11 februari 1966
Ik zou graag een kort ogenblik spreken over iets wat ik persoonlijk zie als een deel van het esoterische denken en het esoterisch streven.
De moeilijkheid voor een mens, die esoterisch streeft, is steeds weer het grote verschil, dat er bestaat – vanuit menselijk standpunt – tussen de theorieën en denkwijzen, en de nuchtere praktijk. Je streeft en doet je best om op enigerlei wijze een hoger geestelijk bewustzijn, een vorm van inwijding, te bereiken. Zo komt het ogenblik, dat er niets is. Een ogenblik, waarop je zegt: ik heb al het mogelijke gedaan, nu moet er een antwoord komen. Maar er komt geen antwoord. Voor ons is het dan moeilijk, om te volstaan met het denkbeeld, met een: “Wat ik innerlijk ontdekt en bereikt heb, zal ik in praktijk brengen en daarmede basta.” Wij willen een bevestiging van buitenaf hebben en die is er niet. Dan komt de grote vraag, of je eigenlijk niet met beide benen een heel eind in de lucht bengelt.
De kern van de zaak is dus eigenlijk, dat wij een bevestiging zoeken van buitenaf. Wij zien het geheel van esoterische waarden en processen weliswaar als innerlijk, maar daarbij moeten er toch buiten ons liggende waarden optreden om ons in te wijden, te bevestigen, ons richtingen aan te geven. Het is eenvoudig daarbij te volstaan met de verklaring, dat de mens met het ene deel van eigen persoonlijkheid tot het andere deel van eigen wezen spreekt, wanneer er ooit een antwoord komt. Maar ik meen, dat er meer is dan dit.
Wanneer ik inwijding zoek, zo zoek ik een niveau van leven en bestaan, dat aanmerkelijk meer omvat dan de huidige bestaansvorm en het huidige bewustzijn. Ik verlang daarin weliswaar bevestigingen volgens de normen van mijn huidige bewustzijn, maar die kan ik niet waarlijk verkrijgen. Daarom spreekt men over het algemeen ook over afgesloten werelden.
Elke esoterische lering geeft ons ergens een beeld als poorten, die wij doorschrijden. Deze poort geeft daarbij wel degelijk het afgesloten zijn van de nieuw betreden wereld weer. Men vergeet daarbij echter al te vaak, dat het doorschrijden van een dergelijke “poort” gelijktijdig het scheppen van een scheiding in onszelf betekent, een scheiding in ons bewustzijn. Elders treffen wij voorbeelden van trappen, die wij geestelijk moeten beklimmen. Maar al te vaak vergeet men daarbij dat men elke trede eerst weer naar beneden toe af zal moeten leggen, om in staat te zijn als gehele persoonlijkheid met het bewustzijn van het nu besefte ego te kunnen communiceren.
Het kernpunt is dus de afstand, die bestaat tussen het werkelijk bereikt bewustzijn en het huidige beeld van dit bewustzijn. En dat zijn nu eenmaal twee verschillende dingen.
Nu werken wij vanuit ons eigen denken naar een verder bereiken. Dit betekent, dat wij uitgaan van de redelijke en emotionele mogelijkheden, die men in het besefte heden bezit. De totaliteit van het ik kan echter nooit het geheel van de bewustwordingsgang weergeven in het beperkte ik en daarmede in het stoffelijke ik ook niet het geheel der bereikingen en de gehele gang van bewustwording weergeven.
Voor mij is daarom het eerste antwoord voor de esotericus, die een collega ontmoet wel:
“Mijn waarde, alles, wat je uit de geest en uit het hogere meende te ontvangen, was in feite een rationalisatie van je wezen. Je hebt getracht een redelijke voorstelling te vinden voor bewustwording in de eerste plaats, en daarnaast een redelijke verklaring gezocht voor alles, wat zich in je innerlijk afspeelde.
Maar op het ogenblik, dat het eigen, het werkelijke bewustzijn zo hoog stijgt, dat er geen contact meer verkregen kan worden met de menselijke rede – zij het, dat dit tijdelijk, dan wel blijvend is – zo heeft u het vermogen niet meer om te rationaliseren. U kunt dan geen voor u redelijk verband meer leggen tussen uw innerlijke en uw gekende uiterlijke waarden.”
De esotericus zal geneigd zijn te vragen: hoe kan ik dan verder streven? En het enige antwoord, dat je daarop kunt geven, luidt dan: Een verder streven bestaat in het vervullen van hetgeen je juist acht zonder enigerlei poging voorlopig daaraan een gevoel van verder bewustzijn aan toe te voegen. Beperk u tot routine en handhaaf de eenmaal verworven waarden en begrippen. Want er zal een ogenblik komen, waarin men op een andere wijze, vaak via het gevoelsleven, toch wel weer een voor het ik meer werkelijk contact met het gehele ego verkrijgt.
Zou men echter een contact af willen dwingen, zo zal men moeten beseffen, dat men dit alleen kan bereiken, door het geheel van eigen ego als het ware terug te dwingen tot het afgedaald is tot het huidige stoffelijke peil van bewustzijn.
Dat lijkt mij een beperking van de bewustwording van het werkelijke ego in te houden, die niet aanvaardbaar is. De moeilijkheid wordt dan niet alleen een kwestie van formulering en omschrijving, maar de schijnbaar onvermijdelijke scheiding, die juist dan tot uiting komt tussen innerlijk leven en werkelijkheid. Men gevoelt het als een gemis, wanneer de twee delen van het ik, het ware ego en het stoffelijke ik, niet geheel verenigd zijn. Dit is dan het hoofdpunt van mijn korte beschouwing.
Zolang stoffelijke zaken en begrippen voor het ego in de stof de mate van bewustzijn en daadkracht blijven bepalen, zal men moeten zoeken naar een zo groot mogelijke harmonie tussen innerlijk weten, besef, gevoelens en de praktijk, het daadleven. Op het ogenblik, dat het innerlijk leven zich distantieert van het stoffelijke, kan ik geen harmonie meer verwachten tussen daden en stoffelijke denken, en het geestelijk bereikte. Zo men met behoud van het bereikte een dergelijke eenheid wil bereiken, zo zal het enige resultaat een disharmonisch bestaan zijn, waarbij het ik ofwel de hogere geestelijke waarden verloochent, dan wel de stoffelijke werkelijkheid op een haast waanzinnige wijze verkeerd gaat interpreteren. Daarom zal ik altijd in mijn leven moeten stellen:
Waar het esoterie betreft, ga ik vanuit mijn innerlijk steeds verder. Het is voor mij niet noodzakelijk dat ik het geheel van de zich in mijn geest afspelende processen ook stoffelijk geheel bewust doormaak. Toch is het noodzakelijk, dat ik steeds de redelijke verklaring en de redelijke samenhangen steeds weer kan geven van alles, wat zich in mij afspeelt. Voor het ik is het slechts belangrijk, dat men in het stoffelijk bestaan, in het materiële denken en handelen, harmonisch blijft met het geheel van eigen wezen zover dit kenbaar is. Er is dus als norm de continue handhaving van harmonie, waarbij het gehele ik een rol speelt en tot uiting komt in zijn laagst gekende voertuig, en met het geheel van de harmonie binnen de beperkingen van begrip van dit laagst erkende voertuig.
Daarnaast is er de vordering van het totale ego, dat buiten de belevingen van het laatst gekende voertuig ontelbare andere, daarin niet meer uitdrukbare of kenbare belevingen en erkenningen kan bezitten en opdoen. Het resultaat: Het ik is niet waarlijk gesplitst en kan niet beschouwd worden als onderling verdeeld, doch dient gezien te worden als een geheel dat steeds functioneel blijft, een geheel, waarin alle delen van het geheel beperkt blijven tot hun eigen functie en mogelijkheid, maar binnen het geheel volledig juist functioneren.
Dit houdt in, dat het stoffelijke voertuig voor al datgene wat materieel belangrijk is, kern en brandpunt van het ik zal blijven. Voor alle andere waarden echter zal het brandpunt liggen op het vlak, waar de uiting, de realisatie, de verwezenlijking vanuit het ik mogelijk is. Indien dus de stof daarbij niet gemoeid is, zal het geheel van het proces zich buiten het bewustzijn en zelfs de realisatiemogelijkheden van het stoffelijke deel van het ik om kunnen voltrekken.
Dan is de eindconclusie van dit alles: de esoterische bewustwording is slechts ten dele materieel te volgen. Zij kan zich tijdens het materiële leven voltooien, zelfs op het ogenblik, dat het eigen bewustzijn geen vooruitgang of vorderingen in de stof waarneemt. Het is onmogelijk enigerlei oordeel omtrent het door het ik bereikte geestelijk peil te stellen vanuit een verstandelijk stoffelijk standpunt. Bereikingen kunnen binnen het ik in de eerste plaats slechts geconstateerd worden door die delen van het ik, die op het vlak der bereiking tot openbaring kunnen komen. In de verdere persoonlijkheid zal slechts beseft worden, wat met de uitingen op dat vlak te maken heeft. De rest is geen besef, doch slechts een erkenning van een harmonie, waarvoor de werkelijke redenen dus ongekend kunnen blijven. Dit geldt ook voor het materiële ik.
Als mens zal men er dan ook goed aan doen zich redelijk tevreden te stellen met een geestelijk peil, dat men nog begrijpen, erkennen en voor zich harmonisch beleven kan. Alle verdere waarden mogen beperkt blijven tot gevoelens, die bijdragen tot het bereiken van grotere innerlijke vrede en harmonie. Een verder streven is alleen dan aan te raden, wanneer het ik in de wereld onafhankelijk van anderen kan leven en een handhaven van het innerlijke peil ook tijdens het streven voortdurend mogelijk is.
Al, wat zich buiten het stoffelijke bewustzijn van het ik afspeelt, zal door het ik beseft worden op het ogenblik, dat het zijn stoffelijke werkelijkheid verlaat voor een andere werkelijkheid. Ook dan geldt, dat van het totaal der persoonlijke bewustwording slechts die delen beseft worden, zover zij tot uiting kunnen komen binnen de grenzen en met de middelen van het laagst bewust beleefde voertuig. In de termen van de alchemie heb ik dus eigenlijk nu gezegd: je kunt van lood goud maken, maar moogt dan niet verwachten, dat het lood zichzelf kan blijven en beseffen zal, dat het goud is. De potentie op hoger niveau wordt niet beseft voordat het proces der omzetting voltooid is en dan is het besef van de lagere vorm nog slechts een potentie.