Geestelijk voedsel

image_pdf

11 januari 1959

U gebruikte daar zo even de uitdrukking “geestelijk brood”. En dat brengt me er eigenlijk toe om mijn inleiding maar een klein beetje te wijzigen. Per slot van rekening brood heet in deze landen dagelijks voedsel. En ik ben ervan overtuigd, dat de mens ook dagelijks zijn: geestelijk voedsel nodig heeft.  Maar waar moet je dat geestelijke voedsel vandaan halen? Natuurlijk, je kunt je verdiepen in de Bijbel, die mits gelezen met verstand zeer veel geestelijk voedsel bevat. Maar heel veel mensen klampen zich alleen aan de letter vast. En dat brengt dan weer met zich mee, dat ze eigenlijk niet komen tot een inzicht van de ware betekenis. Het gevolg is een los heen en weer smijten van allerhande teksten, wat men dan mis verstaat onder het idee van geestelijke bewustwording of godsdienstig leven.

Je kunt natuurlijk ook om je geestelijk dagelijks brood te krijgen luisteren naar de verschillende radiopriesters, aalmoezeniers en dominee’s, die met enig zalvende klank in hun stem je de gemeenplaatsen van het christendom voorhouden. Ik vraag me alleen maar af, of dat geestelijk voedsel kan zijn. Want om de geest werkelijk voedsel te geven, moet je wel in de eerste plaats die geest iets geven, wat ze ook verwerken kan.

De menselijke geest is zo geconstrueerd, dat ze met geloof alleen niet verder komt. Een samengaan van aanvaarding, onderzoek en weten is noodzakelijk om te komen tot een zeker houvast in het bestaan. Heb je een van deze waarden niet, dan loopt het mis. Weten, zonder een aanvaarding en een geloof, heeft geen waarde. Een geloof, dat niet gebaseerd is op een weten en dus ook op een praktische beleving heeft evenmin waarde.

Wij hebben in deze kring altijd gesproken over het christendom. We hebben geprobeerd vanuit vele standpunten hoofdzakelijk het christelijk standpunt te benaderen. Haar brood kan wel eens een beetje oudbakken worden, ook geestelijk brood. En het spijt me, dat ik de opmerking moet maken; voor velen is het christendom ook oudbakken brood geworden. Men kauwt op de oude waarheden met lange tanden, zal ze eventueel nog trachten te verteren, maar in de praktijk komt er weinig van terecht.

Nu staan we op het ogenblik aan het begin van een nieuwe geestelijke ontwikkeling. U heeft allemaal al verschillende keren kunnen horen en van ons en zelfs ook van anderen, dat er een nieuwe wereldleraar geboren is en dat hij werkzaam is. Het zal u dus waarschijnlijk niet verwonderen, wanneer we in de komende tijd ook aan diens leerstellingen, diens gedachtegangen, een klein tikkeltje aandacht gaan wijden. Al gaat het ons voorlopig hier misschien alleen maar om het aantonen van overeenkomsten. Want per slot van rekening, het brood van gisteren en het brood van vandaag lijken op elkaar en zijn in overeenstemming met elkaar wat grondstoffen betreft. Alleen het brood van gisteren bevat wat minder water, wat minder vocht dan dat van vandaag. En dat is nu juist het verschil. Daardoor is het brood van gisteren voedzamer misschien dan dat, wat vandaag pas uit de oven is gekomen. Maar zodra het te oud is, komt er bederf in. Dat bederf kun je vele namen geven. Maar wat geloof betreft, kun je dat beide gemakkelijk karakteriseren. Op het ogenblik, dat een openbaring te laag onder een te grote massa heeft geleefd, wordt deze openbaring aangepast aan de mentaliteit van de menigte. De mentaliteit van de menigte betekent voor de openbaring een zodanige vermindering van waarden, een zodanig bederf, dat datgene, wat eens geestelijk voedzaam was, nu bijna gif wordt.

Wanneer wij het werk van de nieuwe wereldmeester bezien, dan blijkt ons wel, dat hij in feite aan het christendom niet veel te verbeteren heeft. Zijn leer zover die thans geopenbaard is is zeer zeker gelijk aan de hoofdwaarden van het christendom en hoofdzakelijk van het boeddhisme. Er ontbreken een paar van de strijdvaardige elementen, die we gevonden hebben in de islam, maar desondanks zijn zelfs hier overeenkomsten te bemerken. Want de groot kosmische waarden blijven gelijk. Het voorbijgaan van zelfs enkele honderden geslachten op aarde kan geen verschil uitmaken. Dat is zo’n klein moment in de kosmische beleving, in de kosmische tijd, dat deze indrukken niet gewijzigd zijn. Het belangrijke is, dat er echter een aanpassing plaatsvindt van de leringen, die Jezus gaf in een betrekkelijk primitieve tijd.

Nu moet u zich niet voorstellen, dat de nieuwe wereldmeester gaat werken met de moderne middelen van massacommunicatie en wat er verder bij behoort. Dat is niets voor hem. Hij kan daar niet mee werken om de doodeenvoudige reden, dat een geestelijk iets nu eenmaal niet door suggestie kan worden opgelegd, maar alleen door een innerlijk beleven naar voren gebracht. De hoofdzaken zijn ongeveer als volgt: Het leven op de wereld betekent, dat het leven op die wereld juist noodzakelijk is. Alles wat wij in die wereld kunnen volbrengen; ten goede, ter bevordering van ons eigen bewustzijn, ter ontwikkeling vooral ook van onze geestelijke capaciteiten, is het doel van ons bestaan. Een verder grijpen dan dat is overdreven. Een te sterk bouwen op ingrijpen van anderen, of het hopen op een verbetering later in een op het ogenblik nog hypothetische wereld, is uit den boze. De mens, die bestaat op de wereld bestaande uit geest, bestaande uit stof heeft in deze wereld de taak met die beide factoren te werken zo goed als hij kan, zo rendabel als hij kan.

Om dit te doen moet hij wel in de eerste plaats zoeken naar een zo groot mogelijke harmonie met zijn eigen milieu, zijn eigen omgeving. Die harmonie kun je nooit vinden in uitbundigheden. Een mens, die geestelijk te uitbundig of zelfs te fanatiek wordt, is over het algemeen ten opzichte van de geestelijke waarden van de wereld zowel als van zichzelf een soort stier in een porseleinkast. Er worden ontzettend veel brokken gemaakt en er wordt eigenlijk maar weinig verbeterd. Maar de mens, die in stilte van uit zichzelf werkt is daarentegen de vakman, die vorm na vorm creëert in overeenstemming met een inspiratie, die hem in staat stelt de zaak op tekening te brengen en uit te werken. Hij zal dit ongetwijfeld decoreren volgens de smaak van de tijd. Zoals de maker van porselein zijn motieven en versieringen ongetwijfeld steeds zal aanpassen aan de smaak van het publiek. Dat is noodzakelijk. Het is niet voldoende geestelijke schoonheid te scheppen in de wereld, maar men moet haar ook zo scheppen, dat ze aanvaardbaar is voor de wereld.

Dit scheppen gebeurt uit de stilte, de stilte van een eigen innerlijk werken met alle consequenties, die eraan verbonden zijn. De nieuwe meester stelt dan ook, dat het noodzakelijk is om te zien. Velen, die dat zullen horen, vinden dat misschien een beetje dwaas. Ze zeggen; Wij zien toch. Dat denkt u maar. Wanneer u zo dadelijk buiten komt en u ziet de contrasten tussen vuile sneeuw en witte sneeuw onder verschillende invallende graden van zonlicht, direct en indirect, dan kunt u daar een veelheid van kleuren in zien, die lopen van een diep, haast somberblauw via lichte schitteringen tot de kristallen flonkering, die doet denken aan een diamant. Elk van deze lichtspelingen, veranderend van moment tot moment, geeft iets weer van de zon en van de aarde. Wanneer u kijkt naar de daken, naar de huizen, zult u ontdekken, dat ze hun aangezicht en hun kleur voortdurend veranderen in overeenstemming met de valling van licht, de tijd van de dag of van de nacht. Wanneer u naar boven kijkt, dan ziet u in het eeuwig veranderend spel van de wolken misschien alleen maar de dreiging van een komende sneeuwbui of de belofte van een nacht vol vorst en helderheid. Maar in feite zit er veel meer in. Want ook hier een variëren van kleuren en van vormen, een variëren a.h.w. van betekenis en van.stemming. Zoals zelfs de dode dingen van deze aarde dus een stemming en een betekenis, een relatie met de omgeving kunnen uitdrukken, zo moeten wij in staat zijn om deze relatie ook te begrijpen. Eerst wanneer de volheid van al het bestaande ons geopenbaard wordt, kunnen wij er werkelijk in leven.

Wanneer je een vogel heen en weer ziet gaan, dan kun je misschien zeggen: “Dat arme beest! In die sneeuw zal het naar voedsel moeten zoeken. Ik zal wat brood neergooien.” Dat is niet voldoende. Je moet zien, hoe het dier zich beweegt. Je moet zien hoe het leeft, hoe het een eigen streven heeft. Je moet je kunnen voorstellen, dat zelfs in zo’n klein vogelkopje zorgen zijn, dat er nood kan bestaan en dat er niet slechts de opgewekt piepende en fladderende vrolijkheid is, die men over het algemeen aan het gevederde volk toeschrijft.

Het planten, met dieren, met mensen, het is allemaal precies hetzelfde. Ogenblik na ogenblik veranderen de aspecten. Ogenblik na ogenblik zien wij een nieuwe inhoud. Soms verbergt zich achter een schijnbare vrolijkheid een diepe wanhoop. Soms is juist de afgronddiepe wanhoop, waarin de mens zich schijnt uit te drukken, de innerlijke verzonkenheid, niets anders dan een exhibitionistisch spel, waarin hij zich eigenlijk verheugt. Je moet die dingen kunnen begrijpen. Je moet in harmonie zijn met de wereld, ook met die stoffelijke wereld. Je moet de inhoud begrijpen van al hetgeen zich aan je toont om daarmee werkelijk te kunnen werken. Want slechts wie begrip heeft voor de wereld en al, wat erin bestaat, kan in die wereld voor zich iets behouden, wat waarde heeft; die kan uit de kostbare inspiraties en ideeën, uit de innerlijke kracht, die in hem leeft a.h.w. iets boetseren, dat vorm heeft en eeuwigheidswaarde.

Gaat u maar naar een museum. Daar vindt u soms uit een zeer ver verleden een heel eenvoudige vaas, een kelk, gemaakt voor utiliteitsdoeleinden, om te drinken of om water te dragen of om iets in te bewaren. Maar de lijn is van een schoonheid, die vandaag aan de dag de beschouwer nog boeit. Hier werd iets van een harmonie, van een eenheid uitgedrukt, ongeacht de noodzaak tot gebruik. Die schoonheidszin zou vooral de moderne mens terug moeten krijgen. Dit harmonisch beleven der dingen.

Al te vaak meent de moderne mens, dat het ene het andere uitsluit. Er zijn mensen, die menen, dat werkelijk christen zijn het beleven van wereldse vreugde uitsluit. En dat nog wel, terwijl Jezus zelf een apostel der vreugde was, en niet alleen van strijd en bloed, zoals men wel eens meent. Je ziet mensen, die in de rechtvaardiging van hun zakelijk bereiken met een plechtstatige wereldwijsheid rondschrijden, terwijl ze in feite als een soort Juggernaut heengaan over de gevoelens, de betere waarden van hun hele omgeving en zichzelf ontdoen van elke ware inhoud en betekenis.

U zult kunnen begrijpen, dat de Wereldmeester eerst deze moderne wereld met haar eenzijdigheid, met haar kunstmatige blindheid, met haar doofheid ook vaak t.o.v. het schone en het edele, wil wakker schudden. Misschien dat het niet voor iedereen in gelijke mate noodzakelijk is. Maar om christen te kunnen zijn, moet je eerst met de wereld eenzijn. Christusgeest is het werkelijk minnen van de wereld. Niet omdat het zo hoort, maar omdat je die eenheid ervaart, omdat je God in alle dingen erkent. En wanneer je dan met je eenzijdigheid rondloopt, kun je jezelf wel christen noemen, maar je zult het nooit zijn. En dat betekent ook dat je de nieuwe leer en de nieuwe verandering van een geestelijke ontplooiing niet kunt doormaken.

Ook meent de mens heel vaak, dat deze maatschappij met het huidige peil der techniek en der wetenschap de bereiking van de wereld is. Hij kan zich niet voorstellen, dat zijn wereld gaat veranderen. En dat misschien in plaats van deze volgebouwde steden, dit razend rumoer van voertuigen en het stampen van de fabrieken, op een gegeven ogenblik deze planeet weer zal zijn: zeeën en weiden, boomgaarden en bossen en stilte, waarin misschien een etherische nevel een ogenblik rondtrekt, een wezen, dat zich verheffende boven de grofheid van het meest aardgebonden element in grotere vrijheid en beleven beweegt.

De mensheid meent, dat wijding zowel als vreugde en genot een kwestie zijn van kuddegeest en van gezelschap. En hij kan zich niet voorstellen, dat er misschien eens een tijd zal zijn, dat het meer bewuste wezen, dat op de wereld woont, in zichzelf besloten de schoonheid ondergaat van de kosmos en daarin zijn hele God erkent, zonder zelfs de behoefte te hebben met anderen in contact te treden, Waarbij dit contact alleen een bevestiging is van eenheid, van het grotere beleven.i.p.v. de noodzaak. aan jezelf te ontvluchten.

De wereldmeester moet deze dingen natuurlijk langzaam, heel langzaam aan de.wereld geven. Want men is op het ogenblik niet bereid om de dingen zonder meer prijs te geven. De belangrijkheid en de bereiking van de wereld zijn soms zo overweldigend in je eigen gedachten, dat je eenvoudig een ieder, die je dat wil afnemen, desnoods zou willen vermoorden om in godsnaam dit kostbare, deze zekerheid te behouden. Maar er bestaat geen zekerheid. De nieuwe meester drukt dat uit door te zeggen: “Alle dingen zijn slechts zeker in God. In ons uitgedrukt zien wij slechts de verandering.” En zoals u weet, verandering geeft geen zekerheid. Zeker niet, wanneer je de volgende vorm niet kent. We moeten in God en niet in onszelf zoeken naar een voltooiing en een voleinding. En wanneer we dat niet kunnen aanvaarden, nu ja, dan zijn we arm, dan komen we niet verder.

Misschien zou het prettiger voor ons zijn, als deze leraar reeds thans leefregels had gegeven. Het is zo gemakkelijk, wanneer je een wet hebt, waaraan je je kunt vasthouden. Er staat geschreven……en dan citeer je maar en je interpreteert maar. Want dat is een feit. Wanneer we de volledige waarheid van een nieuwe leer krijgen of van het oude christendom, wij zullen steeds interpreteren, we zullen onze bedoelingen, onze meningen trachten te lezen in de woorden van anderen. In de overleveringen misschien of de wetten, die naar men zegt uit een goddelijke bron stammen.

Kan dit juist zijn? Is niet juist het feit, dat wij persoonlijk interpreteren, een vernietiging van het kosmische, dat mogelijkerwijze in zo’n wet of zo’n openbaring ligt opgesloten? Is het noodzakelijk, dat een mens commentarieert? Voor de mens zelf geloof ik wel. Want ook onze laatste prefect, onze nieuwste meester, heeft natuurlijk in deze tijd al zijn volgelingen. En hij moedigt hen aan te discussiëren over hetgeen hij zegt. Hij vindt het desnoods nuttig, wanneer ze onder elkaar twisten er over. Hij vindt het uitstekend, ja, wenselijk, dat elk hunner op een gegeven ogenblik zijn mening gaat stellen tegenover, de anderen, tracht om zijn eigen opinie, zijn eigen inzichten aan anderen duidelijk te maken. Maar….hij leert er steeds bij: “Begrijp wel, dit zijn niet mijn woorden, maar uw woorden.”

Voor velen in de wereld is dit erg onplezierig. “Dominee, wat u daar spreekt op de kansel, dat zijn niet Gods woorden, dat zijn uw woorden.” “Mijnheer pastoor, wat u daar allemaal doet, ritueel en predikend, is niet Gods werk, het is uw werk. Het is uw interpretatie van iets, en anders niet.”

Het lijkt wel of hiermede een van de meest gewenste zekerheden van de God zoekende wereld plotseling vernietigd wordt. Geen God, Die door ons handelt, maar wijzelf, die handelen in overeenstemming met onze interpretatie van God. Geen eeuwige zekerheid. Geen volledig bewust en beschermd zijn te midden van het weten: God handelt door mij; Gods zekerheid, Gods zaligheid omgeven mij. Maar dit alles heeft een doel. En dat doel kan ik dan ook aan de hand van deze nieuwe leer reeds uiteenzetten.

Eerst wanneer wij door bewust zelf te interpreteren en zelf te zoeken in de waarheden, ons geopenbaard en gegeven, en zelf trachten te bekijken datgene, wat de Schepper en de wijsgeren ons hebben voorgelegd als probleem, zullen wij kunnen komen tot een persoonlijk aanvaarden. En indien wij God op een persoonlijke wijze aanvaarden, is Hij een voor ons bewust deel van het wezen geworden. Dan wordt in ons gekristalliseerd, wat God is voor ons in de verhouding tot ons wezen.

Dit betekent de vorming van ons bestaan naar de meest perfecte vorm toe. Want wij zijn toch niet gebouwd om als bouwstenen, duizenden in dezelfde vorm, te worden gedroogd ergens in de gedachte van een godsdienstige ontwikkeling, om daarna gebruikt te worden om een eenvoudig kapelletje te bouwen, recht toe recht aan. Gods schepping is niet uit allemaal gelijke eenheden opgezet. Integendeel. Gods schepping bestaat uit ongetelde verschillende waarden van bewustzijn, verschillende gedachten, verschillende krachten en vormen, die tezamen grijpend het perfecte geheel vormen. Let wel, tezamen. En als zodanig is de perfecte weg tot de bewustwording zeker niet het slaafs volgen van en jezelf gelijkmaken aan anderen. Het is: Het voor jezelf streven en zoeken, het voor jezelf vormen van een religieus, een godsdienstig en wijsgerig concept, waaruit je kunt voortbrengen jouw persoonlijke visie, jouw persoonlijk beleven, jouw persoonlijk denken en kennen in harmonie met de rest van de wereld.

Op die harmonie wordt door de nieuwe meester ook nogal wat aandacht gevestigd. Hij brengt maar voortdurend met elke handeling, met elk woord a.h.w. naar voren: Denk erom, er moet eenheid zijn. Samenwerking. Het is beter, dat de mensen niet zo braaf en niet zo goed zijn en niet zo rechtvaardig en dat zij t.o.v. elkaar harmonisch zijn, dan dat zij in een uiterst gerechtvaardigde braafheid zichzelf isoleren van wereld en weten.

Toch hebben alle dingen hun plaats. Toen Jezus op de wereld kwam heeft hij ongetwijfeld een reeks van leringen gebracht, die ook de bestaande wetten doorbraken. Jezus leer was er een van grotere vrijheid, van grotere persoonlijke bewustwording. Maar gelijktijdig – en dat vergeet men heel vaak – was zijn leer er een van de bewuste zelfbeperking. Wij kunnen niet voor onszelf de wereld zijn, wel kunnen wij de wereld in onszelf dragen. We zijn altijd maar een klein deel van het geheel, elk afzonderlijk op een plaats gebracht, die voor ons past. Een bewustwordingsgang doormakend, die de onze is en alleen de onze. Dit is onze taak in de schepping. Dat is ons werken in de kosmos. En uit dat werk en uit die taak, uit die schepping zullen wijzelf moeten opbouwen wat noodzakelijk is. Daaruit zullen wij moeten putten a.h.w., tot het bewustzijn van harmonie en eenheid zo sterk wordt, dat dit wezen met al zijn bereikingen en zijn eigenschappen versmelt met een groter geheel, handelend met dat geheel. Niet door een opgenomen zijn in het grotere en daardoor een verliezen van het “ik”, maar door een bewust onderwerpen van het “ik” aan het grotere. Een bewust en in feite dus actief medewerken aan al hetgeen door het grote door ons erkend als het meest waardevolle tot stand wordt gebracht.

De wil en de wens van God van de goden, zo u wilt wordt in ons voortdurend uitgedrukt, voor ieder afzonderlijk met een andere interpretatie en een andere waardering. We weten dat heel goed. En wanneer wij trachten deze dingen te normaliseren, te kanaliseren, volgens een menselijk bewustzijn, maken wij vaak eer grote fout. Die fout ligt niet in het feit dat we onszelf beperken, want dat is ons volste recht. Het ligt in het feit, dat wij menen, dat deze zelfbeperking in de plaats kan treden van de persoonlijke beleving, de persoonlijke studie, het persoonlijke werk. Er speelt zich voortdurend vooral wanneer je in de stof verkeert het volgende proces af, dat bewustwording geeft.

Uit vele feiten dus uit een weten, dat uit vele delen bestaat ontwaakt een bewustzijn, een omschrijving van een toestand, een begrijpen van een toestand misschien. Uit het bewustzijn ontstaat de wijsheid, waarin harmonie wordt gevonden. Een begrip voor hetgeen er rond ons bestaat, doet ons langzaam maar zeker een doelmatigheid daarvan zien. En daardoor kunnen wij in deze harmonie komen tot samenwerking. Uit de samenwerking ontstaat het kosmisch begrip, voor zover binnen deze kleine en beperkte omstandigheden geuit en geopenbaard.

Dat is iets, wat de mens heel vaak voorbijziet. En ook Jezus heeft ons verschillende keren gezegd: “Klop en u zal worden opengedaan. Vraag en u zal gegeven worden,” etc. Maar de interpretatie, die de mens ervan geeft, is over het algemeen maar erg onjuist. De meeste mensen nemen een soort geestelijke vuist van een zeer dringend gebed bv. en ze staan te rammeien tegen een denkbeeldige hemelpoort. Ze hopen, dat door zo lang door te rammeien, eindelijk iemand opendoet, een hand naar buiten steekt en zegt: “Alsjeblieft, hier heb je je aalmoes.” Zo is het natuurlijk niet. Ze zeggen; “Vraag en u zal gegeven worden. Dus als we maar lang genoeg vragen, dan gebeurt het wel.” Dit bewijst, dat de zin van Jezus leer helemaal vertekend is. En ook hier zal de nieuwe meester ongetwijfeld corrigerend moeten ingrijpen.

“Vraag en u zal gegeven worden.” Rond ons is alles geopenbaard. Rond ons is een kosmisch bewustzijn, waarin niet slechts het weten van de gehele mensheid verleden en toekomst ligt geopenbaard, maar zelfs meer dan dat: het weten van geestelijke werelden en zelfs van entiteiten, die zich op het ogenblik aan ons realisatievermogen nog onttrekken. Op het ogenblik, dat wij door ons oprecht en ernstig zoeken kloppen aan de deur der kennis, wordt ons meer en meer gegeven. Gegeven, omdat boven ons eigen pogen uit ons uit het gemeenschappelijk, het kosmisch weten a.h.w. inzicht wordt gegeven, waardoor we onze beperkte kennis kunnen toepassen in veel grotere gebieden, ons wezen a.h.w. kunnen uitbreiden in veel meer werelden tegelijk.

“Vraag en u zal gegeven worden.” Wanneer wij vragen is de wens in feite de vaststelling van een mogelijkheid. En alle mogelijkheden bestaan in de kosmos, in de schepping. Op het ogenblik, dat wij vragen, gaan wij dus voor onszelf vaststellen, welk van de vele mogelijkheden aanwezig in het Al, voor ons begeerlijk zijn. En dat betekent, dat wij op de duur verkrijgen. Want wij hebben door te vragen ons een doel gesteld, een streven gesteld, dat mits intens genoeg ons te enigerlei tijd in ons bestaan tot de realisatie van de begeerde toestand voert. Wanneer je dit begrijpt in de kosmische zin, zul je nooit vragen naar meer weten, dan op het ogenblik voor je nodig is. En je zult zeker niet proberen om meer stoffelijke waarden te verkrijgen, die alleen gebaseerd zijn op het nut en het aangename van dit ogenblik.

Laat ons maar weer een voorbeeld stellen. Iemand zegt: “Vraag en u zal gegeven worden.” En hij blijft maar bij; “Heer, geef regen, geef regen.” Hij leeft in een droge periode. Hij gaat dood. Misschien dat er twee of drie levens overheen gaan, maar wanneer dit verlangen naar die regen sterk genoeg is, dan komt hij op een gegeven ogenblik in een gebied, waar zoveel regen is, dat er overstroming op overstroming volgt. En dan zal hij misschien weer vragen; “Heer, geef ons droogte.” Het is dwaas, het is te beperkt, dit vragen. Datgene, wat wij vragen aan de kosmos, aan God, moet gebaseerd zijn op het eeuwige, dat mag niet een reeks van variaties zijn. “God, geef me gezondheid.” Goed. Dan krijg je gezondheid. Maar met die gezondheid gelijktijdig een status in de wereld, waardoor je aldoor maar moet werken, zwoegen en slaven, totdat je op een gegeven ogenblik zegt: “God, was ik maar dood.” Dat heeft toch geen zin.

Je kunt zeggen; “Ik wil de kennis hebben van alle geestelijke waarden, Ik wil a.h.w. heerser zijn over alle engelen en demonen tegelijk. En je krijgt het op een gegeven ogenblik. Maar als je niet in staat bent om te overzien wat je daarmee bereiken kunt, dan betekent een dergelijke gave voor jou alleen maar ellende en bekommernis. Dan gaat het je als de zwartmagiër, die ook meester is over geestelijke gebieden, maar vaak in zijn onkunde deze gebieden gebruikt voor zijn eigen doeleinden en zich daardoor openstelt voor alle kwellingen, die ze hem zelf kunnen aandoen. Dat kunnen we niet begeren, dat kunnen we niet verlangen. We moeten heel goed begrijpen, dat voor iedere mens en voor iedere geest de gehele kosmos openligt. Een groot bewustzijn, waarin we onmiddellijk kunnen binnengaan, wanneer we maar zoeken van uit onszelf dus om te komen tot een begrip, dat kosmisch is. Alles wat er in de kosmos bestaan heeft bestaan kan volgens onze eigen concepten is het onze, voor het vragen. Maar we zullen het moeten ondergaan met alle consequenties, met alle gevolgen daarvan. En te midden van deze gevolgen en consequenties handelen volgens ons eigen bewustzijn en denken. Laten we dat niet uit het oog verliezen.

Als je zegt: “Heer, maak me rijk,” dan betekent dat ook, dat je voor die rijkdom moet zorgen, dat je die rijkdom kunt verliezen, dat je er belasting over moet betalen, dat je er personeel voor nodig hebt om je zaken te regelen, enz. En al die zorgen gaan met die rijkdom gepaard. Dat is een. Als je dat begrijpt, dan zul je het misschien ook weer eens kunnen zijn met een uitspraak van de wereldmeester op dit ogenblik, die op zijn manier bidt, wanneer hij zegt: “Heer, laat ons alle dingen kennen en ons bevrijden van alle begeren.”

Misschien een typisch gebed. “Heer, leer ons alle dingen kennen.” Ja, natuurlijk, we willen graag een hele hoop dingen kennen, we willen een hele hoop hebben. Maar hoeveel we ook kennen en hoeveel we ook bezitten, we worden er niet vrij door. Kennis en bezit zijn in feite vaak banden, die je vastleggen. “Ik weet dit, ik ben specialist op dit of dat gebied, Ik kan het aan mijn waardigheid dus eigenlijk niet toestaan om bv. een ogenblik voor vuilnisman en putjesschepper te spelen. Ik ben wetenschappelijk gevormd.” Of: “Ik heb in mijn jeugd altijd dat geleerd. En al die nieuwe vindingen, dat is natuurlijk maar onzin. Ik kan van uit mijn standpunt daarin niet meegaan.” Of: “Wij zijn van zo goede familie, wij kunnen ons toch niet permitteren om met dat plebs te verkeren. Ik ben zo rijk, dat ik toch mijn rijkdom wel voortdurend moet behouden en vergroten, anders zou ik weer gelijk worden aan die anderen.” Concepten, die voortkomen uit het valse begrip, dat het hebben, het bezitten waarde heeft. Neen, begrip. Leer ons alle dingen begrijpen. Leer ons alle dingen kennen. Dat is een redelijke bede; Maar bevrijd ons van het begeren, het kwaad. Verlos ons van den boze, van het boze, van het kwade, zoals men dat in het Onze Vader zegt. Wat is dat eigenlijk anders dan; bevrijd ons van het begeren, bevrijd ons van angst. Begeren en angst zijn de gebondenheid, waarmee je aan de wereld blijft geketend. Dat is het, wat je vlucht belet. De vlucht van de ziel, die omhoog kan gaan tot in het hoogste goddelijke licht. Het is duidelijk, dat de nieuwe wereldleraar dus juist ook deze banden wil verwerpen. En daarin doet hij niet veel anders dan Jezus heeft gedaan. Al spreekt hij misschien in de termen van vliegtuigen, waar Jezus nog sprak over een mosterdzaadje.

Ik geloof dan ook, vrienden, dat wanneer het gaat om geestelijk voedsel, om het geestelijke brood, we voor onszelf kunnen zeggen; Brood en voedsel zijn er voor ons overal. Maar wij zullen moeten eten. En wanneer wij eten van hetgeen ons geboden wordt aan geestelijk voedsel, laten we goed oppassen, dat we niet uit hebzucht onszelf overladen of dat wij door een verkeerde keuze of een te grote behoudzucht onszelf vergiftigen met datgene, wat onze voeding, onze redding, ons behoud is.

Rond u in de wereld zijn ongetelde mogelijkheden. In uw begrip van deze wereld en uw geestelijk streven binnen deze wereld, waarin u leeft, ligt de bevrijding, de verlossing, de kosmische eenheid. Uw wezen, mits juist ontplooid, zal zich als een levensboom uitstrekken, wortelend in de diepe materie maar uitgaand tot de ijlste geest en in zich dragende als een beschut heiligdom het licht van de goddelijke kracht. Maar wanneer u eenzijdig bent of geestelijk of stoffelijk wanneer u probeert de zaak teveel te zien als behorende tot een bepaalde levensstijl of levenssfeer, dan is uw boom eenzijdig, dan is hij zwak, dan is hij misschien rot. Dan bereikt u het hoge licht niet. Uit uw eigen wereld en door middel van uw eigen wereld een te zijn met de kosmos, is het grote doel van het stoffelijk bestaan.

o-o-o-o-o

Wanneer wij spreken over een nieuwe wereldmeester, ons bezighouden met nieuwe waarheden, dan komt mij onwillekeurig een gelijkenis naar voren.

Er was eens een vrouw, die dwaas en ijdel was. Haar grootste trots nu was haar kruik, waarmee zij regelmatig naar de bron ging om water te putten. Zo schoon vond zij deze kruik, dat het haar gehele vreugde was statig schrijdende zich daarmede te vertonen. Tot op een dag een ander een betere en een schonere kruik had gevonden. Toen weende zij heftig en zij zei tot haar echtgenoot: “Ik zal geen water meer voor u halen aan de bron. Want zo kan ik mij niet vertonen. Ik heb geen vreugde meer in het bestaan,” De echtgenoot nu kennende de stormachtige gesteldheid van zijn vrouw en beminnende de windstille vrede, waarin de liefde zich het best openbaart sprak: “Zo ga naar de pottenbakker en bestel u de schoonste vaas, die ge vinden kunt. Het schoonste watervat, dat ooit in deze streken heeft bestaan. Opdat ge voor mij naar de bron kunt gaan en water putten. En uw glimlach en uw stralende ogen mij de vreugde van het hart zullen zijn.”

De vrouw ging. En zij zei: “Ik wil schoonheid hebben. Niet alleen het eenkleurige, niet het gedreven koper. Neen, ik wil de diepglanzende geëmailleerde klei hebben, waarin alle kleuren schitteren. Ik wil de volheid van pracht en glorie zien, die bestaan, wanneer wij naar de zonsondergang kijken. Ik wil, dat dat, wat ik draag, de bewondering en gelijktijdig de nijd zal vragen van alle vrouwen in de hele provincie.”

De kunstenaar, gebaard en wijs, knikte. En hij wees op een vaas, die in vage kleuren stond en hij zei: “Daar, wanneer deze gebakken is, zij zal beantwoorden aan uw verlangen,” de vrouw zag slechts de bleke tint van verfstoffen, die nog niet door het vuur tot glans en loutering waren gebracht. En ze verwierp haar en zei: “Dit deugt niet.” En zo stormachtig was zij, dat zo de kunstenaar dwong om een vaas te maken met kleuren, die zij schoon vond.

Het was een ongebakken vaas, bros en breekbaar. Maar ze besefte niet, dat loutering nodig is om glans te brengen en werkelijke duurzaamheid. En daarom, toen er kleuren op waren gebracht door de hoofdschuddende kunstenaar, die omwille van de vrede handelde tegen elk weten van zijn kunstnijverheid in, zei zij: “Ik neem haar mee.” De kunstenaar wilde protesteren. “Neen,” zei zij, “hiermede wil ik trots en vrolijk naar de bron gaan deze avond nog.”

Zij ging. En menigeen bewonderde haar toen zij heenging….doch het water droop uit het broze, niet gebakken kleihulsel en de kleuren vluchtig opgebracht dropen mee weg, totdat de vrouw besmeurd was met vele kleuren en wenende wegvluchtte, het vat brekende terzijde werpend. “Want,” zo zei zij mij, “men heeft mij bedrogen.” Maar dat was niet waar. Zij had zichzelf bedrogen door niet te begrijpen, dat klei en kleur gebakken moeten zijn, totdat het glazuur als een waarlijk diep glanzend emaille ligt over de oppervlakte, brekend het licht en terugwerpend het spel van de lichtstralen als een reeks van gekleurde edelstenen.

De wereldmeester vormt op dit ogenblik pas. Hij begint de kleivaas op te bouwen. En voorzichtig, uit het palet van zijn weten, heeft hij de eer te kleuren van het glazuur gekozen. Maar nog is er veel nodig. De tijd, om te laten drogen. De tijd, om kleur na kleur te voegen en lijn na lijn, totdat uit het palet een volmaakt beeld is gevloeid. Tijd is er nodig om in het vuur van loutering en strijd de ware diepe glans te geven aan de leer en aan het bewustzijn, die eeuwigheidswaarde geven aan al wat de wereldmeester heeft gezegd.

Zo, mijne vrienden, kunnen wij op dit ogenblik nog niet beginnen met te zeggen: “Wij zullen de nieuwe leer aanvaarden.” De oude wijsheid zal ons moeten dienen. Maar de verwachting van de grotere schoonheid, de grotere wetenschap, het grotere begrip, waarover wij zo dadelijk kunnen beschikken dat zal ons vreugde zijn. Want slechts zij, die langzaam maar gestadig gaan, leggen grote wegen af.

Er was eens een man, die zeer veel haast had. En daarom, zich gedragend als de letter en briefdrager, rende hij langs het pad van het oerwoud. En toen hij een collega ontmoette, die beladen met zijn eigen waren rustig voortschreed en deze hem vroeg: “Waar gaat gij heen?” zei hij: “Ik ga naar de grote stad. Ik heb haast.” “Ik ga ook naar de grote stad,” zei degene, die langzaam ging. “Laat ons samengaan.” “Ik heb haast.” riep de ander terug en hij snelde voort. Medelijdend schudde de langzaam gaande, beladen met al zijn lasten, het hoofd. En hij ging verder in de normale tred, waarmee hij wist te kunnen gaan, bijna zonder beperking.

De ander snelde, snelde, snelde….. en zijn last werd hem te zwaar. Eerst wierp hij de zwaarste waren weg. Toen begon de benauwdheid hem te beëngen. De adem bleef hem weg en een ogenblik moest hij rusten. Hij besloot een deel van zijn kleed achter te laten. De trage, die langs kwam, vond alles, wat de ander had weggeworpen. En omdat hij gestadig verdergaande niet vermoeid was, voegde hij het bij zijn eigen last.

De man, die haast had om het eerst op de markt te zijn en het eerst zijn waar te verkopen in de grote stad, bereikte die stad. Maar het bloed joeg en drukte op de oogleden. Het deed zijn blik vertroebelen, totdat de huizen een statige dans schenen uit te voeren met de kronkelende gebaren van een serimpi, die een nieuwe en een bijzondere waarheid tracht uit te drukken in de oude gewijde dans. Toen hij op de markt neerzeeg op zijn plaats, had hij geen stem om iets ten verkoop aan te bieden. En zo zat hij lange tijd….. Eindelijk hoorde hij een stem, die hem vroeg: “Waarom zit je eigenlijk hier?” “Ik verkoop mijn waren,” antwoordde hij. “Maar je hebt niets.” En toen pas, na al zijn haasten verbaasd opziende, zag hij, dat hij niets behouden had. Ja, dat hij zelfs zijn jasje had achtergelaten, dat zijn hoofddoek was weggeworpen; dat hij daar zat als een onwaardige.

Hij wilde al wegvluchten, toen de langzame, die ondertussen al een deel van zijn waren verkocht had, hem aanstootte en zei: “Hier is je kleed. Hier is je hoofddoek. En hier zijn enkele van de dingen, die je hebt weggeworpen, opdat je tenminste iets kunt verkopen.” Maar veel daarvan behield hij voor zichzelf. Want, is het niet het recht van de mens dat te nemen, wat een ander bewust wegwerpt?

Toen de avond kwam en beiden naar huis moesten gaan, schreed daar degene, die langzaam was geweest, met dezelfde gelijkmatige en bewuste kracht, zingend om de rijkdom, die hij met zich kon dragen en het zilveren sieraad, dat hij in de plooien van zijn kleed had verborgen. En de ander, uitgeput nog steeds, in het bezit van de schamele penningen, die hij dankte aan de genade van zijn buurman en vriend, sleepte zich voort en bereikt pas diep in de nacht zijn eigen woning.

Zo gaat het geestelijk met ons. Wanneer wij hardlopen, wanneer wij voortdurend vooruit willen rennen en vliegen, putten wij onszelf nodeloos uit. Wij worden gedwongen om veel, wat waardevol is, achter te laten. En wanneer we dan ten slotte menen ons doel bereikt te hebben, zien we dat we arm zijn, dat we niet verder kunnen gaan. Voor een mens op aarde ook wanneer er een nieuwe wereldmeester is is het noodzakelijk gestaag verder te gaan op het pad van geestelijke bewustwording. Eerst zo kan hij voortdurend zich verrijkend met al wat de omgeving hem leert, vindend misschien datgene, wat de haastigen terzijde hebben geworpen als waardeloos zeker zijn, zijn plaats op waardige wijze in te nemen en zijn doel te bereiken.

Zo zijn al deze dingen, mijne vrienden. Er komt een nieuwe wereldleraar, er komt een nieuwe leer….. de tijd gaat voort. De mensheid wordt misschien wijs en weer dwaas….de tijd gaat voort. Er komt weer een nieuwe openbaring….. de tijd gaat verder. Maar wat blijft er over? Met de leringen, niet de openbaringen, niet de ontwikkeling van wereld en sfeer. Wat ons overblijft is datgene, wat wij behouden hebben van deze dingen.

Er woonde eens een zeer wijze hadji in een kleine dessa. Het was de gewoonte van vele dorpen in de omtrek met elk probleem tot hem te gaan, wanneer er geen andere oplossing gevonden kon worden. Zo kwamen eens enkelen tot hem met het volgende probleem:

Twee vrienden hadden beiden een akker. De ene echter, opgaand in het spel, waarvan hij een vlugge rijkdom verwachtte, bebouwde zijn akker niet. De vriend nu ploegde deze akker en zette de planten uit tezamen met zijn vrouw en kinderen. De ander speelde. De dag kwam, dat voor het laatst de vogels waren verjaagd en dat men het mes ter hand nemend aar na aar begon te snijden, de rijpe en rijke oogst als een zegen binnenhalend. En de vriend sneed een groot gedeelte van hetgeen op de akker van zijn buurman stond. Toen pas arm en vermoeid, kwam deze en snijdende wat over was gebleven, verweet hij zijn buur en vriend: “Gij hebt gestolen, want dit alles behoort mij.” Zo brachten nu deze beiden hun probleem voor de hadji. Want de een had het werk gedaan; had de zaaiplanten uitgezet; had ze overgeplant; had het water doen stromen, en de dijken in stand gehouden. Terwijl de tweede slechts de grond bezat.

Toen sprak de hadji, nadat hij het probleem had gehoord: “Zeg mij, is de rijst aarde?” “Neen,” zeiden beiden. “Zij groeit uit de aarde,” zei de hadji, “En wat groeit uit de aarde, groeit ook door de kracht van de zon,” En hij vroeg de spelers “Bezit gij een deel van een zon?” “Niet meer dan ieder ander, heer,” antwoordde de speler. “En het water?” “Het water wordt betaald volgens de verdeling.” “Door welke sluis is het water op de akkers gekomen?” “Langs mijn eigen sluis, heer, ” zei degene, die het land had bebouwd. “Ik heb de dijk tussen de akkers van mij en mijn buurman doorgestoken, opdat de grond het vocht zou kunnen opnemen en vruchtbaar zijn.” “Het water was dus het uwe. En de oogst? Wie heeft de oogst binnengehaald?” “Ik, heer,” zei de landbouwer, “Maar ik ook,” zei de speler. “Hoe kunt gij oogsten, wanneer gij niets hebt uitgezet?” “Het was mijn akker, waarop de oogst stond,” “Welaan, wees tevreden met wat men u heeft gegeven. Want gij, die zocht naar spoedige rijkdom, gij hebt uw middel om rijkdom te vergaren verlaten. Want wie de aarde bezit, bezit de zon, het water en de vruchtbaarheid. En uit deze tezamen plus het zweet van de mens, die eerlijk werkt, wordt het voedsel aller tijden geboren: de rijst. Maar wie niet arbeidt en toch oogst, hij krijgt een aalmoes.” En tot de speler zich wendend zei hij: “Dank Allah, dat Hij u toch nog voedsel gegeven heeft voor het komende jaar.” Maar tot de landbouwer zich kerend, zei hij; “Wees dankbaar uwe vriend, dat hij u toestond zijn arbeid te verrichten en zo een aalmoes te geven in de naam van de Allerhoogste. Want wie door zijn werk anderen geeft, verwerft meer dan hij kan schenken.”

Het heeft een tijd geduurd, voordat beiden de uitspraak begrepen. Maar de wetenschap van rijkdom, van goedheid, deed bij de landbouwer ten opzichte van de speler een gevoel van verantwoordelijkheid ontstaan. En toen hij zag, hoe de volgende maal door zijn armoede beleerd deze begon zijn eigen akker te bewerken, was er grote vreugde in zijn hart. En hij ging terug naar de hadji en zei; “Heer, eerst nu heb ik begrepen, waarom ik Allah dankbaar moet zijn.”

En de speler? De speler, ondanks de pijn van zijn ledematen, die de arbeid haast ontwend waren, hij arbeidde lang en zag nieuwe rijkdom groeien. En hij ging tot de hadji en zei: “Heer, nu weet ik, waarom ik Allah dankbaar moet zijn. Want ziet, ik heb nieuwe penningen. Mijn oogst is rijk geweest,” De hadji glimlachte en zei: “Wat gaat gij daarmee doen?” “Ik zal mij grotere rijkdom verwerven, heer. En ik zal ook u uw deel niet onthouden,” “Door het spel?” vroeg de hadji, “Ja,” zei de speler, “Hoe dank ik Allah,” zei toen de hadji, “dat Hij mij in staat heeft gesteld om zelfs de dwaasheid te begrijpen.”

Zo is het altijd in de wereld. Er zijn mensen, die menen, dat zij met een spel, met een plotselinge schok, tot een bereiking kunnen komen. Dat zijn de spelers van deze aarde, de dwazen van de geest. Daar zijn de werkers, die vaak de taak van anderen mede op zich nemen, maar daardoor rijker en rijker worden. Rijker aan innerlijke vreugde en aan geestelijk weten. En wanneer dan de spelers ons soms irriteren, doordat zij hun taak niet voldoende volbrengen, laat ons dan begrijpen, dat wij God dankbaar moeten zijn. Want als er geen spelers zouden zijn, zou er geen dwaasheid zijn, Zou er geen dwaasheid zijn, zo zou de wijsheid geen waarde hebben. Zou de wijsheid geen waarde hebben, hoe zouden wij dan de schepping, de kracht van de Schepper kunnen waarderen?

Neen, wanneer er een nieuwe leer wordt gegeven, dan zullen er dwazen zijn, die zeggen; “Dit is de enige weg en de enige waarheid,” En wij zullen een groot deel van hun arbeid moeten volbrengen. Maar wij wetende dat alle krachten van het Al tezamen komen om voor ons en allen bewustzijn te scheppen zullen de Schepper danken, zelfs dat Hij ons de dwazen heeft gegeven om door het contrast de schoonheid van Zijn gaven duidelijker tot ons bewustzijn te brengen.

En dan een laatste woord. Wanneer een nieuwe tijd komt, zult ge u daarin verheugen. Maar wanneer de tijd komt, dat de rijst moet worden uitgezet, dan doet de rug pijn van het vele bukken om plant na plant uit te zetten. Dan is het vocht, dat voortdurend tot je doordringt, soms een kwelling en het branden van de hete zon een geseling met vuur, Wanneer een nieuwe tijd komt en je wilt van een nieuwe kracht gebruikmaken, dan zul je eerst moeten beginnen met het zaad uit te strooien der daden. Ook al is dat moeilijk. Ook al kost je dat misschien veel pijn, veel last, veel zweet en zorgen. Want in deze nieuwe periode van geestelijk werken en geestelijke kracht zal slechts diegene oogsten, die zelf gezaaid heeft. En zo ge niet zaait en toch iets moogt oogsten, dank uw Schepper, dat Hij u niet met lege handen huiswaarts stuurt om te hongeren in de duisternis, tot er een nieuw jaar van licht begint. Eer het oude, aanvaard het nieuwe en werk met al deze dingen, opdat de volmaking in u tot een zekerheid wordt.

image_pdf