Enkele innerlijke mogelijkheden

image_pdf

18 maart 1958

Een mens kan moeilijk tot zelfkennis komen, wanneer wij onder zelfkennis willen verstaan het zichzelf geheel zien, zoals de wereld buiten hem hem ziet. Het komen tot zelfkennis is dus in de esoterie altijd weer terug te brengen tot een werken met je eigen vermogens en een oordelen volgens je eigen bewustzijn. Daaruit vloeit voort dat er tussen ons en de wereld altijd een verschil blijft bestaan. Dit verschil kan worden uitgedrukt als: a. onze visie op onszelf krachtens ons bewustzijn en b. ons oordeel omtrent de wereld. gebaseerd op onze visie omtrent onszelf.

Deze uitspraak is misschien wat boud. Maar ik geloof te mogen stellen, dat elke mens de wereld beoordeelt niet naar zijn eigen bewustzijn maar naar het oordeel, dat hij over zichzelf heeft. Zoeken wij nu naar zelfkennis, dan zal het ons duidelijk zijn, dat de onvolmaaktheid, die wij in de wereld zien, het resultaat is van de onvolmaaktheid, die in onszelf schuilt. Want wij veroordelen het liefst in de wereld dat, dat in ons leeft zonder tot uiting te komen. Dat is duidelijk. Ja? Dan geloof ik, dat wij verder het volgende kunnen opbouwen: Alle wereld, waarin wij leven, is onze eigen wereld. Er bestaat niets, dat vreemd is aan ons wezen. Want zou het aan dit wezen vreemd zijn, dan zullen wij het ofwel ombuigen tot iets, dat toch binnen ons wezen weer bekend en dus aanvaardbaar wordt, dan wel het negeren en voorbijgaan. Wij hebben dus een wereld die uit onszelf is geroeid en in deze wereld moet de bewustwording plaatsvinden. Dan zal de kracht, die in de wereld regeert, voor ons niet zijn de werkelijke God maar de persoonlijke God, daaruit voortgevloeid. Het benaderen van de persoonlijke God moet echter steeds gepaard gaan met een verwazing van de grenzen, die wij stellen aan onze eigen persoonlijkheid. Op het ogenblik, dat wij in onszelf keren om zo het Goddelijke (dus wat binnen ons geopenbaard is) te aanvaarden, zullen wij dus te allen tijde een vervaging van wereldbewustzijn moeten ondergaan, waarbij geen werkelijke grens meer bestaat en het gehele Al als “ik” wordt aanvaard.

Wanneer wij het hele Al als “ik” aanvaarden, dan kunnen wij komen tot bv. het beleven van naastenliefde. Want naastenliefde zoals die ons gepredikt wordt: is feitelijk – overdracht van – eigenliefde, waardoor grotere gebieden en grotere belangen mede worden betrokken in het denk – en gevoelsleven van het eigen “ik”. Logischerwijze kan dit slechts gebeuren in overeenstemming met eigen kennen, eigen visie en bewustzijn. Ons zoeken naar naastenliefde en naar weldadigheid„ datgene waarop wij soms geneigd zijn ons te verheffen, in feite niets anders dan een uitbreiding van onze eigen persoonlijkheid en een sterker uitdrukken van onze persoonlijkheid voor onszelf. We zijn geneigd onszelf steeds beter te maken dan wij zijn.

Hoe meer wij streven naar het volmaakte, hoe groter de mogelijkheid is, dat innerlijk in een van deze twee toestanden ontstaat: Ik meen goed te zijn en maak mijzelf tot de enige maatstaf voor alles, wat er in de wereld kan bestaan. Ik ga daarbij echter uit – bewust of onbewust – van een onderdrukking van een groot gedeelte van mijn eigenschappen. Want ik pas mij niet aan bij een persoonlijk heelal, dat afgerond is, maar bij een eenzijdig persoonlijk denkbeeld, dat slechts een beperkt deel van mijn heelal kan omvatten. In dergelijke gevallen kom ik tot zelfvernietiging door het scheppen van een innerlijke onevenwichtigheid. Deze innerlijke onevenwichtigheid kan voor de wereld verborgen blijven. Zij openbaart zich dan alleen door eigenaardige opvattingen op geestelijk en religieus gebied, daarnaast door een vaak onverantwoord harde of wrede handelwijze t.o.v. anderen.

In het 2e geval krijgen wij een ontkennen van eigen waarde en waardigheid. Nu zal men denken, dat deze nederigheid een redelijke basis is voor geestelijke bewustwording. Toch is ook dat niet waar. Want om te kunnen leven, om te kunnen handelen, om iets te kunnen bereiken – geestelijk en stoffelijk – moet men een zeker zelfvertrouwen bezitten. Wanneer men een mens suggereert: dat hij niet meer kan lopen, zal bij het aanvaarden van die suggestie inderdaad ook de bekwaamheid tot lopen wegvallen. Daarentegen komt het voor, dat indien men een mens bepaalde bekwaamheden suggereert, die voor hem noodzakelijk zijn, hij deze zeer snel aanleert en zich eigen maakt. Het verschil is dus in zoverre begrijpelijk, dat bij de ontkenning onmiddellijk ook het bereikte kan wegvallen: terwijl bij de erkenning van ook nog-niet-bestaande waarden in het “ik” in ieder geval de wording van die waarden binnen het “ik” bevorderd wordt.

Geestelijk doe je precies hetzelfde. Wanneer je zegt. “Ik ben nog zo zwak, ik ben nog zo minderwaardig,” dan loop je groot gevaar, dat je juist daardoor jezelf de middelen ontneemt, waarop je feitelijk kunt betrouwen, waarop je feitelijk kunt berusten. Door jezelf te stellen als minder dan de wereld, ontken je verder een zekere aansprakelijkheid tegenover die wereld.

Want bereiken houdt in verantwoording aanvaarden. Wanneer ik meer bereiken kan dan een ander, zal ik ook meer moeten volbrengen en. En wat meer is: ik zal voor die volbrenging tegenover anderen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Een poging om dit te ontwijken is dus uit den boze.

Toch doet men dit heel vaak en zelfs komt de onlust om verantwoordelijkheid te dragen tot uiting in de zogenaamde innerlijke twijfel. Deze twijfel impliceert dan, dat we wel het beste gedaan hebben wat we kunnen, maar ja we weten het niet precies……. en zou het nu wel waar zijn? Een gedachtegang, die poogt het “ik” te verontschuldigen voor mogelijke gebeurtenissen als resultaat van eigen daden en gelijktijdig dat “ik” in een benepen toestand brengt, waardoor een opbloeien in zuiver geestelijk opzicht moeilijk zo niet onmogelijk wordt.

Het is onze taak deze innerlijke toestanden zoveel mogelijk te herzien tot een juiste. Want u zult begrijpen, dat wanneer beide door mij genoemde stellingen niet juist zijn, er een derde moet bestaan.

Deze derde innerlijke gesteldheid kunnen wij als volgt omschrijven: Ik kan alles wat ik probeer tot op het ogenblik dat mij blijkt dat ik het niet kan. Blijkt het, dat ik het niet kan, dan zal ik het altijd kunnen leren, wanneer de noodzaak groot genoeg is. Ik kan rustig de verantwoording dragen voor al wat ik doet voor al wat ik ben, omdat er immers niemand is, die kan zeggen (zolang ik tenminste bewust ten goede streef), dat ik iets misdaan heb. Zolang ik het beste geef, dat ik in mij heb, zolang ik en voor mijzelf en voor anderen tracht het goede te bereiken en te handhaven, zoals ik dat zie, zal ik goed en sterk zijn. Het is mogelijk, dat de gevolgen van mijn daden, van mijn pogen voor anderen of mijzelf, niet onmiddellijk duidelijk worden. Ook dat is geen bezwaar. Want al kan in de vervulling een vertraging optreden, een vertraging, die desnoods vele levens kan omvatten, eens zal dit, wat ik tracht te bereiken, werkelijkheid worden. Degene, die dit beseft, staat in het leven met een groot zelfvertrouwen.

Een esotericus zonder zelfvertrouwen is als een gevangene, die alleen naar de lucht kan kijken, maar niet naar buiten kan wandelen. Wij willen echter gaarne naar buiten, wij willen de vrijheid kennen van het geestelijk bestaan, wij willen de inhoud van onze eigen persoonlijkheid leren ervaren. Dat kunnen wij alleen, wanneer wij dergelijke banden van ons afgooien.

Er wordt bij ons ongetwijfeld zeer veel gesproken over vrijheid.

Ware vrijheid is een persoonlijk jezelf beleven volgens je beste oordeel en vermogen. Daarbij komt vanzelf een zekere zelfdiscipline in het geding. Wanneer de enige wet die ik ken, mijn eigen wezen is, dan zal ik ook voor mijzelf de wet moeten zijn. Ik kan daaraan niet ontkomen. Tot zover is ook dit duidelijk en aanvaardbaar?

Gesteld nu, dat ik wil komen tot een innerlijk beleven, dan zal ik in de eerste plaats moeten zorgen, dat mijn uiterlijke omstandigheden (dus het leven, zoals ik dit bewust meemaak op dit ogenblik) vrij zijn van zelfverwijt. Zolang ik zelfverwijt of berouw ken, loop ik steeds weer tegen mijn verleden aan, tegen een grens, die ik mijzelf stel en die ik moeizaam moet overwinnen, zo ik ze al overschrijden kan. Dit heeft geen zin. Ik moet op het ogenblik handelen volgens mijn beste weten en kunnen met een volledig gebruik van alle ervaring die mij is gegeven. Dan heb ik een basis geschapen, waardoor ik mijzelf vertrouw en waardoor ik ook niet zal vrezen de waarheid omtrent mijzelf te leren kennen.

Heeft men deze stappen genomen, dan kan men beginnen aan een zelfonderzoek. Dit zelfonderzoek is zeker geen analyse van eigen daden en de beweegredenen daartoe. Dit is een meer stoffelijke kwestie, omdat men immers de eeuwige waarden, die in een handeling of daad gelegen zijn, niet kan overzien op een stoffelijk niveau. Dus….we aanvaarden het “ik” en dringen daarin binnen.

We zullen tot de ontdekking komen dat in ons eigen wezen drie toestanden bestaan. Die toestanden moeten allereerst worden omschreven als: a. gericht naar buiten b. gericht naar binnen en c. al bewust. Want dat zijn de fasen, die hun werkelijke zin tot uiting brengen.

Gericht naar buiten toe – zoals menig mens leeft, zij het onbewust probeer ik alles wat in mij aanwezig is te uiten, te openbaren. Eerst door al wat in mij bestaat in de buitenwereld te brengen – (onverschillig of dit nu een schuld is, of het iets lelijks is of iets moois of het een gunst voor de wereld is of een bekentenis van een misdaad) – ben ik in staat te leven en dus mijzelf te accepteren. In het leven naar buiten toe moet ik eerst leren een eenheid te schepen voor mijzelf waarbij ik niet strijd met mijn omgeving. Heb ik dit bereikt, dan zal daardoor een zekere rust optreden. En die rust is dan de aanleiding om een andere weg te gaan kiezen, n.l. de weg naar binnen.

Wanneer ik de weg naar binnen kies, zoek ik in de eerste plaats natuurlijk zo’n beetje naar de eigenschappen, die ik nu eenmaal bv. in de stof of in een bepaalde sfeer bezit. Ik ga dus van mijzelf zeggen: “Je bent zo en zo.” Wanneer ik een stap verder ga, zeg ik tegen mezelf.” Maar…. je hebt ook deze eigenschap en gene fout.” Ik ga mijn goede eigenschappen nu gebruiken om datgene, wat ik als fout erkend heb, als het ware te veranderen en om te vormen. Ik gebruik en naar binnen en naar buiten toe – van mijzelf uit en voor mijzelf – voortdurend de goede kwaliteiten, die ik ken.

Heb ik ook dit volbracht dan kan ik langzaam maar zeker begrijpen, dat veel van hetgeen in mij leeft slechts een weerkaatsing is van iets, dat in de wereld evenzo bestaat. Ik kan gaan begrijpen, dat wat ik goed of wat ik kwaad heb genoemd in mijzelf, in feite een weergave van een kosmische conditie of toestand is. Er is in mij dan niet de behoefte om dit allemaal te openbaren en te uiten. Maar mijn Al-bewustzijn doet mij mijzelf erkennen in alle dingen en bovendien – en dit is het eigenaardige – voor het eerst mijn persoonlijkheidsbewustzijn uitbreiden. Tot op dit ogenblik ben ik wel gegroeid in bewustzijn, ik heb een bewust wording doorgemaakt, maar eerst wanneer ik dit Al-bewustzijn krijg (de associatie van het “ik” met al het bestaande) leer ik in mijzelf steeds weer nieuwe waarden zien, waarop ik tot op dit ogenblik niet had gelet.

De vorm, die ik aan mijn persoonlijkheid geef, wordt dan aanmerkelijk gewijzigd. Die wijziging gaat op de duur zover, dat het “ik” niet meer kan worden ervaren als gelokaliseerd in een bepaald lichaam, een bepaalde sfeer of op een bepaalde plaats. Evenmin kan het “ik” in tijd orden gelokaliseerd. Het zijn is een begrip geworden, waarmee je je bewegen kunt door vele verschillende fasen van zijn” heen, zonder dat het feitelijke – de essence van het zijn daardoor wordt aangetast.

Die laatste toestand te bereiken zal voor menigeen een droom zijn, een droom, die nooit werkelijkheid wordt in het huidig bestaan. Want hoevelen van ons zijn in staat tenminste hun buitenwereld te begrijpen en zichzelf daarin te beleven? Hoevelen van ons zijn in staat om binnen het “ik” de waarden te vinden, die die buitenwereld in hen projecteert en ze te begrijpen, voor wat ze zijn?

Leven is een moeilijke zaak, veel moeilijker dan men denkt. Want waarlijk leven wil niet zeggen: een organisch leven bezitten of een geestelijk bestaan. Het wil zeggen: een voortdurende activiteit. Leven is actie, zonder actie geen leven: En wanneer wij geestelijk willen leven, betekent dit, dat onze geestelijke activiteit eveneens voortdurend aanwezig moet zijn. We kunnen het leven (het werkelijke zijn) niet in- of uitschakelen naar believen. We zullen moeten aanvaarden, wat dit leven voor ons geworden is.

Dan kan ik misschien nu proberen om u aan de hand van het voorgaande een beeld te tekenen. Je begint met rond je een wereld te zien. Een wereld, die in het begin vreemd en schimmig is, omdat je nu eenmaal nog niet in staat bent de vormen nauwkeurig te definiëren.

Toch wordt uit de verschillen van licht en duister meer en meer een beeld van een wereld voor je geboren. En je trekt op onderzoek uit.

Dat onderzoek bestaat heel vaak in een pogen om alles te betrekken in de eigen gedachten.

We krijgen de kinderlijke periode, waarin alles t.o.v. ons actief is. Niet ik stoot mij tegen een tafel. Neen, de tafel heeft mij geslagen. Niet ik ben gevallen, maar de vloer is overeind gaan staan. Dat zijn kinderlijke beelden natuurlijk. Maar in deze situatie, in deze toestand, ben je geneigd om dat te doen met alles, wat er in het leven is. Je zegt niets “Ik heb gefaald.” Je zegt: De wereld heeft gefaald.” Je zegt niet: “Ik heb een fout gemaakt.” Je zegt. “Een ander heeft een fout gemaakt en daardoor kon ik niet meer anders.” Je moet goed begrijpen, dat dit een natuurlijk deel van de ontwikkeling is. Dit moet worden doorgemaakt. Want eerst door het zien van deze relatie tussen het “ik” en die buitenwereld en de poging om het “ik” a.h.w. meteen te projecteren in die buitenwereld, kun je tot een redelijk besef komen, nietwaar?

Op deze wijze dring je ook in jezelf door. Een mens, die begint zijn innerlijk te onderzoeken stoot daar op ontelbare ongeziene machten. Er zijn goden en demonen, er zijn engelen en spottende geesten, die er een spel van maken om je voortdurend in moeilijkheden te brengen.

Dat die dingen in je bestaan, begrijp je niet. Je voelt in je een hevige drang om iets te doen, wat eigenlijk niet behoorlijk is volgens je eigen opvattingen, of niet netjes, of niet redelijk. Wanneer die drang nu zo sterk wordt, dat je daaraan niet kunt weerstaan, dan zeg je: “Ja, er is een demon in mij gevaren en die heeft mij dat laten doen.” Of je zegt het wat simpeler: “De duivel heeft mij verleid.” Dat doe je geestelijk nog intenser dan zuiver stoffelijk. Per slot van rekening: zuiver stoffelijk en je nu eenmaal een wereld, waarin een zeker redres wordt geëist voor elke fout, die je maakt. Geestelijk echter bestaat die niet.

We beginnen de delen van onze persoonlijkheid af te scheiden en bouwen uit ons eigen ‘ik” a.h.w. een hele gemeenschap op, waarin goed en kwaad in de meest fantastische vormen gemengd zijn. Op het ogenblik, dat wij in dat “ik” gaan doordringen, is het duidelijk, dat wij deze persoonlijkheden zullen ontmoeten. Maar wat moeilijker is, we zullen niet altijd in staat zijn om ze van elkaar te scheiden. We worden plotseling één van die geheimzinnige krachten, we worden plotseling demon of god. We worden goed of kwaad. En we menen ons bezeten te gevoelen, menen dat de droombeelden, die in ons rijzen, een uiting zijn van vreemde.

krachten, die met ons spelen. Terwijl in feite alleen ons eigen “ik” zich openbaart aan dit “ik” en heel ons beleven slechts een weerspiegeling is van wat wij op dit ogenblik doormaken.

Naarmate wij verder willen doordringen in dat “ik”, is het noodzakelijk, dat we leren die persoonlijkheden, die wij in onszelf geschapen hebben, weer tot één terug te brengen.

Denk we goed na: wat ik hier naar voren breng is zeker niet een verschijnsel van een geestesziekte. Het is geen vorm van schizofrenie of iets dergelijks. Het is een volkomen natuurlijke toestand die in elk mens ontstaat en die door een ieder, die verder wil doordringen in het gebied van de innerlijke waarheid, moet worden overwonnen.

Wanneer wij geleerd hebben, dat al deze eigenschappen slechts verschillende mogelijkheden zijn van één persoon, verschillende facetten van één wezen, zal het ons misschien gemakkelijker worden onszelf te aanvaarden als een bestaan op zichzelf, iets dat niet geleefd wordt, maar dat zelf leeft. Iets dat niet geleid wordt, maar dat vaak zichzelf misleidt door een tijdelijke eenzijdigheid van denken of begeren. Wanneer wij die zelfmisleiding erkennen, staan we voor de grote verantwoording’, die je vooral als esotericus steeds weer op je moet nemen: de verantwoording voor al je eigen gedachten en je eigen daden. Aanvaard je die, dan kun je langzaam maar zeker leren die gedachten en daden te boetseren: niet meer in overeenstemming met één beeld, dat in jezelf leeft, maar in overeenstemming met alle kwaliteiten en eigenschappen. Elk facet moet zijn rol spelen in het leven, anders heeft het geheel geen waarde. En zo ontstaat een strijd, die meestal daarin resulteert, dat het “ik” zich onttrekt aan vele activiteiten, die het tot op dat ogenblik als normaal heeft aanvaard.

Denk niet, dat dit een blijvende onttrekking is aan het leven. Het is wederom een voorbijtrekkende fase, een soort retraite, waarbij men door zoveel mogelijk alle prikkels – zelfs van nieuwe denkbeelden – te vermijden, wil komen tot een aanvaarden van dit “ik” met al zijn facetten.

Is men tot rust gekomen, dan ontdekken wij verder, dat deze edelsteen van de persoonlijkheid met al zijn facetten één lichtbron weerkaatst, die afwisselend elk facet doet oplichten en weer doet doven. In het begin lijkt ons dat vreemd. Want, zo zeggen we, waar staat die lichtbron dan? Zoekende komen we tot de conclusie, dat er in ons een kracht werkzaam is. Een kracht, die buiten onze beheersing ligt, die buiten ons wezen ligt, maar die in ons wezen het leven wekt. We komen tot een nieuw Gods aanvaarden. Niet meer als iets, dat ingrijpt in ons leven, maar eerder als een dragende kracht van ons leven. Het is alsof wij i.p.v. te spreken over de waterdruppels nu zijn gekomen tot het bouwen van een boot, die een eigen wereld is geworden, maar die alleen drijvende op een oceaan, die aan haar wezen vreemd is, tot haar werkelijk recht kan komen en haar bestemming kan zoeken. In deze Godsaanvaarding begint het eerste licht in het innerlijk wezen te komen.

Dit licht kan het best worden omschreven als een onverschilligheid t.o.v. de wereld. Vreemd misschien, maar waar. Want op het ogenblik, dat wij erkennen, dat de kracht in ons in ons wezen vervuld wordt, vragen wij ons niet meer zozeer af, wat er buiten ons geschiedt. Wij trachten niet meer ons aansprakelijk te stellen voor alles, wat er buiten ons plaatsvindt. We zullen nog minder proberen ons te onttrekken aan de taken, die de krachten buiten ons en de wereld buiten ons ons opleggen. We zullen de indrukken van de buitenwereld niet meer selecteren of afwijzen maar in hun geheel absorberen en we zullen weten, dat in deze absorptie van het geheel het eigen bewustzijn groter wordt. Zo herscheppen wij in onszelf de wereld. Niet als een reeks van vormen zonder meer, maar eerder als een complex geheel van impulsen, die elkaar in evenwicht houden. En wij weten onszelf daarbinnen te bewegen.

Het vreemde is, dat we het bewustzijn in elk apart facet van die gekende wereld kunnen projecteren en daaruit onze kennis kunnen putten, tot zij geheel en al overeenstemt met alle kennis, die in die wereld aanwezig is. Ons bewustzijn groeit. Gelijktijdig echter vermindert onze behoefte om ons vast te houden aan realiteit en reële vormen. De rede blijft bij ons een instrument: iets, dat we gebruiken en hanteren. Maar het is niet meer dan dat. We kunnen het terzijde leggen. En dan ga je aanvoelen, hoe er naast de werkelijke wereld een onwerkelijke bestaat. Een onwerkelijke wereld, die voor ons meer echt is dan al het andere. Een onwerkelijke wereld, die ons de verklaring geeft voor onze daden. Een onwerkelijke wereld, die – meer dan dat – betekent ons werkelijk innerlijk leven. Dan gaan we zeggen: “Kijk, dat is nu de weerkaatsing van dat licht in onszelf. Dat is de goddelijke scheppende wil, zoals die in ons wezen wordt geopenbaard.” We zeggen niet meer: “Ik ben niet aansprakelijk voor mijn daden, want God heeft mij dan toch maar geschapen.” Integendeel. Wij vragen zelfs niet eens meer naar het wezen van die God. We aanvaarden, dat wij aansprakelijk zijn voor onszelf. We aanvaarden, dat wij ten slotte zelf beslissen over al, wat, wij meemaken. En gelijktijdig kennen wij die God als iets, dat steeds dichterbij komt: als iets, dat meer en meer werkelijk wordt binnen ons.

Het is alsof je wat ouder bent geworden en dat er uit de feiten van het leven de filosofie tot je bewustzijn komt, waaruit je op de duur enkele levenswijsheden distilleert, die voor jou tekenen al wat je in een heel leven bereikt hebt. Beperkt, begrensd soms, is die filosofie desalniettemin voldoende om je zelf vrede en geluk te schenken. Ze is niet meer bitter of cynisch, ze is niet meer verwijtend of oordelend. Ze is een aanvaarding.

Deze innerlijke aanvaarding maakt het mogelijk binnen te treden in de geheimzinnige wereld van het “ik” waarin niet alleen meer de eigen persoonlijkheid bestaat. Want of u zich dit realiseer of niet, u bent door alle eeuwen heen, door alle tijden heen geketend aan anderen. U kunt daaraan niet ontkomen. Het feit, dat u aan die anderen geketend bent, heeft een beeld van die anderen opgebouwd. Een beeld, dat ten dele met hun werkelijkheid overeenstemt, aan de andere kant weer een uiting is van uw eigen persoonlijkheid in juist deze vorm. Zo ontstaat in het “ik” een contact, dat zich kan uitbreiden over ongetelde werelden en eeuwen. En het vreemde is, dat men – voor zover die voorstelling in het “ik” reikt – ook de werkelijkheid van die persoonlijkheden zich weer realiseren kan. Men kan zich die. voor ogen zetten. De wereld is gevuld met vele beelden. En die vele beelden bemerk je steeds maar weer bepaalde aspecten van jezelf, die niet prettig zijn. Dat is voor de esotericus soms een kritiek punt. Kun je jezelf niet aanvaarden en vlucht je weg van deze werkelijkheid, die je nu aan jezelf pas volledig hebt geopenbaard, dan breekt in een stoffelijke vorm de waanzin uit: dan is men in de sferen niet meer redelijk en vlucht men in het duister. Het is dus wel zeer noodzakelijk, dat men ook het lage, dat in elke mens toch ook schuilt, dat men het schijnbaar gemene: accepteert, zelfs op zijn uiterlijke waarde. Dat behoeft men niet te doen in het leven, maar dat moet men viel doen in zichzelf. Door deze aanvaarding van het “ik” wordt het mogelijk te begrijpen: hoe er banden bestaan, die veel verder reiken dan zelfs tijd of ruimte.

En omdat wij slechts tijd en ruimte kennen als uitdrukkingsbeeld, voelen wij ons dan benauwd.

Wij voelen ons benauwd, omdat er niets meer is, waaraan wij refereren kunnen. Het is alsof je in een lege, donkere kamer staat, waarin ergens zoals Poe dat zo aardig beschreven heeft – een geheimzinnige put is, waarachter de uitblussing schuilt. En je weet niet, hoe je moet gaan om aan die val te ontkomen. Pas wanneer je begrijpt, dat die val geen verschil uitmaakt, dat zijn en niet-zijn voor jou hetzelfde zijn geworden, kun, je de laatste fase ervaren. Dat is dan wat de esotericus noemt: het verwerven van de steen der wijzen: wat hij noemt: het elixer des levens: wat hij noemt: het grote geheim.

Het geheim wordt eigenlijk het best omschreven in de naam Gods, het Tetragrammaton. Het is de aanduiding van de geplande openbaring van de volledig evenwichtig uitgedrukte gedachte, waarin elk geheim slechts het wezen is, dat het geheel van hete zijn origineert. Heb je in de leegte dat vastgehouden, dan kun je teruggrijpen naar de kern van je eigen wezen. En dan is er niet meer een veelheid van facetten. Dan is er ook niet meer een licht, dat van buiten af daarin weerkaatst. Dan blijft je slechts over een licht, een bewustzijn. En het is dit bewustzijn, dat zich van binnenuit openbaart in de onzienlijke wereld, waar de Schepper regeert.

Het wordt vaak beschreven als een apotheose van wuivende palmtakken, van daverende orgelmuziek, bazuingeschal en witgeklede engelen. Die beelden zijn natuurlijk erg primitief en letterlijk genomen betekenen ze niets anders dan een aardig sprookje. Maar daar staat tegenover, dat ze ons toch iets aangeven. Voor ons worden beweging, geluid, kortom al wat, men trilling of waarneming kan noemen, één. Er zijn geen verschillende zintuigen meer: Er is geen scheiding meer van werelden in vlakken of dimensies. Er is één totaal ervaren, dat alles omvat.

U zult begrijpen, dat deze laatste fase op aarde zelden of nooit bereikt wordt. Enkelen uitgezonderd. Natuurlijk, dit alles kan in één leven bereikt worden, maar ook dat zal toch zeker tot de uitzonderingen behoren. Laten we het dan zo stellen: U als mensen, zoekend naar esoterische krachten en geheimen, zoekend naar die innerlijke stem en die innerlijke waarheid, zult moeten beginnen met uw keuze te maken t.o.v. uw eigen leven. Niet aan de uiterlijkheden alleen is die keuze gewijd. Het is een poging om te komen tot een meer perfecte zelfuitdrukking. Om het streven, dat in je is, ook te beleven. Dit zonder berouw over fouten, die je maakt, maar met een voortdurend groeiende ervaring, voortdurend groeiende kennis.

Dit zonder terugzien in het verleden, tenzij dan om daar een ogenblik een beeld uit te verwerven ter vergelijking met het heden.

Je moet proberen om een mens te zijn met een voldoende zelfvertrouwen om voort te leven, zonder eigen volmaaktheid a priori voorop te stellen. Je moet een mens zijn, die zover overtuigd is van zijn eigen mogelijkheden en zijn eigen kunnen. dat je de verantwoording wilt dragen en niet door een verklaring: “Ik ben onwaardig,” of “ik ben een zondaar,” probeert daaraan te ontkomen. Dat is wel de allereerste taak. Wanneer u daarnaast door bv. meditatie over vele onderwerpen een duidelijker inzicht in uw eigen wezen en uw eigen denkbeelden kunt verwerven, zoveel te beter. Wanneer u leert gebruik te maken van het onderbewustzijn als een voortdurend referendarium, waaruit ontelbare feiten kunnen worden geput, wanneer dat noodzakelijk is, nog beter. Maar het eerste is het meest noodzakelijke. Het andere komt later.

Wanneer u uw geloof – dat ongetwijfeld in u leeft – leert gebruiken, niet als een richtsnoer of een wet in de eerste plaats maar eerder als bevestiging van een waarheid, die komen gaat, dan zult u daardoor het pad naar binnen toe kunnen opgaan. Dan zult u bereiken de grote waarheid, de grote werkelijkheid, die ons aller verlangen is, omdat ze gelijktijdig een volledige vrede inhoudt en een volledig bereiken.

Enkele innerlijke mogelijkheden: deel 2.

Wanneer wij zo met de esoterie bezig zijn, valt het ons vooral vaak op dat de meeste mensen, die daarnaar streven, in vaagheid gehuld gaan. Met andere woorden esoterie betekent heel vaak een plaats, waarin je een beetje geloof en gezwam in de ruimte kunt bergen. Dat is natuurlijk erg onplezierig, want esoterie behoort ook tot de meer exacte wetenschappen van de ziel. Het is zeker niet alleen maar een uitwijkmethode, zoals men stoffelijk vaak wenst aan te geven. Daarom zou ik graag van mijn kant ook eens esoterisch worden. Wanneer ik daarbij beelden gebruik, dan moet u mij dat maar vergeven, omdat ik al direct ontdek bij de eerste zin, die ik zeggen wil, dat het erg moeilijk is om het rechtuit te zeggen. Vandaar waarschijnlijk dat de meeste wijzen in gelijkenissen hebben gesproken en het zou eigenwijs zijn, als ik zou proberen om daarmee te breken zonder in staat te zijn mij goed uit te drukken.

Een pluisje wordt opgenomen door de wind en bergt in zich een zaadje. De wind draagt het voort – soms vele kilometers ver, soms maar enkele meters – en daar, waar het zaad neerkomt, zal het waarschijnlijk moeten opkomen, wanneer het tenminste een gunstige bodem treft.

Een gedachte draagt altijd een kern van feiten in zich. Die gedachte wordt opgenomen door de totale reeks van gebeurtenissen rond ons. Je moet niet denken, dat elk denken zo maar zonder meer uit jezelf komt. Neen, heel vaak wordt datgene van je bewustzijn, wat je je realiseert (en dat is je gedachte) bepaald door alles wat er rond je is en verder natuurlijk door wat er in je leeft. Maar geen enkele gedachte is op aarde aanvaardbaar, wanneer ze niet zelfs maar een uiterst theoretische mogelijkheid tot daadstelling in zich houdt.

Er zijn theologen, die erover praten of er engelen zijn en zo ja, hoe ze gekleed zijn: en – wanneer ze gekleed zijn, waarom ze gekleed zijn en waarmee ze gekleed zijn. Nu zal men zeggen: dit is een volledig onzinnig betoog. Dat kan het zijn: wanneer we niet zelf innig overtuigd zijn van deze werkelijkheid. Dan scheppen we onszelf een wereld, waarin eventueel het gevolg van ons dispuut belangrijk wordt. Een daadstelling in die wereld kan wel heel anders uitvallen dan we verwachten in de normale wereld, waarin wij bestaan, maar ook hier is de gedachte de drager van een daadmogelijkheid. Dat staat in onmiddellijke relatie tot onszelf. Anders gaat het niet. En zo gezien zou je moeten zeggen, dat praktisch alle denken – een verwerkelijkingsmogelijkheid in zich dragend – ook werkelijk genoemd mag worden, zelfs van uit. zuiver stoffelijk standpunt.

Per slot van rekening weten we natuurlijk allemaal viel, dat een zeeroversroman misschien kan leiden tot een kraakje van een paar jonge jongens ergens in een strandtentje of zo. Het verschil is uiterlijk misschien zeer groot, maar innerlijk is datgene, wat zo’n jonge mens heeft opgenomen uit het verhaal, gelijktijdig de gedachte, die de drager is -van de daadprikkel: en die wordt nu toevallig eens een keer verwerkelijkt. Het kan ook zijn, dat hij terzijde wordt gezet. Kijk, ik geloof, dat dit door niemand zal worden ontkend.

Ik geloof, dat er heel veel mensen zullen zijn, zeggen: “Ja, maar vele gedachten drukken niet de daad uit die er als mogelijkheid in verscholen ligt.” Zeker, zo’n pluisje met zo’n zaadje erin kan katoen zijn, het kan ook een paardenbloem zijn. Dat ligt aan de bron, waaruit het voortkomt. Die bepaalt dat. Maar wanneer eenmaal het pluisje zich beweegt, draagt het een verwerkelijkingsmogelijkheid met zich. En wanneer, dat niet gebeurt, ontstaat er een abnormaliteit, waarbij elke realisatie onmogelijk is geworden.

Ik geloof, dat iedereen mij een dwaas zou noemen, wanneer ik vertelde, dat zo’n zaadje van een paardenbloem bv., wanneer dit weggedragen wordt, irreëel wordt. Ook voor de bloemen, die daaromheen staan en die het uit het gezicht verliezen, blijft het een realiteit. De gedachte, die ontvliedt aan onze kenbare wereld, mag weliswaar niet meer passen in ons milieu, maar ze zal met de daarin bevatte daadimpuls elders voortbestaan.

De consequentie hiervan is, dat elke esotericus, die met zijn gedachten zich beweegt op gebieden, die liggen buiten de normale wereld, niet mag verwachten, dat reacties van zijn eigen wereld daarop volgen. Maar dat niemand recht heeft te zeggen, dat zijn denken irreëel is. Wanneer ik met de gedachte, die gaat, mijn persoonlijkheid kan associëren, zal mijn persoonlijkheid overal daar bestaan, waar die gedachte belandt.

Stel u zich eens voor (het gebeurt natuurlijk nooit), dat er een paardenbloem zou zijn, die zou zeggen: “Ik ga met zo’n zaadpluisje mee en ik ga kijken, waar dit nieuwe zaadje terecht komt, in wat voor omgeving, wat voor een bloem het wordt, wat voor een plant, hoe het leeft, hoe het aan zijn einde komt, enz.” Stel het u eens voor. Dan zou de wereld voor die paardenbloem volledig veranderen, Zij zou zelf aan de gelijke condities onderhevig zijn als het zaadje, ook wanneer haar eigen toestand anders is dan die van het zaadje.

De esotericus begeeft zich met zijn denken op een terrein, dat ligt buiten het normaal menselijke. Hij begeeft zich op een terrein, waarvan geen enkele definitieve omschrijving op aarde bekend is: en zeker geen beschrijving uit persoonlijke ervaring bekend is. Het resultaat is, dat zolang deze gedachte eenvoudig gaat, zij weliswaar haar gevolgen zal hebben in die andere wereld, maar ze door het “ik” niet kan worden gerealiseerd. Op het ogenblik echter, dat het “ik” zich kan verplaatsen in deze gedachte, zal een totale realisatie van een andere wereld uit het volgen van die gedachte kunnen ontspruiten.

Dan kan dus worden gezegd, dat esoterie – mits berustend op eigen denken en streven – in feite niets anders is dan een verplaatsen van de persoonlijkheid (of een deel daarvan) naar andere werelden, waar deze persoonlijkheid onder andere condities bestaat. Dat impliceert tevens, dat bij een terugkeer tot eigen condities het esoterisch ervarene, geleerde en bereikte, niet kan worden uitgedrukt in eigen bestaan, tenzij dan op een zeer indirecte wijze. Maar elke oorzaak, die geschapen is, terwijl men op dat andere terrein aanwezig was, kan – mits de drang der omstandigheden daarvoor gunstig is – wel degelijk in ons oude milieu terecht komen. Een voorbeeld: Die ene bloem is met dat zaadje meegegaan. Het zaadje heeft zich ontwikkeld, het is a.h.w. een deel van de oude plant. Het rijpt, er komt zaad in en van die pluis komt er één pluisje terug. En zo komt er een nieuwe bloem te staan tussen die andere bloemen.

Stelt u zich nu verder eens voor, dat zo’n bloem die wandeling niet werkelijk heeft gemaakt maar in de geest en daarbij toch in staat is dat contact te houden. Dan zal de komst van de nieuwe plant voor iedereen onredelijk zijn, niet overzichtelijk en schijnbaar toevallig, behalve voor degene, die het bewustzijn had van het eerste zaadje en alles, wat eruit voortsproot. De esotericus die door in zichzelf te aan contact krijgt met andere waarden, zal een beter overzicht kunnen verwerven over oorzaak en gevolg. Want hij is in staat door erkende oorzaken dus niet alle, (maar al een die erkende oorzaken) te volgen ook op andere gebieden, te zien wat ze daar veroorzaken en hij kan zelfs de reacties daarvan in zijn eigen wereld van te voren met grote waarschijnlijkheid vaststellen. Zo zal de esotericus een groter vermogen tot aanpassing hebben en zal hij verder in staat zijn – door op de juiste wijze zijn gedachten na te gaan een conditie te scheppen, waarbij praktisch zeker een bepaalde vernieuwing in zijn eigen wereld en bestaan zal plaatsvinden.

Nu, dan is esoterie eigenlijk net zo’n praktische wetenschap als bv. het kruisen van bloemen, om daardoor een nieuwe soort te krijgen. Of – om wat anders te noemen – het mengen van verschillende op zichzelf onaangenaam ruikende stoffen om daaruit een parfum te krijgen. Ja, dat is eerlijk waar.

Parfum wordt gemaakt uit stoffen, die soms ontzettend stinken. Maar het eindproduct is welriekend. De esotericus zal in vele gevallen ook wel eens in geestelijk modderpoelen ronddwalen. Daaraan zal hij niet ontkomen. Maar wanneer hij zijn ervaringen daaromtrent op de juiste manier kan samenvoegen, komt daaruit toch weer het goede voort.  En verder. Wanneer je nu eens in één van die andere werelden kan zijn, kun je natuurlijk maar een heel bepaald deel van die gevolgen overzien. Maar het bewustzijn kan leren gelijktijdig op meer plaatsen te zijn. Hoe vaak gebeurt het u niet hier, dat u naar één of andere lezing zit te luisteren – misschien wel naar mij – en dat u gelijktijdig denkt aan de kinderen thuis, of aan het werk, dat ligt te wachten of misschien aan een klein succesje, dat u die dag hebt gehad. Dan bent u toch eigenlijk op twee plaatsen tegelijk? U beleeft immers twee dingen tegelijk? En u kunt daarnaast ook nog wel zorgen hebben, over iets, waarvoor u bang bent: en dan bent u al met drie dingen tegelijk bezig.  Laten we nu eens een grote zakenman nemen, een werkelijk genie. Die praat afwisselend in twee telefoons, dicteert er tussendoor aan zijn secretaresse, leest een brief door, die hij zo dadelijk tekenen zal en ontwerpt bovendien in zijn gedachten nog een campagne voor reclame, die binnenkort zal moeten worden voorgelegd aan de hoofden van de verschillende afdelingen ter nadere beschouwing. Die kan dus 5 of 6 dingen te gelijk doen. Dan zou dus ook de esotericus 5 of 6 werelden gelijktijdig kunnen beleven, verschillende gedachten gelijktijdig in die verschillende werelden kunnen volgen.

  • Het is moeilijk met twee dingen tegelijk bezig te zijn en ze alle twee goed te doen. Of is dat een kwestie van training?

Dat is inderdaad een kwestie van oefening. Maar u voert toch ook vaak een gesprek, terwijl u gelijktijdig stofzuigt of eten kookt of thee inschenkt. Dat zijn toch ook twee dingen tegelijk.

Dat kunt u toch alle twee wel degelijk goed doen. Waarom? Omdat u geleerd heeft datgene, wat in wereld A ligt, tot het noodzakelijke te beperken en het zo ver automatisch te maken, dat uw bewustzijn alleen, wanneer er een wijziging noodzakelijk is (een kopje is vol of de melk komt op of je bent klaar met stofzuigen) u automatisch er toe brengt even uw aandacht weer daarop te richten. Stel u voor, dat alle mensen aan één ding tegelijk dachten, wat zouden de politici dan een mooie dagen hebben: Om tot de esoterie terug te keren: De esotericus kan dus op vele verschillende vlakken leven en gelijktijdig toch bestaan als een normaal mens. Dan kan hij dus de kennis van al die vlakken in zichzelf verwerken. Hij zal ook de werking van al die vlakken op zijn eigen wereld kunnen beseffen. Daardoor is zijn houding tegenover de eigen wereld zozeer gewijzigd, dat ze niet meer met die van andere mensen vergeleken kan worden.

Dat zult u toch met mij eens zijn. Dan zal die esotericus dus ook tendensen in die wereld kunnen zien, die voor een normaal mens helemaal verborgen zijn. Ja, meer nog hij zal door zijn ervaring van al die verschillende werelden de kern kunnen ontdekken die in alle werelden gelijk blijft. Want de esotericus zoekt naar de kern, hoofdzakelijk de kern van zichzelf. Hij zal dus ook kunnen ontdekken, hoe zijn eigen werking en zijn eigen bewustzijn in alle sferen op één gemeenzame factor berust. Die ene factor, mijne vrienden is dan datgene, wat de ware persoonlijkheid uitmaakt. Die paar kleine punten, die overal gelijk blijven, die. vormen de eenheid„ die ie “ik” mag noemen.

Ik zou zeggen, dat zo’n proces bijna wetenschappelijk genoemd kan worden. Wanneer het geheel bewust zou worden ondergaan – en dus niet fase voor fase zou moeten berusten op een soort onderzoek en een soorttraining – dan zou men het door de korte tijd, waarin het zich kan afspelen, een soort geestelijk laboratoriumwerk mogen noemen. Waarom zouden we het anders bezien? Omdat het nu toevallig een langere tijd in beslag neemt, soms verscheidene levens? Ik geloof, dat we het nog steeds kunnen zeggen: Esoterie is het laboratoriumwerk van de ziel, die daardoor de kern, de essence van het eigen wezen, leert kennen en gebruiken. Die bovendien zal leren, dat deze essence de drager kan zijn van vele verschillende vormen, mogelijkheden, noodzaken en daden, zonder dat ze daarom gewijzigd behoeft te worden. Op deze manier zal de esotericus het eeuwige in zichzelf ontdekken. En het eeuwige in jezelf ontdekken betekent: in contact komen met krachten. die staan buiten het menselijk begripsvermogen, maar die gevoelsmatig nog wel verwerkelijkt kunnen worden.

  • Dat laatste heb ik niet goed begrepen.

Laten we het dan zo zeggen: Als je wakker wordt na een mooie droom, kun je dan je toestand omschrijven precies zoals hij is? Ik denk van niet. Maar je kunt hem wel voelen. Het gevoel en de gehele stemming en alle invloeden daarvan maak je wel door. Maar hetgeen, waar het eigenlijk om ging, is je ontgaan, omdat het te veel verschilde van je normale bestaan om helemaal door te dringen. De goddelijke Kracht verschilt zoveel van wat wij denken, dat het normale bestaan is, dat – wanneer wij tot de kern van het “ik”, de grondwaarde, zijn gekomen – we nog niet in staat zijn om redelijk (en omschrijfbaar dus) de kracht van die kern, die tegelijk de goddelijke Kracht is, te omschrijven of te erkennen. Maar wij kunnen haar wel ervaren. En daaruit zou gerecapituleerd moeten worden, dat de esoterie een geestelijk wetenschappelijk werk is, dat echter resulteert in gevoelswaarden en niet in redelijke waarden.

Dat zij verder. door haar resulteren in gevoelswaarden. irreëel mag schijnen voor een ieder, die niet met de grondwaarden ervan bekend is. Ik zou haast geneigd zijn hier iets te citeren.

Er was eens iemand, die zei: Een esotericus is iemand, die zijn eigen dwaasheid en zijn ongeloof t.o.v. zichzelf verbergt. achter vage termen en geheimzinnige betekenissen, die niet reëel zijn. Daartegenover zou ik willen stellen: De ware esotericus is iemand, die door te leren kennen leert begrijpen. Die uit het begrip der wereld begrip omtrent andere werelden opbouwt en zo komt tot een absolute zelfrealisatie, waarbij hem echter de mogelijkheid ontnomen is, hetgeen hij beleeft uit te drukken, omdat het buiten de bewuste ervaring van zijn omgeving gelegen is. Nu heb ik dat zo aardig opgebouwd, nu mag ik er misschien ook nog even een les aan verbinden: Al ben ik misschien geen deftige leermeester. Ik kan n.l. mijzelf nooit voorstellen met een pandjesjas en een bril op.

Weten wat je wilt, is altijd noodzakelijk, als je je bezighoudt met esoterie. Zonder doelbewust streven – niet naar een vaagheid maar naar een misschien klein en dichtbij-liggend-doel, dat je echter volkomen duidelijk is – kun je niet tot resultaten komen. Een esotericus zal zich niet vastklampen aan de beperkingen van het stoffelijke zonder meer, maar zal toch weigeren zonder meer fantasieën te accepteren in de plaats van de werkelijkheid. De esotericus moet bouwen op de rede, omdat dit zijn enige mogelijkheid is om voor zichzelf aanvaardbaar te komen tot een begrip van grotere werelden en andere waarden. De esotericus, die bouwend op de rede tot een bereiking komt, kan deze rede terzijde stellen, omdat het een maal bereikte voldoende is om daarin het verdere beleven te bevatten. Esoterie is realiteitszin, die verder gaat dan het normale leven. Eenieder, die deze realiteitszin wil ontdekken, zal moeten beginnen met reëel te zijn t.o.v.: zichzelf. Hij zal moeten beginnen afstand te doen van zelfbedrog en daarvoor in de plaats stellen een doelbewust streven, waarbij hij geen rekening houdt met wat nu wel of niet goed is in zijn eigen wezen maar alleen met datgene, wat in het doel begerenswaard is… Zo zal hij bereiken en komen tot prestaties, die op de duur hem het inzicht verschaffen, waardoor hij kan doordringen tot de grootste geheimen van alle leven en alle bestaan.

  • Er is gesproken over incarnaties. Er werd gezegd: “We werken uit de kracht, waaruit alles bestaat,” Kunt u mij een definitie geven over kracht en materie? Want als u zegt: ” de kracht, waaruit alles bestaat,” dan is kracht dus een zelfstandigheid.

Kijkt u eens, kracht kunt u op twee manieren gebruiken en definiëren. Wanneer wij spreken in de esoterie over de kracht, waaruit alles bestaat, dan bedoelen wij daarmede het wezen van het Goddelijke en Zijn uitingen. Maar daarnaast kan worden opgemerkt, dat alle materie in al haar bestanddelen kan worden herleid tot kracht die geen vaste vorm heeft, maar een potentie is, tot een potentiaalverschil optreedt, waardoor krachtstromen (dus uitingen van kracht) kunnen ontstaan danwel krachtwervelingen, die eventueel aanleiding geven tot het ontstaan van materie.

  • U hebt gezegd: Ieder heeft een kleurencode. Dus d.w.z. de bewustwordingen hebben een verschillende volgorde voor verschillende mensen. Maar nu wilde ik dit vragen: Is de kleur gebonden aan een bepaalde bewustzijnsfase, of is dat ook verschillend?

De bewustzijnsfase is bepalend voor het trillingsgetal. Nu kan worden aangenomen, dat zekere bewustzijnsvormen ongeveer gelijke trillingen wekken. Aan de hand daarvan kan worden gezegd, dat als algemeen geldende regel (waarop echter uitzonderingen optreden) voor elke bewustwordingstoestand een bepaalde kleur als hoofdkleur zou kunnen worden aanvaard.

  • Maar voor ieder persoonlijk is de volgorde toch anders? Individueel?

Ja.

Heb uw naasten lief gelijk uzelf.

Ik zou het geen spreuk willen noemen, want ik geloof, dat het eigenlijk meer waarheid is dan spreuk. Het is de wet, die in je leven belangrijk is. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” is eigenlijk een bevel. En een dergelijk bevel kunnen we nu wel leggen in de mond van een enkele profeet, of als grondregel stellen van een enkele godsdienst. Maar wil het werkelijk betekenis hebben, dan moet het veel dieper gebaseerd zijn, dan wij ons misschien zelfs kunnen realiseren. En op het gevaar af, dat ik oude koeien uit de sloot haal en oude waarheden wederom opsom: zou ik dan de zaak eigenlijk willen bezien uit het standpunt van één wereld. We weten, dat in het heelal vele werelden zijn en vele sterren, maar wij weten ook, dat er een geheimzinnige band bestaat, die schijnbaar deze dingen in onderlinge relatie bestuurt. Wij weten, dat er vele mensen zijn, maar wij weten ook, dat mens-zijn toch bepaalde capaciteiten en eigenschappen vraagt en als zodanig een band schept tussen alle mensen.

Zolang de mens niet bedreigd wordt van buitenaf, ach, dan kan hij zich wel tegen zijn medemens verzetten: maar op het ogenblik van gevaar staat de mens naast de mens, ja, zelfs groep naast groep. Wanneer wij ons dit realiseren, moeten wij wel beginnen te zeggen, dat er toch ergens een grondwaarde bestaat, die schijnbaar voor alle dingen gelijk geldt. Dat er een band is, die alle mensen verbindt op het ogenblik, dat zij staan tegenover iets anders: tegenover een andere wereld, tegenover grote gevaren misschien van niet-menselijke origine. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” lijkt ons wel een beetje op een strijdleus van iemand, die ons erop wijst, dat er ook nog andere wezens dan mensen bestaan. En dat is wel waar. Want wanneer wij in de wereld rond ons zien, lijkt het ons heel vaak, of de mensen het alleen voor het zeggen hebben: Maar zodra je ontkomt aan die stoffelijke beperkingen, wanneer je a.h.w. een ogenblik kunt uitwerken over die grote, wijde wereld, die werkelijke wereld, dan zie je, hoe ze overbevolkt is met allerhande wezens, met allerhande monsters, kortom met een volheid van onzichtbaar leven. Wanneer wij kijken naar de dierenwereld, komen wij tot de ontstellende ontdekking, dat ook daar bepaalde entiteiten bestaan, bepaalde bewustzijnsvormen. Zeker, ze zijn anders dan de onze. We zien bv. een mierenvolk en leren al heel gauw, dat de individualiteit van de mier betrekkelijk beperkt is t.o.v. de gemeenschap, maar dat die gemeenschap wel degelijk weet, wat ze doet en wat ze wil. Dat ze heel anders denkt en heel anders reageert dan een mens. Rond je – stoffelijk en geestelijk – is de wereld vol van krachten, die anders zijn dan menselijk. En wat niet-menselijk is wordt voor ons al heel gauw kwaad. Het is voor ons vernietigend. Want de mens moet de menselijke weg volgen. Hij kan niet onmens worden zonder tegen zichzelf verdeeld te raken en onder te gaan aan zijn eigen onmenselijkheid. Bestaan, leven en streven zijn afhankelijk van het feit, dat je ook werkelijk mens bent en mens blijft. Welaan, daar hebben we daar het eerste argument.

Heb uw naasten lief gelijk uzelf. Mens, begrijp hoeveel vreemde, aan je wezen misschien zelfs vijandige krachten er rond je bestaan en tracht niet de harmonie van je medemensen te verstoren. Deze zo misschien tot slachtoffer makend van dergelijke krachten, maar ook jezelf blootstellend aan deze grote gevaren. Het is noodzakelijk, dat de mens de mensen liefheeft, wil hij in staat zijn te ontkomen aan invloeden, die zijn wezen vreemd zijn, die hem uitdrijven

uit zijn eigen vrede, uit zijn geluk, uit zijn wereld. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf.” Er is één kracht in ons. Die kracht blijft voortbestaan zelfs over de grenzen van de – door de mensen zo genoemde – dood, de overgang van de ene wereld naar de andere.

In de Bijbel staat, dat God – toen Hij alles had gemaakt op de wereld, de planten en de dieren, toen Hij de zon had gemaakt, het licht en het duister, de wateren had gescheiden van het land en wat dies meer zij – eindelijk Zich een mens maakte. En Hij blies deze Zijn adem in. En de mens leefde en hij noemde zich Adam. Een mooie en misschien zinnebeeldige legende. Maar ergens, ergens moet er toch een oorzaak zijn, die het verschil heeft gemaakt tussen mens en niet-mens. Ergens moet een kracht zijn, die het gehele menselijke leven zijn aanzien heeft gegeven. En noem het dan mijnentwege een toevalswaarde, maar ze is er. Ergens in een ver verleden ligt de grens tussen de mens en het niet-menselijke op deze wereld. Ergens in een ver verleden is dat eerste bewustzijn ontwaakt, dat een ras tot meester van de aarde zou maken, maar dat ook wel degelijk de mens zou maken tot een geheel ander wezen dan alles, wat er verder in de natuur bestaat. Deze eerste kracht is werkzaam in ons. Nu kunnen wij zeggen, dat dat gaat via de wetten der erfelijkheid en wij kunnen beweren, dat het de goddelijke Kracht is, die ons Al doorademt. Wij behoeven het niet te geloven of te accepteren in één bepaalde zin. Maar één ding moeten we wel accepteren: Er is in ons één waarde, één grondslag en we maken daar allemaal deel van uit. Op het ogenblik, dat die grondslag valt, vallen wij, persoonlijk. Op het ogenblik, dat wij de rede, die het menselijke wezen tot mens maakt, geweld aandoen, op het ogenblik, dat wij een strijd stichten, die in haat of anarchisme de chaos nabij brengt, hebben wij niet alleen een medemens vernietigd of geschaad, dan hebben we iedereen vernietigd, iedereen geschaad – ook onszelf. En wij willen voortbestaan als mensen. Onverschillig of wij leven in. een stoffelijke wereld of elders, wij noemen onszelf mensen. En wij zijn er trots op, want dat is onze weg. Dat is ons leven, onze gang van bewustwording. Dan is het wel noodzakelijk, dat wij alles doen om dit menselijk zijn te bewaren als een gezonde grondslag, als een werkelijke basis, als een punt van uitgang voor ons hele leven en bestaan.

En wanneer wij onze naasten nu eens niet lief hebben, wanner wij nu eens te scherp onderscheid gaan maken, wanneer wij de naasten gaan schaden, wat doen wij dan? Dan tasten we de grondslag en de basis van ons eigen leven aan. En dat is niet acceptabel. Dat kunnen we niet aanvaarden. Neen. “Heb je naasten lief gelijk jezelf” kan ook zo geïnterpreteerd worden: Mens, zorg er toch voor, dat je de harmonie onder de mensen, het geluk onder de mensen sterk maakt. Opdat de mensheid moge blijven bestaan als een bewust leven en streven ergens in de kosmos. Mens, behoud de mensheid, zo je niet zelf wilt ondergaan. Dat is een tweede argument.

Dan kunnen we ook nog een derde argument aanvoeren. En dat derde argument vraagt wel enige: aanvaarding van punten, die geloof genoemd mogen worden. En ja, dan kom ik eigenlijk tot een soort geloofsbelijdenis, wil ik u duidelijk maken wat ik bedoel.

Ik geloof in één God. Maar ik geloof er ook in, dat die ene God in al het levende bestaat. Ik geloof, dat er niets zonder die God kan bestaan. Ik geloof, dat deze God in alle vormen gelijkelijk aanwezig is, onverschillig of ze mens zijn of niet. Ik geloof, dat God Zijn eigenschappen in al Zijn schepselen heeft geopenbaard als evenzo vele facetten van Zijn wezen. En nu is het ons onmogelijk een ander facet te begrijpen. Dat ligt te ver van ons af.

Wanneer een mens probeert een dier te begrijpen, dan vermenselijkt hij het. Wanneer een mens probeert een boom of een plant te begrijpen, dan denkt hij eraan als een wezen, dat redeneert, dat denkt, dat spreekt misschien. En dat: Is toch niet waar. Maar mensen kun je begrijpen. Mensen behoren tot hetzelfde facet van God, als jezelf. Elk aantasten daarvan betekent een aantasten van die God: en dus ook van het bewustzijn van die God, dat je in je draagt. “Heb je naasten lief gelijk jezelf, kun je vertalen: wanneer je tekort schiet tegenover je naasten, dan zul je dat voelen als een verwijt ‘in jezelf, als een onvrede, die het je onmogelijk maakt tot harmonie te komen met het grote met het grote, met het werkelijke, met het Goddelijke. Dat is dan het derde argument.

“Heb je naasten lief gelijk jezelf.” Natuurlijk, er is de vraag: Wie is onze naaste? En deze vraag te beantwoorden in die zin, dat ieder gelijkelijk onze naaste is, lijkt mij te ver gaan. Maar ik geloof toch wel, dat alle mensen in meer of mindere mate onze naasten genoemd mogen worden. Dat wij echter slechts diegenen als naasten moeten behandelen en dus liefhebben, die ook voor ons persoonlijk zich als naasten openbaren.

Dat is een moeilijk punt. Want waar houdt nu dat aanvaarden van een ander als naaste op en waar begint het? Ik zou het heel simpel willen zeggen: God uit Zich in ons. En God heeft ons eigenschappen gegeven, waardoor wij op een zekere manier leven en streven. Wij hebben ons denken, ons bewustzijn. En wanneer deze vernietigd zouden worden, zouden wijzelf te gronde gaan. Er kunnen mensen zijn, die tegengesteld handelen of denken, wier instelling misschien egoïstisch is of besloten, zodat wij hen niet kunnen benaderen. Dezen kunnen onze naasten niet zijn. Want om iemand als naaste te aanvaarden, moet je een zeker contact met hem gevoelen. Je moet a.h.w. bemerken, dat in hem of in haar iets leeft, dat ook in jou bestaat. Je moet die eenheid met die anderen a.h.w. enigszins aanvoelen. Dat lijkt mij wel noodzakelijk.

Want eerst dan kun je trachten je te verplaatsen in die ander. En hoe kun je iemand liefhebben, wanneer je hem niet kent? uw naasten liefhebben gelijk uzelf betekent: Beschouw als volledig gelijke van jezelf iedere mens, die je begrijpen kunt, die je kunt aanvoelen. Iedere mens, voor zover je kunt doordringen in zijn problemen. Iedere mens, voor zover hij niet vijandig is aan je eigen bewustwording en streven.

Het is allemaal gemakkelijk en licht gezegd zo: En ik geloof dan ook wel, dat u hierover heel wat zoudt kunnen gaan praten. Maar het ligt niet in mijn bedoeling u nu de gelegenheid te geven om uur eigen mening over die naasten uit te spreken. Dat zou ons veel te ver voeren.

Ik wil alleen de spreuk nog even ontleden.

Heb uw naasten lief. Wat is liefhebben? Wij kennen dat natuurlijk op aarde in min of meer stoffelijke vorm. Maar wat is werkelijke liefde? Mogen we met liefde betitelen bv. het moederinstinct, dat de ooievaar doet verbranden op het nest tegelijk met zijn jongen? Mogen wij liefde noemen het moederinstinct van bv. het wilde zwijn, dat zijn jongen verdedigt ten koste van alles, zelfs ten koste van eigen leven? Ik geloof niet, dat ik dat liefde mag noemen.

Dit zou ik eerder een instinct willen noemen, een natuurlijke drang. Ik geloof zelfs niet, dat het seksuele in het geding mag komen, wanneer wij over liefde spreken. Ik geloof, dat wij dat als een afzonderlijke waarde daarbuiten moeten laten. Het kan een aanvulling ervan betekenen, dus een zekere psychische en fysieke verzadiging, die de liefde bevestigt: maar ik geloof toch niet, dat het daarvoor noodzakelijk is.

Ik geloof eerder dat liefde is: een begrip hebben voor elkaar. Elkaar zo goed begrijpen, dat je eigenlijk het leven je niet goed zonder elkaar kunt voorstellen. Dat je begrijpt, dat je voor een groot gedeelte van elkaar afhankelijk bent. Het bestaan van die ander moet voor jezelf een betekenis hebben zo groot, dat ze het eigen leven ten dele vult. Wat heb je meer lief dan jezelf? Ik geloof: niets. Want je kunt je geen wereld voorstellen, waarin het geliefde voortbestaat en jij er niet meer bent. Je kunt je misschien een ogenblik opofferen voor het geliefde, in de zin van een stoffelijke vernietiging trotseren. Maar ik meen toch niet, dat je daarbij denkt aan een volkomen ten ondergaan. Al meen je maar, dat je in de herinnering van die ander voortbestaat, maar het begrip van voortbestaan moet erbij zijn. Je bent zelf het middelpunt van je wereld. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” wil dus zeggen: Degene, die je leunt aanvaarden als je naaste, moet je net als jezelf in het centrum van de wereld stellen. Je moet kunnen begrijpen, dat alles zich rond die persoon afwikkelt juist zoals rond jezelf. Dat je a.h.w. samen staat in een waanzinnig geworden carrousel van het leven, waar alles kan wisselen, maar waar de relatie, die je tot elkaar hebt, volkomen gelijk blijft.

Dan is deze liefde eigenlijk eeuwig, ze is onbegrensd. Wanneer je zou uitblussen, helemaal en totaal, dan valt alle wereld weg: maar zolang het leven bestaat moet die eenheid er zijn. Het is een voortdurende relatie tot elkaar, waarbij een wisselwerking optreedt. Een wisselwerking, die zo sterk kan worden, dat je elkaars gedachten deelt, dat je elkaars weten kent en dat er niets bestaat – maar ook werkelijk niets – dat je voor jezelf opeist ten koste van die ander. Dan ben je werkelijk aan het begrip naastenliefde gekomen. Dan heb je dus een eeuwigheidsrelatie vastgesteld te midden van een voortdurend wijzigende wereld.

En laten we nu even teruggaan tot onze groep op aarde, waarover we het hadden. Stel nu, dat de mensen t.o.v. elkaar een relatie kunnen vinden, die eeuwig is. Dan is de mensheid eeuwig door deze relatie. Dan zal de menselijke waarde noodzakelijkerwijze zich verder moeten ontwikkelen en kan ze nooit meer terugvallen tot iets anders. Dan betekent het menselijke een laatste schrede voor een wereld, die zich aan elk begrip onttrekt. “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” zouden wij dus zelfs kunnen vertalen als: Realiseer het Koninkrijk Gods in jezelf en ga tot God door met de mensheid, met al wat naast je is, gelijktijdig op te gaan. Niet voor jezelf vragende en zo de eenzaamheid vindende, maar integendeel samengaande met anderen en zo de eenheid vindend in God. Eenheid in God, is dat niet het Koninkrijk Gods? Ik geloof het wel.

Ja, het is vaak moeilijk om deze dingen uit te spreken zonder te vervallen in een dogmatische geloofsbelijdenis, die misschien de waarheid wel zegt, maar die gelijktijdig te bekrompen en te beperkt is, om door anderen geheel begrepen te worden. Ik zou willen zeggen, dat “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” een gebod is, dat moet stammen van af de eerste mensen. Toen de eerste mensen bestonden, waren ze ongetwijfeld door hun redelijke vermogens de meerderen van vele wezens. Maar op elk ander terrein waren ze de minderen. Door elkaar te steunen, door samen te werken en elkaar te helpen – dus om het heel cru te zeggen: als een kudde, een redelijke kudde, te reageren en door elkaars redelijke voorstellen in overweging te nemen – zijn ze de meerderen geworden van veel groter en veel machtiger wezens. Daardoor waren zij in staat om een wereld naar hun eigen inzicht te veranderen.

Want vergeet niet, dat de mensheid alleen door de samenleving, die u dan toch op het ogenblik kent, de maatschappij, in staat is om afstanden te overwinnen, waarvoor de mens oorspronkelijk niet is gemaakt: in staat is om te wonen in een klimaat, naar de mens normalerwijze slechts met moeite zou kunnen lever: in staat is om voeding voor velen te winnen uit een stukje grond, dat anders voor één nog niet genoeg zou zijn. Wanneer we dat zo eens bekijken, lijkt het mij toch wel, dat die naastenliefde in de meer praktische, in de meer stoffelijke zin met alle onregelmatigheden, die er verder ook bij zijn voorgekomen, de mensheid eigenlijk gemaakt heeft, tot wat zij is. Dat daarvoor niets anders genoemd kan worden dan dat. Je zou dus kunnen zeggen: het is een soort oer eigenschap, het is een wet van zelfbehoud.

En wanneer die mens nu alleen maar te maken had met het stoffelijke, zou je kunnen zeggen: Ach, hij heeft de zaak nu wel aardig onder de knie, laten we nu die naastenliefde maar eens vergeten. Maar ik heb er u op gewezen, dat er rond ons allerhande werelden liggen, die de mens niet ziet, maar die ook wezens bevatten met een eigen denken, een eigen streven, een eigen doel misschien. Wezens, die op hun manier redelijk zijn, op een niet-menselijke manier.

Wezens, wier doeleinden geheel andere zijn dan die van de mensheid: en die misschien zelfs aan de mensheid vijandig zouden kunnen worden geacht. Wanneer de mensheid de geestelijke keten, die hen aaneensmeedt, op het ogenblik zou verbreken, dan zou het gemakkelijk genoeg worden voor die andere krachten om te winnen van de mensheid. Dan zou er geen sprake meer zijn van mensen. Misschien zou een deel van de mensheid opgaan in die andere soort.

Goed, maar het zouden geen mensen meer zijn. Het zou niet meer dit speciaal facet van het Goddelijke zijn, dit apart aspect van het leven.

Naastenliefde is een logisch gevolg van de noodzaak tot zelfbehoud – geestelijk en stoffelijk.

Naastenliefde is de enige mogelijkheid om tot God te komen, omdat eerst door God in anderen te leren kennen je voor jezelf ontgroeien kunt aan de beperktheid van een simpel menselijk bestaan. En dat je kunt komen tot het bovenmenselijke, waarin de mens de basis is, waarop een hele kathedraal wordt gebouwd van hoger en lichtender krachten.

Het lijkt mij, dat men naastenliefde nog wel eens wil begrenzen en beperken. Buiten deze ene beperking op grond van het zelfbehoud, die ik zo even naar voren bracht, meen ik, dat er geen enkele begrenzing mag bestaan. Naastenliefde betekent: De mens helpen ten koste van alles, maar niet ten koste van jezelf. Want je vernietigt jezelf ook niet om jezelf te helpen. Dat doe je als een laatste uitweg, als een vlucht: anders niet. Je mag de naasten liefhebben gelijk jezelf. En pas indien je vele naasten kunt redden door een handeling, een opoffering van het “ik”, terwijl je je er tevens van bewust bent, dat het “ik” blijft voortbestaan, wordt een dergelijke maatregel aanvaardbaar en redelijk. Nooit echter, wanneer het gaat om zuiver principiële kwesties, die verder misschien weinig belangrijk zijn.

Ik geloof dat ik u toch wel een klein beeld heb kunnen geven van hetgeen ik zie in die naastenliefde. Nogmaals, het is voor mij dus de enige mogelijkheid om jezelf te blijven als mens en om gebaseerd op het menselijk bestaan je hele bewustwording te volbrengen. Het is voor mij de enige mogelijkheid om in een wereld te blijven voortbestaan zonder jezelf te vernietigen en andere krachten de overhand te geven. Ik geloof, dat Jezus – toen hij deze wet gaf aan de mensen: “Heb uw naasten lief gelijk uzelf” – slechts datgene formuleerde, dat van het begin der wereld af waar is geweest. Datgene wat van het begin der wereld af misschien minder duidelijk gezegd en uitsproken – de basis is geweest van praktisch alle leven en streven. Ik meen zelfs, dat veel van de wreedheden van de oertijd in feite een poging waren om deze naastenliefde toch weer te beoefenen. Omdat men n.l. het offer bracht niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen. En zo worden voor mij zelfs aanvaardbaar de vader, de moeder, die een kind offert aan een bacil en het doet sterven om daardoor voor de gemeenschap iets te bereiken en voor zichzelf. Ook dit is reeds primitieve en onbegrepen naastenliefde geweest. Maar naarmate de mensheid geestelijk krachtiger is geworden, mentaal meer is gegroeid, werd het minder noodzakelijk om op deze wijze offers te brengen, om op deze wijze a.h.w. te accorderen met onbekende machten.

Niet lang meer….. en de mens kan treden in de rechten van de volwassen mens. De mens, die als gelijke kan staan tegenover elke geestelijke kracht wanneer hij niet vergeet zijn naaste te zien als zijn gelijke. Wanneer hij zijn naaste leert zien als iemand met gelijke rechten, zijn naaste leert zien als een deel van eigen leven en bestaan.

Meditatie: Liefde.

Wat is groter liefde dan liefde, die het leven geeft? Wat is er groter liefde dan liefde, die niet voor zich alleen streeft, maar ook anderen mee begrijpt in eigen leven en denken? Wat liefde is er groter dan liefde, die ontgroeit aan klein, beperkt bezit? Wat liefde is waard en waardiger dan een, die ontgroeit aan het bezitten van de wereld, aan het zoeken naar de rechten voor eigen ik, die eigenliefde zeer beperkt, maar die door het besef van het leven met eigenliefde en al versterkt wat leeft.

Men spreekt ons over de liefde, van God, men spreekt van de liefde der mensen. Men spreekt van de liefde en beperkt vaak daarmede zichzelf tot simpele wensen, die men wel verwerkelijken kan, maar die men niet werkelijk maakt, omdat – naar men meent – die verwerkelijking het eigen “ik” niet raakt.

Ware liefde, dat is je vergeten in een gevecht voor anderen en voor jezelf. Ware liefde is een weten van wat er in een ander leeft. Ware liefde is te streven, omdat een ander ook zo streeft.

Ware liefde is begrijpen de kracht van eeuwigheid, die woont in ieder. Ware liefde is erkennen de God, Die alle leven schept. En te erkennen al Zijn krachten als lichtende en ongerept geboren uit het onbekende. Ware liefde is een band, gevlochten door een stil bewustzijn over grens van leven en dood. Gaande boven verlangen en nood, gaande boven het wezen van de mens tot in het harmonisch rijk van God. Ware liefde is een droom van stil verlangen.

Ware liefde, die niet voor zichzelf vraagt, droomt toch vaak van een vervulling. Maar deze droom dan te vergeten, omdat een eeuwigheid bestaat, waarin een groter, sterker weten ons leidt tot beter waarden en bestaan, dat is de liefde maken tot de naastenliefde, verdrijvende bekrompen waan van enkeling en enkeling, of ras en ras. En daarvoor vinden eeuwige eenheid, die in den beginne was en in God nog voortbestaat.

Ware liefde is de eeuwigheid, zoals ze leven kan in elke mens. ‘t Is God, Die in ‘t bewustzijn weer ontwaakt. ‘t Is God, Die met ons verdergaat en ons Zijn wezen kennen laat in al wat is.

Spreek niet te veel van liefde. ‘t Woord heeft al zijn betekenis verloren. Eens – lang te voren – had liefde misschien betekenis in mensenmond. Ze is vervormd en verwrongen. Beleef haar in jezelf als diep gevoel, als stil geheim van eeuwigheid reeds in de tijd. Dan zul je erkennen, dat liefde – gerijpt tot onpersoonlijk weten, tot onpersoonlijk ervaren en kennen – een werkelijkheid is. Een werkelijkheid, die al te boven gaat en ons onmiddellijk bindt met God.

image_pdf