30 juli 1965
De innerlijke weg van de mens is er een, waarbij hij tussen illusie en werkelijkheid heen en weer geslingerd wordt. Het is een voortdurende ontmaskering – niet alleen van het eigen ik, maar ook van de werkelijke waarden en de werkelijke betekenis van het leven. Wanneer wij de moderne tijd bezien met het totaal van haar problemen, – die velen zijn – blijkt daarin dezelfde neiging tot ontmaskering te bestaan, die wij ook tijdens het proces van innerlijke bewustwording steeds weer aantreffen.
Wat nu is in deze dagen de direct uit menselijk leven en maatschappij voortvloeiende mogelijkheid tot bewustwording?
Hierbij wil ik eerst de nadruk leggen op de realisatie van het verschil tussen het werkelijk belangrijke en het in wezen onbelangrijke. Niet slechts bij een verafgoding van de materiële welvaart, maar evenzeer bij een verafgoding van idealen worden wij geconfronteerd met het daarin niet werkelijk bestaande. Zolang wij ronddolen in een paradijs der dwazen, zullen wij alle uiterlijke waarden als beslissend zien en daardoor de werkelijke toestand en waarde slechts zeer ten dele beseffen. Ik mag hierbij wel opmerken, dat een groot deel van de mensen van heden kennelijk een paradijs der dwazen prefereert boven de werkelijke feiten. Maar de feiten zijn van een zodanige belangrijkheid, dat zij niet blijvend kunnen worden weggedrukt of voor het ik verborgen achter een zorgvuldig gekoesterde illusie of te niet gedaan kunnen worden door strijdkreten.
De totale situatie is gebaseerd op illusies. Ik wil u hier niet vervelen door bv. Mark Twain te citeren of andere sociaal bewogen schrijvers uit vroegere dagen. Het is echter een feit, dat bv. geld op zich geen waarde heeft. De waarde van geld is nu eenmaal uitsluitend gelegen in datgene, wat je daarmede kunt verwerven. Wanneer iemand bv. fl.100.- per dag verdient en daarvoor kan kopen 5 broden, een pond boter en een pond vlees, is hij in wezen slechter af dan iemand die maar twee kwartjes per dag verdient, maar daarvoor niets slechts het voornoemde kan kopen, maar daarbij zich bovendien nog een pond kaas aan kan schaffen. Er heerst in deze dagen onder de mensen een roes der getallen, waarbij ook het bezit in deze roes is betrokken. Wanneer men in deze dagen een kostuum koopt, een auto, een kommetje, of een pan, dan zal men kunnen ontdekken, dat de afwerking van deze gebruiksvoorwerpen steeds slechter wordt.
De kwaliteit en werkelijke levensduur van alle gebruiksvoorwerpen wordt steeds minder. Iemand die bv. rond 1900 een ameublement kocht, kocht iets waar hij zijn leven lang mee kon doen. Iemand die in deze dagen een uiterlijk gelijksoortig ameublement koopt, zal daarmede slechts rond 10 jaren toe kunnen komen. Daarna heeft het zijn gebruikerswaarde voor een groot deel verloren, doordat o.m. geen massief hout wordt gebruikt, met te dunne fineren wordt gewerkt, omdat de kwaliteit van de bekleding minder is en stoffen zowel als bv. vering op een andere wijze en moeilijker in delen te vervangen zijn aangebracht. De prijs van herstel komt dan ook gelijk aan of hoger dan de prijs van een aanschaf. Dit is voor eenieder vast te stellen.
Toch stelt men er kennelijk meer prijs op, vele goedkope en daarom slechts voor korte tijd bruikbare dingen te bezitten, dan op een beperking van de aanschaf en een grotere duurzaamheid van het product. Men vergeet, dat het gevaar bestaat dat na enkele jaren de aanschaf versleten is, zonder dat men de middelen of mogelijkheid heeft, dit door nieuw te vervangen of op redelijke wijze te doen herstellen. Zoals men kennelijk minder prijs stelt op de koopkracht en vastheid van waarde van de munt dan op de illusie, dat men steeds meer verdient.
Wanneer je dit om gaat zetten en toepassen op esoterische waarden, ontdek je, dat dergelijke neigingen ook hier bestaan. Er zijn mensen, die niet durven of willen stellen: “Datgene wat mij de grootste innerlijke kracht en vrede geeft, is voor mij de juiste weg”, maar de voorkeur geven aan iets, wat ongeveer kan worden uitgedrukt met de volgende woorden: “De veelheid van termen, overwegingen en – desnoods onbewezen – stellingen van anderen, die ik in mij draag, zal voor mijn geestelijke bestreving en betekenis het meest belangrijk zijn.” Dat deze dingen in wezen uiterlijkheden zijn en meestal een mindere mogelijkheid tot het verwerven van innerlijke vrede en kracht inhouden, wordt als niet ter zake doende eenvoudig opzij geschoven.
Wij zien dat de mensen bij de keuze van innerlijke stoffering, ongeveer dezelfde waan koesteren als bij de stoffering van hun huis: duurzaamheid en bruikbaarheid moeten het afleggen tegen moderniteit, de heersende mode en de mening van anderen. Men wil hier dromen van eigen innerlijke hoogheid en de belangrijkheid van eigen stellingen en theorieën voor ik en maatschappij. Of daarin nu werkelijke waarden en mogelijkheden schuilen, of dit nu wel past binnen de wereld van mensen en feiten, waarin men toch moet leven, controleert men maar liever niet. Er ontstaat zo een innerlijke vervreemding van de werkelijkheid, die ook tot uiting komt in de relatie, die het Ik erkent tussen Ik, God en wereld. Er wordt langzaam maar zeker een dwang geschapen, vooral vanuit de maatschappij en het stoffelijke leven, waardoor de mens in zich zijn God dwingt zich conform zijn stoffelijke vaststellingen en feiten te gedragen.
Wil men al eens verder gaan, dan stoffelijk redelijk en feitelijk denkbaar lijkt vanuit menselijk standpunt, zo vraagt men een mirakel en schijnt niet eens te beseffen, dat het feit, dat in een wereld vol onregelmatigheden en chaos steeds weer dezelfde goddelijke regels en natuurlijk wetten nog steeds blijken te gelden. Ook de esotericus schijnt dat niet te begrijpen en vraagt steeds weer om wonderen, zonder de werkelijke wonderen, die rond hem en in hem steeds geschieden, te bemerken. Dit alles voert tot een climax, die volgens mij betrekkelijk dichtbij ligt in de tijd. Want er komt een ogenblik, dat de hunkering naar steeds grotere getallen bv. een zo snelle en voortdurende geldontwaarding met zich brengt, dat niemand meer zeker is van de waarde, die dit ruilmiddel, door moeizame arbeid of anderszins verworven, morgen nog zal hebben.
Wij zien, dat kwaliteit zozeer aan de eisen van een steeds sneller produceren ondergeschikt wordt gemaakt, dat er een ogenblik zal komen, dat men al blij zou moeten zijn, wanneer een nieuw kostuum een enkele dag goed te dragen blijkt, of men op een stoel enkele malen kan gaan zitten zonder grote schade. En dan zal men in opstand gaan komen. Volgens mij komt er al snel een ogenblik, waarop de ontwikkelingen van deze tijd de mens duidelijk gaan maken, dat zijn stellingen en eisen te primitief en te weinig op de werkelijkheid gebaseerd zijn. Wij mogen niet verwachten, dat de grote massa dit reeds onmiddellijk zal beseffen. Maar juist de esotericus is een mens, die geneigd is tot nadenken. Hij zoekt de werkelijkheid en wenst niet alleen droom en drogbeelden te ondergaan. Hij vraagt naar een werkelijke innerlijke beleving en wil geen genoegen nemen met een geloof, een school of reeks van stellingen, die voor hem slechts uiterlijkheden blijven. Wanneer deze esotericus deze verschijnselen steeds sterker op de voorgrond ziet treden, zal hij zich gaan realiseren, dat vele van de waarden en maatstaven die hij hanteert, niet werkelijk, bruikbaar en goed zijn.
Dit voert ons reeds tot het eerste belangrijke punt: De tijd van heden brengt de moderne mens onvermijdelijk tot een herziening van zijn waarderingen, niet alleen aangaande de wereld, maar ook ten opzichte van zichzelf. Wanneer hij bereid is, dit te aanvaarden en de zo als noodzakelijk erkende wijzigingen in eigen denken en gedrag waar te weet maken, zal hij niet alleen een nieuwe vrede en een nieuw geluk vinden, maar ook een juister begrip krijgen voor zijn werkelijk wezen en zijn ware betekenis in wereld en het Al. Aan de ene zijde zal hij in eigen ogen veel minder belangrijk zijn dan voorheen, maar aan de andere kant zal hij zo ook een absolute zekerheid verwerven, die hij als esotericus tot op dat ogenblik niet of slechts zelden heeft gekend.
Een tweede punt, waarbij de moderne maatschappij ons kan helpen tot een beter inzicht in onszelf te komen, is gelegen in de verschillende methoden van handelen en werken, die wij vooral vanuit de grotere instellingen en Staten van deze tijd kunnen waarnemen. Wanneer u bv. eens ziet naar de kwestie Vietnam, zo kunt u zeggen, dat het een prestige kwestie is. Maar bij nader bezien blijkt, dat het veel meer is dan dit alleen. Het feit, dat er een oorlog gevoerd wordt in Vietnam, heeft voor de USA namelijk enkele begerenswaardige gevolgen. Enerzijds wordt hierdoor op onopvallende wijze een stabilisatie van vele wankele industrieën mogelijk, zodat een handhaving of vergroting van werkgelegenheid mogelijk blijft. In de tweede plaats kan mankracht aan het productieproces onttrokken worden, waardoor niet alleen de arbeidsmarkt, maar ook de externe waarde van de valuta eenvoudiger beheerst kan worden. Bovendien kunnen de te zware lasten voor leger, vloot en burgerlijk bewind, die de leiders onvermijdelijk of noodzakelijk toeschijnen, gemakkelijker aanvaardbaar gemaakt worden aan de burger die ze uiteindelijk moet betalen; er is immers een ideaal te dienen, men strijdt immers voor een goede zaak en moet de grootheid van eigen land – en wezen – aantonen. Daarvoor zullen velen offers willen brengen, die zij voor een economische heroriëntatie zeker niet over zouden hebben.
Steeds weer blijkt, dat voor Staten en grote instellingen een vorm van strijd noodzakelijk is, zo zij eigen voortbestaan en macht willen handhaven. De esotericus zal van de wijze, waarop men in deze dagen het probleem van noodzakelijke sociale en economische herzieningen benadert in tijden, dat geen werkelijke impulsen aanwezig zijn, kunnen leren, dat de perioden van innerlijk dood-zijn, de tijden van innerlijke gevoelloosheid, die vooral bij de ernstig strevende mens op plegen te treden, het eenvoudigste kunnen worden opgelost door het aanvaarden van een nieuwe taak, zorg of strijd. Men kan er uit leren, dat juist wanneer wij iets meer in onszelf ervaren en alle contact met het hoger Ik en hogere werelden verloren schijnen te hebben, het goed is uit te gaan in de wereld, goed is problemen op te lossen waar dit mogelijk is en agressief ons nieuwe kennis en ervaringen eigen te maken. Het lijkt dan wel eens nutteloos en uiterlijk gezien zal het misschien zelfs onrechtvaardig lijken, dat je steeds weer aan schijnbare bijkomstigheden je krachten moet wijden, terwijl innerlijk belangrijkere zaken tot stilstand komen, maar je kunt in ieder geval op deze wijze verworven kwaliteiten en mogelijkheden voor het Ik behouden, terwijl ook de innerlijk verworven inzichten niet zonder meer verdwijnen in nevelen van verveling en doelloosheid.
Een derde belangrijk punt van ervaring komt in deze dagen tot uiting in de steeds weer rijzende vragen over rijpheid en onrijpheid. Overal zien wij voorbeelden, waarbij de onrijpheid van volkeren of groepen binnen een gemeenschap voert tot fatale resultaten of grote remmingen. Ik denk hierbij bv. aan jonge Staten, die niet eens in staat blijken te zijn voor de vele zieken in het land een behoorlijke geneeskundige hulp te zorgen, maar wel paleizen willen bouwen en luchtvaartlijnen uit prestigeoverwegingen exploiteren, terwijl deze hen alleen maar geld kosten en niet werkelijk noodzakelijk zijn. Het komt zelfs voor, dat jonge Staten fabrieken bouwen, waarvoor zij zowel de deskundigen als de grondstoffen uit andere landen moeten betrekken, terwijl hun eigen mensen geen werk en vaak zelfs niet voldoende huisvesting, voedsel of werk hebben. Een ander voorbeeld van onrijpheid vinden wij in de vaak zeer jeugdige terreurgroepen, die wij zelfs in de strafst georganiseerde staten in deze dagen aan kunnen treffen. Het bewind heeft niet voldoende geestelijke en sociale rijpheid gewonnen en brengt zo bij de jongeren nihilisten en anarchisten voort.
Wanneer je als esotericus deze verschijnselen overal kunt zien, moet je toch wel duidelijk worden, dat overal, zelfs in het geestelijke leven, een bepaalde hiërarchische verhouding noodzakelijk is. Er is zelfs in de geest geen sprake van een alleen en zonder anderen verder gaan. De bewustwording van de mens is, zoals zijn stoffelijke leven, ergens verbonden met de gemeenschap en het door haar behaalde gemiddeld peil.
Bezie een land als Abessinië, dat er heel wat beter voor staat dan de meeste jonge Staten en ontdek, dat een werkelijke vooruitgang hier haast niet mogelijk is, omdat nog een te groot verschil bestaat tussen de ontwikkelingen, zoals dezen zich vertonen in bv. Addis Abeba of zelfs in Harar, en de feitelijke toestanden en gemiddelde ontwikkeling van de mensen in de binnenlanden. Er is hier een typische menging van culturen en gebruiken ontstaan, die uiterlijk misschien aardig lijkt, maar waarin in feite niemand meer werkelijk een weg weet. Het is dus niet voldoende, wanneer er in een staat een kleine bovenlaag aanwezig is, die tot vrijheid en bewust streven in staat is. Het gehele volk moet op zijn minst in staat zijn, bewust en zonder slechts uit partij- en zelfzucht te handelen, de juiste leiders te volgen en iets van hun betekenis en plannen te beseffen. Zonder dit is een werkelijke vooruitgang of zelfs maar een blijvende zelfstandigheid eenvoudig ondenkbaar.
Wanneer je esoterisch alleen maar een theorieschool of geestelijke kracht volgt, maar zelf te onrijp bent om de betekenis van dit alles althans aan te voelen, zo zal men zich in even grote of grotere gevaren begeven zoals vele jonge Staten van heden een evenzeer eigen zelfstandigheid en bereiking weg zien smelten in de gevolgen van eigen onbegrip als bij dezen. Dan kom je in een verzet tegen wereld en maatschappij op ongeveer dezelfde wijze als de provocerende groepen van jongeren, die eigenlijk niet eens precies weten waarom en waartegen zij eigenlijk zich willen verzetten. Want deze jongeren weten alleen maar, dat zij iets anders willen, zonder zich een werkelijk aanvaardbaar beeld van dit andere voor ogen te kunnen brengen, zodat zij niet kunnen streven op een werkelijk in de realiteit passende en daardoor ook blijvende gevolgen met zich brengende manier.
Wie innerlijk streeft, krijgt op den duur contact met leerstellingen en leergoepen. Daarna volgt meestal een contact met wijzen, filosofen en meesters op aarde, terwijl op de duur een bewuste en blijvende band met geestelijke krachten kan ontstaan, soms zelfs met bepaalde sferen, waardoor binnen het Ik kracht, kennis, besef, bepaalde vermogens kunnen worden uitgestort. Maar wat heb je aan dit alles, wanneer je het niet kunt inpassen in je leven en je wezen?
Er is eens een tijd geweest, waarin de esoterie zich losmaakte van de verdere wereld, dat de geheimschool in feite het doel had de mens te doden voor de maatschappij en hem te doen herleven binnen een ander, geestelijk reëel rijk, dat door normale mensen niet begrepen gezien of erkend kon worden. Maar in deze tijd is voor zoiets eenvoudig geen plaats meer in de wereld. In vroegere dagen kon een jonge staat zich vormen en kon door strijd, rebellie, dictatuur en krijg de samenhang scheppen waardoor een eigen cultuur ontstond, zodat er werkelijk sprake was van een staat, een concrete vorm van samenleving met een eigen economie en aan het karakter van de delen van dit rijk aangepaste machtsverhoudingen. Nu echter is dit niet meer mogelijk: de buitenwereld heeft te veel invloed, en wanneer er iets binnen een jonge staat tot stand komt, zal dit in de meeste gevallen het gevolg zijn van pressie van buitenaf, die ingaat tegen de werkelijke aard en mogelijkheden van de jonge staten – en daarmede ook tegen de werkelijke belangen van de bevolking.
Wanneer ik een geest in mij zelf ontmoet en niet in staat ben het erkennen en wezen van deze geest om te zetten in een voor mij logische en aanvaardbare praktijk binnen eigen leven, zal een soortgelijke situatie ontstaan, men zou zich in wezen van de wereld af moeten gaan zonderen. Maar daarmede zal men in de moderne maatschappij geen rust gewinnen, maar hoogstens naast het werkelijke leven komen te staan en zo problemen in eigen wezen en leven oproepen, die elke mogelijkheid tot persoonlijke bewustwording en bereiking zouden smoren. De relatie met wereld, leven en medemensen is in deze tijd een factor van het bestaan, waaraan men in eigen leven en denken eenvoudigweg niet meer los kan komen. Je kunt zelfs niet meer alleen aan jezelf denken, zonder gelijktijdig ook aan anderen te denken. Je bent een gemeenschapswezen, ook in de geest.
Daarom mag je esoterisch niet alleen uitgaan van alles, wat je voor jezelf alleen misschien zou kunnen bereiken; dit voert steeds weer tot mislukkingen. Men zal innerlijk moeten groeien tot het peil, waarop je aan betekenis kunt gewinnen aan je wereld en, zowel door praktijk als innerlijke ontwikkeling, tezamen met anderen langzaam kunt verder gaan. De moderne wereld leert ons wel, dat de esotericus van heden zeker geen mens kan zijn, die zich van de wereld, of van anderen niets hoeft aan te trekken. Hij is iemand, die alleen midden in de gemeenschap levende, maar werkende vanuit een innerlijk erkend goddelijk rijk, voort kan gaan, en alleen door het uiten van dit rijk via eigen wezen werkelijk iets blijvends kan bereiken.
U zult zich afvragen, of dit alles nu werkelijk wel zo belangrijk is. Maar wanneer wij de moderne wereld bezien, zo wordt duidelijk dat hierin wel degelijk een hiërarchische verhouding bestaat en zelfs noodzakelijk is. Tevens blijkt, dat deze niet zo gemakkelijk te vinden en uit te drukken is, als men oppervlakkig zou denken.
Om u een voorbeeld te geven: het Koninklijk Huis in Nederland is officieel de top van een piramide van gezag, die zich langzaamaan naar beneden uitbreidt. In feit echter is het niet dit Koninklijk Huis, of zelfs maar ministerraad, Eerste en Tweede Kamer, die voor het verloop van zaken in Nederland van werkelijk beslissende betekenis zijn. In wezen zijn economische groepen de beslissende factor – indien wij het moderne bankwezen meereken en grote bedrijven – waardoor het land in feite geregeerd wordt. Wanneer deze niet meewerken, wanneer deze hun zin niet krijgen, is een blijvende en werkelijke gezagsuitoefening voor de andere gezagsdragers in feite na korte tijd reeds onmogelijk. Wie dit gaat beseffen, zal het gehele staatsbestel en alles, wat zich daarbinnen pleegt af te spelen, op een geheel andere wijze bezien. Het zal velen toeschijnen, dat in elke staat het leger de uiteindelijke macht en het belangrijkste instrument tot machtshandhaving is. Toch leert de ervaring, dat een leger alleen blijvend de macht kan handhaven, wanneer de civiele bevolking daartoe bij voortduring, uit vrees of andere gronden, de nodige middelen blijft verstrekken, inclusief de mankracht.
Inzicht hierin kan voor een juister begrip van de voor de mens belangrijke kosmische samenhangen van groot belang zijn. De mens is geneigd te stellen: God is het middelpunt, de top van alles. Theoretisch is dit juist. Maar deze God is niet de werkelijke en onmiddellijke gezaghebber in ons leven, voordat wij ons van Zijn Wezen werkelijk bewust worden. Hij is voor ons voorlopig de instandhouder van alle leven, maar de werkelijke macht, de directe invloed wordt uitgeoefend door wezens en groepen, die tot een veel lager deel der theoretische hiërarchie behoren én zelfs met ons beeld van een geestelijke rangorde weinig te maken schijnen te hebben, zoals de krachten der natuur en de wezens, die deze krachten beheersen, de heersers van bepaalde stralen en zelfs geesten, die andere delen dan de menselijke in het leven beïnvloeden als bv. insecten en microben. Deze schijnbaar lagere wezens én hun belangen en impulsen blijken bij nader beschouwing voor de kenbare samenhang en bereiking in stoffelijk en geestelijk leven van de mens van veel meer belang te zijn, dan de grote Leraar of de kracht van de Heer.
Dit klinkt voor de religieuze mens niet aangenaam. Maar het zal voor deze wereld ook wel niet zo aangenaam zijn te horen, dat bv. de USA in wezen geregeerd wordt door handelsbelangen plus iets, wat men gangsterdom zou kunnen noemen. Toch is ook dit een feit. Ik zou evenzeer en met even grote juistheid mogen stellen, dat de Sovjetunie en het grootste deel van het communistische blok niet door werkelijke communisten wordt geregeerd, maar eenvoudigweg door belangengroepen die het verwerven van macht en exclusiviteit van levenscondities als enig doel zien. Groepen, die zich daartoe meester hebben gemaakt van productiemogelijkheden en machtsmiddelen als bv. delen van het militair apparaat. De dingen liggen anders, dan je oppervlakkig zou zeggen. Zelfs een president de Gaulle kan zich in Frankrijk niet langer meer handhaven, wanneer hij niet meer gesteund wordt door enkele wel zeer commerciële belangen, waarbij bankwezen en handel wel de voornaamste zijn.
Men kan aan de hand van deze feiten beseffen, dat ook in de innerlijke wereld de feitelijke samenhang anders ligt, dan de mooie theorie ons pleegt te vertellen. Al mag algemeen gelden, dat God het middelpunt, begin en einddoel van alle leven is, zo mag dit algemeen wel waar zijn, maar de vraag gaat nu rijzen, of dit voor ons nog wel waar is. Bij nadere beschouwing zullen wij gaan beseffen, dat wij, zo wij ons uitsluitend richten op de God, waarvan wij zoveel te horen krijgen, in wezen een illusie dienen. De God, die men u verkondigt, is in de eerste plaats een theoretische God, aangepast aan menselijke begrippen en behoeften, niet een werkelijke Kracht zonder meer. Hij is evenveel illusie als de stelling, dat de “Natie” bestaat krachtens eenheid van ras en streven, saamhorigheid en historische grootheid. De natie bestaat dankzij landschap, taal, gemeenschappelijke belangen – al dan niet vermeend – en vooral dankzij de vrees voor – en de afkeer van – al het vreemde. Zij is echter zeker niet geboren uit de innige verbondenheid van de burgers, al suggereert men dit, en berust zij niet op de gemeenschappelijke eer van alle leden der natie, al predikt men dit steeds weer. Trouwens, dat deze stellingen onjuist zijn blijkt wel steeds weer uit de burgertwisten, die de landen verstoren, zodra een groep eigen belangen, vermogen of vrijheid aangetast meent te zien. Innerlijk hebben wij dan ook in de eerste plaats rekening te houden met de werkelijke feiten van leven en bewustwording, niet met de theorieën, die alles misschien mooier doen lijken, maar in de feitelijke verhoudingen geen rol spelen.
Het is voor ons niet belangrijk hypothesen te stellen over onze oorsprong en ons uiteindelijk doel, maar wel om nu de krachten te kennen, die het Ik drijven en beïnvloeden in het huidige leven en de mogelijkheden daarvan bepalen. De eventuele namen van die krachten, de theorieën omtrent hun ontstaan en bestaan zijn in wezen van geen belang, evengoed als de uiterlijkheden, die je ontmoet van weinig belang zijn, zolang zij op het Ik geen werkelijke en blijvende invloed uit kunnen oefenen. Want dingen, die misschien wel bestaan, maar waarvan je het bestaan toch niet in en aan jezelf feitelijk vast kunt stellen, waarvan je vorm, wezen en eigenschappen zelf niet kunt bepalen, zijn voor de werkelijke ontwikkeling van het Ik nimmer van overwegend belang. De vraag is: Wat zijn de werkelijke invloeden en machten, die in je ego een rol spelen. Belangrijk is ook de vraag: wat is een noodlot, waardoor word je beheerst, en waar begint de vrije wil?
Dit laatste is een vraag, die zeker niet alleen in het kader der esoterie belangrijk en actueel is, zoals u zult begrijpen. Wanneer wij die vraag echter kunnen beantwoorden, beseffen wij ook duidelijk, waar wij in het leven nu werkelijk staan. Dat de vrije wil bestaat, zij het met vele beperkingen, weet eenieder. Beantwoord dan allereerst de vraag, waarom en waardoor zij beperkt is. Want eerst wanneer je die vraag eerlijk hebt kunnen beantwoorden, weet je ook, wat in leven en streven je werkelijke mogelijkheden zijn. Steeds weer wordt gesteld, dat de esotericus zichzelf moet leren kennen. Maar hoe kun je jezelf kennen, hoe kun je je realiseren wie en wat je bent, waarom je reageert en wat je doel is, terwijl je niet eens weet, waarin je vrij bent en in welke opzichten van leven en streven je beperkt of zelfs geheel gebonden bent aan invloeden, die geheel buiten het Ik gelegen zijn? Wat maakt je, nu, tot dat, wat je bent?
Het heeft weinig zin uit te reiken naar toekomstige geestelijke rijkdommen, wanneer je deze zelf niet bewust kunt verwerven en alles berust op een soort geestelijke loterij. Er is niemand onder u, die zo dwaas is, om de voetbaltoto in de vullen, omdat u daarmede tenminste uw huur van de volgende maand kunt betalen. Iedereen beseft, dat dit dwaas is. Een dergelijk toeval kan niet gebruikt worden, om op te wegen tegen vastgelegde en vast bestaande verplichtingen. Maar vreemd genoeg zijn er zeer vele mensen, die geestelijk iets dergelijk wel doen: zij grijpen uit naar een buiten hun begrip en beheersing liggende verandering in hun leven, beheersing en denken, hun vermogen tot reageren enz. Zij doen dit op grond van stellingen, die even logisch zijn als de systemen, waarmede men het noodlot tracht te overwinnen aan de roulette.
Ik zou daartegen geen bezwaar hebben, wanneer deze mensen de werkelijkheid niet zouden trachten aan te passen aan stellingen; die eisen stellen, waaraan zij niet werkelijk kunnen beantwoorden en daarbij eenvoudigweg waarden als zeker aannemen, waarvan de betekenis ver gaat boven hun vermogen tot denken en aanvoelen. Maar deze mensen trekken nu reeds wissels op deze onbegrepen waarden en onbereikbare toevalligheden. De tijd van heden leert wel, dat men altijd weer moet werken met de beschikbare middelen en daarbij weleens door een andere macht of toeval geholpen zal worden, maar toch nimmer uit kan gaan van de zekerheid, dat men een dergelijke hulp zal ontvangen. Men kan in deze dagen alleen werkelijk resultaten boeken, wanneer men uitgaat van de beschikbare krachten en mogelijkheden en allereerst in de werkelijkheid, niet in een soort droomwereld, leert te werken en te streven. De strijd, die deze periode van de menselijke geschiedenis kenmerkt, evenals de relaties tussen machten, streven en vermogen, die steeds weer tot uiting komen op allerhande terreinen, kunnen de mens helpen, ook de waarden van zijn eigen leven, innerlijk zowel als stoffelijk, juister en redelijker te definiëren.
Wanneer ik nu tracht enkele punten af te leiden uit het voorgaande, zo moogt u niet geloven, dat ik daarmede zelfs maar tracht de werkelijke mogelijkheden en verhoudingen nu ook voor eenieder vast te leggen. Ik wil alleen proberen enkele meer algemene punten aan te geven, die voor de doorsnee mens meestal wel ongeveer juist zullen zijn.
De vrije wil van de mens wordt bepaald door zijn innerlijk vermogen, zich iets duidelijk genoeg voor te stellen en dit bewust en met eigen middelen na te streven. Alleen hierdoor zal men de “wilskracht” verwerven, waardoor het de mens mogelijk wordt, te handelen langs andere paden dan die van de minste weerstand. Want deze wegen, ook al zijn zij uiterlijk niet altijd de gemakkelijkste weg, ontnemen de mens de mogelijkheid, zelf en bewust te bepalen, wat hij zelf wenst. Zij worden geheel door de wereld buiten Ik en wezen vastgelegd.
Door in jezelf een gevoelsbeleving te vinden, die voor jou ver boven alle normale gevoelsbelevingen uitgaat, kun je komen tot een verwerpen of beheersen van de verlokking van de normale bevredigingen en voordelen, die de wereld je schijnt te bieden. Ook dit is een factor in het eigen leven, waarbij de vrije wil het wezen van de bereiking bepaalt.
Men zou kunnen stellen: naarmate het bewustzijn van de mens toeneemt en in hem de voorstelling van het werkelijk begeerlijke een concretere vorm aanneemt, is de vrijheid van zijn handelwijze groter en de bereiking een meer persoonlijke.
Dit leert ons de wereld van vandaag wel zeer duidelijk. En wij kunnen daaraan onmiddellijk toevoegen: dit is eveneens zo naarmate de mens zich meer bewust is van het feit, dat zijn innerlijke vrijheid en vrijheid, zowel als zijn vrijheid van handelen, bepaald worden door het conflict, dat er bestaat tussen de uiterlijkheden van de omringende wereld en de innerlijke wereld, zoals hij deze kent en beleeft. Waaruit weer volgt: lijden en strijd zijn voor de mens niet aangenaam en verkieslijk, maar zo hij de noodzaak daarvan erkent en deze waarden aanvaardt, zodra zij in zijn leven optreden, zal hij juist hierdoor veel kunnen bereiken. Wie deze waarden slechts ondergaat als onvermijdelijke omstandigheden of zich daaraan wijdt onder drang van uiterlijke waarden alleen, zal zijn werkelijke betekenis als Ik-heid hierdoor echter eerder zien verminderen dan toenemen. Op de duur zal de klakkeloze aanvaarding van alle lijden en strijd de mens dan ook niet opheffen tot God, maar vele innerlijke waarden en uiterlijke mogelijkheden voor hem op den duur geheel te niet doen.
Je kunt nog verder gaan: Achter al deze belevingen en gebeurtenissen, die men als mens op aarde kent, schuilt ergens een vast plan. Zo nu en dan wordt het de mens duidelijk, zowel aan de hand van precognitie als aan de hand van een terugzien, dat er samenhangen bestaan in de wereld, die hij op het ogenblik van het gebeuren wel niet heeft kunnen erkennen, maar waardoor duidelijk wordt, dat de gebeurtenissen en ontwikkelingen ergens onvermijdelijk en noodzakelijk waren. Door het grote plan en de grote lijnen, die wij steeds weer in de wereld buiten ons kunnen vinden, wanneer wij maar eerlijk zoeken, kunnen wij een beter inzicht verkrijgen in onze eigen betekenis. Zowel eigen beperkingen als mogelijkheden zal men hierdoor op juister wijze leren inschatten.
Iets, wat algemeen de wereld of het deel van de wereld omvat, kan door het ik niet genegeerd worden. Wanneer Nederland morgen alle mannen tot de leeftijd van 60 jaren mobiliseert, zullen de mannen binnen het kader van deze eis moeten bewijzen, wat zij waard zijn en wel onder omstandigheden en op plaatsen, die zij niet als aan zich eigen beschouwen. Men kan niet doen, of de eis niet gesteld is. Door tegen het gestelde in te gaan zonder meer, bereikt men al helemaal niets: men komt na veel moeite en last toch tot een aanvaarden. Eerst wanneer men doelbewust zich verzet, omdat men de functie van eigen ik tegenover dit gebeuren in de wereld en de juistheid van de eisen gaat afmeten, zonder daaraan in de eerste plaats denkbeelden van eigen belang te verbinden, zal men iets van belang kunnen bereiken. Dan – en alleen dan – kan een dienstweigeraar door zijn protest een grotere betekenis krijgen voor de wereld rond hem bv. Door bewust en volgens eigen wezen te handelen, zal hij evenveel betekenis verkrijgen voor het geheel als een ander, die zijn functie binnen deze mobilisatie wel aanvaardt en daardoor bv. van bankdirecteur tijdelijk tot sergeant wordt, of van putjesschepper tot reserve tweede luitenant. Beslissend bij dit alles is het belang dat men, volgens eigen innerlijk weten en besef, kan gewinnen voor de wereld als geheel. Want je bent deel van die wereld en zult moeten handelen en reageren volgens deze wereld en haar wetten en mogelijkheden. Innerlijk is het al precies hetzelfde: Ik ben deel van een goddelijk plan. Dit plan ken ik niet en kan ik niet beheersen, maar het plaatst mij in omstandigheden, geeft mij mogelijkheden. Zelfs waar het innerlijk vermogens en bereikingen betreft, zal dit goddelijke plan de beperkingen en mogelijkheden tot handelen van het Ik bepalen. Want men is deel van dit geheel. De wijze, waarop men de erkenning van dit geheel en de verantwoordelijkheid, die men in zich draagt tegenover het geheel, vanaf deze door het goddelijke bepaalde plaats, tot uiting zal brengen, bepaalt de waarde van het innerlijk bewustzijn en het vanuit en voor eigen wezen opgaan in het Hogere.
U ziet, dat er in deze dagen heel wat dingen te leren zijn. Wij kunnen daarbij nog verder gaan, al zal de volgende redenering velen godslasterlijk of ten minste prematuur voorkomen.
Wij zijn nu wel geschapen door God, maar de wereld, waarin wij leven wordt door het toeval bepaald, het voor ons onoverzienbare en onbeheersbare. Of en in hoeverre God dit wil of daarvan deel is, kunnen wij nimmer weten. Innerlijk worden wij eveneens in contact met een sfeer, in een toestand geplaatst en moeten daar onze waarde bewijzen, zonder dat wij kunnen weten, in hoeverre God zelf dit bepaalt en in hoeverre andere krachten of waarden een beslissende rol daarbij spelen. Het gaat ons daarbij al precies zoals op aarde onder de mensen. Wij zien daar immers steeds weer verplichtingen ontstaan, die wij niet wensen, die wij zouden willen ontkennen, maar die nu eenmaal bestaan. Zoals het een arbeider kan gaan, die een arbeidscontract moet aangaan, omdat hij zonder dit geen arbeid kan vinden en, wanneer dit contract getekend is, beheerst wordt door vele bepalingen daarvan, die hij zelf niet gesteld heeft, die hij voor zich niet wenst en liever ongedaan zou maken. Het is mogelijk, dat hij daar- door tegen zijn wil in aan zijn werkgever gebonden blijft. Zoals ook de werkgever door dergelijke van buiten opgelegde voorwaarden vaak aan een werknemer gebonden zal blijven, terwijl hij dit ook niet verlangt. De wereld laat ons duidelijk zien, dat alleen te spreken van God en goddelijke wil vanuit ons standpunt slechts een geforceerde verklaring is, waarbij menselijke en andere waarden gemakshalve wel aan God worden toegeschreven, maar nimmer door het Ik als een werkelijk en onvermijdelijk deel van die goddelijke wil kunnen worden aangevoeld.
Wie van u kan zeggen, wat God werkelijk is en wat God werkelijk doet? Is die God iemand, die boven zit in zijn hemel en van de mens steeds weer offers vraagt, zonder hem een antwoord te geven? Is God iemand, die zegt eens tegen je te zullen spreken, of je eens te zullen verhoren om daarna wredelijk verder er het zwijgen toe te doen? Uitgaande van het overheersende geloof, uitgaande van de premissen, waarop de wereld van vandaag gebouwd schijnt te zijn, zou je dit wel aan moeten nemen. Het verhaal van een goddelijke wijsheid, die de onze te boven gaat, verliest echter veel van zijn kracht, wanneer wij beseffen, dat het dan die zelfde God moet zijn, die in zijn wijsheid de huidige situatie tot stand heeft gebracht, of het tot stand komen daarvan niet heeft verhinderd.
Het lijkt eenvoudig te stellen, dat er slechts één werkelijk leidend bewustzijn is, dat er maar één heersende kracht is in het gehele Al. Maar de mens van heden weet, dat het anders is: hij ziet in eigen wereld de voortdurende onderlinge strijd van verschillende instanties, kan zien, hoe vaak de dingen die worden gepropageerd en gediend geheel theoretisch zijn en op het ogenblik geen enkele praktische betekenis hebben. Deze mens kan daaruit leren, dat de stellingen omtrent de direct tot uiting komende en al omvattende wil van God binnen het menselijke lot een theorie is en beseft steeds duidelijker, dat een verdedigen van dergelijke stellingen in de praktijk maar weinig uit zal halen. De moderne mens leert ook beseffen, dat een groot deel van de propaganda, waarin soortgelijke grote termen gebruikt worden, alleen maar ten doel heeft, eenvoudige mensen, een zelfstandig nadenken en reageren te beletten. Hij vindt in de godsdienst en in menige esoterische school bij nader beschouwen een soortgelijk soort propagandastellingen en verklaringen, die geen werkelijke achtergrond hebben, maar kennelijk gebruikt worden om hem daarmede elke drang tot zelf denken en handelen te ontnemen.
Ik meen persoonlijk niet, dat de wereld geheel rijp is voor de conclusies, die hieruit nog verder te trekken zijn. Voor men zover is gekomen, zullen er nog wel meerdere jaren voorbij zijn gegaan. Maar zelfs nu reeds zal degene, die innerlijk streeft en denkt steeds vaker voor zichzelf gaan zeggen: waarom zou ik mij laten binden door deze conventionele en onbewijsbare godheid van anderen, waarom zou ik mij laten beïnvloeden door stellingen, die geen werkelijk bewijs mogelijk maken en geen werkelijke feiten als bewijs kunnen aanvoeren maar mij wel ondergeschikt maken aan allerhande instanties, die men als machtsmiddel creëert. Hij zal zich afvragen, waarom hij zich aan dit alles nog veel gelegen moet laten liggen en niet in de allereerste plaats mag proberen, waarlijk en waardig zichzelf te zijn.
Hiermede is, naar ik meen, op de wereld een mogelijkheid aan het ontstaan, die voor de mens in de stof langere tijd niet aanwezig was. Dergelijke mogelijkheden hebben de bewuste mensen het laatst gehad rond 7000 v.Chr., daarvoor rond 40.000 jaren geleden. In de tussen liggende perioden is er nimmer werkelijk sprake geweest van een tijd, waarin de mens zichzelf innerlijk en uiterlijk opnieuw kon definiëren en de verhouding tussen Ik en de kosmos op nieuwe wijze kon leren beseffen.
Een van de eerste conclusies die men ook nu weer zal moeten trekken luidt dan, dat, zo God ons doel is, het voor ons altijd de God ín ons is en geen wezen, dat voor anderen gelijkelijk zo kan worden ondergaan en beseft, terwijl, zo wel al een hiërarchie bestaat van engelen en andere geesten, die ons leidt en over ons waakt, ook deze voor ons alleen binnen eigen wezen en nimmer buiten het Ik als werkzame kracht kunnen bestaan. Vooral zal de mens weer leren begrijpen, dat de algemene openbaringen van God de eenling weinig of niets te zeggen hebben in algemeen geldende zin, dat het alleen de innerlijke openbaring is, waardoor God voor jou tot een waarlijk levend wezen, tot een waarlijk levende wet kan worden. Voor de innerlijke bewustwording zal dit grote gevolgen hebben, omdat de ego’s steeds minder geneigd zullen zijn alle sferen achtereenvolgens aan te doen als een soort rustpunt op een tocht naar de top van een berg, maar hen er toe zal brengen, eenvoudigweg de kortste en voor het ik nog juist te volgen weg in geest en sfeer zowel als in het dagelijkse leven te volgen. Het zal de mensen er verder toe brengen vele fasen, die voor het Ik niet noodzakelijk zijn, maar die nu eenmaal in menselijke gebruiken of verkondigde stellingen vastgelegd zijn, eenvoudigweg over te slaan in het besef, dat elke mens een eigen weg heeft.
De moderne esotericus, die iets wil gaan bereiken is eigenlijk een soort geestelijke von Münchhausen: hij moet zichzelf stevig bij de kraag vatten en zo zichzelf redden uit het moeras, dat hem dreigt te verzwelgen, desnoods met paard en al. Je zou kunnen zeggen, dat de menselijke geest, alleen door de moed te vinden tot het stellen van een onlogische daad, door zichzelf op te tillen uit het hem dreigende moeras van menselijke instellingen, materialisme en overtuigingen, in staat zal zijn misschien ook zijn voertuig zijn belichaming in de stof, te redden voor een langzame en pijnlijke ondergang.
Ik weet, dat dergelijke conclusies voor de meesten in deze dagen nog niet aanvaardbaar zullen zijn. Als theorie zal men ze desnoods nog willen aanvaarden, maar de praktische betekenis ervan gaat de mensen van nu nog te ver. Toch leert de moderne tijd de beschouwer deze dingen reeds nu: Er komt een tijd, dat een maatschappij zo zeker is voor iedereen, dat eenieder, die meer wil zijn dan een gehoorzame mier in een mierenstaat, zichzelf letterlijk zal moeten verheffen door eigen middelen alleen, omdat hij alleen door eigen krachten aan te wenden tegen de bindingen van het geheel, hij zich uit deze onpersoonlijke bestaanstoestand kan verlossen. De wereld toont ook reeds nu aan, dat de eenling, die zich losmaakt van de geborgenheden en eisen der wereld, om een eigen pad bewust te gaan volgen, daarbij niet aan mogelijkheden en zekerheid verliest, maar vreemd genoeg aan beide waarden wint en zelfs voor de wereld een vaak begerenswaardig succesvol mens wordt.
Veel van het nu geldende en gepredikte geloof, veel van de nu opgeld doende theorieën en filosofieën omtrent mens en God vormen een moeras, omdat zij te zeer gebaseerd zijn op het materialisme en hun achtergrond niet vinden in werkelijkheid of beleving, maar uitgaan van een werkelijkheid vreemde menselijke redelijkheid. Hoe logisch en aanvaardbaar dergelijke filosofieën en stellingen ook schijnbaar zijn, wij zullen steeds weer zien, dat zij lang niet altijd uitgaan van premissen, die juist zijn. De gehele logische ontwikkeling van de stellingen en denkbeelden is daarmede ontwaard. De juistheid van de punten van uitgang is zelden geheel bewijsbaar, terwijl in vele gevallen aan de hand van de praktijk de onjuistheid daarvan aantoonbaar is met dezelfde middelen, die gebruikt worden om de redelijke juistheid daarvan voor allen kenbaar te maken.
Ik kan u bv. aantonen, dat de grondstellingen, de premissen, waarvan het christendom in de praktijk uitgaat en waarop zijn gehele structuur gebaseerd is, fout zijn: De premissen van het christendom in de praktijk is, dat Jezus Zijn rijk op aarde zal vestigen en alle christenen deze macht moeten zoeken en bevorderen. Toch bad Jezus zelf slechts, dat het rijk van de Vader ook op aarde tot een werkelijkheid zou worden. Met de stelling, dat het rijk van Jezus over de gehele wereld waargemaakt moet worden, kan men alle politieke drijving, alle zoeken naar en uitoefenen van macht aanvaardbaar maken en zelfs het drijven om ook door vele geboorten het aantal leden der gemeenschap zo sterk mogelijk op te voeren aanvaardbaar maken als wil Gods. Dan is dit alles logisch. Dan wordt elke poging, door bepaalde systemen – tot martelingen toe – de mensen aan een bepaalde confessie te binden, begrijpelijk. Maar het punt van uitgang is niet juist.
Zo kan ik u even gemakkelijk aantonen, dat de premissen, waarvan het moderne marxisme uitgaat, in wezen verkeerd zijn. Men gaat daarbij uit van een industriële staat, maar vergeet dat deze alleen zin heeft, wanneer er een verbruiksmarkt voor het product bestaat. Verder pleegt men te vergeten, dat de belangrijkste en eerste industrie, die ontwikkeld moet worden, de landbouw is. Pas op het ogenblik, dat de landbouw door industrialisatie een door de mens geheel beheersbare methode van productie bezit, is men in staat, volgens de stellingen van het marxisme verder een industriestaat op te bouwen, die voor allen gelijkelijk welvaart en zekerheid kan brengen in stoffelijk opzicht. De geestelijke aspecten laten wij dan maar buiten beschouwing, daar ons dit nu te ver zou voeren. Indien men bij de ontwikkeling van de industriestaat echter begint bij het stichten van zwaardere industrieën, zo zal de landbouw steeds weer een struikelblok vormen voor alle werkelijke welvaart en zal een eventuele vervulling van de beloften, die het marxisme inhoud, naar een verre toekomst verbannen worden.
Er komt een tijd, dat een maatschappij zo zeker is voor iedereen, dat eenieder, die meer wil zijn dan een gehoorzame mier in een mierenstaat, zichzelf letterlijk zal moeten verheffen door eigen middelen alleen, omdat hij alleen door eigen krachten aan te wenden tegen de bindingen van het geheel, hij zich uit deze onpersoonlijke bestaanstoestand kan verlossen. De wereld toont ook reeds nu aan, dat de eenling, die zich losmaakt van de geborgenheden en eisen der wereld, om een eigen pad bewust te gaan volgen, daarbij niet aan mogelijkheden en zekerheid verliest, maar vreemd genoeg aan beide waarden wint en zelfs voor de wereld een vaak begerenswaardig succesvol mens wordt.
Ik kan meerdere van dergelijke voorbeelden geven. Steeds weer volgt de vraag: is de premisse wel juist? Gevoelt u in uzelf de gestelde waarden, ervaart u ze of niet? Zo u “neen” moet antwoorden, zult u naar een andere benadering en een ander punt van uitgang moeten zoeken. Indien er iets is, wat in de komende jaren de gebeurtenissen en daarmede de geschiedenis van de mens zowel als zijn bewustwording zal beïnvloeden, is het de erkenning, dat het niet belangrijk is, of een systeem is uitgewerkt en alle factoren daarin kloppen, maar alleen, of men het juiste uitgangspunt heeft gevonden. Alleen dan zal elke mens persoonlijk kunnen komen tot een vervullen van wat hij zijn “taak” noemt, maar dat in wezen zijn deelgenoot zijn in het geheel betekent. Ik ben ervan overtuigd, dat de vele moeilijkheden van deze dagen en de vele schijnbaar negatieve ontwikkelingen van deze tijd voor de meer bewuste mensen een aansporing zullen zijn tot een juister erkennen van een innerlijke wereld. En zo dit de uitkomst blijkt te zijn, is het werkelijke gebeuren onbelangrijk, omdat uit het tijdelijke het tijdloze geboren wordt, dat de enige werkelijke maatstaf is voor het bestaan en de waarde van de innerlijke mens.
Wat betekenen de door u genoemde jaartallen?
Dit waren tijden waarin de mensheid zich op een kruispunt van mogelijkheden bevond. Het waren tijden van stoffelijke omwentelingen, waarbij het verleden zozeer te loor ging in de ontwikkelingen van het heden, dat de mens gemakkelijker zelf een weg en benadering van het leven in vrijheid kon kiezen. Ik ben ervan overtuigd, dat op het ogenblik een dergelijk proces zich gaat voltrekken: wij zien immers steeds weer, dat uit te grote gebondenheid een anarchistische drang ontspringt, die de waarden van het verleden geheel buiten beschouwing laat en tot splijting voert in bestaande groepen en machten. Hierdoor zal volgens mij een nieuw evenwicht in de wereld ontstaan, waarbij de invloed van het Ik op eigen leven en beleven aanmerkelijk groter wordt en vooral eigen innerlijk beleven een veel grotere invloed op gedrag en handelingen van de mensen zal hebben. De vrijheid van handelen en denken zal hierdoor veel groter zijn, dan tijdens meer normale ontwikkelingen, die zich niet van de historische achtergronden en voorgeschiedenis van de mensheid los kunnen maken.
U stelt, dat strijd noodzakelijk is en maakt deze tot uitgangspunt van de ontwikkeling?
De strijd is voor mij geen punt van uitgang, maar de enige oplossing, die mogelijk is, wanneer het proces van leven voort moet gaan. Voorbeeld: Er is een ogenblik, waarop u zich kunt permitteren niet meer te werken. Hierdoor kan men elk contact met de werkelijkheid verliezen en zo wegkwijnen – wat dan ook nogal eens gebeurt. Een dergelijke leegte kan men alleen overbruggen door opnieuw een noodzaak tot verwerving, ontwikkeling enz., ja, zelfs zorgen, voor zich te scheppen. Men bouwt dan wel niet aan het oude verder maar brengt iets nieuws in het leven, dat echter opnieuw strijd – niet bloedig vechten dus, maar strijd met zichzelf, materiaal of de wereld – met zich brengt. Mijn stelling was dan ook: wanneer men een evenwicht bereikt of zodanig vastloopt, dat geen vooruitgang en streven, een werkelijk leven dus, mogelijk is, zal een strijd – niet noodzakelijk agressie tegen anderen dus – de verworvenheden van het Ik behouden en een mogelijkheid tot verder streven geven. Wanneer iemand geestelijk is vastgelopen, zien wij vaak dat een groot verdriet bv. deze mens weer geestelijk vrij maakt en de in het Ik bestaande ongunstige fixaties doet wegvallen. En ook dit is een vorm van strijd, al gaat het er hier vaak allereerst om jezelf en de beheersing van jezelf te herwinnen.
Om mijn bijdrage aan deze avond te beëindigen nog het volgende: wanneer de zorg voor de naaste een formele zaak wordt, zal een vereenzaming van de mens haast onvermijdelijk zijn. Juist hierdoor worden de stellingen onwerkelijk en kunnen wij verwachten, dat de problemen die rijzen, de mens voeren tot een in zijn leven en maatschappij hanteren van meer reële normen. Men komt zo tot een erkennen van de werkelijkheid, waarbij vele illusies, veel waan weg zal vallen. Hierdoor is een nieuwe en meer op de werkelijkheid gebaseerde ontwikkeling van de eenling zowel als de maatschappij mogelijk. Juist hierop heb ik vanavond de nadruk willen leggen. Men zal moeten beseffen, dat bewuste keuze en bereidheid, de prijs van eigen wensen en bestrevingen ook zelf te bepalen, in de wereld het meest belangrijk en onvermijdelijk zijn.
Mag ik nog vragen of hieruit volgt, dat men de wet niet naar de letter, maar volgens de geest van de wetgever moet interpreteren?
Daar een normale wet een vastleggen van rechtsverhoudingen betekent, welke niet op volledige rechtvaardigheid berusten, maar gebaseerd zijn op machtsverhoudingen en het beschermen en/of handhaven van belangen, meen ik, dat men er binnen het kader van het menselijke recht goed aan zal doen, zich steeds aan de letter van de wet te houden. Men mag volgens mij niet overgaan tot een interpreteren van de wet, omdat hierdoor rechtsongelijkheid en een zekere willekeur in de rechtspleging zouden kunnen ontstaan. Indien een wet niet meer geheel past bij de omstandigheden lijkt het mij beter de wetgeving aan te passen door wijziging van de wet. Hierdoor zal, daar bij menselijke wetten nu eenmaal nimmer sprake kan zijn van werkelijke en algehele rechtvaardigheid, eenieder kunnen weten, waaraan hij toe is en zal de factor van humeur, persoonlijk initiatief en vooroordeel wegvallen. Bij een mogelijkheid tot zeer persoonlijke interpretatie van de voorschriften van de wetgever zou immers een ongelijkheid van berechting kunnen ontstaan, die voert, tot een steeds minder achten van de wet als uitdrukking van rechtsverhoudingen en zal men de wet uiteindelijk slechts zien als een machtsmiddel van enkelen en niet als een regel van de gemeenschap, juist door het steeds meer voorkomen van rechtsongelijkheid.
En hiermede kom ik dan toch werkelijk aan het einde van mijn bijdrage op dezen avond. Mijn dank voor uw belangstelling en vragen. Ik hoop echter, dat u vooral over de esoterische waarde en betekenis van de gebeurtenissen in de wereld eens extra na zult willen denken. De materiële feiten zullen misschien schijnbaar meer belangrijk zijn, maar uw innerlijke kracht, vrede en ontwikkeling hangen niet af van uiterlijkheden, maar van de erkenningen in en omtrent uzelf in zo groot mogelijke vrijheid tegenover dogmata en onbewezen stellingen. Want het is hierdoor, dat in deze dagen het Ik een eenheid met het slechts innerlijk te bepalen gebied van wat wij dan maar het Hogere Zijn zullen noemen, bereiken kan.
ESOTERISCHE VERHALEN.
Gezien de inhoud van het eerste deel van de avond wil ik het vandaag wat méér in de verhalen- de vorm gieten. Uit bepaalde kleine verhaaltjes kun je namelijk vaak iets aflezen omtrent de mens en de waarden van zijn leven. Een voorbeeld daarvan is het volgende verhaal over de roos.
De roos stond in de tuin en werd door eenieder bewonderd. Maar het schoonste geurde zij, het schoonste was haar kleur in de uren na het optrekken van de morgennevel, wanneer de dauw haar kroonde met parelen en diamanten.
Nu meende de roos altijd, dat men ook dan alleen haar eigen schoonheid bewonderde. Er kwamen echter dorre nachten. Er was geen dauw, er viel geen regen meer. De roos ver- schrompelde en haar schoonheid werd tot treurige afzichtelijkheid. Toen riep de roos tot een van de geesten, die voor de planten plegen te zorgen: “Waarom ontbreekt mij toch nu de schoonheid?” en de geest antwoordde glimlachend: “Wordt niet gij, zoals alles op aarde, eerst werkelijk schoon, wanneer de hemel daarover haar tranen weent?”
Voor ons geldt in wezen hetzelfde. Onze werkelijke en blijvende schoonheid ontlenen ook wij aan het leed. De prille schoonheid vergaat snel, de schoonheid van de jeugd is zelden blijvend. Maar de innerlijke schoonheid, die wij gewinnen, wanneer wij nevel en duisternis van het leven hebben doorstaan en toch onszelf wisten te blijven, dan ontstaat er in ons een schoonheid, die onvergankelijk is. In het uiterlijk van mensen, die veel leed hebben weten te doorstaan, zonder zichzelf daaraan te verliezen, treffen wij altijd weer die eigenaardige schoonheid, die zelfs bij een man van 100, een vrouw van 100 jaren, door blijft schijnen met een teder vuur en een eeuwige prilheid, die hen sterker en jonger doet schijnen dan vele jonge mensen. Je kunt daaruit afleiden, dat het leed op aarde voor de mens veel kan doen en hem innerlijke en blijvende schoonheid kan verschaffen, die hij uit zichzelf zonder meer nooit kan gewinnen, hem een levenskracht en inzicht kan geven, dat als blijvende waarde de eeuwigheid van zijn innerlijk wezen weergeeft.
Er zijn andere verhalen, zoals het verhaal van het eerste radijsje, dat er op de wereld bestond. Dit kleine knolletje groeide verborgen in de grond en was zo blij, dat niemand zijn privéleven kon bestuderen, dat het de wereld eigenlijk verwierp. Natuurlijk kwam ook voor dit knolletje de dag, dat het zich aan de wereld moest tonen. Toen bloosde het zo hevig, dat het geheel rood werd. Sindsdien is er ook rode radijs op de wereld.
Ook ons gaat het vaak net zo: in onszelf dragen wij meestal ook onze geheimen mee. Wij hebben zogezegd altijd wel een skelet verborgen in de familiekast. Zolang dit nu maar verborgen blijft, groeien en bloeien wij in vrede. Maar wanneer wij aan onze bestemming komen – zij het in het stoffelijke bestaan of elders – zal er ook een moment zijn, dat wij het verborgene ook aan de wereld moeten tonen. Voor velen brengt dit moeilijkheden en littekens met zich, die nooit meer geheel verdwijnen. Misschien is de oorzaak daarvan wel, dat de mens, als het radijsje in het verhaal, zich al te vaak alleen maar in eigen beperkte duisternis prettig voelt, in eigen bekrompen wereldje en weigert de grotere waarden en werkelijkheden van het leven als vanzelfsprekend ook voor zich te aanvaarden. Wie alleen rust kan vinden in heimelijkheid en verborgenheid, is vooral bang voor de zon, het ware Licht van het leven en zal daarvoor te zijner tijd moeten boeten.
Om een ander verhaaltje wat korter te maken: de mens is vaak als de asperge, die trots en stoer is, zolang zij in haar eigen wereldje groeit. Maar zodra de asperge aan zijn levensdoel moet gaan beantwoorden en gekookt wordt, laat zij haar kopje hangen. Want zij kent wel het leven, maar de zin van haar bestemming beseft zij zelf niet. Vele mensen zijn moedig en levenslustig, tot zij hun doel bereikt hebben in het leven. Zodra echter een einde komt aan hun activiteit en groei, menen zij, dat zij nutteloos zijn en laten het hoofd hangen, terwijl zij toch eerst dan aan hun werkelijke bestemming kunnen beantwoorden. Want de mens ziet al te vaak het streven als het doel van het leven en meent daarom, dat hem niets meer rest, wanneer hij eenmaal in het leven tot dat geworden is, wat hij volgens de waarden en bedoelingen van dit leven moest worden.
Ik kan u nog vele dergelijke verhaaltjes met hun moraal citeren, maar dat zou u misschien gaan vervelen. Daarom blijf ik nu even bij eenvoudige vergelijkingen.
Sommige mensen zijn als noten: een harde bast beschermt de levende kern, de werkelijkheid van hun persoonlijkheid. Maar evenals de noot komen zij pas tot werkelijk leven, wanneer de bast, de bescherming, doorbroken wordt of verdwijnt. Zoals vele mensen hun rijkdom aan leven evenzeer schijnen te bezitten als druiven, maar vergeten, dat de druif gedroogd tot de zoete rozijn kan worden. Dit beeld zou niet geheel zuiver zijn, wanneer een mengsel van noten en rozijnen niet geliefd en bekend zou zijn onder de hier geldende naam van studentenhaver. Een mooie naam. Wanneer een student iets voor de wereld wil gaan betekenen, zal hij eerst de harde bast van pretzucht en eigenbelang moeten verliezen, die hem tijdens de studie pleegt te omgeven. Daarnaast zal hij de veelheid van zijn kennis en begrip gecondenseerd moeten worden tot wijsheid, waardoor hij, de kern van zijn wezen uitende, de toepassing van zijn weten ten bate van de gehele mensheid kan vinden. En voor elke mens geldt in wezen hetzelfde: eerst wanneer de harde bast van zelfzucht teloorgaat en het in het leven vergaarde weten tot wijsheid wordt, zal hij zijn grootste betekenis voor wereld en geest bereiken.
De meeste mensen tonen aan de wereld een façade: soms uit gemakzucht, soms uit angst door die wereld gekwetst te worden, soms zelfs door een angst, met werkelijkheden en denkbeelden geconfronteerd te worden, die men vreest niet aan te kunnen. Zolang de mens zich op deze harde schil van onwaarheid rond zijn werkelijk Ik blijft beroepen, om zo te kunnen leven in zijn wereld, zal er geen sprake zijn van werkelijke geestelijke rijpheid. Zo iemand blijft steeds weer hopen op het nieuwe, zonder ooit zijn innerlijk besefte bestemming ooit te kunnen bereiken. Hij zal, ook na de dood, zijn masker van gebruiken, usances en onwaarheden moeten verliezen, voor hij tot een werkelijk leven binnen de Goddelijke werelden en een aanvaarden van het Goddelijke Licht zal komen.
Menigeen begrijpt of aanvaardt dit eenvoudig niet, omdat men niet wil beseffen, dat alleen het werkelijke wezen bepalend is voor de werkelijke betekenis en waarde van alle leven, terwijl de schijn en de uiterlijkheden geen werkelijke rol kunnen spelen. Daarbij komt, dat gevoel én verstand beiden noodzakelijk zijn voor een mens, die in het leven werkelijke betekenis wil verkrijgen. Waar het verstand regeert, zonder door het gevoel beteugeld te worden, is dit als een op hol geslagen paard, dat alles kapot trapt in een voortdurende vlucht voor het gevreesde, het vermoede en het onbekende.
Een mens zal dus steeds moeten trachten een verschil te maken tussen de uiterlijkheden van eigen ik en het innerlijk. In de tweede plaats zal de mens steeds weer moeten leren, het innerlijk in zijn leven en streven een steeds grotere betekenis te geven. Pas wanneer men hierin redelijk is geslaagd, zal het mogelijk zijn bewust de buitenkant van het ego aan de innerlijke werkelijkheid aan te passen. Daarnaast zal men moeten leren de rede te zien als een werktuig, waardoor de wereld van gevoelens en niet redelijke waarden in het ego tot uiting kan komen.
Laat u daarbij vooral niet door uiterlijke verschijnselen misleiden. Want wie oordeelt naar uiterlijke waarden alleen, kan wel eens geheel verkeerd te pas komen, zoals het volgende ver- haal duidelijk maakt:
Er was eens een vorst, die regeerde over een welvarend land. Er waren grote kantoren en fabrieken, lanen en wegen. Deze vorst nu had een zeer eenvoudig paleis en was gelukkig met zijn volk tot het ogenblik, waarop hij sprak: de vorst van een dergelijk welvarend land moet een groter, mooier paleis hebben dan alle anderen. Hij bouwde het paleis en zijn volk gunde hem dit gaarne. Maar daarna begon hij te denken over het feit, dat een dergelijk schoon paleis toch ook gebruikt moest worden. Hij nodigde dus alle vorsten uit om zijn welvaart te bewonderen. En daar dezen hem geschenken brachten, wilde hij hen meer terug geven, dan zij hem gaven. Hij eiste, dat zijn volk de kosten hiervan zou dragen. Want dit alles, zo sprak hij, diende alleen, om hun welvaart kenbaar te maken. Maar het volk kon deze kosten niet werkelijk dragen.
Terwijl het paleis steeds drukker werd, orkesten speelden en feestbanket volgde of bal en bal op grote feestelijke maaltijden, verdwenen de burgers een voor een, onopvallend, alsof zij zich oplosten tot schimmen, die wegdreven op de avondwind. Er kwam een dag, dat de vorst op zijn eisen geen antwoord meer kreeg, dat steeds minder bedienden gehoor gaven aan zijn stem. Toen besloot hij, het land in te gaan en de mensen te wijzen op de verplichtingen, die hun welvaart met zich bracht, maar de straten waren verlaten, de gebouwen waren leeg en hol en op al zijn roepen antwoorde alleen de verre galm van de echo, die kaatste vanaf een bosrand. Toen gingen de gasten heen en de vorst bleef alleen, tot ook hij onderging aan zijn waan van uiterlijkheden en de gebouwen alleen overbleven, vervallende onder de invloed van het weer, de stenen vaneen geperst door de groei van het eenvoudige gras, dat van geen grootheid en verplichtingen wist, doch slechts leefde.
Dit verhaal maakt misschien duidelijk, hoe weinig de uiterlijkheden in wezen betekenen. De zin van het leven is niet gelegen in sociale samenhangen, nationale trots, godsdienst of zelfs maar in het gedragspatroon, dat men zichzelf aanwent en de vorm van het masker, dat men tegenover de buitenwereld wil dragen. Het enige, dat werkelijk belangrijk is, is wat je in wezen, wat je werkelijk bent. Dat is de welvaart van de ziel. Wanneer men die aan uiterlijkheden opoffert, verdwijnt zij als de welvaart en de burgers in ons verhaaltje. De werkelijkheid van eigen wezen is de enige waarde, het enige in de menselijke wereld, waarin God waarlijk kan spreken, dat is het enige deel van het bestaan, waarin de krachten van goddelijke wereld en wet tot uiting komen.
Met mijn gehele betoog wilde ik u alleen dit duidelijk maken. Want wij zijn vaak even dwaas als de vorst in het verhaal: wij menen, dat ons geestelijk gezag en onze stoffelijke welvaart steeds breder moet worden uitgestald, opdat de gehele wereld er kennis van kan nemen. Steeds luidruchtiger willen wij onze bereikingen vieren. Maar al datgene wat ons in wezen het bereiken heeft mogelijk gemaakt, zal daaraan ten onder gaan. Dat verdampt en verdwijnt zonder een spoor achter te laten, zodat wij, eenmaal uit onze roes van bereikingen ontwakende en eigen mislukking aanvoelende, eenzaam staan in de werkelijkheid en geen mogelijkheid meer zien om het oude, dat ons eens niet voldoende scheen, terug te winnen.
Wat zul je als mens moeten doen, wanneer de dood komt en je zegt lichaam en uiterlijkheden achter te laten, wanneer je juist aan die uiterlijkheden alle kracht en aandacht hebt besteed? Daarom herhalen wij steeds weer: leef uzelf, maak uzelf innerlijk rijk, leef de waarheid, die gij zijt. Dan vindt gij uw God, bereikt gij werkelijke innerlijke vrede en zult gij de betekenis van het leven beseffen – zelfs wanneer uiterlijk en uitingen volgens de normen van de wereld misschien niets bijzonders waren. Met dit betoog wil ik de avond gaan besluiten. Tot slot alleen nog een spreukje om over na te dekken:
“Wanneer een mens beseft, dat hij innerlijk gericht is op datgene, wat voor hem noodzakelijk is en dit vervullende, de waarheid van eigen wezen voor wereld en God durft te erkennen, is zijn lot vervuld, de taak, die hem in het begin van alle tijden als streven en als einddoel werd gegeven.”
Ik wens u allen het geluk, dat voor de mens ontstaat, wanneer hij innerlijk erkent, wat hij waarlijk is en dit dan ook nog durft te zijn.