een wezen dat voortdurend strijdt met zichzelf en de wereld. En dat is nodig. Het is de wisselwerking, de voortdurende contrastwerking waaruit de volheid van openbaring, de werkelijkheid van die Goddelijke kracht en het totaal kenbaar wordt.
Ik moet oppassen, anders zou u mij terecht na afloop slechts een komediant noemen. Maar het is moeilijk een andere toon te vinden. Bij mijn leven heb ik de rol van mijzelf voortdurend gespeeld; maar het was een rol. Zelfs wanneer ik aan de rol ging, speelde ik nog een rol.
Het is moeilijk terug te keren tot de essentie van je wezen en daarvan een uitbeelding te geven. Mijn interesse, mijn werk, mijn liefde is de mensheid. Mijn bewondering, mijn waardering en zeker ook mijn voortdurende binnenpret worden bepaald door de mensheid. Ik, die eens een mens was, kijk neer op uw krioelende aardkloot, bevolkt door vele menselijke soortgenoten en ik zeg tot mijzelf: “Hier brandt een licht. Dat blijft branden als de sterren gedoofd zijn. U bent mens. Niemand neemt het u kwalijk. U bent mens, maar als mens bent u een klein heelal vol gedachten.”
Als mens bent u een onvoorstelbaar museum van tegenstrijdigheden èn als mens bent u een krachtbron, die een licht voortbrengt als dat van de Oneindige Zelf. (Dat allemaal ineen zou een goed artikel zijn op een jaarmarkt.)
Als ik tot u zeg: “U bent mens”, dan zegt u: “Ja, dat weet ik. Vertel mij liever wat anders.” Want u denkt dat u weet wat het is om mens te zijn.
Tel uw teleurstellingen, ik heb het na mijn dood ook gedaan, en zeg dan tot uzelf: Daaruit ben ik gegroeid en veranderd. U hebt u ingesponnen in een cocon van illusies, zeker. Tel ze maar op, uw illusies. Voor de rups een vlinder wordt, spint ze een cocon. Maar het is de vlinder die als een vrij geworden bloem rondgaat door de lucht en een ogenblik stoeit met de zonnestralen.
U bent deel van licht. Niet dat het opvalt, maar u bent deel van licht. U hebt in uzelf het vermogen, het onschatbaar grote vermogen om het licht vorm te geven. Om het als het ware in vele nuances naar uw wereld uit te stralen, maar ook naar de wereld van de geest.
Je kunt niet zeggen: “Ik, arme mens, met mijn teleurstelling, geknakt door het leven, gebogen door de ouderdom, ik ben niets waard.” In de eerste plaats geloof je het zelf niet als je een mens bent en in de tweede plaats is het niet waar. Want elk ogenblik voeg je iets toe aan die glorieuze parelmoerachtige weerkaatsing van een Goddelijke werkelijkheid.
De mensheid is een kunstwerk, een kathedraal die in opbouw is en die, eens voltooid, een meesterwerk zal worden dat zelfs het einde der tijden kan trotseren. Hebt u ze wel eens bezig gezien als ze een kerk bouwen? Ik heb het in mijn tijd gezien. Als ik met mijn vriend tezamen een paar bekers ledigde, lachten we om de mensen die in stof en steen er niet alleen aan dachten voor de eeuwigheid te bouwen, maar die bovendien nog altijd wel een plekje vonden om een portret te maken van één van de eerbare priesters en stichters van deze wonderlijke kathedraal, die eens zou zijn als de water spuwende gargouilles, als duiveltjes in koorbanken of als kleine grijnzende satertjes, die tussen de heiligen door dansen in de verluchte gewelven.
We zeiden toen tegen elkaar: “Zeker, het zal eens een kerk zijn, dan zal het stof vergeten zijn en het zweet en de glimlach, maar zolang het in opbouw is, is het een lekkere rommel.” Dan zie je de mens. In het verval, in de rommel, in de chaos zie je de mens. Maar de werkelijkheid die je bouwt, zie je pas later.
Ik heb vertrouwen in die mensheid, juist omdat het zo’n enorme rommel is, want ik heb altijd weer gezien dat wanneer ze bouwen, het juist op het ogenblik dat het het meest spookachtig, chaotisch, stoffig, rommelig geheel is, de voltooiing van de vorm dichterbij komt.
Ik heb geleerd te luisteren naar de vloeken van de arbeiders en heb gezegd: “Kijk, dat is de voorbereiding voor de vrome gezangen die dadelijk gezongen worden.” Want zo is het leven. Zo is het leven waarvan ik deel ben, het leven waarvan ook u deel bent.
Die rommel van je leven is alleen maar de activiteit van het bouwen. Natuurlijk is er oorlog en vallen er doden. Maar uit hun gedachten, uit hun pijn en hun vreugde wordt het beeld van de eeuwige gebouwd.
Een mooi beeld, ik ben er verliefd op. Ik vind het nog mooier dan ik ooit mijzelf gevonden heb. Dat is waar, maar ach, u zit hier. Ik wil niet zeggen: in de rommel, dat zou een belediging zijn. Maar toch nog wel te midden van een chaos waarin u uw eigen plaats maar ternauwernood kunt vinden. En zo zult u mij vergeven wanneer ik in gemoede en zeker zonder bijbedoelingen een ogenblik wat meer spreek over de enkele mens. Die ene vonk van dat onmetelijk lichtende, het vurig werkelijke, etherisch oneindige.
U zit op aarde en u droomt. U hebt een droomwereldje dat soms een paradijs is en soms de tegenstelling daarvan. U kijkt naar het leven en u zegt: “Wat moet ik ermee?” Er zijn er die zeggen: “Nu heb ik al zoveel jaar gezocht. Zoveel jaar heb ik gewerkt, en wat heb ik ervoor?”
Natuurlijk niets, wat had je dan gedacht. Maar wat heb je er van binnen voor? Ben je wijzer geworden?
Er zijn anderen die zeggen: “Eens zal de wereld weten dat ik geleefd heb. Ik zal mijn stempel zetten op de historie.” Ja, ja, en dan worden ze later ‘van den armen’ (n.v.d.r. door het O.C.M.W.) begraven. Maar dat is ook niet belangrijk. Die stempel, die droom die je in je draagt, is het begin van wat je van jezelf maken moet. Niet wat je in de wereld moet zijn, wat je maken moet van jezelf.
Er zijn ontevredenen die zeggen: “Och, ik heb natuurlijk veel in dit leven, maar er zijn nog zoveel zaken die ik nader zou willen bezien. Daar zijn de raadselen van de sterren die ik ontraadselen wil, en daar is het onbegrijpelijk gedrag van mijn buurman met wie ik nu al voor de zeventiende keer in gerechtelijke strijd lig. Ik wil doordringen tot het wezen van de dingen.” En ze praten, ze denken en ze dromen. Maar in zichzelf dragen ze misschien al het antwoord op al wat ze zoeken.
Er zijn er die zeggen: “Wij, mensen, aardgebonden, onze tijd gaat voorbij. Nog korte tijd en we zijn slechts een verzameling armetierige knekels in een graf. Wat heeft het voor zin om te leven?” Juist als je eenmaal zo ver bent dat je lichaam knekels zijn, begint het pas goed.
Maar is alles wat ze daar mismoedig zeggen niet de verloochening van alles wat ze zijn geweest, wat ze hebben gedacht, wat ze hebben gedroomd? Ik ken ze allemaal. Ik ken de priester die altijd sprak: “Wees vroom en onderwerp u. Want dit is de wil des Heren die tot u spreekt door mijn mond, zo staat het geschreven in de Geboden.” Maar toen hij dood ging, zei hij: “Is er wel een God?” Want zo zijn mensen. Zo zijn mensen. Maar wat had hij opgebouwd buiten dromen? Het gevoel dat je ergens toch gebonden bent aan een geheel, en dat was belangrijker dan zijn leer. Het gevoel dat je betekenis hebt door de manier waarop je leeft, en dat is waar.
Hijzelf wist het niet en hij is er misschien achter gekomen dat hij, terwijl hij pretendeerde een tempel van de ziel te bouwen, eerder bezig was aan een bazaar voor alle dingen.
Maar ze hebben allemaal hun vonkje kleurig laten fonkelen, net zoals u dat kunt. U kunt u beklagen over uw leven en u kunt zeggen: “Ik moet nog zoveel doen.” Maar één ding is zeker, of u het zegt of niet: U hebt uit u een kleurige wereld van licht geschapen. Mag ik dan de mens bewonderen?
Eens bewonderde ik alleen mijzelf. Nu bewonder ik de mensheid. Want ik ben deel van de mensheid en als ik de mensheid niet bewonder, zou ik mijzelf minachten.
Ik bewonder God en hoe zou ik God niet bewonderen, wanneer ik weet dat Zijn Kracht in mij werkt. Dat Hij voortdurend in en rond mij is? Dat alles wat gebeurt, mede door Hem is? Als ik God zou verwerpen, zou ik mijzelf verwerpen.
En nu? Vroeger zei ik natuurlijk leukere dingen. Er zijn spelletjes voor twee. Dammen, schaken en nog andere. Er zijn die heerlijke gelegenheden waarbij je een ander kunt doen vallen zodat je kunt lachen over zijn onbeholpenheid. Dat is menselijk. Er zijn de ogenblikken dat je je koestert in de roem van anderen of in hun waardering.
Maar je bent licht! Mens, je bent deel van de mensheid! Je bent deel van licht! Je bent deel van kracht! Je bent verbonden met oneindige bliksemschichten uit de oneindigheid! Je bent er deel van! De kosmos is een gebeuren. Maar niet een gebeuren buiten u om, dat u onderwerpt. Het is een gebeuren waarvan u deel bent.
God is geen poppenspeler die mensen als marionetten manipuleert. God is de kracht waaruit alles beweegt.
Wie zou de mensheid dan niet bewonderen? Maar wie zou dan ook ontkennen dat het belangrijk is mens te zijn, als je mens bent in de stof? Om geest te zijn in je eigen sfeer en wereld als je daar leeft, totdat je verder en verder groeit en misschien wat verder kunt zien. En zelfs dan moet je zijn wat je bènt in de wereld waartoe je behoort.
Verwijt uzelf niets wat gebeurd is, maar aanvaard de erkenning die eruit voortkomt. Doof het licht niet door te zeggen: “Het had nooit mogen branden.” Maar vraag je af welk beter licht je kunt ontsteken met die dovende vonk van een voorbijgaande illusie.
Zeg niet tegen jezelf: “Ik ben doelloos en nutteloos.” Want je hebt eens gebouwd. Nu ben je misschien meer ornament dan bouwer, maar het is belangrijk dat je er bent, want zonder jou zou het bouwwerk niet doorgaan.
Jij bent deel van de kracht. Je bent misschien de inspiratie voor de één en de rem voor de ander, en ze hebben het allebei nodig.
Er gebeurt veel op de wereld, natuurlijk. Een wereld waarop niets gebeurt, is geen wereld; dat is de verstilde droom van een paradijs die voor elke mens die er zou moeten leven, de hel zou worden.
Gewoon leven, bewegen, veranderen, maar zonder te zeggen: “O, dat verleden, neen. Wat ben ik vandaag? Wat voor licht beroert mij vandaag? Wat voor kracht speelt er in mij vandaag? Wat is hetgeen ik in mijzelf beleven kan, vanuit mijzelf kan uitstralen, wat ik door mijzelf kan uitbeelden?”
Morgen is vandaag voorbij. Voor jou. Maar wat je gebouwd hebt, blijft staan. Wat je gemaakt hebt van jezelf, blijft staan. Niets gaat teniet. Geen enkele grap, geen enkele traan, geen droom en geen daad. Het ontkende bestaan is even echt als al wat je als illusie misschien omtrent jezelf schept en verkondigt als waar.
Het bestaat en wat je vandaag bent, is de openbaring van de Schepper in die werkelijkheid. Neem dan die hele kracht van vandaag!
Waarom zou een mens bang zijn voor morgen? Valt er een atoombom? Wat erg. Moet je ineens verhuizen naar een andere wereld. Maar wat je dan bent, is vandaag, is licht van God. Wat je geweest bent, kan nooit worden uitgewist.
Is je leven zo leeg geworden? Besef de volheid van vroeger. Wat je geweest bent voor anderen. Wat je gedaan hebt voor anderen. Besef wat je kunt voor anderen, wat je nu bent als deel van het Goddelijke voor anderen, want alles wat je geweest bent, blijft bestaan en wat je daar nu van maakt is de bekroning. Het is de voortzetting. Het is het verder bouwen van het lichtende beeld van een werkelijkheid.
Het is vaak moeizaam om met jezelf te leven wanneer je denkt dat het ik, gebonden aan de tijd, alleen maar verder schrijdt. Het is vaak moeizaam en soms hopeloos om te streven en het doel waarvan je droomt, niet te vinden. Tot je beseft: Dit is de basis. Dit is de eerste glans en gloed, de drempelsteen waarop ik staande, straks de poort kan richten totdat ze is een baken van het eeuwige licht. Een werkelijkheid die meer omvat dan ik alleen kan zijn. Toch komediant, ja. Maar ik kan zo moeilijk zakelijk zijn. Zakelijkheid is één van die plagen der mensheid, zoals een waard met zijn rekening voor een huurder die uitroept: “Hoe betaal ik?” Dergelijke gedrochtelijke duivelse uitvindingen hebben mijn menselijk bestaan te vaak vergald. Maar nu ik terugkijk, was ik zonder hen geworden tot wat ik nu ben? Neen. Degenen die mij hebben uitgelachen en me hebben versmaad, hebben evenveel aan mij gebouwd als degenen die mij hebben geïnspireerd en gezegend.
De vrijheid van licht waarin ik nu leef, had ik nooit kunnen vinden zonder hen allemaal. Zo zult u ook gaan beseffen dat de werkelijkheid niet kan bestaan zonder dingen zoals mensen die tijdelijk een blok aan je been zijn. Ziekten die je neerslaan en dergelijke ellendige dingen. Financieel verlies en gebrek aan erkenning zijn misschien even belangrijk voor wat je bent en wat je worden zult als al dat goede en mooie waarvan je altijd droomt.
Ik kan u maar één ding zeggen, slechts één ding: “U bent mensen. Mensen! Wees dan mens op je eigen manier. Wees mens met dat licht en met die kracht die er ondanks alles toch altijd weer is.”
Wees niet bang om je lot in handen te nemen wanneer het zo uitkomt. Want wat je nu bouwt, zal uiteindelijk toch worden tot het werkelijke licht dat je bent.
Zie je medemensen als degenen die het je mogelijk maken om te zijn. Zie de geest als de kracht die je helpt meer jezelf te zijn. Zie God als de kracht die het je mogelijk maakt te bestaan én wees blij dat je existeert.
Meer kan ik jullie niet zeggen. Klinkende volzinnen heb ik genoeg. Maar er is één waarheid, groter dan die van dat licht dat je bent. Het licht dat je gestalte geeft. Dat licht waardoor de mensheid wordt tot de lichtende schare die eonen later nieuw leven kan behoeden en opnieuw brengen tot licht. Schepping die zichzelf herschept.
Jullie zijn leven. Jullie zijn de lichtende oneindigheid die zichzelf’ nog niet kent.
Wees tevreden met mens zijn. Wees tevreden met elke dag waarin je een klein beetje licht kunt vinden en een klein beetje licht kunt uitstralen, maar vergeet nooit dat alles bij elkaar komt. Dat wat je goed noemt en dat wat je kwaad noemt. Want daardoor en daardoor alleen ben je mens en meer dan mens. Daardoor ben je licht van Licht.
Dit laatste was geen komedie. Het was zelfs slecht gezegd, maar het is waar. Het is mijn waarheid en hopelijk die van jullie.
Laat je geest maar vrijelijk uitgaan. Kus de lichtende sporen van de eeuwigheid die je nog niet beleeft en neem die kracht want je bent er deel van. Waarom zou je ze dan niet gebruiken? Wees jezelf. Deel van een een schepping, die langzaam maar zeker bouwt aan haar eigen voleinding.