Filosofie en werkelijkheid

image_pdf

uit de cursus ‘Denken’ (hoofdstuk 2)- december 1981

Filosofie en werkelijkheid.

Er zijn heel veel stellingen, verkondigingen, filosofieën en denkwijzen die jammer genoeg worden aangenomen als waarheid. En toch, als we eerlijk zijn, dan weten we dat de stellingen en de feiten zeer veel van elkaar verschillen. In ons denken is het vaak moeilijk om een scheiding te maken tussen een stelling die we aanhangen en de feiten. Laat mij een voorbeeld geven: Ik geloof in God, dus is er een God. Neen, dat is niet waar. Ik geloof in God. Ik weet niet of Hij er is. Dan kan een ander zeggen: er is geen God. Dat kan hij ook niet bewijzen.

Als wij te maken hebben met het reële denken van de mens, dan moet hij zich baseren op de feiten. Naast de feiten die er voor hem bestaan, zijn er ook innerlijke waarden, geestelijke waarheden of zelfmisleidingen. Alles wat in ons denken een hoofdrol speelt, moet in de eerste plaats gebaseerd zijn op de feiten die we kennen en op de gangbare, voor ons als bruikbaar bewezen, procedure dus ook bepaalde denkmethoden. Het is duidelijk, logica kan worden gebruikt voor de innerlijke waarden van de mens want een mens is geen logisch wezen, ook al stelt hij zich als zodanig vaak aan.

De logica moeten we wel gebruiken zodra wij te maken hebben met de feiten van onze wereld. Wij moeten een onderscheid blijven maken tussen de filosofie en de feiten. Karl Marx is eigenlijk een sociaal filosoof. Hij komt tot vele vreemde conclusies. Hij zegt onder andere: “De arbeiders hebben geen vaderland. Zij hebben alleen hun eigen stand.” Dat klinkt alsof het waar zou kunnen zijn. Maar het is alleen waar vanuit een enkel gezichtspunt, namelijk het gezichtspunt van de arbeiderskaste die onderdrukt is. Op het ogenblik dat ze dat niet meer is, houdt die waarheid op te bestaan. Op het ogenblik dat ik zeg: een arbeider heeft geen vaderland, vergeet ik even dat hij ergens geboren is, dat hij aan een omgeving, aan bepaalde gebruiken gewend is, dat hij een bepaalde taal spreekt, en ook die maken het vaderland uit.

De filosofie van heel veel mensen is: wij weten wat goed is. Die mensen zullen dus goed zijn als er gebeurt wat zij goed vinden. Ik weet niet of u die theorieën kent. Daar zijn zelfs mensen bij die dat in de moderne politiek nog voortdurend verwoorden. Maar kun je een mens anders maken dan hij is? Je kunt niet tegen een mens zeggen: God wil dit en dus is dat het enige dat je moet doen. Die mens zegt dan: hoe kan ik het met God op een akkoordje gooien? Je kunt niet tegen de mens zeggen: dit is sociaal het enig verantwoorde, dus moeten wij solidair zijn om dat te bereiken. Dan heb je meteen drie vakbonden tegenover je. Al deze theorieën zijn mooi zolang ze niet wor­den ontleed.

Ons hele leven is eigenlijk opgebouwd op allerlei filosofieën. Of je nu gaat kijken bij de oude geschriften die in deze dagen nog wor­den geciteerd, bijvoorbeeld ‘de Mare Liberum’ (de vrije zee). Of je gaat kijken bij de moderne filosofie van ‘Het Wonen’. Het lijken alle­maal feiten te zijn maar zijn het wel feiten?

Als men u vertelt dat stadsvernieuwing noodzakelijk is, dan is dat een stelling. Het is geen bewezen feit. Het enige bewijsbare feit is dat door de vernieuwing van de stad de woonmogelijkheden voor de mensen min­der worden en duurder. En dat ongetwijfeld vanuit een bepaald stand­punt een verbetering van woonstandaard zal optreden, maar daar tegen­over weer een soort milieubederf ontstaat door het wegvallen van de typische sfeer, de kleinschaligheid die in de verschillende wijken be­staat en die plaats maakt voor een grootschaligheid waarin de mensen hun onderlinge samenhang dreigen te verliezen.

Dan kunt u zeggen: wat moeten wij dan doen? Je kunt natuurlijk gaan ondervragen. Maar als je een mens een vraag stelt, dan moet je wel heel precies weten wat je vraagt. Heel veel van die zogenaamde onderzoeken (de polls die men tegenwoordig pleegt te houden), zijn eigenlijk wat dat be­treft eveneens vals. Als ik tegen iemand zeg: vindt u dat de honger de wereld uit moet? Dan zegt hij, natuurlijk. Maar als ik tegen iemand zeg: vindt u dat u van uw inkomen 30% moet besteden aan de hongerenden op deze wereld? Dan zegt hij: neen.

Ik weet het wel, er zijn heel veel mensen die ‘ja’ zullen zeggen. Maar als werkelijk puntje bij paaltje komt, dan voelen zij daar niets voor. Dan zeggen ze: dat wil ik wel doen als het op een persoonlijke basis gaat maar ik ben niet bereid om dat zomaar in het wilde weg te doen. Dergelijke theorieën zijn zaken die ons voortdurend bestoken.

Wij worden overspoeld door stellingen, filosofieën, beelden die eigenlijk met de werkelijkheid slechts op één punt iets gemeen hebben. Als ik tegen u zeg dat het de Nederlanders goed gaat, dan zullen véél Nederlanders in verzet komen. Maar ik kan aantonen dat het de Nederlan­ders goed gaat als ik namelijk maar een maatstaf gebruik waardoor ik aantoon dat het hem veel beter gaat dan de mensen in vele andere lan­den. Dat is zeker waar. Maar of de Nederlander nu zelf het gevoel heeft dat het hem goed gaat, speelt daarbij geen rol.

Op diezelfde manier komen we terecht in de wereld van de heiligen, van God, van allerlei idealen, van het Nirwana, van de goddelijk gegeven wetten en wat dies meer zij. Het is duidelijk dat een denker als Thomas a Kempis op een gegeven ogenblik zeer mooie mystieke uitspraken doet. Maar als hij bezig is over zijn banden met God, zijn beleving van een mys­tieke werkelijkheid, dan heeft hij het niet over controleerbare feiten, alleen wordt het wel voorgesteld alsof dat wel zo is.

Als iemand komt vertellen dat het bloed van de H. Januarius op overkoken staat, dan kunt u naar die kerk gaan en inderdaad een soort verschijnsel misschien zien. Maar is dat verschijnsel echt? U kunt het niet controleren. Waarop berust dat verschijnsel? Dat weet u ook niet. Iedereen die daar verhalen vertelt, draait in feite netjes om de kern heen. Het hoe, het waarom, de werkelijke krachten die werkzaam zijn, wor­den alleen aangeduid op een niet te controleren en in de eigen wereld ook zeker niet wetenschappelijk te bewijzen manier.

U zult nu zeggen: maar als wij moeten leren denken, dan moeten we toch in ieder geval kennis kunnen nemen van de denkbeelden van een ander. Zeker. Als wij tegen u spreken, beginnen we altijd met de bekende zinnen:  denk zelf na, want wij zijn niet alwetend en onfeilbaar. Dat doen we niet voor niets. Wij zijn ervan overtuigd dat hetgeen wij zeggen juister is dan veel dat wetenschappelijk als bewezen geldt. Dat hetgeen wij zeggen, veel meer kans heeft om waar te worden dan alle prognoses van bankdirecteuren en deftige onderzoekbureaus die toch steeds falen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het waarheden zijn.

Driekwart van hetgeen de ODV u brengt, heeft een filosofische achtergrond. Dan kunt u zeggen: voor ons is dat belangrijk. Natuurlijk, anders zou u waarschijnlijk niet hier zitten. Maar dat betekent nog niet dat u de zaak zonder meer voor zoete koek moogt aannemen. U moet zien in hoeverre er een correlatie is te vinden tussen het gestelde en de gebeur­tenissen op aarde. Dan moet u zich verder afvragen in hoeverre de stellin­gen die worden gegeven, op aarde toepasbaar zouden zijn. En dan moet u zich ook nog afvragen wat de consequenties daarvan zouden zijn op aarde.

Het is natuurlijk heel prettig als wij tegen iedereen zeggen: mensen, hebt elkander lief. Ze hebben tegenwoordig die grote bedden niet meer. Vroeger hadden ze bedden waarin je zelfs je man in kon leggen. Er was een logement in de buurt van Brugge dat heel beroemd was want in het ledikant konden 110 gasten slapen. Maar dit doet voor ons verder niet ter zake. Als ik daarover begin, dan zeg ik wel iets maar wat bedoel ik eigen­lijk? Wat is die liefde waarover wij het hebben? Ongetwijfeld niet een zuiver lichamelijke relatie. Maar wat is liefde? Een moeder heeft haar kind lief. Maar als wij het helemaal vertalen, dan is het deels een projectie van zich­zelf op het kind en deels is het een soort bezitskwaliteit. Een man en een vrouw hebben elkaar lief, de man de vrouw, de vrouw de man. Maar wat is de bepalende factor? Heel vaak dat men in de ander voor zichzelf een echo zoekt.

Als wij praten over naastenliefde, dan geloof ik heus niet dat die al­leen maar te vertalen is in een pannetje soep voor de arme zieke. We moe­ten dus ontzettend voorzichtig zijn als we met dergelijke woorden en begrip­pen worden geconfronteerd. Wij moeten proberen het te vertalen in de feiten van de wereld. En dan blijkt dat de naastenliefde nog heel iets anders is dan de meeste mensen denken. Naastenliefde betekent: ik ben bereid je te aanvaarden zoals je bent. Ik zie je als belangrijk, ook voor mijn bestaan. Ik laat je rustig je gang gaan zover je wilt. Kun je niet verder en heb je hulp nodig, dan zal ik je helpen. Wat je ook doet, ik zal je niet haten. Verder gaat dat begrip niet. De naastenliefde is niet de honingzoete sentimentaliteit waarmee men het overgiet.

Dan vroomheid. Vroomheid vind ik ook zoiets ontstellends. Men zegt: een vroom mens is iemand die zich in zijn leven voortdurend wijdt aan God en altijd diens geboden opvolgt met een aanhoudende ijver. Heeft u al zo iemand ontmoet? Ik heb mensen gezien die wel de uiterlijke bewegingen daar­voor maken. Er bestaat een verhaaltje (ik weet niet of het waar is) dat oudere nonnen vaak heel erg gemeen kunnen zijn tegen iedere andere non, zolang ze dat op een schijnbaar liefdevolle manier kunnen doen. Is dat nu naasten­liefde of is dat eigenlijk niet haat of misschien zelfhaat? Je kunt er geen conclusie aan verbinden. Laten we dan ons eerste punt voor vanavond even vastleggen.

Wij kunnen nooit met zekerheid zeggen wat met bepaalde woorden wordt bedoeld. Daar dit voor ons niet mogelijk is, kunnen wij de werkelijke beteke­nis van hetgeen anderen zeggen, nooit volledig kennen. Dit impliceert dat wij op grond van de feiten en ons begrip van de gebezigde woorden niet moe­ten komen tot een conclusie die ook voor ons niet is te verwerkelijken, zelfs in het stoffelijk bestaan.

Dan gaan we een stukje verder. Zoals onze vriend Henri al eens zei: een filosoof is iemand die op grond van een feit een toren van Babel van ideeën opbouwt. Nu kunnen we natuurlijk altijd weer van bestaande punten uitgaan. Ik kan bijvoorbeeld zeggen: er is een enorme strijdigheid tus­sen Amerika en Rusland. Dat is een feit. Nu kan ik daar een hele filosofie op bouwen. Ik kan vertellen dat de Russen zich eigenlijk minderwaardig voelen (niets is minder waar, maar dat wordt gezegd) en dat ze juist dit trachten te compenseren door machtiger te zijn dan anderen. We kunnen ook zeggen dat de Ameri­kanen de Russen als een concurrent beschouwen ten aanzien van hun eigen invloed op de wereld, wat ook niet helemaal waar is. Er zijn zeer velen die zeggen: wat hebben wij met de rest van de wereld te maken als wij dat binnenlands maar doen.

Dan zijn er zo van die denkbeelden, wij moeten alles oplossen op onze manier. Zij hebben bijvoorbeeld steeds besprekingen aan ronde tafels. Weet u waarom die tafels rond zijn? Omdat niemand een belangrijkere plaats mag hebben dan een ander. Maar als u de woorden, die daar vergeefs wor­den gesproken, als aandrijfkracht zou gebruiken, dan zou u er een pri­ma carrousel, zelfs een perpetuum mobile van kunnen maken. Waarom? Men is bezig met denken.

Als ik zeg: wij leven hier op aarde om ons bewust te worden van het hiernamaals en van de werkelijkheid die wij in het hiernamaals zijn, dan spreek ik vanuit mijzelf een waarheid. Maar is dat ook uw waarheid? Weet u dat? De meeste mensen zeggen: ik geloof dat er een hiernamaals is. In zichzelf denken ze: ik hoop dat het waar is. Behalve zondige men­sen. Zij denken: gezien hetgeen ik in mijn leven heb gedaan, zou ik daar niet goed terecht komen. Zij hopen dat het niet waar is.

Wat is het verschil tussen het feit, de hoop of de verwachting en het geloof? Wel, wanneer u op aarde leeft, heeft u een aantal ervaringen. Als die ervaringen zich regelmatig kunnen herhalen, moet daar iets ach­ter steken. Als daar iets achter steekt, dan geven we daar al een inter­pretatie van, maar die is niet noodzakelijk de juiste. Maar als wij zien dat de verschijnselen, die kennelijk iets betekenen en ook later feitelijke betekenis blijken te hebben, voortdurend optreden, dan mogen wij veronder­stellen dat er een onzichtbaar geheel is. Of wijzelf daartoe zullen be­horen, weten we dan nog niet.

Als wij dan worden geconfronteerd met stemmen, met mediums, met ge­gevens, soms met visuele waarnemingen, met emoties, waardoor het ineens lijkt of iemand bij ons is, dan verandert de zaak. Dan is dit voor ons waar en is voor ons het bestaan in een hiernamaals dus zonder meer aan­vaardbaar geworden. Maar het is nog steeds niet bewezen. Ik zeg dit laatste zo nadrukkelijk omdat wij, eenmaal bezig zijnde met onze opbouw van denkbeelden, al heel gauw geneigd zijn te vergeten dat er een ande­re benadering mogelijk is. Je kunt echter niet op grond van veronder­stellingen een ander verplichten iets te doen.

Als in het joodse geloof bijvoorbeeld het varken onrein is, dan kan ik mij dat best voorstellen. Dat is namelijk vooral in de oosterse landen wer­kelijk het geval. De consumptie ervan is gevaarlijk. Er kan trichinose o.m. optreden en er zijn nog andere nevenverschijnselen die door het nut­tigen van varkensvlees kunnen worden veroorzaakt. Dat is dus een reden om te zeggen dat het varken onrein is.

Maar moet men dan zeggen dat elk varken altijd onrein is? Religieus gezien doet men dit. Is dat ook redelijk? Neen. Want datzelfde varken is onder noordelijker klimaatcondities een betere voeding dan het rund, om­dat men namelijk varkensvlees gemakkelijker kan produceren dan rundvlees en het vetgehalte dermate hoger is dat men daardoor vooral in noordelij­ker streken een beter aangepaste voeding kan krijgen. Een vegetariër zou hiertegen natuurlijk onmiddellijk in verzet komen. Maar zo is de praktijk toch een heel lange tijd geweest.

Zo een geloof heeft dus regels en wetten die als absoluut worden gehandhaafd, terwijl ze alleen betrekkelijk bezien aanvaardbaar zijn. Ook als ik dit geloof belijd, ook als ik mij daaraan wens te houden, inclusief alle regels die daartoe behoren, zo is dit een persoonlijke zaak maar ik kan dit nimmer zien als iets wat voor een ander even­eens verplichtend is.

Neem nu gewoon de spijswetten. Als je bepaalde dingen hebt gegeten, mag je geen melk in je kopje koffie hebben. Dat klinkt natuurlijk krank­zinnig voor een Nederlander. Maar voor anderen is dit nu eenmaal ge­bruik, dat hoort zo. Dan zeg ik: als dat uw gebruik is, dan moet u wel beseffen dat dit niet is gebaseerd op feiten alleen.

U denkt waarschijnlijk dat filosofie alleen betrekking heeft op heel abstracte dingen, zoals de alchemistische filosofie waarmee de innerlijke verandering plus het ontstaan van het innerlijke goud een kracht wordt waardoor wij het uiterlijke goud kunnen produceren of zelfs kunstmatig le­ven kunnen wekken. Maar daar gaat het eigenlijk niet om. In de alchemie zit heel veel filosofie en mystiek en dat is aan­trekkelijk. Maar dat is geen bewezen feit, ook al zijn er misschien wel mensen geweest in het verleden die goud hebben gemaakt. Maar zelfs dat kunnen we niet met zekerheid bewijzen.

Dan gaan wij heel eenvoudig terug naar vandaag de dag en zeggen we: ik heb hier ook te maken met vele theorieën die eigenlijk geen hout hak­ken. Als men op een gegeven ogenblik uitroept dat de toename van kanker bij de wereldbevolking vooral te wijten is aan het roken, dan zeg ik: u kunt inderdaad aantonen dat het meer voorkomt. U kunt echter niet aan­tonen dat het normale tabaksverbruik op zichzelf kankerverwekkend is. U kunt alleen aantonen dat onder bepaalde levenscondities het beetje extra dat uit het roken voortkomt, vergiftiging veroorzaakt. Dan zeggen die mensen: weg met het roken. Best. Als u dat wilt, geen bezwaar. Maar het is geen wetenschappelijk bewezen feit, ook al zou Dr. Meinsma mij hier waarschijnlijk ongelijk in geven. Het enige dat men kan bewijzen, is dat ook door roken, maar dan in zeer overmatige dosis (enkele honderden sigaretten per dag) vergelijkenderwijs kanker kan wor­den veroorzaakt. Wij kunnen bewijzen dat de teerproducten die in sigaret­ten of in tabak zitten, als ze uitgefilterd worden, kanker kunnen veroor­zaken indien ze direct op de huid worden gebruikt. Maar dat zijn con­centraties die zo hoog zijn dat ze in de praktijk nooit bereikt zullen worden. Toch zegt men: het een is het bewijs voor het ander. Iemand die denkt, zegt: neen, dat is geen bewijs. Het is een aanduiding voor een bestaand gevaar. Hoe ik daarop zelf wil reageren, is mijn zaak. Er is echter geen bewijs zonder meer geleverd.

Er zijn ook mensen die zeggen: bepaalde dingen moet je niet eten. Aardappelen zijn lange tijd ongezond geweest. Nu beginnen ze weer gezond te worden, waarschijnlijk omdat ze duurder worden. Is dit laatste nu een stelling of een feit? Het is een stelling. Waarom? Omdat het feitelijk on­gezond zijn van overmatige aardappelconsumptie niet bewezen kan worden. Wel is bewezen dat, als men zich voornamelijk met aardappelen voedt zon­der bijgerechten, op de duur bepaalde ziekteverschijnselen (opgeblazenheid e.d.) daarvan het gevolg kunnen zijn. Maar men kan niet zeggen dat ooit bewezen is dat aard­appelen gevaarlijk zijn geweest. Tegenwoordig heeft men het over de vitaminen die erin zitten, dus zijn ze wel gezond. Ook dat kan men niet bewijzen. Dit zijn maar stellingen.

Ik kom nu tot mijn volgende stelling. U weet, een stelling is iets dat je goed moet overwegen en waar je je eigen houding tegenover moet be­palen. Vele zogenaamde wetenschappelijke argumenten zijn, evenals religieuze, filo­sofische en sociologische argumenten, niet gebaseerd op onwrikbaar vast­staande feiten. Dientengevolge kan ik geen enkele stelling zonder meer als juist aannemen, maar zal ik zelf moeten beslissen in hoeverre dit voor mij waarschijnlijk is en in hoeverre de consequenties daarvan voor mij aanvaardbaar zijn.

Cogito ergo sum: ik denk, dus besta ik (Descartes). Is dit waar? Voor mij wel want ik denk dat ik denk. Maar als ik denk dat ik denk, is er een bewustzijn. Is dit mijn bewustzijn? Dat weet ik niet. Misschien denkt iemand mij en zegt mij te denken dat ik denk. Dat weet ik niet. Het enige dat ik heb geconstateerd, is niet mijn bestaan als zelfstandig wezen maar het feit dat ik een bewustzijn bezit.

Als ik op deze manier kijk naar het verleden, dan vallen mij enkele dingen op. Liang Po, een dichter die ongeveer 10 eeuwen v. Chr. heeft geleefd in China, heeft het in één van zijn gedichten over de materie en komt tot een omschrijving van iets dat lijkt op moleculen en atoom. Griekse denkers houden zich bezig met de aard der materie en ge­bruiken zelfs de naam atoom. De oorspronkelijke aanduiding van deze nu nog bestaande bewezen deeltjes is Grieks en stamt van een Griekse fi­losoof.

Wat is er gebeurd? De denker heeft zich beziggehouden met het mo­gelijke. Zijn denken was dus speculatief. Maar als wij zeggen dat hij dan toch gelijk heeft gehad, dan mogen wij daarbij niet vergeten dat dezelfde denkers, die hebben gesproken over atomen in de Stoa van Athene of aan het hof van de keizers in China, ook hebben gesproken over de loop der sterren, de bezieldheid van de kometen, over een aantal sferen. De aarde hebben ze beschouwd als een plat liggend middelpunt waarbij hun eigen standpunt waarschijnlijk weer het centrum was van de bestaande wereld. Met andere woorden, ze hebben net zoveel veronderstellingen gemaakt die niet juist waren als veronderstellingen die wel juist wa­ren. Dan is het niet redelijk aan te nemen dat een filosoof gelijk heeft. Of die man nu Sartre heet of een andere naam heeft, maakt niet veel uit.

Wanneer iemand je iets vertelt, dan is dat een specifieke benade­ring, gebaseerd op enkele feiten en veel veronderstellingen. Toch heeft hij, geloof ik, wel gelijk. Zoals Sartre uitroept: “L’Enfer c’est nous”, wij zijn de hel. Dat ben ik vaak met hem eens. Maar bestaat de hel omdat je die zelf bent? 0f is de hel een veronderstelling die wij gebruiken om ons eigen onbehagen een vorm te geven die buiten ons ligt? Het is erg moeilijk om dergelijke dingen te beslissen.

Naarmate de filosofen verder gaan met hun veronderstellingen, hebben zij de neiging zich te gedragen of zij in feite bezig zijn de werkelijkheid te omschrijven. Ik stel dat een filosoof niet iemand is die de werkelijkheid om­schrijft maar slechts zijn denken ten aanzien van een onbegrepen werkelijkheid po­neert. Per slot van rekening, een groot gedeelte van de moderne weten­schappen en de natuurwetenschappen is gebaseerd op een aantal veronder­stellingen dat nog te bewijzen is. Het zijn interpretaties. Zelfs datgene wat de astronomen menen te kunnen vaststellen omtrent het Al, onder andere de stelling van het explosieve of vliedend Al, de stelling van de werkelijke waarde van de zogenaamde Nebula. De sterrennevels bestaan uit sterren in geboorte. Het is allemaal onbewijsbaar. Zij zeggen het wel en ze kunnen het wel aanvaardbaar maken, maar er zijn andere uitleggingen mogelijk.

Als wij daarmee bezig zijn, laten wij dan de betrekkelijkheid begrijpen van hetgeen wij doceren. Laten wij inzien dat de hele wereld en alle zeker­heden die op ons afstormen, eigenlijk niet veel meer betekenen dan bepaalde blaadjes die zich met de privé omstandigheden van bekende persoonlijkheden bezighouden. Ze geven geen feiten weer maar veronderstellingen. Ze ne­men een feitje en breien daar een heel verhaal aan vast. Diezelfde tech­niek bestaat niet alleen in die blaadjes maar ook in de wetenschap en in de godsdienst.

Indien wij die dingen zonder meer als waarheid aannemen, krijgen wij een vervalst wereldbeeld. In een vervalst wereldbeeld kunnen wij niet leven. Dan is ons denken in strijd met de feiten en de werkelijkheid. Op dat ogenblik zullen wij zoveel tegenstellingen en onverwachte tegen­slagen ontmoeten dat we geen raad meer weten. En dan krijgen we het ge­voel alsof het heelal zich persoonlijk tegen ons keert. Dat is niet waar. Wij moeten uitgaan van de oorzakelijkheden die we kennen. Wij moeten uitgaan van de bewijsbare feiten voor zover die voor ons bestaan. Daarnaast kunnen wij uitgaan van waarschijnlijkheden maar wij kunnen die nooit als vaststaand aannemen, hoogstens als mogelijk. Pas als wij ons denken weten los te maken van de verwarring die in de dwaaltuin van de filosofie steeds weer optreedt, zullen wij de mogelijkheid vinden om reëel en vanuit onszelf te waarderen wat er is en wat er in ons leeft.

Ik stel dat bij de filosofie, bij de godsdienst en menige andere stelling er een vervlechting plaatsvindt tussen de constateerbare feiten, de in het ‘ik’ levende gevoelens en een aantal men­tale veronderstellingen die op zichzelf nog onbewezen zijn. Het eindproduct is dan ook zo ver van de werkelijkheid verwijderd dat wij slechts op enkele punten later een bewijsbaarheid zullen verwerven. En dan zit je er weer mee.

Nu denkt er iemand: dit wordt wel een beetje moeilijk. Maar u bent toch hier om te leren denken. U behoeft niet aan te nemen dat hetgeen ik zeg, juist is. Integendeel, u mag rustig kritiek hebben. Maar u moet wel begrijpen in hoeverre die kritiek feitelijk is, in hoeverre ze gevoelsmatig is, in hoeverre ze uitgaat van veronderstellingen of on­bewezen zaken die anderen u misschien als zekerheden hebben voorgelegd. Als u werkelijk wilt leren denken, dan moet u leren uw hersens te ge­bruiken als een losstaand systeem.

Om te weten wat denken voor ons betekent, moeten wij het denken weten te scheiden in het feitelijke denken en in het veronderstellend denken. In het veronderstellend denken zit een geestelijke waarde, zeker. Er zitten intuïtieve erkenningen in, maar ze zijn niet zonder meer be­wijsbaar. Als ik denk – zo moet u tegen uzelf zeggen – dan moet ik mij voort­durend bewust zijn van wat voor een mens redelijk aantoonbaar is en wat niet aantoonbaar is. Juist door deze scheiding te maken in mijn gehele gedachteleven, maak ik mij vrij van een al te grote beïnvloeding van filosofieën en dergelijke, zonder dat ik gelijktijdig afstand doe van het totaal van mijn innerlijke waarden en werkingen die voor mij persoonlijk grote betekenis hebben.

Zo gezien zou u in het begin bij alles wat u ontmoet u moeten afvragen in hoeverre dit feitelijk waar is. In hoeverre is dit voor mij waar? In hoeverre kan ik geen waarheid bepalen? Door deze drie vra­gen steeds te stellen zult u al heel snel bijna intuïtief komen tot een indelen van uw denkbeelden in verschillende klassen. Eerst als u geko­men bent bij het redelijk denken en steeds tot die redelijkheid en bewijs­baarheid kunt terugkeren, is het voor u mogelijk om zonder gevaar en zonder grote zelfmisleiding te filosoferen.

Als ik bijna meditatief zeg dat de gehele kosmos een soort levend organisme is, bezield door een God die in alle dingen tegenwoordig is, dan kan ik het niet bewijzen. Dit moet dus filosofie zijn. Deze filosofie kan voor een groot gedeelte worden bevestigd, met andere woorden, ik voel dit als juist aan. Is het daarom juist? Dat weet ik niet. Dan moet ik een stap verder gaan en zeggen: als dit in mij een waarheid is, dan moet ik uit die waarheid iets kunnen presteren, iets kunnen produceren. Dan vraag je je af: hoe kan ik dat doen? Eigenlijk is de oplossing heel eenvoudig. Als u door alleen uw wil daarop te richten een medemens kunt gene­zen, als u zonder daarvoor bijzonder moeite te doen ineens verschijnse­len ziet die een ander niet ziet, dan is er kennelijk iets in u dat niet meer valt onder de redelijkheid, onder het menselijk bewijsbare. Maar als ik tien keer op dezelfde manier mij instel en een mens genees, dan staat een ding vast: door het proces kan ik die mens genezen. Als ik tien keer iets heb gezien, dan betekent dat niets, tenzij de tien keer dat ik dat heb gezien, tenminste zeven keer het gelijktijdig een aankondiging is geweest voor een gebeurtenis, iets wat voor mij feitelijk waar werd.

Het is misschien moeilijk om dat zo een beetje te benaderen, dat weet ik wel. U heeft uw innerlijk leven. U heeft uw innerlijke waarheid. U heeft uw behoefte aan geloof, aan zekerheid. U heeft redenen die u ertoe drij­ven om dit of dat tijdelijk maar aan te nemen of eventueel te verwerpen. Scheiding in uw denken maakt u duidelijk wat er aan de hand is. Weten wat er aan de hand is, geeft u ook de mogelijkheid om een paar saillante vragen te stellen aan uzelf. Vragen die werkelijk betekenis hebben. Om te ontdekken of uw gevoelens misschien voortkomen uit ervarin­gen die u heeft opgedaan of moeten worden toegeschreven aan een inborst die u bezit of dat het misschien een intuïtieve kracht is, de betekenis ervan is aan de gevolgen daar buiten af te meten.

Ik kan komen tot een vergelijking van mijn innerlijke waarde en de feiten. Ik kan komen tot de erkenning van de filosofische opbouw en de reële achtergronden die ik in het denken kan terugvinden. Dat betekent echter niet dat ik ergens afstand van moet doen. Het betekent niet dat ik een godsdienst behoef te verwerpen. Het betekent niet dat ik de wetenschap plotseling aan de kant ga zetten. Het betekent alleen, dat ik onpartijdiger word, dat ik bewuster word en dat ik met dit be­wuster leven ook bewuster leer gebruik te maken van alle krachten in mij.

Menige filosofie is de aanleiding geweest tot wat men noemt de we­tenschappelijke ontwikkeling. De alchemie was knoeien., laten we maar eerlijk zijn. Maar uit de alchemie is de chemie voortgekomen. En deze chemie heeft wel degelijk onnoemelijk veel mogelijkheden voor de mens geschapen, en …… gevaren. Als wij beseffen dat de filosofie de stimu­lans kan zijn voor een feitelijke ontwikkeling, ook in onze eigen wereld, dan komen we misschien een stap verder. Als wij begrijpen, dat de godsdienst op zich, zoals ze wordt voorge­steld, niet noodzakelijk waar behoeft te zijn maar dat hetgeen wij eruit putten en in onze wereld kunnen waarmaken wel degelijk betekenis zal hebben, dan komen wij op een punt waarop filosofie en denken, zonder dat er een versmelting, een kritiekloze volledige aanvaarding plaats­vindt, betekenis krijgt.

De filosofie kan een leidsnoer zijn maar ze kan nooit een vervan­ger zijn voor de feiten. Het geloof kan voor ons een innerlijke beleving zijn waardoor onze levensmogelijkheden veranderen. Zolang die feitelijk bestaan en in ons denken voor ons betekenis hebben, is de godsdienst voor ons goed. Niet omdat ze waar is maar omdat ze ons mogelijkheden verschaft.

Alle denken, alle geloven, alle aanvoelen heeft zijn betekenis voor elke mens, mits die mens bereid is op grond daarvan te werken met de zo gevonden waarden en deze te toetsen aan de feiten van zijn eigen wereld. Als wij een brug weten te bouwen tussen ons denken en ons geloven, tus­sen onze filosofie en de feiten, dan slagen wij erin om onze wereld groter te maken. Hoe groter en meer beseft onze wereld wordt, hoe meer wij het gevoel zullen hebben dat ons bestaan zinvol is en hoe juister wij ongetwijfeld ook de beperkingen maar ook de mogelijkheden tot voort­bestaan beseffen die daaraan verbonden zijn.

Deze les geef ik u gaarne ter overweging.

De gastspreker.

Daar het deze avond mijn beurt is om u het een en ander te vertel­len over filosofie en denken, wil ik graag teruggrijpen naar het verleden. Ik heb een lange tijd de sterrenkunde, dus de astrologie bestudeerd. Ik heb mij verder beziggehouden met verschillende vormen van geestenbe­zwering en alchemie. In het eind is mijn ondergang, geloof ik, voor een groot gedeelte het gevolg geweest van mijn geloof aan De Engel van het Westelijk Venster. Dit klinkt wat vreemd. Maar als je bezig bent met bepaalde tech­nieken die eigenlijk niets meer te maken hebben met de wereld die je kent, dan ben je gauw geneigd om allerlei veronderstellingen te opperen die nog verder gaan. En als je een keer een rookwolkje hebt zien vor­men dat een gezicht zou kunnen zijn, dan neem je aan dat je de grootste geesten zonder meer kunt oproepen en bezweren. Als je dan nog een medium vindt dat allerlei hoge geesten laat doorkomen, dan ben je onder de in­druk en je vergeet eigenlijk dat je te maken hebt met jezelf, met je ei­gen wereld en dat je de consequenties van wat je bent en wat je doet menselijk moet blijven overwegen.

Ik heb enige reputatie opgebouwd als goudmaker. Ik wil daar onmid­dellijk aan toevoegen dat het mij nooit werkelijk gelukt is om goud te ma­ken. Ik heb alleen anderen laten geloven dat ik het deed want dat was in mijn tijd een goed middel om een zeker inkomen te verkrijgen. Mijn wer­kelijke belangstelling heeft altijd gelegen in de werelden van de geest.

Wanneer ik, terugziende, probeer om mijn fouten en ook mijn goede kan­ten in een beeld samen te brengen dat gezien mijn ogenblikkelijke toestand voor mij aanvaardbaar is, dan vind ik mijzelf eigenlijk maar een zielige figuur. Een bekentenis die mij zelfs nu nog niet zonder meer over de lip­pen komt, vandaar dit ogenblik van stilzwijgen. Het is erg moeilijk toe te geven dat je je dromen hoger stelt dan de feiten en toch zie je dat telkenmale weer gebeuren. Als er iets ge­beurt, dan heeft dat ongetwijfeld zijn betekenis. Maar of die betekenis zo groot is als je zelf veronderstelt, dat is weer heel iets anders.

Ik heb mij de laatste tijd weer kunnen bezighouden met de ontwikke­lingen op aarde. Ik heb moeten constateren dat zelfs de grote denkers uit het verleden eigenlijk hun reputatie aan het verliezen zijn. Ik heb zelfs al mensen ontmoet die dachten dat Spinoza dat groene spul was waar Popeye krachtig van wordt. Dat heeft mij aan het nadenken gezet. Nu is denken in de geest een heel andere procedure dan op aarde. Bij ons is denken overzien, vergelijken. Als je dan de indrukken van buiten neemt en je meet die af aan wat je aan beelden in jezelf hebt, dan ontstaat er al heel gauw een zuiverder reliëf. Dan ga je zien waar de werkelijk belangrijke punten in het leven liggen.

Toch moet ik eerlijk toegeven dat ik het nooit heb berouwd dat ik goed van geloof was. De gevolgen, ja, die berouwen mij. Maar het feit dat je aan iets kunt geloven, ook als het niet bewijsbaar is, dat geeft je de kracht om feiten aan te pakken die je niet begrijpt. De enige moei­lijkheid is, meen ik, dat je dan geneigd bent om je droombeeld in de plaats van de werkelijkheid te zetten.

Een wereld is geen ideaal. Een ideaal zal nooit de wereld zijn. Je kunt, zoals ik, op zoek gaan tot zelfs in het graf van een bekende abt om de geheimzinnige flesjes te vinden waarin het alchemistische geheim is geborgen. Als je dan die dingen vindt, denk je: nu heb ik het gemaakt. Althans, ik meen dat dit in de moderne taal de uitdruk­king is. Ik heb die flesjes gevondenen, eigenlijk daardoor mijzelf mis­maakt.

Geloven is nooit slecht. Filosoferen kan je alleen maar helpen om in te zien wat er allemaal mogelijk kan zijn. Maar op het ogenblik dat je datgene wat je in jezelf opbouwt, verwart met datgene wat er buiten je be­staat, kom je in moeilijkheden. De aantal keren dat ik spoorslags heb moeten vertrekken, is dan ook tamelijk veelvuldig geweest. Niet te ver­geten de keer dat ik heb moeten ontkomen aan die Pool, die me ook in de kerker heeft laten gooien. Vanuit zijn standpunt had hij gelijk want ik kostte hem veel meer dan ik hem opleverde. Maar hij was in ieder geval nog niet zo onhoffelijk als de Duitse graaf die in mij kennelijk een schatkamer zag die ik niet was.

Als je een beeld hebt van jezelf, dan mag je zelf daarmee leven maar je mag het nooit aan de wereld opdringen. Want als je tegen je­zelf zegt: ik ben almachtig, dan kun je daarmee soms veel bereiken, ook al weet je dat je dat niet bent. Maar als je het tegen een ander zegt en die zeg:, laat mij dat zien, dan beginnen de moeilijkheden. Je kunt ze natuurlijk oplossen met een holle roedestok en dan kun je aan de oplossing wat goud toevoegen. Dat is niet zo moeilijk. Dan een beetje was erop, wie ziet dat. Ik doe mijn uiterste best om dit alles om te zetten in termen die passen in uw tijd en wereld. Ik zou dan wil­len zeggen dat het heel wat anders is om de dingen te zeggen dan om ze waar te maken. En toch is het de waarheid waarmee wij altijd worden geconfronteerd.

Nu heb ik langzamerhand geleerd dat er heel wat verschillende werkelijkheden bestaan. Kennissen van mij die ook voor u daarover wel eens hebben gesproken, hebben het dan over parallelle werelden. Er is ongetwijfeld een wereld geweest waarin Magister John inderdaad goud heeft kunnen maken. Maar dat was ik niet. Dat de mogelijkheid er was, verandert niets aan de feiten en de problemen die daaruit voor mij zijn voortgekomen. Er zal ongetwijfeld ook wel ergens een wereld zijn waarin ik gewoon de wetenschapsman ben geworden en meer de kant ben uitgegaan van bijvoorbeeld Bacon. Maar dat was niet mijn wereld. Ik geloof dat het onze grote fout is dat we de werelden van mogelijkheden verwar­ren met de werelden van feiten. Nu ja, het is zeer algemeen gezegd. Voor mij is dat zeer zeker het geval geweest.

Als ik zeg dat ik kracht heb, dan is dat ongetwijfeld waar voor mij en voor een deel van de wereld waarin ik nu leef is dat zeker ook waar. Dat heb ik kunnen demonstreren. Als ik tegen u zeg dat ik kracht heb, is dat dan nog waar? Ik weet het niet.

Als ik tegen u zeg: ik straal kracht uit. Wat ziet u dan? Iemand die met de handen omhoog staat als in een gangsterfilm waarin iemand wordt overvallen. Dat wil niet zeggen dat die kracht er niet is. Het wil alleen zeggen dat die kracht niet feitelijk bestaat in uw wereld en dat ze alleen werkzaam kan worden, indien door u die kracht feitelijk wordt.

Nu denk ik dat de fout van menig filosoof (ik heb mijzelf ook als zodanig beschouwd) vroeger is, dat hij eenvoudig aanneemt: wat ik stel moet waar zijn. Hij kan niet begrijpen wat een ander daarvan denkt of hoe de ander daarop reageert. Mijn werkelijkheid domineert mijn wereld. Dat is een fout omdat de anderen namelijk niet reageren op onze werke­lijkheid maar op hun eigen werkelijkheid. Het is niet aan mij om uit te maken of de werkelijkheid van een ander meer feiten bevat dan de mijne. Maar ik weet wel degelijk wanneer er bepaalde dingen zijn in mijn bestaan en wereld die bij anderen aanspreken, dat er dan conflicten kunnen ont­staan.

Als ik zeg: ik kan goud maken (of dat waar is of niet, of dat geestelijk goud is of stoffelijk goud), dan denkt iemand met een lege beurs: laat mij die vent gauw in dienst nemen, dan is zo de schatkist vol. Want voor die ander is het wonder dat voor mij een eenvoudige be­tekenis heeft, een middel om meer te kunnen uitgeven. U zou kunnen zeggen: het is eigenlijk als het conflict tussen een minister van Socia­le Zaken en een minister van Financiën. De minister van Sociale Zaken zegt: als wij dat doen, dan wordt de wereld beter. De minister van Financiën zegt: dat kan alleen indien het oplevert. Leven ze daarom in een verschillende wereld? Misschien wel. Hun eigen specialisme veroordeelt hen tot een zekere eenzijdigheid. Die eenzijdigheid is zeker belangrijk voor hen. Maar ze betekent tevens het wegvallen van een harmonie, een samengaan van het geheel.

Een oud veldheer had een stelling: “Een goed veldheer” zei hij, “staat zo hoog dat hij de bewegingen van alle troepen kan volgen. Want alleen hij die overzicht heeft, heeft de mogelijkheid om een slag snel te winnen.” Dat was waar voor een veldheer uit mijn tijd maar het is evenzeer waar voor de mens van uw tijd.

Als wij de zaken niet als een geheel kunnen overzien, maar bevoor­oordeeld op de een of andere manier proberen de werkelijkheid van anderen te onderwerpen aan onze dromen, dan scheppen wij conflicten die on­overkomelijk zijn. En dan zijn er toch weer die innerlijke waarheden waar­aan je je niet kunt onttrekken.

Men heeft mij wel afgeschilderd als slachtoffer van een slecht me­dium. Dat was ik niet. Eigenlijk heb ik zelf datgene tot stand gebracht voordat het medium invloed op mij kreeg. Maar hij heeft mij afgeschilderd als een oplichter. Dat was ik niet want ik geloofde dat hetgeen ik zei dat ik kon, mogelijk was. Ik kon het echter niet waarmaken. Men heeft ook gezegd dat ik een slachtoffer ben geweest van mijn eigen dwaasheden. Was ik een dwaas? Ik denk het. Ik weet het niet zeker. Is het dwaas om in jezelf te geloven in een God? Is het dwaas om te ge­loven in een heir van geesten die allen bijzondere mogelijkheden hebben en die kunnen bijstaan? Is het dwaas om te geloven aan de tijd als iets waar je buiten kunt gaan staan om te zien wat er morgen gebeurt of om zeker te zijn wat zich gisteren heeft voorgedaan? Ik denk het niet want in de geest zijn deze zaken zonder meer waar. Maar kan ik op aarde leven alsof ik een geest zou zijn? Ik denk dat daar mijn grootste fout lag.

Ik droomde van een innerlijke wereld waarin je door het bijeenvoegen van de wil, het besef, het diep innerlijke licht en de kracht van de to­taliteit in een bepaald ritme zou kunnen komen tot het werkelijke vuur waarin alles smelt en wordt veredeld. Innerlijk is dat waar. Maar deze innerlijke versmelting moet je doormaken. En als je die nog niet kunt waar­maken, is het dwaas om naar buiten toe experimenten te doen die daar bij horen. Het is alsof iemand die nooit geleerd heeft een degen te hanteren, opeens een schermdemonstratie wil geven en misschien een duel met een er­kende vechtersbaas wil uitvechten. Dat is fataal. Wat je in jezelf bereikt, is de basis voor hetgeen je naar buiten kunt doen. Daarvan ben ik overtuigd.

Ons onderwerp zou moeten zijn: Filosofie en denken. Als ik denk, dan filosofeer ik. Want ik kan mij nooit alleen aan de feiten houden, ik houd mij ook aan mijzelf. Een mens die in zichzelf leeft, heeft zijn eigen opvattingen. Die behoeven niet juist te zijn maar hij heeft ze. Als hij dan naar de wereld kijkt, ziet hij zijn denkbeelden in de wereld. Hij ziet ze in ieder geval veel scherper dan al het andere. Zo is elk wereldbeeld eigenlijk een soort filosofie. Dan zou je kunnen zeggen dat het denken slechts een middel is om dit eigen beeld (het innerlijk denken) in een kader te plaatsen waardoor het voor de mens, de mensheid, de wereld van de men­sen en de feiten aanvaardbaar wordt.

Ik ben mij ervan bewust dat je als gastspreker op enige moeilijk­heden moet rekenen. Ik ben al heel erg dankbaar dat de taalmoeilijkhe­den gemakkelijk kunnen worden overwonnen. Ik ben mij er ook van bewust dat een gastspreker vaak de dingen anders zegt dan menigeen leuk of goed vindt en daarbij zijn de sprekers van uw Orde niet uitgesloten. Maar kan ik verloochenen wat ik ben? Zeker, Magister John wilde een meester zijn. Ik ben nog steeds geen meester. De titel Magister heb ik allang verloren. Maar ik ben mijzelf. Ik leef mijzelf. Alle kracht en uitstraling die ik bezit, is deel van mijzelf. Alles wat aan denkbeelden, aan herinneringen in mij leeft, is deel van mij.

Als ik denk aan vorige bestaansvormen (ik heb ze nu leren kennen), dan zie ik hoe onvermijdelijk het was dat ik zou vastlopen in deze war­boel van dwaasheden die eigenlijk waren gebaseerd op een innerlijke wijs­heid die werd misverstaan. Ik weet heel goed hoe ik ben geworden wat ik nu ben, maar dat verandert de wereld niet waarin ik leef. Wanneer ik spreek met de geest, dan moet ik nog altijd een ant­woord krijgen op hetgeen er in mij leeft en dan moet een vergelijking mogelijk zijn. Zonder dat ben ik niets waard. Zonder dat is er geen overdracht van materiaal, van feiten, van denkbeelden mogelijk.

Wanneer ik met u spreek, dan kan ik wel putten uit oude herinne­ringen. Ik kan misschien uw aandacht een ogenblik boeien maar hoe kan ik overdragen wat mij werkelijk beweegt? Dat kan ik alleen doen voor zo­ver dat in u ook bestaat. Zelfs met woorden ben je afhankelijk van de echo, het terugkaatsingseffect dat in een ander bestaat. Dan zit je hier als gast en moet je spreken over filosofie en over denken. De Schepper heeft de mens een brein gegeven. Dat is ook filosofie. Dat brein moet je gebruiken. Dat is ongetwijfeld waar. Maar als je een brein hebt en nog veel meer, betekent dat dan dat het brein het be­langrijkste is?

In de dagen dat ik mij op het vasteland heb bewogen, heb ik een kunstenaar ontmoet die werkte met een camera obscura. Hij maakte de schetsen van zijn schilderstukken door in een donkere kamer middels een paar lenzen het beeld op een vlak te projecteren en dat dan na te schetsen dus de lijnen in te tekenen die de werkelijkheid daarop had geworpen. Ik geloof dat voor ons het brein misschien zou kunnen functio­neren als een lens. In ons tekenen we een werkelijkheid na die we niet kennen en die we zonder dat misschien niet zo nauwkeurig zouden kun­nen volgen. Maar in de lijnen kun je niet het karakter vatten van een mens. Daarom waren er bij deze schilder voor het gelaat altijd extra zit­tingen nodig. Zijn kennis op anatomisch gebied maakte het hem wel moge­lijk om de menselijke vormen zonder meer uit te beelden. Voor de kleding had hij toch weer zijn camera obscura nodig. Dat is heel interessant.

U leeft. Uw gedachten weerkaatsen datgene wat buiten u is naar bin­nen. De materie wordt daardoor gemakkelijker omschrijfbaar, gemakkelijker te hanteren. Maar als u de werkelijkheid in het gelaat ziet, dan zijn er geestelijke waarden, dan zijn er intuïties die u nooit kun vangen in een redelijk denken of de reflex daarvan in u. Dan moet u er iets bijvoegen van emoties, van voelen, van innerlijk weten misschien. Pas dan kunt u werkelijk het kunstwerk van het leven voltooien.

Mijn fout is geweest dat ik alles in mijzelf schetste zonder te let­ten op de lijnen van de werkelijkheid. De fout van menigeen is dat hij al­leen de lijnen van de werkelijkheid schetst en de daar achter verborgen diepe innerlijke waarheden, de geestelijke tendensen, dat wat alleen in kleine tekens spreekt en toch versterkt moet worden om duidelijk te wor­den, verwaarloost.

Wij hebben onze gevoelswereld wel degelijk nodig. Wij kunnen niet helemaal zonder de droom, want uit onze dromen bouwen wij tenslotte onze werkelijkheid op. Maar wij moeten niet vergeten dat de droom niet gekleed is in de lijnen van de werkelijkheid. Daarom kan zij zich nooit buiten ons bewegen, buiten ons volledig waar worden. Pas als wij de werkelijkheid met haar soms harde lijnen kunnen toepassen op het innerlijke beeld, kun­nen we de twee samenvoegen en dan ontstaat inderdaad het kunstwerk.

Alchemie wordt wel eens de hoge kunst genoemd. Ik ben daarin in zeker opzicht een jammerlijke mislukking geweest. Maar ik heb veel van die hoge kunst bijgeleerd nadat ik uw wereld had verlaten. De hoge kunst is niets anders dan het samenvoegen van het innerlijk met de werkelijkheid zodat je een steeds duidelijker beeld krijgt van iets dat onaantastbaar is, dat bestaat in een wereld buiten je, voor iedereen verstaanbaar blijft, hoe en waar je ook leeft, en aan de andere kant niet datgene ontbeert wat in je is, wat je beweegt, wat je werkelijk zijn moge­lijk maakt.

Het is misschien een treurig beeld als je spreekt over alchemie en moet zeggen: ik ben begonnen met enorm te falen. Maar falen op zich­zelf heeft ook betekenis. Het falen op zich zegt ons steeds weer dat we nog anders moeten werken, nog anders moeten leven, nog anders moeten zijn. Daarom is een mislukking helemaal niet erg en is een teleurstelling zelfs vaak een vruchtbare stimulans om verder te gaan. Wij moeten ons niet laten verslaan door het leven en datgene wat an­ders ging dan wij verwachtten. Wij moeten verder gaan met ons werk maar dan moeten wij ook nadenken over de wijze waarop wij dat werk willen uitvoeren.

Misschien in tegenstelling met dat wat u geleerd zal worden in deze cursus, wil ik hier als gast pleiten voor de mogelijkheid om je denken al­leen te gebruiken om richting en inhoud te geven aan de droom die in je leeft. Als u vindt dat het vreemd is?

De goede God heeft geschapen. Toen Hij begon, was er niets; tenminste, dat vertelt men ons. Maar als er niets was, hoe heeft het dan zijn vorm gekregen? Als de bijbel gelijk heeft, dan heeft God de wereld gedroomd lang voordat ze werkelijk werd. Misschien is zijn droom hier en daar in een nacht­merrie veranderd.

Wij dromen evenzeer. Wat we dromen, zullen we moeten waarmaken op de een of andere manier. Maar we moeten ervoor zorgen dat de droom niet met ons wegloopt, dat de droom ons niet beheerst. De droom moet voor ons de krachtbron zijn waaruit wij putten, de gevoelswereld, de geestelijke wereld, de wereld van krachten. De wereld van licht en werkelijkheid moet voor ons niets anders zijn dan de stimulans om te scheppen. Maar de schepping wordt bepaald door ons weten, onze mogelijkheden die we kennen, onze rede, kortom, door ons denken. Daarom pleit ik, gezien wat ik heb beleefd en geleerd, voor een steeds weer uitgaan van je innerlijke dromen, van je filosofieën, van de profetische beelden maar dan aangepast aan het mogelijke.

Denk nooit dat je droom een beeld is van de wereld. Ze is een beeld van jezelf. En als je dan denkt, vind je hier en daar een vage gelijkenis in de wereld buiten je en daar kun je gebruik van maken. Dat is je middel om jezelf uit te drukken en waar te maken, verder niets.

Ik heb u hopelijk een beeld kunnen geven van wat dit onderwerp be­tekent voor iemand die door zijn dromen vergat te denken en door zijn gedachten vaak zijn dromen en de werkelijkheid verloochende. Dat ben ik geweest. Dat het u beter moge gaan. Dat u ergens uw Ultima Thule moge vinden. Dat u ergens het land zult bereiken waarin de droom en de fei­ten een harmonie vormen. Dat is hetgeen ik u met geheel mijn wezen toe ­wens. Maar zonder uw eigen gebruik van uw vermogen tot redelijkheid, zo goed als van uw innerlijk vermogen tot dromen, zult u dat, vrees ik, nooit bereiken.

De droom.

Dromen zijn werkelijkheden die, karikaturaal vertekend, ons spreken van hetgeen wij zijn, wat we verwachten van een wereld, ver­wachten van ons leven, van de feiten die we zullen ontmoeten zonder ze te herkennen. De droom is altijd weer het middel waardoor het ‘ik’ zichzelf zegt wat er gaat komen. En uit de veelheid van gebeurtenissen die uit de droom waar worden, putten we dan de zekerheid dat we worden gewaarschuwd of dat we weten, maar altijd pas nadat het is gebeurd. Dat is onze fout.

Wij dromen en wij moeten weten dat een droom een droom is. Ze heeft haar reden, ongetwijfeld. Maar wie zijn wij dat we de droom kunnen verkla­ren tot werkelijkheid? Wie zijn wij dat wij voortdurend moeten hunkeren om in onze dromen feiten te zoeken die ze moeten bevestigen in de wereld waarin we denken te leven? Laat onze dromen een begeleiding zijn van wat wij de werkelijkheid noemen. Laat onze droom voor ons de bron zijn van inspiratie om in de werkelijkheid te leven en dingen tot stand te brengen.

Slechts zij die weten te dromen, brengen de wereld vooruit. Slechts zij die diep in zichzelf de hoogste dromen dromen, zijn degenen die de mensheid helpen aan een verdere bewustwording. Maar wij, wij dromers, moeten blijven beseffen:  de droom is niet onze wereld en onze wereld is niet onze droom. Maar daar waar we iets van de droom in onze wereld kunnen terugvinden, daar vinden wij de kracht terug die onze droom heeft voortgebracht.

Met deze korte overweging hebben wij net tijd genoeg gehad om na de gastspreker alles weer te normaliseren.

image_pdf