Epiloog – Occult practicum

image_pdf

uit de cursus ‘Occult practicum’ (epiloog) – juli 1967

Epiloog.

Praktisch werken.

In de vele lessen die wij in deze cursus hebben gegeven (rond 18 lessen), waarin u voortdurend bent voorgelicht over de verschillende waarden en mogelijkheden die er in het occultisme schuilen, hebben wij getracht na te gaan op welke wijze de mens ook in de praktijk iets kan doen met de vele schijnbaar geheimzinnige waarden, die men duister of occulte pleegt te noemen.

Indien wij een kort ogenblik nadenken over al hetgeen met het occultisme is verweven, zo moeten wij tot de conclusie komen: er is hier sprake van een wetenschap. In ontelbare geslachten heeft de mens geleerd wat op hem en zijn omgeving invloed heeft. Hij heeft door praktisch ondergaan, zoeken en streven erkent, op welke wijze geestelijke krachten zich openbaren. Daarnaast is de eigen persoonlijkheid van de mens, vooral in vroegere tijden, sterk in contact geweest met wezens uit een andere wereld: de wereld van de geest.

Als u met occulte werken wilt beginnen, dan moet u allereerst begrijpen dat ook het occultisme op zijn eigen wijze redelijk en logisch moet zijn. Er is sprake van wetten. Er is sprake van regels, En juist hierdoor is het zeer belangrijk dat men, als men eenmaal een procedure heeft gekozen, deze ook voortdurend en met de grootste nauwkeurigheid blijft volgen. De ervaring zal u nl. leren wat voor u het meest werkzaam is. De een zal meer kracht vinden in een meditatie, een ander misschien in contemplatie, terwijl weer een ander op meer daadwerkelijke manier zijn contact krijgt met andere werelden, andere krachten en andere mogelijkheden. Belangrijk is hierbij, dat het eigen bewustzijn voortdurend juist is ingesteld. Daar een groot gedeelte van de mogelijkheden van het occultisme is gebaseerd op de z.g. wetten van harmonie, zullen wij vóór alles moeten streven naar harmonisch werkzaam zijn. Zelfs indien wij die harmonie niet altijd kunnen bewaren, is het noodzakelijk dat wij ons harmonisch voelen en gedragen gedurende de periode dat wij trachten volgens de occulte wetten en regels iets te bewerkstelligen. Hier kunnen wij dan de bekende splitsing maken:

  1. wij kunnen in het occultisme werken via een kracht;
  2. wij kunnen vanuit onszelf werken onder aanroeping van een kracht.

Indien wij vanuit onszelf werken en daarbij krachten aanroepen, dan zijn daar ook inbegrepen alle prestaties die wij op beheerste wijze zelf tot stand brengen, zoals helderziendheid in ruimte en in tijd, helderziendheid t.a.v. geestelijke verschijningen, helderhorendheid, telepathie, telekinetische verschijnselen door onszelf gedirigeerd.

Hier hebben wij te maken met het “ik” als krachtbron. Waar het “ik” als krachtbron fungeert, is het noodzakelijk dat het doel bekend is en nauwkeurig overwogen. Het is goed, als het doel bovendien ook wordt uitgebeeld of althans aangeduid op een zodanige wijze, dat het “ik” zich daarmee onmiddellijk verbonden kan voelen.

Als wij vervolgens trachten te komen tot een prestatie die anderen beroert, dan moeten wij rekening ermee houden, dat wij de ander moeten domineren. En dat domineren is alleen mogelijk op basis ‑ alweer ‑ van een harmonie. Nu mag deze harmonie in grondslag bestaan zonder daarom in verschijnselen en meningen geheel aanwezig te zijn.

Ik heb mijn wil nodig. Alleen indien ik iets begeer met uitsluiting van al het andere, ben ik in staat mijn gehele wezen en alle krachten, die daarvoor noodzakelijk zijn, te richten op het doel. In andere gevallen kan ik dit niet bereiken. Werk ik met krachten die van buiten mij komen of ‑ en dat is ook mogelijk ‑ die ik mij voorstel als buiten mij bestaand, dan is het begrijpelijk dat mijn harmonie niet in de eerste plaats gericht moet zijn op datgene wat ik wil bereiken (de persoon, het doel). Ofschoon mijn doel eveneens voldoende bekend moet zijn, is mijn eerste noodzaak tot harmonie dan altijd met de bron van mijn kracht. Indien ik mij met die krachtbron verbonden voel, kan ik aannemen dat de krachtbron zelf uit mij of door mij de harmonie tot stand gaat brengen.

Hier is dus een aanmerkelijk verschil. In het eerste geval: werk ik vanuit mijzelf, dan ben ik verplicht om zelf:
1. doelomschrijving te geven;
2. harmonie tot stand te brengen;
3. wil tot stand te brengen. Die wil moet dan op het doel gericht zijn.

Werk ik met krachten buiten mij of die ik buiten mij heb geprojecteerd, dan is het doel wel bekend (dit is noodzakelijk). De omschrijving van het doel is minder belangrijk. Mijn harmonie is gericht op de gestalte, de figuur of de kracht waaruit ik wil werken. Mijn wil is gericht op deze harmonie; niet op het doel zelf.

Het is begrijpelijk dat er naast deze betrekkelijk algemene indeling een groot aantal verschillende mogelijkheden zijn om de occulte verschijnselen te klasseren. Ik geloof echter, dat men verstandiger doet deze classificatie terzijde te stellen. Het is niet belangrijk wat een grotere of een kleinere prestatie is. Belangrijk is, dat men presteert. En wie wil presteren, moet niet uitgaan van de gaven, die hij voor zichzelf gaarne zou willen bezitten. Hij zal altijd moeten uitgaan van datgene wat hij reeds tot stand kan brengen.

Wie een occulte ontwikkeling nastreeft, zal niet in de eerste plaats moeten zeggen: Ik wil bv. helderziend worden. Hij zal moeten zeggen: Ik wil, uitgaande van mijn mogelijkheden, zoals die nu bestaan, zoveel mogelijk tot stand brengen.

Occultisme (het binnen dringen in een wereld van wetten en waarden, die op aarde nog niet algemeen erkend zijn) houdt nl. in, dat elke bemoeiing op occult terrein een uitbreiding van besef en ook van vermogen met zich brengt. Iemand, die werkelijk goed magnetiseert, krijgt op den duur daarbij een sensitiviteit die helderziendheid nabij komt. Hij zal daarnaast vaak een zeker telepathisch vermogen ontwikkelen. Als hij die krachten dan bewust tracht te gebruiken, zijn helderziendheid en helderhorendheid bijna onvermijdelijk. Gaat hij uit van het behandelen op afstand, dan is gedachtekracht, maar ook gedachteprojectie onvermijdelijk. U ziet, het ene vloeit uit het andere voort. Begin dus bij de gave die u het gemakkelijkst activeert. Begin eerst praktisch te werken met datgene wat u bezit.

Daarnaast is het misschien goed op te merken, dat ons doel zodanig gekozen moet zijn, dat het materieel niet evengoed en even snel is op te lossen. Als wij de neiging vertonen alles via occulte krachten te doen, verwerpen wij in feite een eenvoudiger weg en distantiëren wij ons van de realiteit waarin wij leven. Maar die realiteit is nu eenmaal de basis van ons bestaan. Indien wij méér dan het normaal‑bereikbare kunnen presteren, wordt het occult werken eerst belangrijk. Dan ook zal het occult werken een contact brengen en in stand houden met de eigen wereld. Uw wereld breidt zich uit. Waar u naar het occultisme grijpt, met uitsluiting van eenvoudiger en vaak gemakkelijker bruikbare stoffelijke middelen, zult u zich van uw stoffelijke wereld distantiëren. Er ontstaat dan een aantal waanvoorstellingen, waarin de occulte kracht pleegt te verzanden.

Men is bij het occultisme over het algemeen nogal huiverig voor woorden als: magie. Ik kan dit wel begrijpen. Ofschoon het woord magie komt van de Stam der Magi, die zich opwerkten tot een geslacht van vorsten en wijsgeren. Hun magie was wetenschap. En ook de hedendaagse magie is wetenschap. In deze wetenschap gaat men ervan uit, dat niet de eigenschappen van de kracht, waarmee men werkt, bepalend zijn, maar het resultaat, de fusie, waartoe men die krachten beweegt.

Belangrijk in de magie is altijd:

  1. werken zonder vrees;
  2. werken zonder eigenbaat (hierdoor voorkomt men aantasting van de persoonlijkheid);
  3. werken zonder enig voorbehoud van redelijke of anders geaardheid. Dit laatste klinkt veeleisend. Maar de wereld van de magie is in feite een wereld van symbolen. In symbolen worden de vroegste ervaringen en belevenissen van de mensheid uitgedrukt. In de rituelen, de symbolen, de tekens de tekeningen en woorden ligt a.h.w. de gehele ervaring t.a.v. geestelijke en andere waarden van een mensheid, die ernaar streefde zich te ontworstelen aan het zuiver stofgebonden bestaan.

Wie hiermee wil werken, behoeft niet bevreesd te zijn. Magie is niet duister, tenzij u haar zelf duister maakt. Want in de magie zijn er tenminste twee wegen:

  1. de weg van de onzelfzuchtige magiër, die in feite gelijk komt aan een esoterische bewustwording, welke voortdurend in de praktijk wordt uitgedrukt;
  2. de weg van de zwart‑magiër, waarbij een egocentrisch denken eveneens voortdurend in de praktijk wordt uitgedrukt. Daar tussenin staat een neutrale figuur (de grijze magie), die zelden grote resultaten geeft. Het is beperkt zelfzuchtige magie, waarbij men eigenbaat niet uitsluit en ook wel eens iets voor een ander wil doen.

Laat u nooit afhouden van een streven dat magisch wordt genoemd, alleen omdat er een ritueel aan verbonden is; omdat het zich onttrekt aan wat normaal en gangbaar heet. Indien u door een tekening te maken resultaat heeft, dat u zonder dat niet krijgt, bent u een dwaas als u het nalaat,. Indien u door een ritueel met machtwoorden enz. iets voor anderen kunt bereiken, dat zonder dat niet mogelijk is, dan schiet u tekort, indien u van die middelen geen gebruik maakt. Maar alweer, magie is géén speelgoed. Zoals het occultisme geen speelgoed is.

Wie in de praktijk werkt, zal moeten constateren dat, zo hij lichtzinnig en speels met de occulte krachten en waarden omgaat,  hij daardoor schade lijdt. Het is een zaak van grote ernst. U laat geen atoombom ontploffen om te zien wat mogelijk de resultaten daarvan zouden zijn. Op dezelfde wijze zult u zich moeten onthouden van het uitzenden van bijzondere intenties en het aanroepen van bijzonder grote krachten, tenzij u er werkelijk een doel mee heeft. Anders zijn de gevolgen maar al te vaak ontstellend.

De gehele theorie van het occultisme is gebaseerd ‑ zoals u bekend zal zijn ‑ op de stelling van de twee elkaar beroerende werelden, waarvan de eerste van een macro‑kosmische, de andere van micro‑kosmische gedaante is. Waar beide werelden elkaar beroeren en overlappen, ligt de wereld van de mens, Hij is deel van beide werelden. Door zich te beroepen op dát deel van zijn wezen, dat macro-kosmisch is, kan hij werkingen en krachten uit de grote kosmos voor zich activeren. Door zijn wil te richten op de micro‑kosmische wereld, waaruit hij is opgebouwd en waarvan hij deel is, kan hij in de micro‑kosmos zeer veel bevelen en dirigeren. En naarmate zijn kennis en besef groter zijn, zal hij meer tot stand kunnen brengen.

God is hierbij de vage, ons al‑omgevende kracht. Die God komt eigenlijk niet in het bijzonder te pas. Hij IS. Wij kunnen ons op Hem beroepen, als wij macro‑kosmische krachten gebruiken. Hij is onze steun, onze reserve, wanneer wij uit onszelf werken. Maar Hij is niet een omschreven wezen. Dit kan ook niet.

In het occultisme leven wij met een wereld van verschijnselen. Of deze verschijnselen nu volgens de nu bestaande opvattingen behoren tot de wereld van het wonder, het paranormale of het psychische, maakt geen verschil uit. Het is een wereld van feiten. En een wereld van feiten ligt in de Goddelijkheid, in de openbaring. Zij is daar geen afzonderlijke kracht in; zij is er deel van. Ons beroep op de Godheid is een erkennen van onze weg en onze mogelijkheid in alle dingen; niet een aanroepen van de Godheid in erkenning van Zijn Wezen. Wie zich dit alles voor ogen stelt en ook de vele lessen, die wij gezamenlijk in de afgelopen jaren over dit onderwerp hebben behandeld, komt waarschijn­lijk tot het besef, dat hij in vele dingen ‑ juist waar het het occulte betreft ‑ tekort schiet. Het lijkt mij daarom goed, voordat wij deze cursus besluiten, een aantal eenvoudige regels te geven, Zeer eenvoudige punten, die bij de beoefening van alle occultisme van groot belang kunnen zijn. Enkele daarvan heb ik reeds in het voorgaande kort aangestipt. Ik herhaal ze echter eenvoudigheidshalve.

  1. Werk niet met de krachten van de geest daar waar ge kunt werken met de krachten van de stof, die tot uw eigen wereld behoren.
  2. Indien gij werkt met de krachten van de geest, doe dit uit volle overtuiging.
  3. Werk met de krachten van de geest, zoals gij kunt, niet zoals gij zoudt willen.
  4. Alle dingen hebben voor u een persoonlijke betekenis en een persoonlijk belang. Kies uw symbolen, uw acties, uw eventuele rituelen, uw overwegings‑ en concentratiepunten niet aan de hand van buiten u gegeven leringen (zelfs niet indien die van ons stammen). Kies ze uit uw eigen wezen.
  5. Vorm uw eigen levensweg, uw eigen behoeften, erkenningen, gebreken, tot een magisch, een occult machtsmiddel.
  6. Gebruik uw gaven altijd defensief en nimmer agressief. U mag ook anderen verdedigen; u mag echter nimmer iemand aanvallen.
  7. Gebruik de macht van het occulte nooit om een ander te dwingen.
  8. Beroep u op de geest zoveel ge wilt, naar bedenk dat degene, die t.o.v. de geest tracht dwang uit te oefenen, uit die geest verzet tegen de dwang zal ontmoeten. Hoe groter de dwang is die wij trachten uit te oefenen, des te sterker de kracht, die wij tegenover ons vinden. Ga daarom niet uit van dwang, tenzij dit onvermijdelijk is.
  9. Zoek zelf uw helpers uit. Indien deze helpers reëel zijn, is dat wel het beste, maar het is niet noodzakelijk. Zolang een mens een voorstelling heeft van een geestelijke kracht, een figuur, een gedaante, die in staat is hem bij te staan in zijn bestrevingen, zal hij daarop een beroep doen; en dit beroep zal nimmer tevergeefs zijn, Wie zich op een kracht beroept – zelfs indien zij uit eigen voorstellingsvermogen is ontsproten ‑ schept daarmede harmonieën in de kosmos, die -antwoordend ‑ hen zullen helpen zijn doel te verwezenlijken. Indien u wilt beginnen met werken, zoek eenvoudige proefobjecten uit. Hoe eenvoudiger de proeven waarmee u begint, des te groter de mogelijkheid dat u zult slagen.
  10. Gebruik zelfhypnose en zelfsuggestie alleen dan, indien u tot beschouwing van uzelf wilt overgaan en nimmer voor andere middelen. Zelfsuggestie kan nl. zeer snel leiden tot vervalsing van de feiten. Overtuiging behoeft nog geen zelfsuggestie te zijn. Zij moet gebaseerd zijn op bereikingen, op erkende feiten.
  11. Gebruik nimmer hypnose of suggestie op anderen, tenzij u ervan overtuigd bent dat deze suggestie of hypnose niet strijdig is met hun wezen, hun werkelijke wil en hun verlangen. Op deze wijze bereikt u in de eerste plaats snelle resultaten; in de tweede plaats voorkomt u weerstanden in uw sujet en daarmee voor uzelf onverwachte wisselwerkingen.
  12. Leer observeren. Oefen u in die observatie in het dagelijks leven, maar tracht die daarnaast uit te breiden tot wat men uw droomleven pleegt te noemen. Naarmate u in staat bent meer te observeren en vast te houden om later te constateren, neer te schrijven en te overwegen, zult u ook in staat zijn beter te begrijpen waar uw wezen, weg en mogelijkheden liggen.
  13. Hou er rekening mee dat uw wezen, dat niet in staat is via de re­de volledig tot u door te dringen, in vele gevallen gebruik maakt van dromen, symbolen, onbegrepen drang‑ en driftwerkingen om u duidelijk te maken wat voor uw wezen werkelijk noodzakelijk is; of wat voor u de juiste houding en bestreving zijn. Let daarom op dromen en dagdromen. Let erop, welke associaties bij u snel optreden en vraag u af, wanneer zij optreden. U zult dan ontdekken op welke wijze u uw wezen het eenvoudigst en het snelst kunt aanvullen en vervolmaken.
  14. Streef nimmer naar volmaaktheid. Wie streeft naar volmaaktheid stelt zich een eindig doel, want de voorstelling van volmaaktheid in de mens is eindig. Streef altijd naar een primaire werking en laat alle ver­dere resultaten open. Hierdoor brengt u een werking tot stand, die niet is afgeremd of beperkt en die ‑ bepaald door het oorspronkelijke doel ‑ voortdurend actief zal kunnen blijven.

Wanneer u de regels, die alle tamelijk algemeen en eenvoudig zijn, beschouwt in samenhang met al hetgeen in de voorgaande lessen is gebracht, dan zult u nog meer dan tevoren beseffen: deze lessen hebben alleen zin, indien u er iets mee kunt doen. En of u er iets mee kunt doen, is een kwestie van willen. Wie werkelijk wil, kan ook. Maar werkelijk willen betekent: al het andere zo nodig terzijde stellen. En ook dan zult u alle mogelijkheden vinden.
De ontwikkeling en ontplooiing van eigen gaven en capaciteiten zijn niet gebonden aan een voortdurende activiteit in die richting. Wel aan een veelvuldige activiteit. Vrije ogenblikken kunt u heel vaak gebruiken om in de eerste plaats uzelf even vrij te maken van uw problemen en zorgen, waardoor u zo dadelijk beter verder kunt arbeiden; en in de tweede plaats om u in te stellen op het door u gekozen deel van de occulte mogelijkheden. Die keuze ‑ ik herhaal het nogmaals ‑ moet gebaseerd zijn op uw vermogens.

U zult begrijpen, dat praktisch werken betekent: hard werken. In deze wereld krijgt u weinig voor niets. U kunt soms door een handigheidje dingen krijgen bijna voor niets. Maar dan betaalt u er altijd ergens toch weer tol voor; hetzij in spanning, hetzij in gevaar, hetzij in mislukking. Dit geldt ook voor het occultisme.
Indien u iets wilt bereiken, werk eerlijk. Tracht zelfbedrog te voorkomen. Tracht nimmer iets te krijgen zonder er iets voor te geven. Integendeel, zet steeds in uw werk uw gehele persoonlijkheid in. Stel voor uzelf geen eisen, zelfs niet t.a.v. resultaten. Constateer. Dan kunt u, nadat uw werk is afgelopen, nagaan of het zin heeft verder te gaan in deze richting.
Laat u niet verleiden de vele verschillende wegen en paden te volgen, die men u voorstelt als “tot onmiddellijk gevolg leidend”. Er is natuurlijk in elke leer voor iemand wel iets te vinden. Maar wie een leer kiest en zich daaraan bindt, kan alleen bereiken wat in die leer voor hem qua kracht, begrip, vermogen en aanvaarding redelijk is; en dat is meestal zeer weinig. Er is geen redelijke basis voor veel van hetgeen u zult trachten te bereiken.
Occultisme, redelijk en logisch opgebouwd, berust op een aantal onbewezen stellingen, een aantal aangenomen feiten. Het is duidelijk: de basis van alle occultisme is een vorm van geloof. Een geloof moet oprecht en diep zijn, wil het een bron van kracht zijn. Geloof liever weinig, maar dit volledig, dan dat u tracht vele dingen te geloven zonder erin te kunnen opgaan.

Dit zijn alle misschien te eenvoudige richtlijnen. Ik zou uw les veel zwaarder en volgens velen van u belangrijker kunnen maken. Maar is niet de eenvoud het begin van alle dingen? Laat ons dit praktisch occultisme desnoods nog eens even terzijde stellen en ons afvragen wat praktisch werken in het leven be­tekent.

Praktisch werken in het leven betekent in de eerste plaats: besef, weten wat je doet, In de tweede plaats: indeling. Met een zeker systeem werken; ook wanneer dat een zuiver persoonlijk systeem is. Wie een systeem heeft, kan opschieten en voorkomt dubbele arbeid.
Wie praktisch wil werken, zal naast zijn denken ook zijn lichaam voortdu­rend moeten inschakelen. Er is geen activiteit, die alleen geestelijk kan wor­den volbracht. Zelfs degene die zich bezighoudt met abstracte wetenschappen, zoals de meest abstracte mathematica, zal op een gegeven ogenblik moeten neer­schrijven, moeten construeren. Hij zal datgene wat in zijn gedachten leeft, uit­drukking moeten verschaffen om vandaaruit verder te gaan.
Besef, dat de samenwerking van materiële en geestelijke waarden altijd ‑ ook in het gewone leven ‑ noodzakelijk is. En als u praktisch bent, dan betekent dit vooral ook, dat u het overbodige uitschakelt.

U kunt u natuurlijk in veel van hetgeen u doet laten leiden door uw eigen voorkeur, uw eigen behoeften. Maar zelfs daar zult u beperkingen aanbrengen. De zaak moet enigszins opportuun zijn. Het moet mogelijk zijn op dit moment. Er moeten geen andere belangrijkere waarden zijn. Al datgene, wat wij voor praktisch werken in het normale leven zeggen, is eveneens en even volledig van toepassing  op alle occult werk.

Als u zware arbeid moet verrichten, dan kiest u uw voeding in overeenstem­ming met die arbeid. Als u occult geestelijk werk wilt verrichten, dan is het logisch dat u ook hier tracht de noodzakelijk voeding te verkrijgen, ook wanneer deze van meer geestelijke geaardheid pleegt te zijn. En daarom zou ik u willen raden:

  1. Tracht nooit geestelijk werk te doen met een lichaam dat grote behoeften toont, tenzij u in staat bent dit lichaam geheel door uw gedachten te beheersen.
  2. Tracht nooit, indien u vermoeid of ziek bent, te werken, tenzij het niet anders kan.
  3. Kies voor uw occult werk die ogenblikken uit, waarin u voor uzelf reeds een gevoel van vermogen en kracht heeft. Heeft u deze gevoelens of deze mogelijkheden niet en is het occulte werk noodzakelijk of volgens u wenselijk, begin met uzelf voor te bereiden. Ontspan u zo goed u kunt. Zorg dat uw lichaam niet belemmerd of gekweld wordt, hetzij door noden, hetzij door te nauwe bindingen. Zorg ervoor dat uw lichaam zich zo weinig mogelijk in het vuil van de dag bevindt. (Om een voorbeeld te geven: In vele gevallen zal het goed zijn occult werk te verrichten met tenminste schone onderkleding; en het te verrichten nadat men het lichaam behoorlijk heeft gezuiverd.)
  4. Indien u begint met werken, is het verstandig uw ademhaling eerst te regelen. Gebruik daarvoor de eenvoudige reinigende ademhaling van de yoga. Haal 2 of 3 keer langzaam en overlegd adem. Laat uzelf daarna tot rust komen en ga niet onmiddellijk tot werken over. Wanneer u het gevoel hebt dat u rustig bent ‑ niet eerder ‑ dat u op dit moment niets van node heeft, dat u geen storingen vreest, begin dan.

U ziet, het is alles nogal erg praktisch, wat ik u zeg. Maar het is duidelijk dat een mens alleen goed kan werken, indien hij op zijn werk redelijk is voorbereid. Als men zich op zijn werk voorbereid, zal men niet alleen een risicofactor geringer maken, maar men zal bovendien zijn mogelijkheden uitbreiden. En dit is voor u allen geloof ik toch wel het doel.
Hoe belangrijk sfeer daarbij is, hebben wij u in het verleden reeds uitvoerig uiteengezet. In deze laatste les wil ik er u nogmaals aan herinneren: De sfeer die u rond u schept, is van het grootste belang. Ook deze sfeer moet in overeenstemming zijn met hetgeen u wilt bereiken. Indien u een grote krachtuitstorting noodzakelijk acht, dan kunt u niet volstaan met bv. een gedragen, gewijd lied aan te heffen om daarmee de sfeer te bepalen. Dan moet u in die sfeer spanning proberen op te bouwen.

Indien u een rust gevend, een harmonisch werk tot stand wilt brengen, dan zult u alle storing en ergernis moeten uitschakelen. Dan zult u niet alleen uw geest tot rust moeten laten komen, maar u zult trachten zoveel mogelijk de trillingen, die voor u met rust geassocieerd zijn, in uw omgeving te wekken. Hiervoor is geluid en muziek vaak van groot belang.

Indien u bepaalde krachten nodig heeft, is het vaak goed om ‑ en dan hardop ‑ namen of woorden uit te spreken, die voor u betekenis hebben. Hiervoor kan men incantaties gebruiken ‑ zo ze althans voor u een gevoel van spanning opwekken. Men kan heiligen namen ervoor gebruiken of eventueel zelf gevonden klankreeksen. Beschouw uzelf niet als een dwaas. Geluidstrillingen hebben een grote invloed zowel op uw omgeving als op uw eigen chakra’s. Hierdoor kunt u meer en beter bereiken.

Laat u door niemand vertellen dat het anders moet. U moet uw eigen weg zoeken. U moet uw eigen kracht vinden. Niemand kan voor u helderzien. Niemand kan voor u genezen. Niemand kan voor u tot stand brengen wat ge u voorneemt. Onthoud dat. En dat betekent dat u zelf aansprakelijk bent voor uw taak en dat u juist daarom ook het recht heeft zelf uw middelen te kiezen. Kies alle middelen in overeenstemming met uw wezen, met uw wijze van leven en denken.

Besef dat uw werken met het occulte een erkenning inhoudt van grotere en hogere werelden, Besef eveneens, dat elke occulte uitwerking, die u tot stand brengt in uzelf of in anderen, een erkenning van uw wezen is uit het occulte.

De weg van het occulte voert tot een versmelting met andere werelden. Deze weg wordt door weinigen op aarde volledig afgelegd. Maar zij, die de weg ten einde toe leren gaan, zijn altijd degenen die de moed hadden om eenvoudig en in de praktijk te beginnen. Het zijn altijd degenen, die hun innerlijke weg en waarheid hebben gesteld boven elke richtlijn van anderen.

Zo wil ik deze laatste les besluiten met de opmerking, dat een goed occultist t.a.v. zijn middelen eigenzinnig is; t.a.v. zijn doelstellingen is hij altruïst; en t.a.v. zijn geloof vertrouwt hij in de onbekende Macht, in zijn God.

Dit, mijne vrienden, is dan onze laatste les in deze cursus. Ik hoop dat u vele, vele malen de lessen zult nalezen, opdat u bij uw streven voortdurend weer gestimuleerd zult worden door de vele gegeven denkbeelden en mogelijkheden. Want de verovering van de occulte kracht betekent voor een ieder, die niet slechts zichzelf zoekt, ook het begin van het ontwaken in een grotere, betere en voor de mens vaak nieuwe wereld, waarin licht en kracht het werkelijke leven vormen.

Innerlijke bevrijding.

Als we het woord bekijken, dan is het eigenlijk al een vreemd iets. Innerlijke bevrijding neemt aan, dat we innerlijk gevangen zijn. Innerlijk gevangen zijn, is een kwestie van gevoelens. Dat kan nooit een kwestie van boeien e.d. zijn. Dus moet innerlijke bevrijding in de eerste plaats zijn: de weg vinden in je eigen gevoelens. Er is dus sprake van emotie. En daarnaast zeer zeker ook van aanpassing van die emotie aan de praktijk van eigen bestaan.

Als je de mensen bekijkt, dan zijn er enkele aspecten, die juist in dit verband naar voren springen. Veel mensen zijn bv. schuldbewust. En het vreemde daarbij is voor mij, dat ze meestal meer schuldbewust worden naarmate ze minder werkelijke schuld hebben. Mensen, die tienduizend soldaten de dood hebben ingestuurd, zonder dat het nodig was, hebben het gevoel dat ze grote helden zijn en gedecoreerd moeten worden. Maar mensen, die per ongeluk een klontje suiker te veel hebben gegeten, voelen zich schuldig. Hoe komt dat?

De mens regelt zijn leven niet aan de hand van zijn persoonlijkheid. Hij probeert het leven te regelen aan de hand van de wereld buiten hem. Hij stelt zijn normen dus niet naar zijn persoonlijke mogelijkheden, maar naar de eisen die an­deren stellen. Dan zult u begrijpen dat schuldbewustzijn in feite een soort handel is. Een handel, waarbij je per ongeluk er verkeerd bent afgekomen. Want de maatschappij zegt: Geef mij zoveel trouw aan mijn wetten en ik zal u mijn goedkeuring geven.

Die wetten zijn echter vaak volledig strijdig met de mens zelf. De mens kan dus de prijs voor die goedkeuring niet bepalen; hij kan die ook niet betalen; hij kan er niet mee werken. En waar die goedkeuring van de wereld dus niet aanwezig zou zijn, gaat de mens zich al schuldig voelen. Maar erger nog, men heeft dit oordeel niet als een menselijk oordeel willen spreken. Want wat de buren zeggen, ach, daaraan kun je je meestal nog wel ontworstelen. Men heeft de buurman gemaakt tot de spreekbuis van God, van het Onzichtbare. En zo heeft men een keurslijf van wetten en regels geschapen uit de naam van God, uit de naam van de maatschappij, van de sociale rechtvaardigheid e.d. abstracte begrippen, waarmee je als mens maar moet zien klaar te komen.

Dat valt meestal moeilijk. Vandaar dat de mens altijd weer dingen anders doet dan hij meent ze te moeten doen; en dan voelt hij zich schuldig. Door deze schuld heeft hij het idee dat zijn God hem niet wil kennen. En daar ligt nu het grote gevaar. Want die God ‑ of wat wij ook innerlijk vereren en aanhangen ‑ is voor ons een bron van kracht. Als we ons daarmee verbonden voelen, dan kunnen we daaruit putten, we kunnen daaruit beseffen en dan zijn we ons steeds meer van onszelf bewust. Wij presteren het maximum, dat voor ons mogelijk is en we zijn gelukkig.

Maar nu komt dat ellendige schuldbegrip zeggen: “God is boos op je”. Dan denk je: Dat moet ik eerst goedmaken. Ik kan zo maar niet een beroep op God doen. Dan zeg je niet meer tegen God, of wat je dan ook vereert: “Dit is de noodzaak. Deze kracht heb ik nodig,” Dan zeg je: “God, vergeef me wat ik heb gedaan.” Wilt u dus een innerlijke bevrijding vinden, dan zult u allereerst wel daarmee moeten afrekenen. Er kan geen enkel vergrijp ‑ wat dan ook ‑ staan tussen u en de kracht in uzelf, de kracht in uw God, die u vereert. Er bestaat geen enkele begrenzing voor de goddelijke Kracht en de wijze waarop ze zich aan u openbaart. Uw eigen schuld kan dat niet bepalen.

Bevrijdt u van schuldgevoelens. Dat wil niet zeggen, dat u fouten nu ook maar allemaal voorbij moet zien. Maar als u in het leven een fout maakt, dan wordt dat vanzelf wel kenbaar. U ontdekt wat er verkeerd is en een volgende keer kunt u het dan beter doen.

De meeste mensen leggen een grote nadruk op het berouw. Kijkt u eens: Berouw is zo iets als maagpijn, nadat je iets gegeten hebt. Als je dus het leven consumeert, zul je moeten toegeven dat de maagpijn over het algemeen maar zeer betrekkelijk is. Laten we ons daarmee dan niet bezighouden. Bovendien iemand die maagpijn heeft, moet niet gaan klagen over wat hij heeft gegeten. Die moet zorgen dat hij een of ander sodawater drinkt, dat hem helpt zijn maagklachten te overwinnen.

Met andere woorden: innerlijke bevrijding eist allereerst, dat je vandaag leert leven. Wie vandaag leeft, rekent in dit heden wel af met het verleden. Maar zonder zich af te vragen, of het nu jammer is of niet. Het is gebeurd. Door wat gebeurd is terzijde te stellen en vandaag met de ervaring, de wetenschap, die we hebben opgedaan verder te gaan, zoals we zelf voelen dat het juist en goed voor ons is, kunnen we ons bevrijden van een van de meest voorkomende remmingen.

Maar ja, dan zijn er altijd nog wel punten die het ons moeilijk maken. Want vooral een mens ‑ maar ook vaak een geest ‑ heeft in zich een ideaal dat strijdig is met zijn eigen werkelijkheid. Je zou jezelf willen zien als bv. een engel; en je weet dat je je zo nu en dan meer duvels gedraagt. Dan ga je zeggen: “Ik ben dus tekort geschoten.” Dwaasheid. Het ideaal dat ik in mijzelf draag, is iets waarnaar ik streef. Wat ik doe, is iets wat mij moet helpen om beter te streven; niet iets waardoor ik mij gekwetst of getroffen moet voelen.

Een belangrijk punt ook voor de innerlijke bevrijding is wel het je losmaken van de dingen buiten je. De meeste mensen interpreteren dit als een soort stille, zoete dood: laat alle geriefelijkheden en alle begeerten achter je en concentreer je op alle dingen behalve iets stoffelijks. Wat ‑ neemt u mij niet kwalijk ‑ grote kolder is.

Bevrijden van de gebondenheid wil zeggen, dat je allereerst moet beseffen, dat je niets werkelijk hebt. Alles wat ik heb, heb ik om te gebruiken. Zolang ik het gebruiken kan, mag het mij een vreugde zijn. Dan mag ik proberen er iets goeds mee te doen. Heb ik het niet meer, dan mag ik niet betreuren dat ik het niet meer heb, maar moet ik verder bouwen op datgene wat ik daarmee tot stand heb gebracht. De hele wereld is mijn werktuig. Met dit werktuig smeed ik mijzelf. Met dit werktuig maak ik mij een begrip van wereld, van leven en van Godheid. Als ik uitgaande van dit punt kom tot de wetenschap dat ik door wat geweest is, door wat ik heb gehad, vandaag de dingen anders zie en ook juister kan zien dan voordien, dan heb ik immers vrede ermee.

Innerlijke bevrijding is heel dikwijls een kwestie van verlaten van het vele dat je ontevreden maakt. Als je idealen hebt in je leven ‑ en dat komt nogal eens voor ‑ dan moet je je die ook nooit voorstellen als iets wat je in de wereld waar maakt. Dat is weer een projectie naar buiten toe. Als je dat doet, dan voel je je gebonden aan die buitenwereld. En dat mag niet.

Als ik een ideaal heb en het wil nastreven, goed. Dan streef ik het na door het zelf waar te maken, voor zover ik het kan en waar ik kan. En of het dan werkelijkheid wordt in de wereld of niet, gaat mij niet aan. De mens kan geen verantwoordelijkheid dragen voor de wereld. Hij kan dat ook niet voor anderen. Hij kan een verantwoordelijkheid voor zichzelf dragen. Hij kan een ander geen waarheid prediken; hij kan alleen zijn eigen waarheid leven.

Dit alles is eigenlijk het begin van een werkelijk ontwaken. Want wie zegt: “innerlijke bevrijding”, die heeft het idee dat hij nog niet vrij is. Maar men is in wezen vrij. De banden, die men zichzelf oplegt, zijn zelfgekozen ketenen, zelfs indien het slavenketenen blijken te zijn.

De schuldvraag, die voortdurend weer in u rijst, is niet een kwestie die door het leven wordt gesteld; ze wordt door uzelf gesteld. U bent geschapen in deze wereld als mens. U heeft als mens eigenschappen. U heeft als die mens noden. U heeft als die mens mogelijkheden. Die dingen zijn u niet gegeven om ze opzij te leggen. Ze zijn er om deel te zijn van uw bestaan. En wel zo, dat u er redelijk gelukkig mee kunt zijn en bovendien het gevoel hebt dat u verder komt. Als u dat ermee doet, dan heeft geen enkele wet of regel daarin verder invloed.

Wetten en regels zijn er alleen, omdat er nu eenmaal een gemeenschap bestaat. En in die gemeenschap moet nu eenmaal een zekere norm worden gehanteerd. Die norm heeft echter niets te maken met uw wezen. Ze heeft niets te maken met de relatie tussen uw wezen en uw God. Ze heeft alleen maar te maken met de noodzaak van een samengaan met anderen in een materieel redelijke vorm.

Besef je eenmaal hoe vrij je bent, dan is het ook zo erg niet meer om gebondenheid te aanvaarden. Want het vreemde is, dat innerlijke vrijwording betekent, dat je van binnen zo weinig meer gebonden bent, zo weinig beperkingen en banden meer kent, dat de banden en de wetten, die uiterlijk je worden opgelegd, eigenlijk onbelangrijk zijn. Ze spelen geen rol meer. En daarom kun je ze aanvaarden,

U weet allen hoe het gaat in het leven: de onbelangrijke dingen, daar kun je gemakkelijk overheen stappen. Als de melk een keer overkookt, is dat niet erg. Je bent eenvoudig nalatig geweest. Dat maakt je niet meer of minder vrij. Je moet wel de rommel opruimen. Zo is het nu in het leven precies hetzelfde.

Of in het leven de melk eens een keer overkookt of niet, of dat er nu een ramp gebeurt, ach, dat is eigenlijk niet zo belangrijk. Belangrijk is alleen, dat je het niet laat gebeuren, als je weet dat een ander er schade van heeft. En dat je vooral niet een ander probeert op te schepen met de rommel die jij hebt gemaakt. Want daaruit zouden gebondenheden kunnen ontstaan.

De kern van het leven zelf is een binding. Maar het is een binding in volledige vrijheid. Wij zijn als mens en als geest ergens deel van een grote wereld. Noem het “het Rijk Gods”; noem het mijnentwege “De Rode Adam” of geef er een andere naam aan. In deze gebondenheid zijn we volledig vrij. Die gebondenheid, dat is onze eigenschap, dat is de wereld waarin we leven, dat is onze band. En indien we die band kunnen aanvaarden zonder ons ertegen te verzetten, indien we haar kunnen accepteren als het onvermijdelijke, dan zijn we daarin vrij omdat we dan onszelf kunnen zijn zonder buiten die grenzen te willen treden. We erkennen ze echter als een reële grens.

Als we zover komen, dat we die gebondenheid accepteren, omdat zij de begrenzing van ons wezen vormt, omdat ze onze wereld uitmaakt, dan komen we tot die wereld in harmonie. Wij komen er met een gevoel van eenheid en eenwording, van aanvaarding en aanvaard worden. En dit maakt het voor ons dus mogelijk rekening te houden met die hele wereld, met alles wat erin bestaat, zonder ons daardoor ook maar één ogenblik minder vrij te voelen.

Het is het stellen van eisen, dat de vrijheid beperkt. En dat is niet alleen maar de uiterlijke vrijheid. Want als er eisen worden gesteld en je gaat deze in jezelf als logisch en reëel erkennen, terwijl ze strijdig zijn met je wezen, dan komt die innerlijke onvrijheid, dan komt een gebondenheid waartegen je je verzet. Dan benader je de verschijnselen in het leven, waaraan je meent je niet te mogen en te kunnen onttrekken, met een gevoel van weerzin, van terughoudendheid. Er is geen wederzijds begrip meer mogelijk. Er is geen wederkerigheid meer tussen u en uw wereld. Er is geen resonance meer tussen uw eigen bestaan en het Goddelijke.

Wil je dus innerlijk vrij worden, dan moet je ook proberen in de eerste plaats jezelf en je wereld een beetje te begrijpen. Je moet begrijpen wat essentieel is voor je bestaan en wat tot het minder essentiële behoort. Een scheiding maken a.h.w. tussen het noodzakelijke en het onvermijdelijke en al datgene wat niet noodzakelijk en heel goed te vermijden zou zijn.

Onze wereld bestaat voor 9/10 uit het overbodige: datgene wat niet werkelijk noodzakelijk is. Weten we eenmaal dat we het niet nodig hebben, dan kunnen we het missen als het nodig is. En we kunnen het beter genieten, wanneer we desondanks het kunnen aanvaarden. Zodra je een luxe verheft tot levensnoodzaak, wordt ze een ergernis. Zodra je de luxe beseft voor wat ze is (iets absoluut overbodig), dat dus alleen maar een rol kan spelen in je denken en in je bestaan, als er geen meer essentiële zaken in het geding komen, dan blijkt het een grote vreugde en een grote genieting te zijn.

Er is eens iemand geweest (u kent hem allen waarschijnlijk wel als Jean-Jacques Rousseau), die tot de mens heeft gezegd: “Keer terug tot de natuur.” Iets wat in de zin, waarin het door hem en zijn volgelingen werd beoefend en uitgelegd, nu niet direct gemakkelijk of zelfs maar mogelijk was. Maar toch heeft hij daarmede iets gezegd, wat zeker altijd waardevol zal blijven. Mens, je bent deel van de natuur. Hoe meer je je losmaakt van de natuur, van het natuurlijke in jezelf, in de kosmos, in de wereld, des te groter het aantal moeilijkheden wordt dat je voor jezelf in het leven roept. Teruggaan tot de eenvoudige punten van het leven, dat is het belangrijke. En dit zou ongetwijfeld geen juist slotwoord zijn voor een cursus over praktisch occultisme, indien ik niet zou proberen om daaruit enkele heel eenvoudige en praktische consequenties te trekken. Ik weet wel dat velen van u dit reeds voor zichzelf hebben gedaan. Maar het is altijd beter de dingen te formuleren, dan voorkom je veel vergissingen.

  1. Alles, wat ik doe, doe ik omdat het voor mij noodzakelijk is. Het is mijn beantwoorden aan de harmonie in de kosmos.
  2. De dingen, die ik werkelijk nodig heb, zijn weinige. De dingen, die ik gemakkelijk missen kan, vele. Zodra ik mij hiervan bewust word en mij allereerst bepaal tot het eenvoudige, dat ik van node heb, zal ik onnoemlijk veel ruimte, mogelijkheden en krachten overhouden, waardoor ik uit het vele onnodige dan kan kiezen volgens eigen behoeven en vermogen.
  3. Ik behoor tot een gemeenschap. Deze gemeenschap heeft niet te bepa­len hoe ik mij moet gedragen. Maar ik voor mijzelf moet bepalen hoe ik in die gemeenschap harmonisch kan zijn. Zodra ik uitga van de essentiële waarde (de harmonie) in mijn benadering van mensen, van werelden, zal ik ‑ juist door mijn gedrag, dat zich dus niet verder aan regels behoeft te sto­ren ‑ in staat zijn aan alle verplichtingen tegenover de wereld, die werke­lijk bestaan te voldoen; in mijzelf voortdurend de vreugde van het bestaan en van mijn daden te ervaren; en vanuit mijzelf in het geheel voortdurend de goddelijke harmonie te representeren, die toch de kracht is waarin al­les bestaat.

In denken en leven moeten wij verder onthouden: Geen enkele theorie heeft waarde, tenzij zij is om te zetten in praktijk. Waar de mogelijkheid tot praktische beoefening ophoudt, is de theorie waardeloos. Ik kan mij dus nimmer aan een theorie binden, doch ik kan mij slechts verplicht voelen datgene, wat ik daarin als mogelijkheid voor mijzelf erken, praktisch tot uiting te brengen. Ik kan mijzelf op aarde nimmer volledig en juist erkennen. Het redelijk vermogen van de mens laat niet toe het totale ego te beseffen. Maar ik kan vol­gens mijn beste weten uiting geven aan al wat ik omtrent mijzelf erken. Hoe meer ik getrouw ben aan datgene wat ik als mijn werkelijk wezen erken, des te vrijer ik zal zijn.

Bedenk, dat een God, die de wereld schept, die de mens schept, die het Al schept, dit zeker niet zal doen om deze mens voetangels en klemmen op zijn weg te leggen. Wanneer Hij schept, is Hij aansprakelijk voor alle waarden in die schepping. Hij zal die aansprakelijkheid volledig aanvaarden. Ik behoef mij tegenover God niet schuldig te voelen. Ik behoef mij tegen­over God niet verbannen, verdoemd of afgewezen te voelen. Want dit komt al­leen maar uit mijzelf voort. Indien ik erken dat God mij te allen tijde aanvaardt, zal ik ook God te allen tijde kunnen aanvaarden. En zo ‑ vanuit die God ‑ op mijn eigen wijze harmonisch die God tot waarheid maken en daarin de vrijheid en de vreugde vinden van het werkelijke rijk van goddelijke Kracht.

Leven.

Leven, bestaan. Maar ook kracht. Leven, zijn. Maar ook beleven, ervaren, ondergaan.

Als wij trachten leven te zien, zo kunnen wij het niet omschrijven, tenzij wij het begrijpen als een voortdurende werking in onszelf.

De kern van alle leven, de bron van alle leven kennen wij niet. Maar wij kennen datgene wat ons beheerst. Wij weten, hoe dat leven in onszelf voortdurend vraagt om bevestiging, om uiting, Wij weten, hoe dit leven in ons alleen waarde heeft, zolang er voortdurend voor onszelf nieuwe ervaringen en interpretaties in het leven mogelijk zijn. En daarom kun je zeggen: Leven is een proces van groei; niet het zijn zelve.

Leven is een ontwikkeling en een bewustwording; niet het bestaan zonder meer. Wie de werkelijkheid wil erkennen, zal moeten uitgaan van de voortdurende ontwikkeling en verandering. Hij zal moeten begrijpen, dat het beter is om desnoods verkeerd te handelen dan niet te handelen. Hij zal moeten begrijpen, dat het beter is om foutief te denken dan niet te denken.

Een voortdurende strijd, een voortdurende worsteling met het onbegrepene, dat is de inhoud van het leven. En naarmate wijzelf bereid en in staat zijn aan deze eis van het leven te beantwoorden, zullen wij ook steeds duidelijker zien hoeveel grote krachten in ons leven een rol spelen.

Wij zullen leren onszelf te verheffen, zodat wij deze krachten ‑ eens ondergaan als een bijna goddelijk geweld ‑ gaan zien als kenbare invloeden, waarmee een discussie mogelijk is. Wij zullen zo onszelf steeds meer kunnen uitbreiden. Wij zullen onszelf steeds meer kunnen verdiepen in de waarheid van al datgene rond ons. Tot het ogenblik, waarop wij achter alle verschijnselen de levende kern zelf gaan aanvoelen. Indien wij deze beseffen (niet misschien in haar betekenis, maar dan toch wel in haar omschrijving), zijn wij aangeland op het punt waarop men zegt:

Leven is het bewustzijn van de Bron van het leven. Maar wie het Levende zelf heeft bereikt, wie één is geworden met de grootste Kracht, zal nog niet rusten. Want ook dan blijft het leven een voortdurende en verwonderde dwaaltocht door de veelheid van mogelijkheden, die het Levende vanuit zichzelf baart. Ook dan nog is de voortdurende vernieuwende erkenning van al wat er bestaat de vreugde, de zijns-reden van het leven, dat juist hierdoor zijn eigen structuur blijft behouden; dat juist hierdoor niet alleen maar de uiting van de goddelijke Kracht is, maar ook erkennend ego, dat in deze kracht levend de kracht ondergaat.

image_pdf