Er was eens…

image_pdf

uit de cursus ‘Verborgen krachten van de natuur’ – februari 1971

Er was eens…

Er was eens, zo horen wij uit oude kronieken, een eiland dat Atlan­tis heette. Men beweert dat de paling, als ze teruggaat naar de oceaan, nog steeds terugkeert naar de plaats waar ze eens rond Atlantis gepaard zou hebben. Waar is dat natuurlijk niet. Maar het is wel eigenaardig dat de paling juist naar de Sargasso Zee teruggaat en het is wel tame­lijk moeilijk om erachter te komen hoe de zaak nu precies in elkaar zit. We hebben meer van die verhalen. U kent allen de beroemde trek van de lemming. De lemming, een ratachtig diertje, krijgt op een gegeven ogenblik als de bevolkingsaanwas te groot is, de kolder in de kop en begint in grote scharen naar de kust te trekken, waarop de dieren zich zeewaarts begeven waar ze ontdekken dat ze geen vissen zijn. Deze massale zelfmoord, want daar komt het op neer, wordt wederom verklaard met het verhaal dat er eens een vasteland binnen het bereik van die dieren moet hebben gelegen. Dat is nu verdwenen. En wat is ervan over, behalve dan het instinct van de dieren. Het zijn verhalen. Als je hoort wat er allemaal wordt verteld over het oude Atlantis, over de grote rijken die ook in de Atlantische Oceaan zouden moeten hebben bestaan, dan krijg je echt het gevoel: het is een sprookje. Er was eens….

Aan de andere kant, er moeten redenen zijn. Die redenen kunnen we het best vinden, als we ons realiseren dat vele dieren, vooral als ze geprikkeld of nerveus zijn, erg gevoelig zijn voor astrale krachten. Mensen schijnen dat ook geweest te zijn in het verleden. We houden ook daarvan een aantal verhaaltjes over.

U kent allemaal het verhaaltje van Jaap en de bonenstaak, die ergens boven de wolken het kasteel van de reus vindt. U kent de verhalen van de eeuwige jachtvelden waarheen de Manitou’s de goede indianen brengen. U kent waarschijnlijk de geschiedenis, zoals die werd verteld bij de Germanen, van een groot land waar alle helden naartoe werden gevoerd op paarden met schildmaagden, die ze verzorgden. Overal waar je komt zijn er legenden over geheimzinnige gebieden, geheimzinnige landen.

Ga de sprookjeswereld na en u hoort over geheimzinnige rijken onder de aarde. U hoort over allerlei geheimzinnige wezens die de aardkorst bewonen. Er zijn zelfs verhalen over oude volkeren die op aarde niet meer leven; maar die onder de aarde grote holen en krochten hebben, waarin ze met hun vergevorderde en technische cultuur voortbestaan en soms zelfs de aardigheid uithalen om de mensen op aarde een beetje te plagen door allerhande projecties. Alweer, het zijn verhalen, het zijn sprookjes en als je ze vertelt, moet je wel met die bekende uitspraak beginnen. Er was eens …en je zou misschien moeten eindigen met: ze leefden lang en gelukkig. Maar waarom zijn die verhalen er? De natuur bevat heel wat meer raadsels dan de mens over het algemeen onmiddellijk kan benaderen.

Een van die raadsels is wel die vreemde, praktisch parallelle wereld, die wij de astrale sfeer plegen te noemen. Het is een wereld waarin allerhande krachten en vormen kunnen ontstaan. U heeft daarover genoeg geleerd en gehoord, zodat ik u dat niet afzonderlijk behoef uit te leggen. Deze wereld dringt voortdurend door in de menselijke wereld. Omgekeerd schijnt het weleens te gebeuren dat mensen op een gegeven ogenblik in die vreemde wereld doordringen. Hoe die wereld precies is, weet niemand.

Er zijn verhaaltjes over een schip, waarvan plotseling en zonder dat men weet hoe alle mannen verdwenen zijn. Een bekend schrijver gaat een eindje de bergen in en verdwijnt letterlijk spoorloos. Hij is niet meer teruggevonden. Waar zijn die mensen naartoe gegaan? Wat zijn de mogelijkheden. Daarmee hebben we het probleem enigszins gesteld, waarover we vanavond zullen proberen iets meer te leren.

De astrale sfeer of de astrale wereld is in zekere zin materieel. Ze bestaat uit kracht plus heel kleine deeltjes materie. Die materie is niet gebonden en is eigenlijk niet helemaal vergelijkbaar met datgene wat u als materie kent. Die wereld blijkt zich op een gegeven ogenblik te kunnen verdichten: En waarop reageert ze? Ze blijkt te reageren op bepaalde magnetische verschijnselen, op bepaalde afwijkingen in het aardmagnetisme. Ze blijkt vreemd genoeg ook te reageren op bepaalde menselijke uitstralingen, mits die massaal en sterk genoeg zijn. Die wereld kan uw eigen wereld zeer dicht benaderen, maar haar inwerkingen en invloeden blijven haar eigen. Als zodanig zou ze voor vele vreemde verschijnselen inderdaad aansprakelijk kunnen zijn.

We weten, dat dezelfde energieën, die bruikbaar zijn voor een astrale opbouw, soms kunnen worden gebruikt om materie te ontbinden, tijdelijk of blijvend. Als we horen van iemand die naar een soort Vrouw Holle‑wereld onder de aarde gaat, dan klinkt dat op het eerste gehoor krankzinnig. Men gaat zoeken en men vindt inderdaad wel een rotsspleet of een krocht, maar die gaat niet verder. Op een gegeven ogenblik is het afgelopen. Tenzij men aanneemt dat er een mogelijkheid is voor iemand om door die ‑ schijnbaar door niemand te passeren ‑ smalle spleten toch verder te gaan. En onder omstandigheden is dat denkbaar. Als u daarvan een aardig voorbeeld wilt hebben;

Er zijn een aantal grotten (uit de tijd van de Aurignac‑mens), waarin kamers zijn die absoluut niet te benaderen zijn. Nu verklaart men dat wel door allerlei grondverschuivingen. Maar de vorming van stalactieten en stalagmieten toont aan dat daar vele duizenden, misschien wel tienduizenden jaren geen grote grondverschuivingen geweest kunnen zijn, anders zouden nl. deze enorme druipsteenstructuren niet aanwezig zijn. Men gaat dan daar doorheen en komt ergens voor een spleet die kunstmatig verbreed moet worden. Men voelt: daar is iets achter. Men kijkt met licht, daar moet een ruimte achter zijn. Men houwt de hele zaak uit en wat vindt men? Sporen van fakkels, tekeningen op de muren misschien en een enkele maal zelfs de resten van een houtskoolvuurtje. Misschien is die mogelijkheid er dus wel. Hoe zou die mogelijkheid kunnen ontstaan?

In de eerste plaats door mensen. Nu weten we dat er een groot aantal primitieve rituelen bestaan, waarbij de mensen zich in een enorme opwinding brengen en daarbij elke redelijkheid, elke samenhang met de concrete menselijke realiteit verliezen. Er wordt dan beweerd dat er soms goden of demonen komen en zich enkele van deze personen als slachtoffer kiezen. De westerling verklaart dat met moordpraktijken, maar zeker is het niet. Het is namelijk nooit bewezen. Ze verdwijnen echter wel.

Als we nu eens zouden aannemen dat die primitieve stammen een soortgelijke rite kenden, dat ze daarbij de mogelijkheid hadden om door te dringen in normaal niet toegankelijke grotten en dat daarin een zeer bijzondere cultus werd gecelebreerd, dan is dat zeker niet strijdig met de overblijfselen die tot nu toe gevonden zijn en die ‑ tenzij de mensen alles weer in puin gaan gooien‑ binnen de komende tien jaar nog zullen worden gevonden. Hier is dus aan te nemen een mogelijkheid tot dematerialisatie of zoiets.

Een andere mogelijkheid is dat er op een gegeven ogenblik een zodanige afwijking is in de normale magnetische verhoudingen, dat er een zgn. magnetische storm of werveling is. Als dat gebeurt, zien wij in de natuur toch wel heel eigenaardige verschijnselen. Want juist waar dergelijke dingen plaatsvinden, hoort men dat de mensen later tekenen aan de hemel hebben gezien en heel bijzondere wolkenformaties, dat ze schimmen zijn tegengekomen of dat ze meenden een ogenblik spoken te zien.

Stel dat daardoor de grens wordt verbroken tussen de werkelijkheid van de mens en die andere werkelijkheid, die we voorlopig maar de astrale blijven noemen, dan zou op zo’n ogenblik een verschijnsel uit het astrale kenbaar kunnen worden op aarde. En aangezien de afmetingen in beide werkelijkheden nogal verschillend kunnen zijn, zouden projecties van enorme afmetingen soms gezien kunnen worden en verklaarbaar worden.

Verklaarbaar zou worden, hoe men in de woestijn (het wordt verteld van het oostelijk deel van de Sahara) een luchtspiegeling ziet van een stad, die niet bestaat en die nooit kan hebben bestaan. Het is een verhaal dat vele malen is vastgelegd, zelfs tot in de 19e eeuw toe. Daarna horen we er iets minder van, waarschijnlijk omdat degenen die het zien bang zijn voor sprookjesvertellers te worden gehouden. En als ze er iets van vertellen, dan doen ze dat meestal zoals de sprookjesverteller met: Er was eens een dag.…en dan gaat het verhaal verder en vertellen ze wat ze hebben gezien, alsof het een soort anekdote was.

Ik denk dat die andere wereld soms heel dicht bij de menselijke wereld ligt. Ik geloof ook dat die vroegere mensen, primitiever misschien maar aan de andere kant veel intenser, alle faculteiten gebruikend die in de materialistische maatschappij zo zijn afgestompt, soms toegang vonden tot die wereld of contact hadden met die wereld. Ik meen dat een groot gedeelte van hun verhalen daar mede uit voortkomt.

Wat we horen over Atlantis is niet helemaal verklaarbaar. Er wart nl. een stad geprojecteerd die beantwoord aan ideële Griekse maatstaven van 300 v. Chr. en die gelijktijdig bestaan zou hebben in de periode van 2000 v. Chr. Dat is natuurlijk niet erg reëel, het is niet verklaarbaar. Maar het wordt wel verklaarbaar, als we zeggen: Er is enerzijds werkelijk een eilandenrijk geweest en anderzijds heeft men op de een of andere manier weer zo’n projectie gezien van een stad. Men heeft die aangekleed en de beide beelden samengevoegd. De religieuze mythos, die zo is ontstaan, is door een filosoof weer gebruikt om zijn eigen staatkundige ideeën duidelijk te maken en te verdedigen.

Het verhaal van de paling die wegzwemt, is natuurlijk heel aardig verzonnen. Men zegt: Die gaan naar de kusten van Atlantis toe. In de eerste plaats klopt het niet, want Atlantis heeft ergens anders gelegen. In de tweede plaats is de verklaring veel eenvoudiger. Er is namelijk juist in dit deel van de oceaan een zeer eigenaardige stroming en een plek van absolute rust in diep water. En dat is voor de paling wel iets ideaals om daarheen te trekken en daar groot te worden. We weten van andere vissen dat ze hetzelfde verschijnsel kennen. Denk aan de zalm die de rivieren optrekt om kuit te schieten. Daarna gaat ze weer terug naar de zee, indien ze tenminste de kans krijgt van de consumentenbond.

Je kunt zeggen: Al die verschijnselen moet je zuiver natuurkundig verklaren. En dan is onze verklaring er een die aanvaardbaar is, of moeten we zeggen: het is een bevestiging van een legende. Maar we kunnen niets bewijzen van de legende. Daarom is het heel moeilijk te manoeuvreren in die sprookjeswereld en er toch iets reëel te vinden. Zelfs als ik u iets vertel over de astrale wereld met de daarin bestaande beelden, gedachtenprojecties opgebouwd door entiteiten, wezens en ook monsters, bezield door het menselijk denken, dan zegt u: Dat is een leuk verhaaltje. Maar hoort ook hier niet een “er was eens …” voor te staan? Ik kan het niet bewijzen. Maar ik kan u wel bewijzen dat er vele vreemde en geheimzinnige dingen op aarde gebeuren; dat er altijd weer raadselachtige verdwijningen zijn; dat er waarnemingen zijn die niet gemakkelijk kunnen worden verklaard; dat er feiten zijn waarvoor men dan later een enigszins benaderende verklaring vindt. Maar die verklaring is toch ook niet sluitend.

Wij weten zelfs dat er op aarde plaatsen zijn waar bepaalde ziekten absoluut niet voorkomen; schijnbaar niet kunnen bestaan. Dan kunnen we zeggen: dat zijn natuurlijke condities. Maar we zouden verstandiger zijn, indien we zouden zeggen: Kijk, dat zijn van die geheimen van de natuur, dat zijn van die achtergronden waar je niet helemaal achter kunt komen. En dan kunt u mijn verklaringen uit de aard der zaak, menselijk beschouwd een speculatieve noemen.

Nu ga ik wat feiten opsommen:

Zowel in sprookjes, in legenden als in bepaalde geloofsoverleveringen treffen wij op de meest verschillende plaatsen van de wereld gelijksoortige verhalen aan. Nu zou het toch wel heel vreemd zijn dat bijvoorbeeld de indianen van Noord‑Amerika, de bewoners van Vuurland, de Chinezen en bepaalde Baltische stammen in Europa precies gelijke religieuze verhalen zouden hebben. Je kunt zeggen: dat ligt in de mens. Maar als zij beweren dat het mogelijk is om naar boven te gaan om daar een andere wereld te vinden die achter de wolken ligt, dan is dat volgens mij toch wel iets meer dan alleen maar een bijgeloof of een menselijk psychische reactie t.a.v. het onverklaarbare. Er was voor die mensen werkelijk een wereld.

Nu laten we rustig het sprookje terzijde leggen, omdat dat een gedramatiseerde overlevering is, waarbij alle elementen zijn toegevoegd van de eigen tijd, van de eigen wereld.

Jack and the beanstalk (Jaapje en de bonenstaak) is een verhaaltje dat we werkelijk herkennen. Het is eigenlijk een laat 17de, begin 18de -eeuws landschapje, waarin een paar oude overleveringen samenkomen. Het is zoiets als de scene van Bethlehem die wordt geschilderd door een van de Vlaamse primitieven (b.v. Rogier van der Weyden). Hij vervlaamst het hele geval. Zoals ook Rembrandt bepaalde dingen absoluut vernederlandste. Maar al die andere verhalen, die juist omdat ze droom of geloof schijnen te zijn, aan de ene kant veel exotischer zijn dan het sprookje, maar aan de andere kant veel minder zijn aangepast aan een bepaalde tijd, zouden we misschien kunnen gebruiken.

Er ligt een wereld boven en er ligt een wereld beneden. Ik kan een andere wereld bereiken, indien ik naar boven ga of indien ik naar beneden ga. En dan moeten we hier eens denken aan de vierdimensionale constructie, die men wel tesseract noemt, het is een uitgeslagen kubus. Hier gelden boven en beneden eigenlijk niet meer. Iemand die naar boven gaat, kan gelijktijdig naar beneden gaan t.a.v. een andere wereld.

Stel dat die astrale wereld in bepaalde gevallen functioneert als een vierdimensionale wereld, dan is het betreden daarvan iets, waarvan we de richting bepalen vanuit ons stoffelijk uitgangspunt, maar waarvan de werkelijkheid onaantastbaar ligt in een niet te definiëren richting. Dan is het redelijk om aan te nemen dat de vele onderwereldverhalen die wij horen, de verhalen over duivels, maar ook over het onderaardse rijk van de grote Koning (Tibet), van het rijk van de Gevluchten (Andes, Zuid‑Amerika hoofdzakelijk) eigenlijk niets anders zijn dan verhalen over iets wat een werkelijkheid is geweest. Een werkelijkheid die ongetwijfeld ook wat vervalst en wat gedramatiseerd is, die ook wel enigszins is aangepast, maar waarvan één ding wel vast blijft staan: er waren andere wezens op deze wereld of er bestaat een andere wereld die nauw aan de menselijke wereld grenst.

Dan gaan we terug in de verre geschiedenis van de aarde en komen tot de conclusie dat in de eerste periode wezens hebben bestaan, die hoofdzakelijk in vuur leefden. Wezens, die bestonden krachtens de verschijnselen van oxydatieprocessen en die enorme temperaturen konden verdragen. Men kan dit nu terzijde leggen, maar het is te bewijzen dat er bepaalde wezens zijn, die nog steeds zeer hoge temperaturen kunnen verdragen, al zijn ze op het ogenblik meer microben geworden. Maar waarom kan een microbe dit wel? Waarom zou een ander organisme dat niet kunnen, mits het overeenkomstig is geconstrueerd? Het verhaal van de salamander, de vuurgeest, vinden we heus niet alleen bij bepaalde kleine sekten of bij mystici. Het verhaal van geesten, die in het vuur leven komen we overal tegen. Het is zelfs lange tijd op de Hawaï‑eilanden een van de kernpunten van het geloof geweest dat er een godin is die in de krater van een vulkaan leeft. We vinden het ook elders.

In Mexico had men het gevoel dat er in de krater van werkende vulkanen en in schijnbaar bodemloze meren bepaalde geesten (wezens) leefden. Er zijn beschrijvingen van die wezens. Ze beantwoorden niet aan vormen, die wij op aarde kennen. Soms lijken ze op compilatievormen (samengesteld uit bestaande vormen), maar in vele gevallen wijken ze daar zover van af, dat je je gaat afvragen: hoe komen ze erbij? Daarbij vinden we mensachtige wezens, die een beetje monsterlijk aandoen. En iemand moet mij nu eens vertellen, hoe het mogelijk is dat wij bv. in de Azteeks-Tolteekse cultuur te maken hebben met tempelwachters, beelden en godenbeelden, die als wij de stilering even terzijde laten ‑ een volkomen gelijkenis vertonen met soortgelijke beelden, die we vinden in India en in Indonesië. En hoe het dan komt dat deze beelden, deze maskers, hier en daar ook voorkomen in Afrika.

Het zou wat te veel zijn om aan te nemen dat een geloof met al deze details overal verbreid is. Je kunt de Atlanten wel daarvoor verantwoordelijk stellen, maar dan is het nog niet denkbaar dat ze dergelijke architectonische finesses (want dat zijn ze toch werkelijk) en dergelijke vormwaarden overal zouden hebben meegesleept. Neen, we moeten aannemen: hier is een werkelijkheid. Er zijn wezens, die er ongeveer zo kunnen uitzien.

Als we de astrale sfeer betreden, dan ontdekken we daarin inderdaad wezens, die een overeenkomst vertonen met die tempelwachters, die godenbeelden: een Quetzalcoatl of iets dergelijks. Is het dan zo vreemd als ik veronderstel dat deze beelden op aarde kenbaar zijn geworden omdat men de originelen heeft ontmoet in de astrale wereld? Die vormen in de astrale wereld zijn volgens mij ontstaan door projectie van deze oude entiteiten, die hebben geleefd in de tijd dat de aarde nog grotendeels vuur was. Persoonlijkheden, die met vorming zijn bezig geweest en die tot op zekere hoogte zelfs een bepaalde cultuur bereikten (hoe vergankelijk misschien ook in uw ogen) in tijden, waarin men nog niet sprak van wezens, die op het vasteland bestonden en waarin de oceanen nog niet eens een brij waren, maar alleen nog maar een kokende kolkende damp.

Het blijkt dat er een relatie bestaat tussen deze wezens, die inderdaad hebben geleefd, zoals wij in de geest weten; en de vormen, die men heeft geconstateerd en de vormen die wij in de astrale wereld zien. Het is duidelijk: hier zijn manifestaties geweest, volgens mij. Ik kan het echter niet bewijzen.

Dan ga ik een stap verder; indien dergelijke wezens, hoe dan ook, zich op aarde hebben kunnen manifesteren, dan moeten wij ook aannemen dat mensen tijdelijk of blijvend hun wereld zouden kunnen betreden. Dat is een belangrijk punt! Die wereld noemen wij astraal of geestelijk. Maar ze bevat toch wel degelijk ook een aantal materiële en pseudo‑materiële wereldjes, waarin een mens zeer wel zou kunnen bestaan.

Het leven van een mens lijkt afhankelijk te zijn van allerhande biologische processen. Totdat wij ons gaan realiseren dat de werkelijke persona van de mens niet is uitgedrukt in een aantal biologische processen en structuren, maar in een denkbeeld, waaraan zelfs die structuren tot op zekere hoogte beantwoorden. Veranderingen in uw karakter weerspiegelen zich in uw lichaam. Veranderingen van houding en van denken eveneens. Waarom zou dan een mens niet kunnen overgaan en zich aanpassen aan een andere wereld? Het zijn fascinerende raadsels.

Een mens verdwijnt. In deze tijd zeg je dat een ruimtevaarder hem heeft meegenomen als monster van die nieuwe tuin vol dieren die hij heeft ontdekt. Vroeger zei men waarschijnlijk dat de duivel hem had gehaald. Maar de duivel van vroeger en de ruimtevaarder van vandaag zijn eigenlijk ook onbewezen figuren. Laat ons dat niet vergeten. Vliegende schotels zijn een realiteit, maar geen wetenschappelijke realiteit van de mens. Vele verschijnselen, die daaruit voortkomen worden door de mens eenvoudig wegverklaard, omdat hij niet weet hoe hij het moet inpassen.

Vroeger had men te maken met verschijnselen, waarmee men eveneens geen raad wist en die men wegverklaarde door te beweren dat daar de duivel of de boze een grote rol in zou hebben gespeeld. Er zijn zoveel van die dingen op deze wereld, die bijzonder raadselachtig zijn.

Er was eens een man, die in zeer korte tijd achter elkaar uitvond; het rad, het zaaien van graan (landbouw) en bepaalde manieren van africhten van dieren. Het is wel heel eigenaardig dat deze ontdekkingen, die voor de mens toch wel heel erg belangrijk zijn, zich binnen enkele eeuwen achter elkaar moeten hebben afgespeeld. Het is een periode van 300 jaar en daarvoor ligt een periode van duizenden jaren dat het er niet kwam. Wat is de stimulans geweest?

0, roept er een: Dat zijn ruimtevaarders geweest! Want onze goden waren kosmonauten. Neen, zegt de ander: Het was goddelijke inspiratie. De derde zegt: Ja, daar hebben wij allemaal niets mee te maken. We weten te weinig over die primitieve mensen.

Dan grijpen we maar weer terug naar een oude overlevering: In de bijbel staat er iets over een wereld, die bestond voordat God het 40 dagen en 40 nachten liet regenen. Het heeft zich kennelijk in de buurt van Eufraat en Tigris afgespeeld en daar waren ze niet aan het Nederlandse klimaat gewend. In dat verhaal wordt duidelijk gemaakt dat er kennelijk toch wel een beschaafde wereld bestond, voordat Noë er met zijn ark vandoor ging. Op dezelfde manier vinden we bij de negers legenden over mensen, die beladen met schatten de stammen eens zouden hebben bezocht toen er een grote overstroming was. Je zou zeggen een soort prehistorisch Rode Kruis.

Er zijn verhalen over boten in de hemel (the ships in the sky). Iets wat je trouwens niet alleen bij de Fiji’s vindt, maar evengoed aantreft bij de indianen in het Amazonegebied. Die schepen komen en brengen alles wat je nodig hebt. Waar komt het vandaan? Je kunt zeggen: het zijn ruimtevaarders geweest. Of die neger‑Noë, die tijdens een overstroming hulp komt verlenen, is iemand geweest uit Atlantis of misschien een Phoeniciër, die al een schip had en even wat kwam brengen. Maar vergeet één ding niet: het gebeurt in een tijd dat de mensen nog niet waren gevorderd met de bouw van zeewaardige schepen, althans voor zover de geschiedenis ons dat laat zien.

Stel nu, dat een dergelijke ramp niet alleen maar een ramp is, maar dat ze enorme spanningen veroorzaakt, dat er misschien zelfs sprake is geweest van een verstoring van het aardmagnetisch veld door een wisseling van polen of iets dergelijks, dan is het mogelijk dat een andere wereld tijdelijk doordringt en dat de vormen en verschijnselen, die uit die wereld kenbaar zijn geworden ‑ zowel ten goede als ten kwade ‑ in de legenden bewaard zijn gebleven in een vermenselijkte vorm. Ik geloof dat als je het zo argumenteert, dat je het in een paar regels kunt neerleggen.

In de eerste plaats; De wereld van de mensen is niet de enige wereld, die op deze aarde of in relatie met de aarde bestaat.

In de tweede plaats; Er zijn voortdurend tekenen van contacten tussen deze andere wereld en mensen, al worden die meestal uitgekreten voor legenden, geloofsverhalen e. d.

In de derde plaats: Wij kunnen uit de laatste tijd (de laatste 130 jaar ongeveer) aantonen dat bijzonder ernstige verstoringen van het aardmagnetisch veld of magnetische wervelstormen vaak gepaard gaan met visioenen of verschijnselen, die onverklaarbaar zijn.

Ten vierde: Wij hebben moeten constateren dat vormen, luchtspiegelingen e.d. eveneens bij afwijkingen van de normale elektrische lading en het normale magnetische veld van de aarde plotseling in bepaalde streken worden waargenomen. Dan dient hieruit te worden geconcludeerd dat de relatie tussen de aarde en die andere wereld mede wordt bepaald o.m. door magnetische velden en verhouding en door de hoeveelheid statische vrije energie die op dat moment beschikbaar is. We zijn dan nog geen stap verder, maar het raadsel tekent zich aardiger af.

Nu hoor ik in bepaalde mooie oude verhalen leuke dingen Ik hoor over satyrs en fauntjes, die door de bossen draven en het de nimfen moeilijk schijnen te maken, ofschoon die er ook hun plezier in gehad schijnen te hebben. Ik hoor verhalen over goden, die neerdalen en mensen tot zich nemen. Aan de andere kant hoor ik over wezens, die uit de diepten van de zee verschijnen en buitengewone gunsten verlenen. De Dagon‑verering is een van de resultaten daarvan geweest. Zouden al die wezens nu zonder meer legende genoemd moeten worden? Zeker, als we horen over Polyphemus, de éénogige reus, dan mogen we heus wel aannemen dat dat een literaire schepping is. Maar hoe komt het dan, dat er vóór die tijd al wordt verteld over een land van éénogen?

We kunnen zeggen dat de tovenarij waarover wordt gesproken, kolder is, maar hoe komt het dan dat ze ook bij andere volkeren, die geen literaire traditie hebben en misschien niet eens een hanteerbaar schrift, in de overleveringen iets dergelijks aantreffen? Mogen wij misschien aannemen dat dergelijke figuren niet alleen maar noodzakelijkerwijze aardgeesten zijn, maar dat deze vreemde bewoners van de natuurlijke aarde elders een reëler en concreter bestaan leiden?

Dan zouden natuurgeesten niet alleen maar de bezielers zijn van bronnen en beken, van bomen en struiken, van de zeeën en van de lucht, van de vulkanen en de kraters. Dan zouden ze reële wezens zijn, die in een andere wereld bestaan, maar op de een of andere manier verbonden raken met de menselijke wereld en daar ook in verschijning treden. Dan zou je van die natuurgeesten ook kunnen verwachten dat zij op een gegeven ogenblik een zo concrete vorm aannemen dat ze in de menselijke wereld actief handelend zouden kunnen optreden. Het zijn geen kaboutertjes, die voor een goede schoenmaker schoentjes komen maken, dat is wel duidelijk. Maar dat er ergens een grote figuur verschijnt, een Grote Pan misschien en uitroept: “Nu is er iets bijzonders gebeurt!” dat lijkt mij helemaal niet zo legendarisch.

Ik geloof dat men de vormen langzaam maar zeker in overeenstemming heeft gebracht met het volksgeloof, het nu heersend geloof, de behoefte om bijgelovigheden uit te sluiten en weet ik wat nog meer. Maar dat er iets is geweest, ja.

Er was een enorme stem, die uitriep toen Jezus was gestorven: “Nu sterft de Grote Pan!” Het kan waar zijn: Van die stem horen we echter meer. Er is een stem op de Kilimanjaro, die op een gegeven ogenblik de negerstammen zegt weg te trekken. Sommigen van hen doen het niet; ze worden geteisterd door droogte en de stam vergaat, ze wordt uiteengeslagen. Anderen doen het wel, ze gaan verder naar het zuiden, vermengen zich daar en komen terecht bij de Bosjesmannen. Een typisch verhaal. Die “stem” vind ik overal terug.

De vreemde stem, die in de oerwouden van China een vorst toeroept, dat hij het spoor moet volgen, waarop hij een olifant vindt; het begin van de legende van de heilige olifanten. Een stem. Altijd weer een stem. Zou die stem werkelijk bestaan, al is ze misschien eerder een telepathisch verschijnsel dan een reëel auditief verschijnsel? Ik geloof het wel. Ik geloof dat de banden, die de aarde heeft met andere werelden, veel intenser zijn dan de mens zich pleegt te realiseren. En dan mag ik op grond daarvan ook aannemen dat natuurgeesten, die op aarde leven, niet alleen maar natuurgeesten zijn, maar dat zij enerzijds een schil, een verschijnsel zijn in de wereld van de mensen en daarnaast een reële persoonlijkheid in hun werkelijke wereld. En waarom niet?

De mens leeft zo vaak als een schil in een astrale wereld. Zou dat omgekeerd niet mogelijk zijn? Dan is het belangrijk voor de mens, die de geheime krachten van de natuur wil doorgronden om zich die verbondenheid vooral te realiseren, te weten dat er krachten zijn, die met je meewerken. Krachten, die je helemaal niet moet zien als bovennatuurlijke of almachtige wezens, maar die je moet zien als wezens die anders zijn dan jij, die andere mogelijkheden hebben. Dan moet het ook mogelijk zijn om een wetenschap te gebruiken, die op aarde onlogisch is, maar die in een astrale wereld volkomen logisch is. Hierdoor zou dan het karakter van de magie in vele gevallen kunnen worden verklaard.

Zeker, we weten wat men op aarde met magie doet en we kunnen een groot gedeelte van de beweegredenen voor zekere riten zonder meer ontleden. Dat is psychologisch verklaarbaar, daar zit het opwekken van massahysterie, van hypnose, zelfsuggestie e.d. in verwerkt. Maar dit is niet genoeg, want de resultaten die er komen schijnen verder te gaan dan door hypnose, suggestie enz. alleen kunnen worden verklaard. En als we daar dan demonen en natuurgeesten bij gaan halen, dan beginnen we ook bijgelovig te doen, vergeet u dat niet. Maar als we zeggen dat hierdoor ‑ op welke wijze dan ook ‑ een contact wordt gevormd met een wereld, die naast de menselijke wereld ligt en dat krachten vandaaruit op aarde werkzaam kunnen zijn op een wijze, die voor een mens niet reëel en verklaarbaar is alleen al door het verschil in dimensionale waarde, het verschil in tijdswaarde, dan kom je verder. Ik meen dat je de realiteit als volgt moet zien:

De wereld van de mens is met vele andere werelden verbonden. Deze verbinding is niet zintuiglijk kenbaar, tenzij aan bepaalde mentale en energetische voorwaarden is voldaan. Maar dat het contact kenbaar kan worden, maakt duidelijk dat het bestaat. En dan heeft de mens zichzelf dus niet meer te beschouwen als een wezen dat alleen rekening heeft te houden met de rechten, de redenen en de verplichtingen van zijn eigen wereld. Hij moet dan, zodra het paranormale in verschijning treedt, proberen om dit mede te zien als een werkzame factor, een volkomen reëel iets, alleen op een ander vlak.

Dan gaan we nu weer terug naar de trek van de paling. Als er een plaats is waar u aangename muziek hoort en u houdt van muziek, dan zult u er vaak heen gaan. Op den duur wordt het een gewoonte en zelfs als de muziek een keer uitblijft, gaat u toch. Als er voor dierlijke wezens een bepaalde kracht is, een bepaalde geladenheid misschien of een ontbreken van geladenheid, waardoor die wezens worden aangetrokken, dan is het misschien helemaal niet zo gek te beweren dat die dieren zich juist daarheen getrokken voelen; dat een gewoonte, die eenmaal is ontstaan, wordt gehandhaafd ook indien de verschijnselen uitblijven. En dan kunnen we ook aannemen dat zelfs de trek van de zalmen met die fantastische oriëntatie, waardoor ze steeds weer terug plegen te keren tot hetzelfde riviertje waar ze eens voor het eerst als heel jonge visjes zijn begonnen met de stroom mee te zwemmen. Als we dat allemaal zien, dan zeggen we: Ja, misschien hebben ook zij bepaalde redenen. Waarom nemen ze sommige rivieren wel, zelfs als ze vervuild zijn, terwijl ze andere, veel schonere stromen mijden, ofschoon ze die gemakkelijk zouden kunnen opzwemmen? Een verschijnsel dat men in Canada heeft geconstateerd. Is hier misschien ook sprake van een relatie met het andere?

We weten, dat honden en katten in zekere mate helderziend zijn.

Ze reageren echter niet alleen op verschijningen van personen. Neen, ze reageren vaak op een buitengewoon vreemde manier op iets wat wij ook niet kunnen zien, maar waarmee ze dan opeens zouden willen spelen of waarvoor ze bang worden of ‑ wat nog meer voorkomt ‑ waaraan ze kennelijk iets zouden willen vragen. En dat zijn huisdieren. Van dieren in het wild zouden wij iets dergelijks kunnen vertellen.

Er zijn tijden dat de hazen nog meer dan de konijnen bijeenkomen. Het is meestal rond volle maan. Als je het verder nagaat, dan blijkt meestal dat er een onweersbui valt kort nadien; dus ook een statische lading. Ze komen samen en men noemt het verschijnsel dan de dans der hazen, omdat ze de gewoonte hebben om achter elkaar in kringen rond te huppelen. Het lijkt alsof de beesten krankzinnig zijn geworden, gevangen in een soort spiraal, die hen dwingt met levende wezens die hele spiraal uit te tekenen. Ze klappen erbij, ze klepperen met de poten, het lijkt wel een paringsfeest, ofschoon er niets van dien aard aan de gang is: Waarom? Misschien ook, omdat zij een contact met een andere wereld hebben ontdekt, omdat er iets wat voor hen belangrijk is op dat moment manifest wordt en ze daarheen worden getrokken met dezelfde onweerstaanbare kracht, die de lemming het water in jaagt, die het glasaaltje doet uitzwermen maar doet terugkeren voor de paartijd, voor het ogenblik van de voortplanting. Ik geloof, dat er krachten van andere werelden zijn, die voortdurend kunnen worden gevonden. Ook mensen ervaren deze dingen vaak.

Nu komt ik tot het laatste punt van dit betoog, namelijk die vreemde plaatsen van, men zegt  “inwijding”. Deze brandpunten van onverklaarbare geestelijke krachten en stemmingen. Dingen, die kennelijk niet altijd aanwezig zijn, maar die op zekere ogenblikken zo sterk zijn, dat de mens daar droomt en a.h.w. een hele geschiedenis van aeonen van jaren in zich opneemt of wijsheden ziet en een nieuwe betekenis in het leven, die hem voor altijd veranderen.

We weten dat sommige van die plaatsen door grote meesters in hun meditaties zijn bereikt. Ik zou er heel wat kunnen noemen. We weten ook dat die plaatsen meestal zijn gelegen op enige hoogte boven de zeespiegel. Er zijn enkele uitzonderingen, dat is in Italië en in een deel van Thessalonië waar we grotten vinden, waaraan deze krachten worden toegeschreven. Voor de rest zijn het praktisch alle bergtoppen of afgesloten dalen.

Zouden we kunnen nagaan hoe die mensen daar die ervaring doormaken, dan moeten we constateren dat die mensen niet allen zeer sterk van anderen verschillen. Ze hebben wel een zekere gevoeligheid, ze zijn wat sensitiever misschien dan de doorsneemens, maar voor de rest zijn ze heel gewoon. Ze hebben geen bijzondere kennis. Ze zijn niet “al ingewijd”, zoals men dat geestelijk zo graag probeert te zeggen. Ze komen op zo’n plaats vaak door een toeval. Ze worden gebiologeerd door die plaats en als ze terugkeren, zijn ze anders geworden. Hun ideeën van recht en rechtvaardigheid zijn anders geworden. Ze hebben een vreemd inzicht in menselijke relaties en heel vaak hoor je ook vertellen dat dergelijke mensen luisteren als er niets te horen is, ofwel dat ze “stemmen zouden horen”, of ze kijken naar dingen, die een ander niet ziet. Plaatsen van inwijding. Dan zeggen we natuurlijk weer: O, klaargemaakt door de grote ingewijden. In het bijzonder geconstrueerd door de priesters van Egypte. Ruimtevaarders hebben vreemde krachten verankerd in de rots als een baken. Maar dat zijn verklaringen, die even goed of, even slecht zijn als elke verklaring die ik wil geven, want ze zijn onbewijsbaar. Het enige dat bewijsbaar is: mensen kunnen veranderen op sommige plaatsen. En als ze daar enige tijd hebben vertoefd, vertonen ze vaak zelfs lichamelijke afwijkingen en veranderingen, meestal ten goede.

Ik stel, dat sommige plaatsen ‑ misschien door de bodemstructuur, door plaatselijk optredende stralingen e.d. ‑ een soort afwijking van de norm op aarde hebben. Dat hierdoor andere werelden (noem het geestelijke, noem het astrale werelden) veel dichter bij zo’n plaats zijn van waar een mens kan communiceren met een andere werkelijkheid. Hij zal echter die werkelijkheid moeten herleiden tot zijn eigen wereld, want anders kan hij niet meer leven in die wereld. Hij zal het waarschijnlijk verklaren als een openbaring van goden of iets dergelijks, maar de beleving op zich is een reële.

Nu ga ik wijzen op iets wat ik daarnet al heb geciteerd. Er zijn bepaalde plaatsen op aarde waar sommige ziekten absoluut niet voorkomen. Er is zelfs sprake geweest van een betrekkelijk klein dal tussen een paar bergjes in het noordelijk deel van de Andes waar mensen, die kanker hadden, daarvan genazen. Nou, dat is natuurlijk niet waar, dat begrijpt u wel. En als het waar zou zijn, dan zou nog niemand het u vertellen. Dan zou het hele Nederlandse volk wel langzamerhand daarheen kunnen verhuizen om van kanker af te komen.

Men heeft in leder geval wel geconstateerd dat er zo’n plaats bestaat, waar geen malaria voorkomt, terwijl die overal in de omgeving wel optreedt. Iemand, die malaria heeft en enige tijd daar vertoeft, heeft geen malaria meer.

Men heeft ontdekt dat er in het hoogland van noordelijk Tibet een paar plaatsen zijn waar tuberculose en bepaalde longaandoeningen plotseling verdwijnen. Iemand, die daar een jaartje heeft geleefd, blijkt bij longtuberculose geheel geregenereerd weefsel te hebben. De kwaal is verdwenen en keert ook niet meer terug als men weggaat. Hoe dit te verklaren?

Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat hier geheimzinnige natuurlijke invloeden zijn. Maar dan vraag ik me af: waarom degenen, die het feit hebben geconstateerd, die invloeden niet hebben kunnen vinden? Ze hebben het als een eigenaardigheid, een curiositeit geconstateerd en hebben er zelfs over gezwegen, omdat ze buiten hun onderzoek van de bevolking en de verhalen, die ze daar hebben gehoord, geen bewijs hadden. Maar als we nu eens stellen dat daar een andere wereld dichtbij ligt, zou er dan misschien een suggestie op het lichaam kunnen worden uitgeoefend, waardoor het zichzelf herstelt?

Er is nog geen bron van eeuwige jeugd, dat weten we allemaal. Maar het blijkt wel, dat er plaatsen zijn waar mensen veel minder snel verouderen; dus in leeftijd ouder worden. Het lichaam lijkt 80, maar in feite zijn ze al 120 of 150 jaar. Eén van die plaatsen ligt zelfs in Europa, in Georgië. Daar is een gebied van ongeveer 150 vierkante km. Als je daar kijkt, vind je er oude heren van over de honderd, die zelfs nog dansfeesten organiseren en schijnbaar ook andere functies kunnen vervullen, aangezien hun nageslacht zich nog steeds vermeerdert. Iets wat de Russen ertoe heeft gebracht te zeggen, dat het leven onder Russisch Leninistisch‑Marxistisch regiem toch wel buitengewoon gezond is.

Ik meen dat mensen kunnen leven onder condities van energie, straling en soms ook van een lichte variatie van zwaartekracht en magnetisch veld van de aarde, waardoor zij in contact zijn met andere krachten of werelden. En omdat wij die krachten en werelden niet helemaal kunnen omschrijven, kunnen we zeggen: Noem het maar de astrale wereld, want in zijn verschijnsel is het stoffelijk of half stoffelijk.

Daarmee heb ik dan het mijne gezegd. Ik ben begonnen met “er was eens…”, maar ik kan helaas niet eindigen met “en ze leefden lang en gelukkig”. Want de mens kan deze dingen niet vinden, als je hem een kaart geeft en een plaats aanduidt. Het wonderlijke is dat de mens ook een zekere mentaliteit, een instelling, moet hebben, zelfs een emotionele inhoud, die hem kennelijk mede ontvankelijk maakt voor deze verschijnselen.

Je kunt de mens geen gebruiksaanwijzingen geven. Je kunt alleen constateren: deze dingen zijn er. Je kunt niet zeggen: de goden en de tempelwachters zijn wezens uit een andere wereld of van een andere planeet. Maar je kunt wel zeggen: deze wezens zijn kennelijk een grotere realiteit dan men pleegt toe te geven, omdat zij bij zoveel verschillende volkeren in dezelfde vorm en vaak zelfs met soortgelijke attributen worden afgebeeld.

Er is meer dan alleen de stoffelijke werkelijkheid. En een mens, die daarmee leert leven, bereikt in vele gevallen een nieuw besef, een hergroepering vaak van waarden in zichzelf en soms ook een onverwachte gezondheid.

Geest-stof.

(De relatie tussen geest en aarde.)

Als een geest spreekt tot de stof, neemt de mens in de stof aan dat de geest alles weet. Maar de geest weet heel goed, dat hij niet alles weet en dat hij, wat hij weet niet altijd aan de stof kan vertellen. Dientengevolge ontstaat er een vreemde mythe van alwetendheid t.a.v. de geest, waaraan hij nimmer volledig zal kunnen beantwoorden. De moeilijkheid ligt o.m. in het feit, dat je geestelijk vele dingen kunt waarnemen, maar dat je bij die waarneming een zuiver persoonlijke beleving hebt.

Ais ik u zeg dat ik Jezus heb zien kruisigen, dan is dat volledig waar. Maar hoe ik het heb gezien, de manier waarop ik het heb waargenomen, de details die voor mij belangrijk waren, zijn sterk gebonden aan mijn persoonlijkheid. Ik kan niet zeggen: dit is een objectief beeld, het is altijd subjectief.

Als ik doordring in de werkelijkheid van de een of andere hogere geest en ik wil daarover iets zeggen, dan kan ik alleen maar vertellen wat ik subjectief heb waargenomen, wat ik heb begrepen, wat ik heb gezien. En dit is een van de grote moeilijkheden die in het contact tussen geest en stof een grote rol spelen.

De mens neemt aan: als je eenmaal dood bent, ben je beter dan iemand die leeft. Nu kan ik mij voorstellen dat er veel mensen zijn die beter dood zouden kunnen zijn, dan zouden kunnen leven op deze aarde. Maar het is een feit dat iemand die overgaat, aan onze kant komt met precies dezelfde eigenschappen, kwaliteiten en kennis, die hij gehad heeft toen hij mens was. Wat daar verder bijkomt, is een ontwikkelingsproces in de geest en die beantwoordt aan de wetten van een geestelijke wereld, niet aan die van een stoffelijke. Op die manier ga je je dus langzaam maar zeker vervreemden van de materie aan de ene kant, want alles wat je nieuw opdoet behoort niet meer in de menselijke logica, terwijl je aan de andere kant, als je menselijk wilt spreken, moet teruggrijpen naar datgene wat je bent geweest.

De situatie wordt voor ons moeilijker naarmate we verdergaan met onze waarnemingen. Op het ogenblik dat ik uit de geest een inwerking ga zien, die op aarde plaatsvindt, zie ik deze vanuit een geestelijk standpunt. Hoe dit op aarde aankomt, wat het precies betekent en hoe het er precies uitziet, kan ik alleen maar benaderen. Ik moet dan afgaan op wat reacties van mensen, die ik nog net kan aflezen. Maar wat ik zie, is voor mij een volledige realiteit. Als ik spreek, zal ik in de eerste plaats spreken vanuit die realiteit.

Wij hebben bij ons vorsers, onderzoekers, die proberen af te dalen in alle levensvormen op aarde tot de eerste toe. Waarom doen ze dat? Wel, voor hen is de geschiedenis van het leven en de ontwikkeling van het bijbehorende bewustzijn van groot belang. Maar als ze een amoebe zien, dan zien ze niet een beestje, ze zien een bepaald besef. En als zij spreken over een vreemd wezen dat eens in een ver verleden ergens moet hebben geleefd, dan spreken ze over een mentale wereld, niet in de eerste plaats over een stoffelijke vorm. Toch moet je op aarde over een stoffelijke vorm spreken en niet over een mentale wereld, want die begrijpen ze eenvoudig niet. Het kan soms heel erg moeilijk zijn om een reëel beeld te geven van de werkelijkheid en zeker als je daarbij nog rekening moet houden met de heersende voorkeuren en gewoonten van de mens.

Er is een tijd geweest dat bepaalde woorden heel gewoon overal werden gebruikt. Tegenwoordig keren ze weer terug, vooral op schuttingen. Dat waren eenvoudig woorden van het spraakgebruik. Maar als je voor een vrome gemeente moet spreken er je zou per ongeluk deze voor jou volledig normale uitdrukkingen gebruiken, dan liggen ze in een lichte shock en word je als een kwade geest uitgebannen en als het niet lukt, dan lopen ze in wanhoop weg.

Moeilijkheden ook, indien wij proberen iets om te zetten in woorden. Want u begrijpt wel één ding: als ik met u praat (ik doe dat geloof ik tamelijk redelijk, dan moet ik dat toch doen in uw termen. En als ik probeer om dat netjes te zeggen, raak ik wel een in de knoop. Dan kunt u zeggen: Die stelling is toch helemaal verkeerd. En hoe komt zo iemand aan zo’n zinsbouw, dat is iets krankzinnigs. Zeker, ik geef dat graag toe, dat komt voor. Maar als ik een complete gedachte formeer in één seconde en ik heb dan 5 minuten nodig om haar uit te werken in woorden, dan kan ik hier of daar wel eens een rare sprong maken. Nu ben ik zeker geen steenbok geweest op aarde, dus u kunt niet van bokkensprongen spreken. Maar de sprongen, die ik maak, zijn voor mij reëel, omdat het tussenliggende voor mij een werkelijkheid is. Ik zie relaties, die voor u niet bestaan.

Als ik bv. moet zeggen hoe de toestand op de wereld is, dan zou ik heel eenvoudig kunnen zeggen: De angst‑haat‑relatie gebaseerd op misverstand is op dit moment groeiende en daaruit krijgen we een explosieve ontlading, welke in gewelddadigheden resulteert. Dat is een mooie zin: Maar dan moet je maar aannemen dat de mensen weten wat je bedoelt met een haat‑begeerte‑relatie of een haat‑liefde‑band en dat de mensen weten hoe die ontwikkeling tot uitdrukking komt. Je moet aannemen dat ze de psychische reacties kennen van degenen, die zoiets beleven. Je moet aannemen dat ze de uitdrukking “explosieve ontlading” begrijpen en dat ze daarin niet onmiddellijk een atoombom zien, maar eenvoudig een zeer plotseling algemeen om zich heen grijpend verschijnsel dat na korte tijd weer ophoudt te bestaan. Zo ligt er vaak in één zin een grote moeilijkheid. En dat brengt je als geest er weleens toe om vervelend te worden.

Dat is ook weer een van de menselijke punten die wij hebben: we zijn soms vervelend. De situatie is namelijk deze. Je zegt iets, het wordt verkeerd begrepen. Je herhaalt het op een andere manier. Het wordt nog niet juist verstaan. Je parafraseert nog eens dezelfde gedachte en als je dat vijf keer hebt gedaan, dan heb je eindelijk het idee: nu ben ik begrepen. Maar degene die het de eerste keer had begrepen, die slaapt ondertussen en dan moet je weer proberen hem wakker te krijgen voor het vervolg. Laat mij eens proberen een paar dingen te vertellen, zoals ik ze heb beleefd, misschien dat u dan wel zelf ontdekt dat er ergens moeilijkheden zijn.

Ik wilde op een gegeven ogenblik de Italiaanse tijd bestuderen en kwam terecht aan het hof van de een of andere edelman. Deze goede man had kunstenaars en hofpoëten in dienst. Hij was een heel eigenaardige kerel. Hij hield meer van zijn valken dan van zijn vrouw, maar hij jaagde meer achter de vrouwen aan dan hij jaagde met zijn valken. Dat was ook weer zo’n verschijnsel. Toen ik probeerde een analyse te maken van die man, kwam ik tot de eigenaardige conclusie dat deze man al zijn liefdesaffaires en zijn jacht eigenlijk alleen maar deed om te laten zien hoe belangrijk hij was. Hij was werkelijk geboeid door hetgeen zijn dichters voortbrachten: Hij ging volledig op in de plannen van zijn kunstenaars en architecten, maar hij durfde dat weer niet teveel te laten blijken, omdat een zekere deskundigheid op dat terrein in zijn denken hem minderwaardig zou hebben gemaakt. Een onbegrijpelijke situatie.

Als je dan probeert dat te analyseren, ga je natuurlijk de persoon in kwestie opzoeken. Toen heb ik hem gevraagd. Wat is er eigenlijk in uw leven het belangrijkst geweest? Hij zei: Dat ik mijzelf niet kon verliezen;

Weet u nu wat hij wilde zeggen? Toch was dat heel eenvoudig. Hij was zo gebonden aan zijn uiterlijkheden dat hij de uiterlijke vorm die voor hem belangrijk was, niet kon kwijtraken en zo de innerlijke mogelijkheden die in hem lagen niet tot ontplooiing kon laten komen. Dat ligt in het hele schema. Maar is dat dan de 16e eeuw? Ja, inderdaad, dat is Italië in de 16de eeuw.

Op dezelfde manier ben ik verdergegaan. Ik heb ook wel het een en ander nagezocht. Ik heb priesters gevonden die vanuit uw standpunt verschrikkelijke mensen waren. Die heel rustig mensenoffers brachten en eigenlijk van alles en nog wat deden, waarvan je tegenwoordig zegt dat God dat verboden heeft. Die mensen waren buitengewoon vroom. Maar wat blijkt nu de situatie te zijn?

Voor hen was het leven niet belangrijk, voor hen was de cyclus van leven belangrijk. En die cyclus van leven was niet gebaseerd op sterven en weer herrijzen. Neen, op een permanent leven, waarbij je afwisselend in verschillende werelden bent. Dood was voor hen nog niet eens wat het voor ons is: het afwerpen van een gewaad. Het was doodgewoon een onbelangrijkheid, zoiets als iemand een sneetje in zijn vinger geven, een bloeddruppel eruit halen om bloedbroederschap te drinken met een ander. Op dezelfde manier haalden zij hem het hart uit zijn lijf.

Ik dacht: ik moet eens nagaan waar ze terecht zijn gekomen. En dan kom je tot ontstellende ontdekkingen. Enkele van hen zijn zeer bekende priesters en rabbijnen geworden. Anderen onder hen zijn medici geworden, die bleven dus een beetje meer in de oude lijn. En weer anderen onder hen zijn helemaal overgestapt op literatuur of iets dergelijks. Het is ontzettend moeilijk duidelijk te maken hoe je die mensen vindt en hoe je ze terugvindt.

Als je de hele cyclus van leven vanuit de geest nagaat, is het voor mij één enkele stap van het Venetië van de Dogen naar het Rotterdam van vandaag. De leiders zijn er ook even verwaand. Dat is voor een mens onvoorstelbaar. Je kunt ook niet duidelijk maken waarom die dingen in de tijd vlak naast elkaar liggen. Ze hebben een zekere gelijkheid van mentaliteit. Dat heeft niets te maken met de uitingen. Het heeft alleen maar te maken met wat er in bepaalde mensen leeft. En dan blijkt dat die twee werelden zo dicht bij elkaar liggen dat je ze haast over elkaar heen zou kunnen schuiven en één beeld krijgen van menselijk denken en menselijke reactie. En dat vind je telkens weer.

Maar probeer nu een mens eens duidelijk te maken dat er weinig verschil is tussen de Doge van Venetië en de burgemeester van Rotterdam, dat krijg je eenvoudig niet voor elkaar. Probeer de mensen duidelijk te maken hoe groot de overeenkomst is tussen allerlei mensen, die alleen maar zaten te praten en te kletsen in de tijd van Karel de Grote en de mensen die dat vandaag nog doen. Dan zien ze het verband niet, want vroeger praatten ze over de noodzaak om heidenen te bekeren en tegenwoordig over sociale vooruitgang, maar ze kletsen nog even hard.

Het is voor u misschien niet mogelijk een figuur van een Einstein niet terug te brengen tot een Ptolemaeus maar eenvoudig tot een klein oplichtertje in Syracuse. En toch, als je die mentaliteiten ziet, ongeacht heel andere praktijken, een heel andere uitwerking op de mensheid, dan zeg je: die figuren zijn bijna identiek. En dat is nu juist de grote moeilijkheid.

De geest beleeft en ziet de dingen zo totaal anders. Afstand in tijd bestaat er voor ons eigenlijk niet. Een natuurkracht is voor ons niet een natuurverschijnsel, maar gelijktijdig is het een levend wezen, is het een ontwikkeling op aarde. Het is een bepaald punt in de tijd en gelijktijdig een tijdloosheid. Alle waarden die behoren bij één denkbeeld worden tot een composiet beeld en vanuit dat composiete beeld dat je erkent, moet je reageren. Wil je dat op aarde gaan doen, dan moet je die reactie duidelijk maken door haar te ontleden.

Als ik een schilderstuk heb en ik ga elk trekje afzonderlijk belichten, dan vervaagt de bedoeling van het schilderstuk. Als ik een mooi standbeeld heb en ik moet dat eerst in gruizels slaan, voordat ik u duidelijk kan maken wat het is, dan is dat vanuit mijn standpunt een sacrilege, vanuit uw standpunt misschien moderne kunst, maar dat is weer wat anders. Voor ons is het dus buitengewoon moeilijk om zelfs tijd te fixeren. Een zeer typisch verschijnsel is het volgende:

Er is hier in Nederland een bepaalde groep. Deze groep heeft een begripsniveau dat samenhangt met een cursus. Nu zijn er twee verschillende sprekers. De ene spreker behandelt een onderwerp. De ander komt, ziet een zeker verband, maar realiseert zich niet dat dit in tijd terug ligt. Dus hij denkt: dat is de ogenblikkelijke reactie en behandelt ‑ volgens zijn idee zeer zuiver ‑ in feite hetzelfde onderwerp. Omdat het verschillende personen zijn, zijn de uitingen verschillend en ik geloof niet dat het toehoorders heeft geschaad. Dat is nu een misverstand, dat de geest kan overkomen.

Je kunt over vandaag praten en het eigenlijk hebben over eergisteren. Maar het kan ook zijn dat je het hebt over overmorgen. Op een gegeven ogenblik is tijd niet te fixeren. Het kan voor de geest erg, erg lastig zijn, maar daarnaast ‑ en dat moet u ook niet vergeten ‑ is het voor de toehoorders ook niet al te gemakkelijk. Een contact zodanig menselijk op te bouwen, dat je geestelijke wijsheid, geestelijke waarheid kunt omzetten in menselijke termen, zonder daarbij vergissingen mogelijk te maken, zonder daarbij vervelend te worden, zonder daarbij tijden door elkaar te gooien, dat is vaak een onbegonnen werk.

De mens op aarde is gebonden aan het wegtikken van de minuten. De geest is in feite gebonden aan wat u associatie zou noemen. Als ik in Amsterdam ben en ik denk aan Nieuw-Amsterdam, dan sta ik per ongeluk in New York. Dat is een associatie; daar is niets aan te doen. Voor mij zijn die twee begrippen praktisch één. Dientengevolge zijn voor mij de steden op dat moment bijna één. En dat is nu het vervelende. Ik heb weleens het gevoel: als je naar de wereld gaat, dan ben je net een hond, die bezig is met een sorteerproef. Je moet ‑ zonder dat je eigenlijk kunt beredeneren, hoe of waarom, de feiten uit de kastjes halen, waarin ze zo netjes passen en volgens jou thuishoren, om ze te laten zien; en dat moet dan nog in een bepaalde volgorde.

Daarmee heb ik u ‑ geloof is ‑ een beeld gegeven van de moeilijkheden, die in de relatie stof ‑ geest liggen. Voor de mens is het natuurlijk precies hetzelfde. Dat weten we ook wel. Want een mens, die bij ons komt, zal proberen om alles in een tijdsvolgorde te zetten. Hij begrijpt niet dat als je bij ons een visioen van de toekomst ziet ‑ wat heel goed mogelijk is ‑ dat hij dan niet ziet vandaag ‑ morgen ‑ overmorgen enz., maar dat hij heel goed kan zien vandaag ‑ drie weken verder, één dag verder ‑ zeven dagen verder ‑ tien dagen verder‑ twee dagen verder. Dat loopt heen en weer. En daardoor krijgt hij een uitermate verwarde indruk van wat hij heeft waargenomen. Voor ons is dat normaal. Wij hebben geleerd om dat zo’n beetje te sorteren. Voor de mens is het niet normaal en daardoor verwarrend.

Een mens heeft zekere denkbeelden. Bij voorbeeld duister betekent voor hem negatief. Nu is de nacht duister, maar lang niet altijd negatief. Het feit dat u hier bent, bewijst wel dat de nacht positieve resultaten kan afwerpen. Voor de mens is duister negatief. Als hij iets positiefs ziet wat hij niet begrijpt, zal hij het negatief noemen en zien als duister. Hij begrijpt de ontwikkelingen niet. Hij gaat uit van zijn menselijke emotionaliteit. En in die emotie zit een bepaalde verwachting, een zekere fixatie, die geestelijk absoluut niet bestaat en die niet van belang is. Maar op het ogenblik dat je dat als geest zegt, voelt die mens zich gekrenkt, trekt hij zich terug en luistert hij niet meer.

De mens heeft het natuurlijk ook weleens moeilijk, dat ben ik direct met u eens. Nu moet u niet denken dat ik een onderwerp dat reeds is behandeld parafraseer. Ik probeer u iets anders te geven; een inzicht in de moeilijkheden die je als spreker hebt in de eerste plaats.

Als geest een mens begrijpen is al moeilijk. Maar je eigen vanuit menselijk standpunt zo verwarde en complexe wereld aan die mens duidelijk te maken als een voor hem begrijpelijk en logisch geheel, dat is heel vaak niet uit te leggen. Dat is misschien wel één van de redenen dat wij zo geneigd zijn om bij alle dingen te stellen “ik verwacht” of “ik meen” of, “ik stel” of “ik geloof “. We doen dat niet, omdat die dingen niet reëel zijn, maar omdat dit onze subjectieve geestelijke waarheid is, die voor de mens misschien nog niet helemaal vaststaat of niet te volgen is. Hij moet dan maar zien hoe hij eruit komt.

Ik wil het daarbij laten. Ik hoop dat dit kleine beeld van geestelijke moeilijkheden en van de problemen die we met de stof hebben u kan helpen om de manier waarop wij de dingen stellen, beter te begrijpen.

Het is voor u natuurlijk heel erg leuk, als u iets hoort wat u al eens meent gehoord te hebben, maar u let niet op de fijne nuances, die het voor ons tot iets geheel anders maken.

U hoort ons dingen zeggen onder voorbehoud en u meent dat dit onwetendheid betekent. Neen, het betekent alleen dat we de objectieve waarde niet kunnen uitdrukken in de materie en daarvoor iets substitueren dat overeenstemt naar ons idee met de subjectieve werkelijkheid die wij in de geest hebben geconstateerd.

Het is erg belangrijk dat u ook op de woorden let, want elk woord kan zijn betekenis hebben. Soms staat inderdaad een zin door elkaar en moogt u het heus wel in de goede volgorde zetten. Maar u moet er wel aan denken dat het soms zelfs gevaarlijk is om een woord door een synoniem te vervangen, omdat daardoor de betekenis, zoals wij die wilden uitdrukken, alweer veranderd is. Het zijn punten waarover u eens moet nadenken. Want als u een les leest, dan moet u proberen om eerst de betekenis te pakken te krijgen, zoals wij die geestelijk daarin hebben gelegd en dan moet u daaruit uw eigen ‑ zo objectief mogelijk ‑ menselijke mening vormen.

Geduld.

Het dulden. Lijdzaam zijn. Het wachten zonder pijn op een gebeuren, waarvan je niet weet wanneer het komt.

Geduld: eenvoudig weten dat de tijd ook wonden heelt en dat wat komen gaat niet meer veranderd kan worden, als je zelf niet anders wordt. Dat heet geduld.

Maar is geduld niet eerder een erkenning van de werkelijkheid, waarin de tijd niet zo belangrijk is als mensen haar hebben gemaakt? Is geduld niet eerder het besef dat het verloop der dingen zelf belangrijk is en niet de schijn van pauze en sequentie die voortdurend al dat menselijk gebeuren volgens mensen zozeer beheerst?

Ik heb geduld, want voor mij is tijd alleen maar de Chimaera die een ogenblik domineert als je vergeet de werkelijkheid te beleven waarin je bestaat. Het licht dat in mij is, kan niet doven. Waarom zou ik ongeduldig zijn, als er duisternis ooit komt? Het licht in mij is meer dan voldoende.

En als een werkelijkheid, een feit, nog niet kan worden gevonden en ik kan ik mijzelf geloven en voel: dat is een waarheid, waarom zou ik mij gejaagd voelen om te bewijzen hoe waar het is wat ik geloof. De waarheid wordt niet méér waar. Waarom zou je jagen en reizen en zoeken voortdurend anders en meer te bereiken en meer te zijn en meer te presteren als het voldoende is in jezelf de harmonie van het leven te leren begrijpen en daarin te rijpen tot één, die ‑ plukkende uit alle sferen en werelden tezamen wat hij nodig heeft ‑ op elk ogenblik kan beschikken over dat wat inhoud aan het leven geeft en wat een verklaring is voor het “ik” van alle werkelijkheid,

Geduld is: uit jezelf beseffen wat waar is in de oneindigheid, is altijd waar. En als het verschijnsel op zich laat wachten, is dit niet van belang, omdat eens mij die werkelijkheid volledig zal zijn. Wat ik nu misschien forceer, is niet de werkelijkheid. Het wordt een pijn, wanneer de werkelijkheid ooit tot mij keert.

U heeft geleerd dat eeuwigheid de zin is van het bestaan, de werkelijkheid van het leven en dat de waan van tijd verglijdt naarmate het “ik” meer beseft wat het is. Het heeft geduld voor alle tijdelijke verschijnselen, omdat het slechts zichzelf zijnde het gemis niet voelt in de ledigheid van tijd. Het is de werkelijkheid. En al wat er vóór die tijd gebeurt of na die tijd, heeft zin noch inhoud voor het “ik”.

Laat dan de wezenlijkheid van het bestaan ontwaken in je. Laat buiten de waan van tijd in jezelf begrip ontstaan voor de betekenis die je bent. Dan heb je het geduld om anderen te begrijpen en te verdragen, om vlagen van eenzaamheid of van ontstellende gebondenheid voorbij te laten gaan. Ze zijn een waan die pijnlijk is als je haar ziet als een werkelijkheid, maar die niets betekent als je beseft wat eens bestond, bestaat altijd en is een deel van mij dat altijd verder zal bestaan.

Dat is mijn visie. Ik hoop dat u geduld genoeg heeft om daarover na te denken.

image_pdf