Feest van het Licht originerend vanaf Atlantis

image_pdf

De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 19

20 mei 1956

Wij zijn hier dan vandaag bijeen op het Pinksterfeest. Feest van het licht, dat uit de geest tot de mens komt, Ik heb er lang over nagedacht, hoe wij juist dit voor U zo goed mogelijk naar voren zouden brengen. Hebben het Kerstfeest en het Paasfeest voor de mensen een zekere aparte klank, het Pinksterfeest is eigenlijk emotioneel niet zo gemakkelijk te beleven, is niet zo gemakkelijk naar voren te brengen. Ik zou natuurlijk kunnen gaan spreken over hetgeen er in Jezus’ dagen, in Jezus’ tijd is gebeurd. Maar ik kan U helaas vandaag geen ooggetuige brengen, die U vertelt, hoe dit door deze mensen zelf is beleefd. Wanneer de omstandigheden het ons toelaten, kunnen wij proberen dat morgen als nog tot stand te brengen. Maar voor vandaag is dat helaas niet te volbrengen. Daarom zult U mij voor deze keer hopelijk willen verontschuldigen, wanneer ik niet de zuiver christelijke gang van zaken bij het Pinksterfeest zonder meer volg. Ik wil n.l. veel verder terug beginnen.

Er is een tijd geweest, dat Atlantis begon te ontwaken tot een menselijk bestaan, voordien had de geest zich als vlammende verschijning op de altaren geopenbaard. En zo ontstond de gedachte, dat de geest, de inspirerende kracht, een vlam was. Dit beeld is ons door alle eeuwen heen bij gebleven. En ook vandaag aan de dag nog denkt men aan de Heilige Geest als een vurige tong, die neerdaalt uit een kosmische sfeer.

Toen echter de altaren langzaam maar zeker vereenzaamden, omdat de mensen een nieuwe weg en een nieuw bewustzijn hadden gevonden, waren er toch nog de geroepenen der goden, (de geroepenen Gods, zo ge wilt) die soms zelf licht uit stralend, omgeven door een aureool de taal van de geest spraken en mededeelden, wat de geest hun gaf als waarde voor de mensheid.

In die dagen geloofde men, dat de geest en ook de goddelijke Kracht een groot licht was. Een licht in menselijke zin. Een geestelijke zon, die soms een mens beroerend zijn zonlicht door hem deed uitstralen, hem zo verheerlijkend en gelijktijdig vervullend van zijn grote wijsheid, zijn grote kracht, opdat de goddelijke Waarheid op aarde zou worden geopenbaard.

Sedertdien is er veel gebeurd. Atlantis verliet de weg van de zuivere godsdienst en verstrikt in het net der zwarte magie ging het onder. Maar het geloof aan de vlam is blijven bestaan. Men sprak bv. in Engeland over het sterven als “going West”. En in het Westen had juist dit vreemde rijk gelegen, dit Atlantis. Daar lag Amerika, het onbekende vasteland, aan de oppervlakte der zee. En daar, zo geloofde men, was dit goddelijk licht sterker. Sterk in het rijk van Atlantis zelf. Afgewisseld door de diepe duisternis van het daarachter gelegen vasteland.

Denk niet, dat dit maar een sprookje is. Atlantis is het paradijs der mensheid geweest. In dit paradijs der mensheid werd voor het eerst geopenbaard de kracht van de geest, die spreekt door de mens. Wij vinden dan ook later, zowel bij de Chaldeeën als bij de Chinezen, zowel bij de Azteken als bij de Basken, het gebruik van media, het gebruik van door de geest beroerden, die de waarheid Gods moeten uitdragen. En hier ligt eigenlijk de grondslag voor al, wat er op Pinksteren is gebeurd.

Men geloofde, dat men samenkomende de volheid van Gods Kracht in een daarvoor geschikte persoon kon doen doordringen en zo deel hebben aan Zijn Licht en Zijn Wijsheid. David zelve zowel als Salomon zijn in ogenblikken van twijfel bijeen gekomen met de oudsten van de Joodse Raad en gezamenlijk hebben zij gejammerd en gekermd tot God, roepende het hoofd gedekt, de wetsrollen aangegespt aan de armen, (gedragen als een heiligdom op de borst ook soms) en zij hebben de gebedsriemen op het voorhoofd gelegd en gezegd: “God, spreek.” En in het duister van het vertrek werden de schaduwen steeds dieper.

Dat was magie. Wonderlijke magie. Want soms en men wist niet vanwaar, werd een hunner bevangen en een licht ging van hem uit in de duisternis. Zijn stem sprak vreemde, onbegrepen woorden, tot ineens verstaanbare taal naar voren kwam. Dan hoorden zij, dat naar hun idee de stem van hun God zelf was. Zij hoorden hem zeggen, welke wegen zij moesten gaan. Van welke daden zij zich moesten onthouden. En veel van hun wijsheid hebben zij vastgelegd in boeken, die lange tijd werden overgeleverd. Het volk der Joden erfde deze kennis van de Chaldeeën en het heeft aan de wijzen van het volk steeds weer deze zelfde kennis doorgegeven.

Is het een wonder, dat de mens in zijn volste verlatenheid tot God roept? Neen. Dan is het nog minder een wonder, dat Jezus leerlingen, eenzaam, want hun Meester is weggegaan en bedreigd door de gemeenschap rond hen, besluiten om God te roepen, Hetgeen er in de korenmarkt te Jeruzalem is gebeurd, moet dan ook niet alleen worden gezien als een spontaan wonder.

Zij kwamen daar tezamen en in hun angst hebben zij het oude gebruik naar voren gebracht. Daar waren zij met aangeschakelde gebedsriemen, de rollen met spreuken op het voorhoofd. En één hunner heeft met luider stem de oude Joodse gebeden gesproken. Zij hebben geroepen tot God. Sommigen hunner hebben zich afgewend, want Jezus had hun gezegd, dat deze krachten niet meer gelden, zo meenden zij. En in eenzaamheid zaten zij vol van vreze, te wachten op wat zou gebeuren.

De schaduwen in het duistere gebouw worden dieper. Het is een mystiek gebeuren. Dan krijgt elke zonnestraal, die door een spleet binnenvalt, elk licht, dat door een openstaand luik ergens in de verte een ogenblik de schaduw verbreekt, een nieuwe betekenis. Dan stijgt de verwachting, tot ze ondraaglijk is. Op zo n ogenblik wordt dan de mediamieke mens, de begaafde mens, plotseling bevangen door krachten, die ver boven hem liggen.

Een vlam, daalt op hen neer. De schilders hebben er een tongetje van gemaakt van vuur; dat zich voorzichtig boven het hoofd plaatst. De werkelijkheid moet anders geweest zijn. Het moet de werkelijkheid zijn geweest van plots doorbroken schaduwen, van licht, dat van binnenuit straalde en het gezicht anders deed worden en de gestalte edeler en fijner deed schijnen. Het moet een ogenblik zijn geweest van ogen, die in een vreemd ontroerde verrukking zich verdraaiden, tot alleen maar het wit nog was te zien, en langzaam terugkomend tot normaal plotseling in een diepte, schenen te schouwen, waar geen mens te voren ooit in had geblikt.

Dan – zegt het verhaal – spraken zij in vreemde tongen. En men heeft het vertaald, dat ieder van hen plotseling ontdekte, dat hij een vreemde taal meester was. En met deze nieuwe taal zijn ze dan uitgegaan, zo zegt men, om te verkondigen, wat Jezus hun had geleerd. Maar ik geloof, dat het wonder dieper en groter was. Misschien moet ik weer teruggaan tot de oudheid om U dat duidelijk te maken.

In de vroegste tijd was er slechts een taal, die door het grootste gedeelte der wereld werd gesproken. Wij kunnen dat terugvinden in de oude schrifturen. En wanneer wij bv. zien, dat het lettersymbool bij de Egyptenaar, Azteek of Inca hetzelfde is, dan hebben we daar nog een beeld van de oorspronkelijke taal. Symbool bij de Egyptenaar: een voet met een been er aan. Bij de Inca hetzelfde symbool, maar nu plat afgebeeld als van bovenaf gezien. Omdat in deze taal het met dezelfde letter begint: bersj, het been. En zo kunnen we verder gaan.

Er is een gezamenlijke taal. Die taal is een heel lange tijd de enige uitdrukking geweest, die de mensheid kon geven. Later zijn de talen verward geworden, inderdaad. De toren van Babel is het symbool van een werkelijke spraakverwarring, die optreedt, wanneer de mensen elkaar niet meer willen kennen en zien; en besloten in hun eigen gemeenschap zich slechts verder ontwikkelen op hun eigen wijze. Maar die grondtaal leeft nog,

Wanneer op Pinksteren de geest in hen vaart, dan spreken zij deze oude, taal. En deze oude taal in haar vreemdheid en klankenrijkdom, doet een ieder verstaan, zonder dat hij de taal kent. Terugkeer tot de oerkracht van het woord, dat is het wonder van Pinksteren.

Wij kunnen er natuurlijk lang over gaan nadenken, wat dit betekend moet hebben. Voor de leerlingen weten wij het zeker. Voor hen was het een bevestiging van hun eigen zending. De bevestiging van hun eigen wijsheid en hun eigen recht. En misschien dat zij ook daardoor in het begin reeds vaak gefaald hebben. Want er bestaat geen eigen wijsheid en geen eigen recht. Slechts Gods wijsheid en Gods recht. Maar goed, zo hebben zij dit geïnterpreteerd, zo hebben zij dit beleefd. Het was hun eigendom, hun God, Die door hen sprak.

Zo ontstaat het christendom niet door Jezus, ofschoon Jezus de leer van het christendom brengt. Zo ontstaat de kerk niet door Jezus woord, dat zo trots door Rome wordt herhaald: “Gij zijt Petrus en op U zal ik mijn kerk bouwen.” Het christendom in zijn kerkelijke vorm is ontstaan op Pinksteren. Omdat de mensen, vervuld van Gods Geest, Zijn woord spreken zonder te begrijpen, dat dit uit God stamt en niet uit henzelf. Vandaar dat volgens het geloof het Pinksterfeest een einde betekent; De geest Gods is er nog wel, maar Hij houdt Zich alleen bezig met degenen, die eens krachtens het gebeuren van Pinksteren daarvoor zijn uit verkoren.

Wij menen echter, dat het anders is. Geheel de wereld is voortdurend gebaad in het goddelijk Licht. Geheel het Al is doordesemd van dezelfde Kracht, die toen in een paar mensen een uiting vond. En de wereld is gevuld met mensen, die evenals eens deze leerlingen in angst, bezorgdheid en onzekerheid tezamen komen. Zij allen zoeken naar waarheid en naar wijsheid. Zoals eens de leerlingen bidden zij en smeken zij tot God op hun wijze, dat hun licht wordt gegeven, dat hun eindelijk de duisternis van het leven zal worden vervangen door een schemer van begrip en een mogelijkheid om te komen tot een aanvaarding van leven en bestaan. Zou de geest zwijgen? Of zou het Licht sterker en sterker wordende indringen, tot het hun kring vervult met een ogenblik van gouden schijn, een ogenblik van lichtend, flitsend spel, vervullende een hunner, die de woorden spreekt van een hoger bewustzijn?

Het is niet een wonder, dat alleen bij de spiritisten gebeurt, of alleen in een bepaalde kerk. Ik zei U reeds, er is maar één rechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid.

En God geeft, krachtens deze rechtvaardigheid, antwoord op elke vraag, elke smeking, elke roep van elke mens.

Wanneer men in de kerken is tezamen gekomen en in innig gebed zijn geloofsbeleven ondergaat, wanneer men daar vraagt om hulp en bijstand, hoe vaak wordt dan een priester niet geleid door een kracht, die hij niet erkent. Hoe spreekt zijn vaak in normale preektoon redenerende stem plotseling bezielde woorden. Hoe valt dan de voorbereide tekst weg en wordt de Waarheid uitgeroepen, tot het galmt in de gewelven. Hoe kan ‘t dan soms in de geboeide stilte schijnen, of elk atoom, dat in de lucht zweeft, zelve een zon is geworden. Tot één lichtend spel de gemeenschap overtrekt en sterkt en wijsheid geeft. Het gebeurt in de open lucht. Het gebeurt in de kerken. Het gebeurt op seances. Waar wij werkelijk naar goddelijke Wijsheid verlangen, daar wordt ons die gegeven. Een begrip, een groots begrip. Licht, dat in ons doordringt. Kracht, die ons wezen vervult. En wij weten niet vanwaar.

Mensen komen samen op een seance. En in plaats van zoals altijd vervuld te zijn van hun eigen belangrijkheid, wachtende op mededelingen uit de geest, die hun eigen grootsheid bevestigen, leeft in hen de nood, de angst. Uit angst en nood komt een gebed. Een vraag om hulp, om bijstand. Dan klinkt de stem van zo’n medium plotseling anders, dan is de sfeer geladen, totdat zij zwaar verzadigd de mensen schijnt te omgeven als een woelende zee, die langzaam haar golven naar boven wegtrekkende een kalme bezonkenheid overlaat.

Dan klinken die woorden door. Ze dringen niet alleen door de oren naar binnen en worden door het verstand verwerkt. Ze vinden een echo in het gehele lichaam en verder in heel de geest. ‘t Is of heldere klokkentonen plotseling leiding geven en zeggen: “Dit is de weg.” ‘t is of een verre tempel U roept om op te gaan. Dan beleef je weer het oude Pinkstergebeuren. Dan is er weer het licht en de lichtende Kracht. Dan is er weer het ogenblik van verbaasde stilte en dan…het volle bewustzijn van eigen vermogen.

Zoals ze op Pinksteren gefaald hebben te begrijpen wat er gebeurde. Zoals zij op Pinksteren het Licht meenden te zien als iets, dat in hen speciaal woont, i.p.v. als een gerealiseerd deel van geheel de kosmos, zo maken de mensen hun fouten en ze gaan verder. Ze spreken hun waarheid, vertellen hun wijsheid, en langzaam maar zeker dooft het licht uit. En in de plaats daar voor blijft alleen de waan.

Maar al is de waan nog zo sterk, mijne vrienden, wanneer er een gebed klinkt, dat oprecht is, wanneer er een groep in gemeenschap roept om raad en bijstand, dan keert weer het licht terug op de aarde. Dan is het Gods geest, de Heilige Geest, Die via alle wegen en middelen binnendringt, opdat er licht en wijsheid wordt gegeven. Opdat er kracht wordt gegeven aan de mensheid. Opdat de mens, door zijn God geleid, nu hij zichzelf aan die God overgeeft, het einddoel moge bereiken, de waarheid moge zien en zichzelf hervormende Gods zegen moge drukken op de wereld, waarin hij leeft. Zo zie ik Pinksterfeest.

Misschien is het niet erg conventioneel, maar ik kan niet het Pinksterfeest zien als een éénmalig gebeuren, als iets, dat alleen een paar leerlingen overkwam. Ik zie het als een gebeuren, dat van het begin der wereld af tot het einde der tijden toe voortdurend zich afspeelt. Niet als een handeling van God. God is er met Zijn krachten, met Zijn bewustzijn. Maar als een ogenblik van overgave van mens en geest aan God, waardoor Gods licht in hem wordt geopenbaard.

******************

Het is begrijpelijk, dat ik mijzelf aansluit bij de Pinkstergedachte, door mijn voorganger naar voren gebracht. Maar waar het denken der mensen verschilt, komt voor ons de noodzakelijkheid naar voren en ook uit ons eigen wezen de gedachte van dit licht, van dit wondergebeuren, uit te drukken en naar voren te brengen.

Nu gelooft mijn volk al zeer lange tijd, dat altijd weer de voorvaderen blijven terug zien op het geslacht op aarde. En dat deze voorvaderen krachtens hun verdienste een rang verwerven in een nieuwe wereld. Daarom wordt aan de voorvaderen ook zoveel geofferd. Daarom wordt hun eerbetoon bewezen en schenkt men hun zelfs een z.g. geestenbeeld van geld en goed.

Maar wanneer wij dit nu willen gaan zien in de gedachte, die deze dagen voor U beheerst, dan blijkt ons plotseling, dat dit geheel past en meeklinkt a.h.w. in een kosmische eenheid. Want zeker is de Geest Gods rond ons allen, maar Gods Geest spreekt geen woorden, die wij kunnen verstaan. Gods Geest zoekt ook Zijn middelen en Zijn weg. God openbaart Zich misschien in het leven voor het gevoel. Maar voor de kennis, voor de directe uitdrukking in stoffelijke waarden, zal de mens altijd weer moeten teruggrijpen naar de mens, die hij nog begrijpen kan, ook naar de voorvaderen.

Is er dan deze lichtende Kracht rond de wereld, daar naast zien wij een grote heerschare van al degenen, die zijn voorgegaan. Wij zien de oude helden en wijzen staan naast degenen, die zich pas ontpopt hebben uit hun lichamelijke cocon en tot ontbloeiing zijn gekomen als prachtige vlinders in de tuin van de goddelijke Vrede. En zij allen, zij allen zijn deel van het Licht geworden. De één meer bewust, de ander minder, dragen zij dit in zich. Waarom zal dan de Geest Zich direct openbaren? Waarom zal Ze niet hier dit middel, dat deel van Haar is geworden, gebruiken om uitdrukking te geven aan al hetgeen Zij als waarheid kent en weet, en als “weten” noodzakelijk acht voor een mens?

Ik voor mij, ik zie het Pinksterfeest als een feest van vreugde, van eenheid. Als een herdenken van het feit, dat eens bewust geworden geest eenheid vond met de mensen en zo de mensheid in staat stelde een nieuwe leer, een betere wijsheid aan te horen en te aanvaarden.

Niet zo geleerd over de Oudheid als mijn geachte voorganger, vraag ik mij niet af, of er een oertaal werd gesproken, of dat elk der leerlingen een vreemde taal meester was. Het lijkt mij tamelijk onbelangrijk. Belangrijker lijkt het mij, dat de sferen, de wereld van de geest, bezield door de goddelijke Kracht, hier volgens mij een uitdrukking vindend in de wereld, handelend optreden en nu ook kenbaar, stoffelijk kenbaar, hun bijstand en hulp aan de mensheid openbaren. Want de voorvaderen, die terugzien, steeds verder terug naar de wereld, vele geslachten lang, zien de kinderen van hun geslacht. En wij geloven, dat wanneer je in overpeinzing neerknielt voor de herdenkingstafelen, wanneer je een ogenblik eerbiedig je buiging maakt en een klein offer aanbiedt, dat deze voorvaderen kunnen spreken. Dat zij vanuit hun grote wijsheid zich zullen openbaren aan het kind, dat zoekt naar hun hulp. Dat zij zullen ingrijpen misschien met wondere krachten zelfs en dat zij, zo het hun nageslacht op aarde goed gaat, zelf steeds meer verheerlijkt zullen worden, tot zij staan voor de troon van de grote Keizer des hemels.

Als ik dit overzet in meer westerse begrippen, dan zult gij het met mij eens zijn, dat het haast niet anders kan zijn in heel de wereld. De geest, die heengaat van de wereld, laat de mensheid achter zich. Een mensheid, waaraan zij gebonden is met vele banden. Een mensheid, die voortdurend weer zich vernieuwt en verjongt, maar die toch altijd “de mens” blijft, de oorsprong van dit bewustzijn en dit leven. Zou dan die geest niet terugblikken op die wereld en trachten die wereld te helpen en te verbeteren?

Wij weten, dat de geest dit doet. Als een ware hemelse heerscharen dringt zij voortdurend aan op de mensheid en strijdt tegen al het duister, dat gewekt wordt door onbegrip van geest en mens. Deze schare nu lijkt mij het Pinksterlicht te zijn. Het licht, dat een ogenblik in die leerlingen van Jezus tot uitdrukking kwam. Het licht, dat schijnt in de seances en de predikingen, die mijn voorganger aanhaalde. Het licht van de geest, die zich bewust geworden van God en het goddelijk Licht openbaart op de wereld. En daarom wil ik juist het Pinksterfeest zien als het feest bij uitstek voor allen, die geloven in de geest en de weg van de geest zoeken te gaan.

Is immers het Pinksterfeest niet in het bijzonder de herdenking van alles, die ons zijn voorgegaan? Is het ogenblik van stille Pinksterbezinning niet het herleven van een band, die je als mens verloren achtte? Is Pinksteren niet het feest van eenheid, van het nooit gescheiden worden?

Er kan geen scheiding bestaan tussen stof en geest, tussen mens en sfeer, zolang God in beide leeft. En wanneer wij ons tot het Goddelijke richten, waar wij ook zijn, dan moet uit dit Goddelijke het contact komen met elke wereld, met elke sfeer.

Degenen, die gij lang hebt betreurd, zijn rond U, want het is Pinksteren. De stem van degene, die gij zo lang niet hebt vernomen, zij klinkt stil in U weer. En wanneer gij in de bezinning een ogenblik Uw eigen Pinkster-ervaren wenst door te maken, zult ge ook die stem stil in U horen fluisteren, sterker en sterker U zeggende: “Ga voort. Kies U een goede weg. Want deze scheiding, die gij meent te kennen, is maar schijnbaar. Begrijp deze wijsheid, die ik gevonden heb. Begrijp Gods liefde en Gods licht, en draag het uit aan de mensen.”

Misschien zal zelfs de mond, die lang gezwegen heeft, een ogenblik Uw tong voeren en Uw lippen doen trekken. En ge zult tot de mensheid spreken, terwijl ge zelf niet weet hoe. Een gedachte. Ge weet niet, hoe ge eraan zijt gekomen. Woorden, die uit Uw mond zijn gevallen, voordat ge weet waarom of hoe. Band van de wereld met de geest. Band van de geest met de grote Geest. Band van de grote Geest met het Al scheppend Vermogen. Dat is voor mij Pinksteren.

U vindt het misschien vreemd, dat wij dit allen op onze eigen wijze zeggen. Maar hoe zou ik, die in Uw christelijke Pinkstergedachte niet zozeer thuis kan komen, anders mijn Pinksterfeest moeten voorstellen dan als de band, die ligt tussen al het geschapene en die dank zij de goddelijke Kracht kan worden gerealiseerd in iedere mens? Hoe zou ik Gods Licht anders moeten vertalen dan als het Goddelijke, dat in elk wezen leeft, een ogenblik op de voorgrond komende contact kan vinden met andere geest en misschien met God Zelve? Zo in Zijn Licht ontplooiende de bewustwording, waarbij de menselijke ziel zich openvouwt als een knoppende Lotus, waarbij zij bloeit en in zich vergaart het totaal van het goddelijke Licht, opdat zij vrucht moge dragen op aarde en in de sferen; en in de sferen, en in de volheid van bewustzijn één moge zijn met de Schepper, Die het Al heeft voortgebracht.

Zo zou ik dit alles willen zien, vrienden. Wanneer anderen onder ons misschien een verschillende denkwijze hebben, één ding is zeker: Achter alle uiterlijkheden zien wij het Pinksterfeest als het feest van Gods grote Liefde, die in ons wezen, ons persoonlijk wezen, tot uitdrukking komt zoals in heel de schepping.

o-o-o-o-o

Wanneer er over het Pinksterfeest wordt gesproken, wil ook ik mijn stem een ogenblik laten horen. Het geloof van de mensen is velerlei. Ik persoonlijk heb altijd geloofd in de krachten, levend in de natuur. Mijn wereld is er een geweest, waarin sterven en dood naast nieuw ontstaand leven het werkelijk belangrijke waren.

De arbeid heeft mij nooit veel beduid. De gevaren van de jacht zijn voor mij een vreugde geweest. En ik weet, dat ik in al deze bezigheden en al mijn leven voortdurend weer in contact ben geweest met iets, dat gij een Pinkstervlam zoudt noemen.

De dieren hebben tot mij gesproken en ik heb ze begrepen. De planten hebben voor mij gebloeid. En zelfs wanneer zij mij bedreigd hebben met hun gif, zelfs wanneer de dieren voorzichtig hun giftige tentakels hebben uitgestoken of sissend mij met hun gevaarlijke tanden bedreigden, heb ik ze begrepen.

Voor mij is Pinksterfeest begrip van eenheid, begrip van de diepe eenheid, die bestaat tussen al het geschapene. Ik weet nu, dat er één God is. Ik weet nu, dat er vele werelden zijn. Maar nog nooit heeft iemand mij kunnen bewijzen, dat de éénheid, die ik aanvoelde, toen ik in Uwe ogen nog een wilde was, niet de waarheid is van alle bestaan en leven.

Of het de tijger is of de leeuw, de olifant of de neushoorn, of de mens, wij zijn allen roofdieren. De bloem, die zo mooi bloeit en U zoveel vreugde geeft, zuigt krampachtig de sappen van haar buurman weg. Het hele leven is een strijd, een eeuwige strijd. Maar ondanks dat zijn we één.

Deze strijd is maar schijnbaar. Uit het een bouwt zich het andere op in een eeuwige schakeling, waarvan het einde niet te overzien is. In alles is levende kracht, in alles is vreugde, zoals ook alles angst, pijn en leed kent. Deze dingen zijn m.i. uit God geboren.

Wanneer gij Pinksterfeest viert, dan wil ik daarbij zijn en het meevieren op mijne wijze. Feest van het leven, dat uit God komend door een ieder heen leeft en te allen tijde, wanneer men wil en wenst, zich ook in U persoonlijk zal uitdrukken in alle eigenschappen en alle weten.

Eén zijn de dingen. Groot is de Schepper daarvan. Machtig is het geschapene. Maar nietig zijn wij, wanneer wij de éénheid niet beseffen.

o-o-o-o-o

Ja, dat Pinksterfeest heeft wel heel wat voeten in de aarde. Iedereen ziet het op zijn manier en iedereen is ervan overtuigd, dat zijn manier van Pinksterfeest vieren de aller beste is. Maar dat neemt niet weg, dat wij allemaal eigenlijk toch wel een innerlijk gevoel hebben over deze feestdag.

En wat merk je zo als mens het beste, wanneer je het Pinksterfeest viert? Het is een dag van uitgaan, van vreugde. De diep religieuze gedachte, die je bij andere feesten hebt gehad, raakt wat op de achtergrond. Het is echt weer om naar de bollen te gaan kijken, om naar het strand te gaan. Het is echt een dag om eens “uit” te zijn. En ik geloof, dat we dat als een kenteken van het werkelijk Pinkstergebeuren niet opzij mogen zetten.

Natuurlijk, ik weet het, het is mij vaak genoeg verweten, dat ik alleen maar de belachelijke, de vrolijke kant wil zien en alleen maar cynisch wil zijn. Maar geloof mij, zonder enig cynisme wil ik van mijn kant over het Pinksteren het volgen de verklaren:

Pinksterfeest is het feest van het ware leven. Zolang wij alleen maar als persoonlijkheid over de wereld dwalen zonder meer, dan leven we eigenlijk niet. Maar wanneer wij in contact komen met het Goddelijke, wat blijft ons dan anders over dan vreugde? Wanneer wij weten, dat God in ons is, dat God ons helpt en ons bijstaat, dan geloof ik, mijne vrienden, dat wij werkelijk vreugdig mogen zijn.

Het is niet de bedachtzame, stille vreugde van een Kerstfeest met zo’n kindje in de wieg en een beetje sentimentaliteit. Het is ook niet het feest van Pasen, met vreugde over Jezus, die herrijst. Het is het feest van de mens. Het feest van de mens, die de waarheid kan vinden, alleen reeds door de goddelijke Geest, die Zich ook in hem openbaart. En wanneer je zoiets cadeau krijgt, dan vind ik, dat je daar eigenlijk wel een feestdag van mag maken. Dan mag je dat ook zelf vieren, zodat je vrolijk, blij en welgemoed bent. Dat is geen dag om te gaan zitten treuren en te gaan zitten nadenken.

Er zijn heel veel mensen, die menen, dat je alleen maar een feestdag als deze kunt vieren, wanneer je met een lang gezicht in de kerk gaat zitten en dan maar zingt: “O, kom Heilige Geest.” Maar ik geloof, dat het anders is. Ik geloof, dat Pinksteren een feest is, waarop je zelf uit moet gaan. Uitgaan eerst diep in je gedachten. Dat je moet zeggen; “Kijk, God is met mij, vandaag en alle dagen.” Dat je moet zeggen: “Kijk, wanneer het nodig is, zal Gods Geest mij leiden.

En nu ja, dan kan ik best meevoelen met die vorige spreker. Dan kun je ook nog zeggen: “Ik voel rond mij alle geest. die mij helpt en mij draagt.” En als je al die zekerheden hebt, dan is het net, of je de honderdduizend gewonnen hebt.

En wat doe je met de honderdduizend? Op zijn minst genomen maak je er een feestje van. Hoe je het belegt, zul je later overwegen. Dat kun je niet ineens zien. Maar dat het een reden is om vrolijk en blij en feestelijk te zijn, ik geloof, dat daar geen twijfel aan mogelijk is.

Daarom zou ik willen zeggen: “Pinksterfeest, dat moet je werkelijk vieren als een feestdag, waarin je zelf eens gelukkig en blij bent, een feest waarin je zelf a.h.w. de zon van binnen draagt en je je van de hele wereld niets aantrekt. Een dag, waarop je zegt: “Kijk, ik weet, dat ik de goddelijke Kracht in mij heb. En ter ere van die goddelijke Kracht ga ik nu eens proberen om zonder ooit maar ergens over de schreef te gaan zo blij, zo gelukkig, zo vrolijk te zijn, als het maar kan. Ter ere van God, Die ons toch ook de vreugde heeft gegeven.”

Geloof me, wanneer je het op die manier doet, dan komt uit dat beleven voor jou weer een extra levenskracht, een extra weerstand. En ben je dan klaar, en zeg je: “Wat was dat nu eens een echte, gezellige Pinksteren,” dan geloof ik, dat je een ogenblikje stil moet zijn. En dan moet je zeggen: “Kijk, God, ik heb iets van Uw vreugde, iets van het zonnige van Uw wezen en Uw Geest eigenlijk beleefd. Neem dat nu a.u.b. niet weg. Laat die kracht in mij zijn, dat ik kan lachen over heel het leven, dat ik sterk sta tegenover al hetgeen mij zou misleiden. En wanneer het Uw wil is, laat mij dan zo nu en dan eens een woordje spreken tot anderen, waardoor ze eventjes hun hersenen gebruiken wat ze anders niet al te vaak doen en begrijpen, dat Gij er zijt, dat Uw weg er is, Uw Licht. En dat ze zullen beginnen dat Licht en die weg zelf te zoeken en te vinden.”

Pinksterfeest is een feest van vreugde. Het is een voorbereiding voor de tijd, die komen gaat. Het is de voltooiing van een offergang, van een leven. Het is het begin van een nieuw bestaan, van een nieuwe kracht, die sterker is dan al het andere: De lichtende Kracht, die in onze ziel woont, die we van binnen hebben zitten.

Die kracht heeft U allemaal, stuk voor stuk. En als U het mij vraagt, gebruiken jullie die Kracht en dat Licht vaak veel te weinig. Als je daarop leert vertrouwen, werkelijk en oprecht, als je Die om hulp vraagt, dan krijg je die hulp. En dan zul je begrijpen, wat het betekent om God als een vurige tong op je te voelen neerdalen. Dan begrijp je, wat het is om het goddelijk Licht in je te dragen. En dan weet je ook, dat Hij je zo zal leiden, dat je zoveel mogelijk goed doet op de wereld en zo weinig mogelijk kwaad. Terwijl je voor jezelf een steeds dieper begrip van het leven, groter kracht om het leven te overwinnen en meer licht in je bewustzijn zult verwerven.

o-o-o-o-o

Wanneer iedereen heeft gesproken, dan moet ook ik natuurlijk mijn stem laten horen. En nu kan ik over Pinksterfeest niet veel meer zeggen, dat niet reeds door anderen beter en eerder is gezegd. Maar één ding heb ik toch op het hart en dat ik u gaarne naar voren willen brengen. Kort misschien, maar naar ik hoop duidelijk.

Er was eens een vrouw, die kou leed, want de wind was guur en zij was hoog op de berg met haar hut. En toen zij het koud had, klaagde zij tot haar man en zei tot hem: “Ik zou zo gaarne vuur hebben.”

Toen zegde de man: “Wanneer je dat wilt, neem dan een bekken en haal houtskool uit het dorp beneden. Breng het tot je eigen hoogte en blaas het aan. Dan zul je vuur en warmte hebben.”

Zo gaat het ons in het leven ook. Wij zitten vaak op onze geestelijke hoogte en wij rillen. U weet wel, brrr, ja? Wij voelen ons helemaal niet prettig. Er zijn zoveel problemen, er zijn zoveel zorgen. Wij zijn zo kassian, arm, moe. Wij zijn werkelijk helemaal verslagen. En dan zeggen wij tot onze omgeving: “Waarom geef je niet een beetje warmte?”

Maar de omgeving zegt ons: “Ga terug in het leven. Sta niet zo ver van je omgeving af. Wanneer je denkt, dat je alleen groot en hoog en machtig bent, dan kun je niet de warmte hebben van die omgeving. Zoek je in het menselijke de kracht en de warmte. Zoek je in het menselijke leven het begrip, dat je nodig hebt en neem dat mee tot aan de berg. Wanneer je daar dan je vuur kunt stoken, en een ander komt de berg op en ziet je lamp branden, of hij ziet het vuur, dat je hebt aangelegd om de kou te verdrijven, dan zal hij weten, dat daar een rustplaats is op de weg naar boven.”

Voor ons kan Pinksteren misschien alles betekenen innerlijk, maar het betekent ook uiterlijk wat. Wanneer wij werkelijk oprecht Pinksterfeest willen vieren, dan moeten wij voor anderen een licht betekenen. Dan moeten wij voor anderen een gids zijn, die in het donker als een lichtende ster zegt: “Hier gaat de weg en hier kun je verder.” En omdat wij dat zo beleven, moeten wij vaak zelf eerst terugkeren van al onze grote ideeën tot het eenvoudige klein menselijke toe. Wanneer wij weer leren mens te zijn, dan hebben wij iets van het begrip voor die mensheid, dat anders zo vlug verloren gaat. En met dat begrip voor die mensheid plus ons geestelijk bewustzijn kunnen wij dan een grote leidster zijn. Dan kunnen wij een grote kracht betekenen, die anderen voert tot de top van de berg, die voor het leven bestaat: het grote bewustzijn en het delen reeds van de volgende sfeer.

Wanneer U mij vraagt naar Pinksterfeest, (wat U niet heeft gedaan; ik neem maar aan, dat U het zoudt willen doen) dan zou ik U vragen: Denk er over na, wat de man van die vrouw zei: “Wanneer je hoog bent, dan moet je niet verwachten, dat een ander vuur haalt voor jou uit de lage mensheid en je leven daar mede verlicht. Dan moet je zelf teruggaan en het halen. Wanneer je dat gehaald hebt, dan kun je precies voor jezelf zeker zijn en zeggen: Ik heb nu licht uit de mensheid geput. Door het licht, dat ik heb van de mensheid, begrijp ik mijn hoog geestelijke sfeer en kan ik daarin leven. En wanneer dan geestelijk Licht komt, ben ik ook in staat het te begrijpen.”

Want alleen maar op geestelijk Licht afgaan betekent heel vaak voor U een doodvriezen. Dan ben je zo dor en zo koel geworden door al je hoogheid en je hoog eenzijdig leven, dat je helemaal niets overblijft om met dat goddelijk Licht nog te werken.

Maak uit het stoffelijk leven van de mensheid, uit het menselijk bestaan, voor jezelf de kracht en de warmte om geestelijk hoog te leven en toch mens te blijven. Dan kun je iets doen met het goddelijk Licht, wanneer het komt.

En daarmee, kortaf, ga ook ik af. Dat heb ik geleerd van onze vriend, die zo-even voor mij was. Hij maakte zelf geen grapjes, maar mij fluistert hij ze toe. Maar hij houdt van lachen en ik houd ook wel van lachen.

**********************

Het lijkt wel een soort parade vandaag. Maar aan mij is dan vandaag de eer gegund om het laatste woord te hebben. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat ik een dame ben deze opmerking ook weer van onze vriend Henri maar alleen dat ik de laatste spreker ben voor deze bijeenkomst.

Wij hebben de plechtigheid en de wijding opgebouwd en dan komt er een ogenblik, dat het te veel is. Dan ga je zeggen: “Ja, wat moeten wij er eigenlijk mee doen? We hebben zo veel gehad.” Je zit er vol van. En als je er vol van bent, kun.je niet méér tot je nemen.

Nu heb ik de opdracht gekregen het Schone Woord uit te spreken, Nu hoop ik niet, dat U alleen daarvan vol zult zijn, natuurlijk niet. Maar aan de andere kant hoop ik toch wel, dat U ook daarvoor nog ruimte genoeg heeft. Dat U dat ook nog kunt meenemen.

Nu zou het natuurlijk heel begrijpelijk zijn, als we vandaag gingen spreken over Pinksterfeest. Dat verwacht U allemaal natuurlijk. Het Schone Woord over Pinksterfeest. Laat ik U gerust stellen, U krijgt het niet. Want over Pinksteren is er al zo veel gezegd vandaag; en over Pinksteren wordt er ongetwijfeld in de komende dagen nog wel meer ge praat. Laten wij nu eens even gaan tot de kern, tot de bron van het Pinksterfeest en laten wij daar onze beschouwing aan wijden. Ik zou met U willen spreken over goddelijk Licht.

Goddelijk Licht.

Goddelijk Licht, dat schijnt in het duister.

Ster, die mij leidt tot het eind van mijn weg, tot U is het, dat ik innerlijk fluister: “Mijn God, Gij zijt mijn leven, mijn weg.”

Goddelijk Licht, ik kan niet zien Uwe stralen. Uwe talen, zij vinden bij mij geen gehoor. 0, Licht, al Uw leven, Uw kracht en Uw streven, zij gaan zo dikwijls voor mij slechts teloor. Maar, Goddelijk Licht, Gij zijt toch gegeven, om mij te leiden ook op mijn weg. En daarom vraag ik: “Verhoor mijne beden. Gij, Licht, luister, wat ik tot U zeg: “Ik ben dom, ‘k ben verlegen en angstig voor ‘t leven. Ik durf niet bestaan en ik weet er geen weg. Ik ga het leven, dat ik moet, nu maar tegen zonder te denken, zonder overleg, zonder aandacht te schenken aan hetgene dat Gij, o Licht, mij wilt geven.

Maar….misschien juist door dit gebrek aan streven voel ik soms, hoe er iets in mij knaagt.

En hoe uit mijn binnenste een stem naar de reden, naar de oorzaak van alle dingen vraagt. En dan weet ik, Licht, ik kan niet begrijpen, wat God, mijn Schepper, hier al heeft gewrocht. Ik kan niet begrijpen, waarom in Zijn wijsheid Hij levens zo wonder tezamen vlocht en waarom Hij de scheiding heeft voorgeschreven. Maar ik weet, dat Gij, Licht, mij het inzicht kunt geven. Ik weet, dat Gij zijt het begrip. Word tot klank!

Word tot klank toch, o Licht, en ‘k zal weten U dank en spreken Uw klank als een heilige plicht.

Het inzicht, gegeven door U in mijn leven, dat is een last, die ik vreugdig draag. Maar, Licht, het valt mij zo moeilijk te streven. Verhoor dus datgene, waarom ik U vraag. Geef me niet slechts Uw licht, Uw leiding in ‘t leven, maar wees mij in ‘t streven voortdurend tot kracht. Dan, Licht, zal ik hebben volbracht datgene, waarnaar Gij mij leerde te streven.

En, Licht, ‘t is duister. zo vaak in de wereld. De mensen, zij lijden, zij kennen veel nood. Zij vrezen voor ‘t leven en meer nog voor ‘t duister, dat zij menen te vinden aan ‘t eind in de dood. Geef Gij uit Uw krachten, o Licht, mij de macht nu te schenken ook licht aan wie rond mij zijn.

En delg met Uw stralen het leed en het falen, de onrust, de onvrede, de innerlijke pijn. Gij, Licht, zijt het wezen van: God. Eens geschapen heeft Hij de wereld, het Zijn en het Al. En U ook, mijn Licht, als deel van Zijn wezen, doorademen doen ‘t aardse tranendal. Daarom, Licht, wees gezegend, en kom in mijn harte. Kom, geef Uwe stralen als een wonderfestijn. Dan zal ‘t in mijn wezen door Uw lichtend leven een werk’lijke, eerlijke Pinksterdag zijn.

En daarmede, vrienden, wil ik de bijeenkomst besluiten. U merkt wel, wij hebben ons prompt aan de tijd gehouden. Wij hebben al hetgeen gezegd, wat wij zeggen wilden. En nu blijft alleen nog maar aan U de taak over om van deze Pinksterdag een werkelijke Pinksterdag te maken. Een dag van Licht, van zon, van vreugde en van bevrijding; maar ook van een innerlijk bewustzijn, dat je staalt in alle jaren, waarin het Licht misschien schijnt weg te blijven. En daarom, de anderen hebben U prettige Pinksterdagen gewenst, laat ik het eens anders doen. Ik voor mij, ik wens U allen een groots, innerlijk. Pinkster beleven. Opdat U de kracht zult vinden, wanneer U mij voorbij bent gegaan, aan mij weer een klein beetje van dat Licht te geven, zodat ik ook tot mijn God kan komen en voor Hem kan staan.

image_pdf