18 januari 1960
Zien, zoals een mens dat doet, dus optisch zien, is voor de geest onmogelijk. In de geest zelf leeft een zeer grote hoeveelheid beelden, die wij het best referentiewaarden kunnen noemen. In de loop van één en ‑ als je wat bewuster bent ‑ van vele levens heb je onnoemelijk veel gezien. Je hebt onnoemelijk veel waargenomen. Je hebt geleerd allerhande voorstellingen te associëren met gedachten. Een groot gedeelte van het “zien” van de geest is dan ook in de eerste plaats: waarneming van gedachten. Dit is niet ‑ zoals u misschien zult denken ‑ een gedachtelezen, dat is overdreven. Het is een associatie, die bij ons wordt opgewekt door de gedachten, die u heeft. Wij “zien” die wereld dus in een zeer betrekkelijke zin. Toch is het voor ons vaak mogelijk om voorwerpen waar te nemen: dus met onze eigen zintuigen. Elk voorwerp heeft n.l. ook een zekere activiteit, een zekere beweging. Deze beweging geeft aan het geheel energie. Je zou het bout zo kunnen stellen. Elke moleculaire beweging, elke interatomaire beweging is op zichzelf een uiting van kracht, waarbij voortdurend kleine partikels kracht worden gevormd en andere teloor gaan. Het feit, dat er dus kracht wordt geabsorbeerd en gelijktijdig ook weer wordt uitgestraald ‑ zij het in een frequentie, die voor de meeste mensen niet waarneembaar is – brengt een soort aura tot stand. Deze aura is gedifferentieerd volgens de elementen, waaruit ze bestaat. U zult begrijpen dat b.v. lood een andere reactie geeft dan ijzer: dat aarde van de ene samenstelling toch een enigszins andere uitstraling heeft dan zand of dan aarde, waarin klei overwegend aanwezig is. De verdeling en de samenhang tussen de deeltjes, kortom alles wat in de materie met kracht samenhangt, is als een soort uitstraling, als een soort aura waarneembaar.
We kunnen dus zekere conclusies trokken. We zouden een modern standbeeld kunnen gaan zien. Bij dat moderne standbeeld zou het uw inziens moeten gaan om een reeks van complexe begrippen. Dit nu zien wij eigenlijk niet. Wij zien een uitstraling die ongeveer de lijnen volgt, welke u waarneemt en daarbij de oneffenheden in het materiaal weergeeft ‑ bv. eventuele fouten, laspunten ‑ als bv. in een brons bepaalde delen gesoldeerd of intern versterkt zijn met ander materiaal: die kunnen wij dan zien. Er is voor ons dus een totaal andere beïnvloeding en indruk, dan die welke u krijgt. Het zien van de wereld, zoals de geest dat doet, mag dan ook nooit worden vergeleken met een zuiver stoffelijk bekijken.
Verder bestaan er heel wat dingen op de wereld, die u niet ziet. Dat wil zeggen, trillingen die zich aan uw optische waarneming onttrekken. Ik denk hierbij o.m. aan datgene wat in het infra‑violet‑spectrum ligt. Al deze verschijnselen zijn evenzeer trilling en zijn in hun uitstraling evenzeer waarneembaar als elk ander verschijnsel. Het gevolg is, dat de scala van waarnemingen waarover wij beschikken zich verder uitstrekt dan die u in een mens. Het aantal punten dat gelijktijdig kan worden waargenomen is echter voor de geest betrekkelijk klein. Hoe meer wij n.l. een geheel waarnemen, hoe meer de associaties (dus de beelden in ons) worden gevormd door de krachtigste werkingen. Wat het sterkst is spreekt, het zwakkere wekt haast geen associatie en het beeld is dus eenzijdig. Willen wij dus overgaan tot een beschouwing van een enkele mens of van een enkel voorwerp, dan betekent dit dat wij haast al het andere moeten uitschakelen. Vergelijkenderwijs kunnen wij het zo uitdrukken: Wanneer de geest kijkt naar een vaas, dan is het hetzelfde, alsof u kijkt naar een vaas die in een volkomen donkere en zwarte kamer staat op een zwart fluwelen lap met alleen een lichtbron, die het vaasje zelf doet uitkomen, zonder ook iets anders te verlichter. Op die manier neem je waar.
Heb je nu een mens, dan heb je natuurlijk niet alleen te maken met de stoffelijke bestanddelen. Die mens denkt. Zoals u bekend is, een gedachte vormt een uitstraling, vormt een soort veld, welke emissie zelfs zeer onze eigen levenssfeer benadert. Het is duidelijk dat als wij een mens beschouwen, wij in de eerste plaats als sterkste factor zijn gedachten waarnemen en pas in de tweede plaats de zuiver stoffelijke uitstraling. Als zo’n mens ziek is of als er in het lichaam onregelmatigheden voorkomen, dan is dit tot op zekere hoogte vast te stellen. Specialiseer je je daarop en leer je de gedachten van die mens uit te schakelen, dan is het zuiver te zien en krijgen we wat u noemt een diagnose. Maar over het algemeen is de gedachte bepalender dan de mens zelf. Een voorbeeld: Iemand die op aarde heel lelijk is, ja, die we allen afzichtelijk lelijk vinden, heeft mooie gedachten. Er zit een zekere élégance, er zit vrede in, er zit een juist begrip in, er zit logica in. Die factoren spreken het eerst aan. Wij zullen dan zo’n mens zien als iemand, die een buitengewone schoonheid bezit. Want het lichamelijke wordt in ons bewustzijn verdrongen door de gedachte, het zou ons zeer moeilijk vallen alleen het lichamelijke waar te nemen.
Natuurlijk bestaat ook het omgekeerde. Een menselijke vorm, die buitengewoon schoon is, maar beheerst, wordt door gedachten die – laat ons zeggen – tegennatuurlijk of buitengewoon onredelijk zijn of wat anders, die mens is voor ons niet mooi. Want ook hier is het in de eerste plaats de gedachte die bij ons een associatie wekt en bepaalt, hoe wij die mens zullen zien, zien dus in overdrachtelijke zin. Is het bij een voorwerp en bij een mens nog betrekkelijk eenvoudig om tot een volkomen concrete voorstelling te komen, hoe groter het aantal voorwerpen en hoe groter het aantal mensen is, hoe moeilijker wordt het om te definiëren. Wanneer wij u waarnemen als een groep van laat ons zeggen 120 á 125 mensen, ach, dan gaat het wel. Dan kunnen we door ons afwisselend op de een en dan op de ander te richten, een redelijke voorstelling krijgen van wat u eigenlijk bent. Bovendien heeft u gezamenlijk een denken en dat denken is meestal op één onderwerp gericht, op de spreker. De één is het er niet mee eens, de ander bekijkt het misschien kritisch en de derde vindt het een buitengewoon mooie openbaring: dat heb je altijd. Maar hoe u ook denkt, er is een gemeenschappelijke waarde. Dat wil zeggen, dat bij een gemeenschap als deze, voor ons een bepaalde associatie optreedt, die de gemiddelde reactie van de gehele groep op het gesprokene weergeeft. Dit is dan wat wij in de eerste plaats van u zien. Zijn er enkelen bij, die bijzonder sterk reageren, dan vallen dezen bijzonder scherp op. Zijn er enkelen, die absoluut niet reageren, dan blijven ze voor ons vage, flauwe vlekken. Hoe groter de menigte is, hoe minder het aantal voor ons direct kenbare individuen wordt. U heeft misschien gedacht, dat als wij een stadion vol mensen zien, wij al die mensen daar stuk voor stuk zouden kennen. Neen, dat is niet zo. U heeft misschien wel eens een tekening gezien van een stadion, in plaats van mensen ziet u dan allemaal kleine kogeltjes getekend, die mensenhoofden voorstellen. Op die manier zien wij de zaak ongeveer ook. Het kan echter voorkomen dat er een figuur op de voorgrond treedt, een figuur iets bijzonders doet of denkt: dan ‑ zoals je het‑ in een tekening ook wel ziet lijkt het alsof één figuur in dikke lijnen en in detail is afgebeeld. Die steekt boven het geheel uit. Hieruit zult u ook wel hebben begrepen, waarom het voor ons moeilijk is, b.v. niet persoonlijke vertoningen op aarde na te gaan. Wij zouden b.v. heel slechte televisiecritici zijn en ook filmkritiek zou ons zeer zwaar vallen. Wij kunnen hier alleen afgaan op de gedachten van de mens. Wij zouden een gemiddelde van tien of twaalf man uit zo’n gezelschap moeten nemen, daarvan de gedachten aflezen en dan hun mening en emotionele gebondenheid met het vertoonde tot een gemiddeld oordeel moeten verwerken. Maar de voorstelling zelf is niet zichtbaar. We zien wel een elektronisch spel maar het heeft voor ons niet de betekenis, die het voor u heeft. Wij zien wel degelijk dat er op het doek gevarieerde reflectiewaarden zijn, maar wij kunnen deze niet zoals u tot beelden samenvoegen. En als wij naar een bioscoop moeten gaan en we zouden daar naar het filmdoek kijken, dan zouden we zeer veel wit zien met zo nu en dan een enkele flits van gevarieerde reflexen, meer niet. Of anderzijds elke keer een donker doek, dat ligt aan het projectiesysteem dat gevolgd wordt. Dat is dus heel dwaas.
Ik hoop dat u hieruit begrijpt, dat het voor de geest moeilijker is om de wereld te zien, zoals een mens die ziet, dan u denkt. Toch zijn wij over het algemeen zeer goed geïnformeerd en weten heel veel over de wereld. Een geest weet in doorsnee met een redelijke nauwkeurigheid en vaak ook bijzonder scherp te definiëren wat er op aarde gebeurt. Zij is op de hoogte van alle gebeurtenissen. Zij kan vaak juister dan bv. uw couranten of uw radiocommentatoren precies vertellen wat er is gebeurd en waarom.
Hoe dit nu in elkaar zit, is eigenlijk wat lastig om te vertellen. Laten we maar een willekeurig voorbeeld nemen: Er gebeurt een ongeval op straat. Dat ongeval wordt gezien door tien of twaalf personen ‑ wanneer de emoties, die daarmee gepaard gaan, sterk genoeg zijn ‑ een deel van de gedachten nog aflezen, nadat ze bij de mens reeds zijn verdwenen. Ze blijven dus a.h.w. nog even hangen. Zoals de letters van een lichtkrant langs een gevel lopen kijken wij naar een bepaald punt, dan volgt letter op letter: maar ga je een eindje verder, dan kun je weer een stukje teruglezen, nietwaar? Op die manier zijn gedachten waar sterke emoties bij optreden dus ook nog nadat ze uit het werkelijk denkvermogen reeds zijn verdwenen, terug te vinden. Wij kunnen aan de hand daarvan, de onmiddellijke reacties aflezen en zijn in staat daarbij veel van de interpretaties uit te schakelen, die de mens later zelf geeft, wanneer hij gaat vaststellen.
Zo kan een groot gedeelte van een menselijke waarneming ‑ indien wij ons daarvoor interesseren ‑ dus door ons worden geabsorbeerd. Wij zijn afhankelijk van de mensen. Zou er een ongeluk gebeuren waar geen mensen bij zijn, dan zou ons beeld afhankelijk zijn van de materiële waarneming, die we kunnen doen. En het beeld zal vaag blijven. Het zal misschien de juiste oorzaken kunnen aangeven, maar wij zullen nooit in staat zijn om de scène precies te beschrijven. Zodra we er echter mensen bij hebben, wordt het anders. Deze mensen wekken in ons allerhande herinneringen. En deze herinneringen voegen zich – door de prikkels van het menselijk denken gevoerd ‑ tot een beeld samen, dat over het algemeen tot 80 % nauwkeurig is. Er blijft altijd een zekere afwijking van de werkelijkheid. Want als men gewend is de dames in een charlestontoilet te zien lopen, kan men zich uit de reactie van een man niet direct voorstellen, hoe een toilet van dier er uitziet. Dat is moeilijk. Maar je kunt je toch wel voorstellen op welke wijze dit een zekere indruk maakt. En dan mag het beeld dus niet volkomen juist zijn, maar het is voldoende zuiver om er conclusies uit te trekken.
De geest ziet de wereld voortdurend. U moogt niet vergeten dat voor velen onder ons, die actief zijn, de wereld zelf en wat daarop gebeurt erg belangrijk is. Niet alleen dat wij uw wereld willen helpen of dat wij u raad willen geven, dat wij op de hoogte willen blijven, maar ook wel degelijk omdat deze kennis van het heden noodzakelijk is, wanneer een geest overgaat. Wanneer een mens in onze wereld komt, kun je die niet benaderen met voorstellingen uit – laten we zeggen -de 17e eeuw. Hij zou denken te dromen of in een fantasiewereld terecht te komen. Je moet onmiddellijk begrijpen, hoe hij in zijn wereld heeft geloofd. Zo moet je hem benaderen en alleen zó kun je die mens helpen. Het gevolg is dan ook, dat er zeer velen onder ons regelmatig steekproeven nemen. U behoeft heus niet te denken dat wij elke voetbalwedstrijd volgen. En als er nu een wedstrijd is van A.D.O. tegen D.V.S. dan zeggen we heus niet: “Dat is nu een bijzondere wedstrijd, daar gaan we kijken.” Het kan net zo goed zijn dat we bij de Volenwijkers terecht komen of ergens anders.
Zo nu en dan is het noodzakelijk a.h.w. te onderzoeken wat er gebeurt bij die wedstrijd. Wij moeten zo’n wedstrijd zien op onze manier, wij moeten weten wat ze betekent voor de spelers: wat voor de toeschouwers: op welke wijze daardoor hartstochten worden gewekt, wat voor emoties er bestaan. Want het beeld dat wij van uw wereld kunnen krijgen, is voor ons erg belangrijk. Natuurlijk zien wij ook onze eigen wereld gelijktijdig. En het is heel vaak moeilijk om deze twee beelden tot een geheel te verenigen. Zijn we n.l. in staat om het beeld van onze eigen wereld a.h.w. in overeenstemming te brengen met dat van uw wereld, dan hebben wij een soort stereoscopisch plaatje: er zit diepte in. Wij zien gelijktijdig geestelijke achtergronden en werkingen, en stoffelijk gebeuren en reactie. Die twee geven ons een veel dieper inzicht in de mogelijkheden. Wij kunnen de belangrijkheid van factoren t.o.v. elkaar beter afwegen.
Je eigen wereld of datgene, wat veel op je eigen wereld lijkt, wordt heel vaak voor bekend aangenomen. U heeft dat misschien zelf wel eens ondervonden, als u regelmatig langs een mooie straat komt of een heel mooie laan of een mooi standbeeld, u ziet het niet meer, u gaat eraan voorbij en kunt heel moeilijk beseffen, hoe ditzelfde kunstwerk, ditzelfde stukje natuur voor een ander buitengewoon belangrijk is. Op dezelfde wijze kan het voorkomen, dat wij in het beschouwen van geestelijke én stoffelijke achtergronden te veel de nadruk leggen op bepaalde stoffelijke factoren, omdat we de geestelijke factoren als iets vanzelfsprekends beschouwen en niet beseffen hoe sterk de inwerking daarvan op de mens kan zijn.
Een laatste punt: U zult zich ongetwijfeld wel eens hebben afgevraagd, hoe een geest, die als geleider of als een soort engelbewaarder optreedt, de mens ziet. In de eerste plaats is hier altijd sprake van een eenheid van beide gedachtewerelden. Er bestaat tussen een geleider en zijn sujet altijd een directe binding, die van aura tot aura gaat. Ook indien de geleider zich – op een naar menselijke opvatting – grote afstand zou bevinden, blijft er tussen deze beiden toch een band bestaan, een soort “pipeline”, zoals ook een zilveren koord een uittredende geest met zijn lichaam blijft verbinden. Het gevolg is, dat alle sterke beïnvloedingen en indrukken onmiddellijk kunnen worden vastgesteld. Hierbij ontstaat echter het grote gevaar, dat de aanhoudende concentratie op een persoon op den duur de stoffelijke waarderingen van die persoon de overhand zullen krijgen op het eigen inzicht. Dat is een van de redenen waarom een geleidegeest wel eens wisselt. Je kunt soms ‑ laten we maar zeggen ‑ als missionaris naar de negers toe gaan en op een gegeven ogenblik zo neger met de negers zijn geworden, dat je in Europa niet meer tast. Op dezelfde manier zou je dus met de beste bedoelingen als geest zozeer in de stof werken, dat de stof op den duur belangrijker gaat lijken dan het geestelijk resultaat. Je gaat dan zeggen: “Ja, maar dit is lijden”, of “dat is lelijk, dit moeten we uit het leven wegnemen, want dat is zo onaangenaam.” En we realiseren ons in het geheel niet meer, dat het juist noodzakelijk is om een zekere geestelijke weerstand te overwinnen. Het resultaat is dat bij een langdurig samengaan van een geleidegeest met zijn sujet de stoffelijke voorstelling steeds concreter in de geest wordt afgedrukt.
Als het om een juist beeld van toestanden op de wereld gaat, dan zijn daardoor juist deze geleidegeesten vaak degenen. die in staat zijn stoffelijke impulsen, die wij niet volledig kunnen thuisbrengen, in een voor ons duidelijk beeld om te zetten. Want zij leven vaak zozeer met de stoffelijke wereld samen, dat zij bij wijze van spreken het onderscheid kunnen zien tussen een roos en een margriet: dat zij kunnen zien dat. Dit koperen vaasje gepoetst is en dat niet: dingen die voor ons minder belangrijk zijn en haast niet opvallen.
Daarom wordt, als het er op aankomt over een bepaalde groep nadere gegevens te verzamelen, heel vaak getracht in de eerste plaats met hun geleidegeesten contact op te nemen. De geest ziet de wereld dan dus niet rechtstreeks, maar a.h.w. door middel van een soort televisiereportage. De werkelijke waarnemers, de reporters, de geleidegeesten zenden elk hun eigen impressie uit en deze wordt door degenen, die observeren in een betrekkelijk alomvattend beeld verwerkt, dat een redelijke weergave kan heten uit de stof.