16 januari 1959
Aan het begin van deze bijeenkomst wil ik u er allereerst op wijzen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Mijn onderwerp voor deze avond: geestelijke bewustwording en de moderne inwijding
Het probleem van de geestelijke bewustwording is in de eerste plaats wel het probleem van de stoffelijke beleving, plus de juiste geestelijke inhoud. Dit betekent voor ons, dat slechts door een zuiver stoffelijk werken en streven, gericht op een geestelijk juist doel, een werkelijk bereiken van hogere kracht, hoger leven en hogere waarden, mogelijk is. Het stoffelijk voertuig zelf is slechts zeer gedeeltelijk geschikt voor het hoge doel, dat de geest nastreeft. Nu blijkt ons uit vele verschillende bronnen en gegevens, dat de geest en het denken, het gedachteleven, sterker is dan de stof met al haar vormen, eigenschappen en noodzaken.
Wanneer wij dan ook het begin van de wereld zien, met de eerste levende schepsels, dan zijn wij ver verwijderd van de huidige vorm van de huidige mens, maar ook van de noodzaak die klaarblijkelijk toen tot uitdrukking kwam. Opvallend is, dat de strijd om het bestaan, met een betrekkelijk gering geheugen, een zeer lange tijd alle leven op aarde heeft geboeid. Men leefde, zelfs reeds toen de voorvaderen van de mens deze aarde betreden hadden, onder de druk van het instinct. Het instinct is de reeks van ingeschapen erfelijke eigenschappen, plus de levens- noodzaken, die door een groepsgeest eventueel worden afgedrukt op een ras of op een bepaalde gemeenschap. Dit instinct heeft wel degelijk zijn nut gehad. Een klein kind moet leren, het moet in de school als het ware gedwongen worden, al spelende enige wijsheid te vergaren. De eerste dagen van de mensheid zijn hier zeker een bewijs van. De primitieve mens ging het spel van zijn lusten na. Hij was gelijktijdig wreed, oppervlakkig en toch intens verbonden met de natuur en alle geestelijke krachten die er in bestonden.
Zolang als dit voor de geest voldoende was, bleek er geen vooruitgang in het stoffelijke. Eerst toen, voor het moeilijke probleem geplaatst, de mens zocht naar een beheersing van zijn omgeving – en het moeilijke probleem waarover ik spreek, is hier dan wel in de eerste plaats het probleem van uitdrukking van eigen superioriteit – kwam hij tot uitvindingen. De eerste mens nam het heilige vuur, dat ergens in het oerwoud smeulde – product van de bliksem – mee naar een hol, dat daardoor voortaan warmte en licht bezat. Iemand puntte een stok in het vuur, ontdekte dat die spits hard werd: de eerste speer werd geboren. De jachtbuit werd groter, de heerschappij van de mens begon langzaam maar zeker zijn stempel op de omgeving te drukken. Die grotere jachtbuit deed eerst de slede en daarna het wiel en de eerste wagen uitvinden. Nu is het zo, dat de uitvinders zelf meestal weinig zegen hebben van hun werk, vooral in de eerste tijd. Het zijn toevallige ontdekkingen, die de mensheid verder brengen, wat haar techniek betreft. Gelijktijdig wordt daardoor echter voor haar een mogelijkheid geschapen tot een nieuwe maatschappelijke vorm. En deze vorm stelt op haar beurt eisen.
Het lichaam begint langzaam maar zeker te veranderen. Schedelvorm en schedelinhoud worden sterk veranderd. De beharing van het lichaam neemt af. De functie van ogen en oren wordt als het ware ietwat beperkt, ook de reukzin begint langzaam teloor te gaan. Daartegenover komt een veel grotere handigheid in het manipuleren, doordat zowel handen als voeten geschikt zijn om bepaalde apparaten te gebruiken. Voorbeeld: Wanneer in de stenentijd stenen bijlen werden gemaakt en daarvoor een blok gespleten moest worden, hield de werkman met de voeten de steen vast, terwijl hij de wig, of beitel, plus zijn slagsteen, zijn stenen hamer, hanteerde met beide handen. Ook die tijd gaat voorbij.
De geest begint contact te krijgen met God. Van het primitieve taboe-erkennen, het erkennen van geestelijke krachten ergens, komt men tot een voorstelling van een wereld die bevolkt is met geesten. Er is dus klaarblijkelijk sprake van een redelijk ontwaken, waarbij nu ook redelijk door de gedachten een vorm wordt gegeven aan al datgene wat men tot nu toe onbewust heeft ondergaan. Van hieruit gaat de mens weer verder. Wat gebeurt er? Wij zien de eerste profeten optreden. Ook in het verleden zijn er al priester-koningen geweest, maar die rassen zijn praktisch uitgestorven. In de wildernis klinkt de eerste stem van een profeet, die een oude waarheid en een nieuw Licht verkondigt. Elke geestelijke bewustwording is wel in de eerste plaats, wanneer zij op aarde wordt geopenbaard, een hernieuwing van oude waarden. De wetten van de kosmos zijn onveranderlijk en in elke tijd weer worden zij uitgedrukt, elk op hun eigen wijze. Aangepast aan de mensheid, aangepast aan haar mogelijkheden, aangepast aan haar voertuig. Wij zien dan achtereenvolgens vele grote leraren optreden, waaronder verschillende Boeddha’s, daarnaast vinden wij Jezus, en op de duur Mohammed en komen wij in de moderne tijd terecht. Opvallend is, dat het type van de mens klaarblijkelijk weinig veranderd is in de laatste 4.000 jaar. Daarvoor zijn wel grote veranderingen te vinden. Wel sterven natuurlijk de oude rassen uit. Wel zien wij, hoe bepaalde gemeenschappen een nieuwe beschavingsvorm beginnen te accepteren, maar daar blijft het bij. Er is klaarblijkelijk een stilstand in de geestelijke bewustwording, of – dat is ook mogelijk – een stilstand van de omzetting van de stof, zodat de geest geen behoefte heeft, of geen vermogen heeft, de stof verder te vormen. Een dergelijke periode vraagt zeker de aandacht, omdat voor die tijd wel steeds het uitsterven van oude rassen en het opkomen van nieuwe rassen zich aan het menselijk oog opdringen. Wij kunnen een verklaring zoeken in de menigte, het te bevolkt worden van de wereld, maar ook dat kan geen afdoende verklaring zijn, indien wij rekening houden met de vele rampen, de vele oorlogen die uiteindelijk toch steeds weer het mensdom hebben gedecimeerd.
De vraag die rijst is: waarom bleef deze mensheid zo lang gelijk? Waarom is de verandering die wij in het lichaam kunnen waarnemen, op het ogenblik zo uitermate geleidelijk en traag, dat zij zich a.h.w. aan ons bewustzijn onttrekt? Ik meen, dat ik hierop een antwoord kan geven. Ik wil allereerst op het feit wijzen dat de gemiddelde hoogte, de grootte van de mens, aan wijzigingen onderhevig is. Dat deze wijzigingen zeer sterk tot uiting komen, wanneer wij de figuren van heden vergelijken met die van die van bv. 500 – 600 jaar geleden. In de tweede plaats wil ik wijzen op het feit, dat wat thans als normale kennis geldt, in de oude tijd zeer moeilijk werd opgenomen en meestal berustte in de handen van enkele uitverkorenen, enkele bijzonder begaafden. Dan wil ik er verder op wijzen dat de sublimatie van krachten en de transformatie van krachten in het lichaam, de laatste 500 jaren niet sterk meer op de voorgrond komen, terwijl vóór die tijd juist hier de nadruk op lag. Conclusie: in deze tijd, na een lange stilstand, schijnt uiteindelijk de mens op een punt gekomen te zijn, waarbij hij zich moet veranderen, of aanpassen, ofwel zijn bewustwording teloor zien gaan. Het leven op aarde kan doelloos, nutteloos worden, ofwel de mensheid en het streven van de mensheid moet veranderen.
De reden dat dit tot nog toe niet mogelijk was, is duidelijk. De mens moest meer leren één te zijn met de stof, hij moest leren de bijgelovigheden van een oude tijd te vervangen door het meer wetenschappelijk kennen – vooral op empirische basis – van al hetgeen hem omringde. Maar deze tijd heeft dat praktisch reeds voltooid. De raadselen die blijven zijn bijna van een esoterische geaardheid, moeilijk te ontsluieren, zich onttrekkend aan het zuiver materiële. Ik denk hierbij o.a. aan het scheppen van leven en levende cellen. Proeven daaromtrent zijn gedaan, zowel in Amerika als in Moskou. Men heeft er aardige resultaten mee behaald, maar kan dit leven nog niet onbeperkt in stand houden. Hier werkt men met krachten die men zelf niet begrijpt. De materiële kennis stelt de mens niet in staat verder te gaan.
Nu is er op het ogenblik een nieuwe geestelijke impuls. De eerste kentekenen ervan werden kenbaar in de tijd van de grote Franse Revolutie en de daarmee gepaard gaande omwoelingen van de gehele beschaafde wereld. Sindsdien heeft de mensheid nog scherper onderstreping geplaatst onder verschillende grote oorlogen als die van 1870, 1914 en van 1940.
Er is klaarblijkelijk in dit geweld een kracht aan het werk. Wij weten, dat geestelijke krachten voortdurend hebben getracht de aarde te overstelpen met het goede, maar ook het kwaad, dat uiteindelijk de weergave is van de geestelijke inhoud van alle mensen. Wat zal dan de ontwikkeling worden, die komen gaat? Het kan geen zuivere godsdienstige ontwikkeling meer zijn in de zin van een geloof, dat geen bewijzen kent. Een geloof zonder bewijzen heeft weinig te zeggen. In deze moderne wereld kan het geloof maar al te snel door logica, door wetenschap gewraakt worden. Wij kunnen aantonen dat de Bijbel inderdaad veel ware dingen gezegd heeft. Maar wij kunnen ook aantonen dat zeer veel van wat daar wordt beweerd, absoluut onmogelijk is. Wij kunnen aantonen dat het geloof van vele andere volkeren slechts ten dele op een feitelijke werkelijkheid berust, althans voor zover het de materie aangaat en zeer waarschijnlijk ook wat de geestelijke wereld aangaat. En nu spreek ik stoffelijk en niet alleen vanuit de geest.
Het gevolg is, dat in deze nieuwe tijd een nieuw geloof zal moeten ontstaan, dat gebaseerd is op weten. Het geloof wordt de aanvulling van de wetenschap en schept als zodanig een verfijndere en juistere mogelijkheid tot hantering van die wetenschap. Daarnaast zal de mens zijn wijze van leven moeten veranderen. Dit gerumoer, waarin de mens tot kuddedier wordt, gedreven door duizenden regeltjes, die hij zelf niet eens beseft, de mensheid makende tot een krioelende mierenhoop, waarin elk zijn paden gaat, bewust of niet volgens het voorschrift van de gemeenschap, is niet aanvaardbaar. Zeker niet voor de geest die haar individuele bewustwording zoekt. Want geesten uit vele tijden kunnen gelijktijdig op aarde leven, elk met een afzonderlijke noodzaak tot aanvulling van hun weten, tot vergroting van bewustwording.
Het zal duidelijk zijn, dat veranderingen dringend noodzakelijk zijn. Vroeger werd voor degene die rijp was, een dergelijke aanpassing, een dergelijke verandering mogelijk gemaakt langs de weg van de inwijding. Wij kennen de mysteriën van vele geheimscholen, die elk op hun eigen wijze de mens a.h.w. doen sterven en hem hernieuwd tot leven brengen in een nieuwe gestalte; die hem leren datgene, wat eens grof stoffelijk, of dierlijk was, te sublimeren, totdat het een nieuwe kracht wordt. In de moderne tijd past een al te strak gehouden geheim niet meer. Want het materiële geheim kan niet meer bewaard worden. Het geestelijk geheim daarentegen openbaart zich aan een ieder, die zoekt.
Reeds de komst van Jezus heeft de eerste geheimen weggevaagd. De eens gesloten weg werd voor allen geopend. Nog bleven de geheimzinnige wegen van het oosten de ingewijden aantrekken en maken tot adepten, tot heersers over de stof, geestelijk licht van de wereld. Ook die paden zijn gesloten. Nu staat men in een tijd dat de nieuwe leer klinkt. Voorlopers van een nieuwe Meester hebben reeds geleerd, dat alle heilige boeken inhoud hebben, dat men allen tezamen moet bezien en niet één voor één en elk afzonderlijk; dat er niet bestaat een enige waarheid, maar alleen de waarheid; de waarheid die alle dingen omvat en die in alle dingen bevat en behouden is.
Er komt een nieuwe Meester. Men kan nog niet precies zeggen wat zijn leer zal zijn. Wij kunnen alleen de tendensen ervan weergeven. En die tendens is de inwijding van de moderne tijd. De geest in elke mens, geketend aan de stof voor korte tijd, heeft het vermogen – dank zij de geest die steeds sterker werkt op deze wereld – zich boven die wereld te verheffen. De mens moet leren het animale dat in hem bestaat, om te vormen tot iets beters. Dat wil helemaal niet zeggen dat u nu plotseling niet mag eten en drinken, niet meer mag lachen en dansen. Het wil alleen zeggen, dat de inhoud van die dingen een andere moet zijn. Dat de maaltijd met al zijn genoegens – misschien genoegens waar Lucullus naar zou verlangen – in feite eerst moet zijn een symbool van eenheid en dat dit symbool van eenheid inhoudt, dat men niet honger laat lijden aan anderen. De dans mag de vreugdige uiting zijn van een bewustzijn van de lichte en levende krachten die rond hem staan. Maar zij mag niet enkel meer zijn de sensuele bevrediging van een paar, dat zich voor een ogenblik van de wereld afgesloten waant.
Zo kan ik verder gaan. Want de nieuwe leer zal hier zeker met grote kracht wijzen op de noodzaak tot transformatie van bepaalde lichamelijke tendensen en krachten. Ja, misschien zullen wij – meer geestelijk gezien – bepaalde symbolen van transsubstantiatie krijgen, waarbij geestelijke waarden een zuiver stoffelijke uitdrukking kunnen vinden, mits de juiste inhoud van het wezen naar voren wordt gebracht. Op het ogenblik doet de mens veel onbewust. Hij zal moeten leren steeds bewuster te zijn. Hij zal moeten leren die kleine gewoontegebaren te begrijpen en bewust te stellen. Hij zal moeten leren bewust te zien, bewust te spreken. Hij zal boven alles moeten leren om dit geheimzinnige gebied van intuïtie te maken tot een deel van zijn eigen persoonlijkheid en van zijn eigen uiting. Dat alles is voorbereiding, maar is nog niet de feitelijke inwijding. Het gemiddeld bewustzijn van de wereld maakt een begin van deze voorbereiding voor allen mogelijk. De werkelijke inwijding is nog slechts voor enkelen onmiddellijk te volgen. Zij is echter niet meer gebonden aan genootschappen of aan besloten scholen.
Het geheim van die inwijding bestaat uit een reeks van ontdekkingen. Allereerst zal de mens ontdekken dat de magie betekenis voor hem heeft. Het magisch denken en het magisch streven schept parallellen tussen onbekende werelden en het eigen ego. Vandaaruit probeert men werkingen te veroorzaken, die in vele werelden gelijktijdig bestaan, zodat de geest in haar eigen wereld even actief is, als in de stoffelijke beslotenheid, waardoor zij zich op het ogenblik moet uiten.
Dit is maar een begin. De tweede fase van inwijding betekent het aanvaarden van een Goddelijke wil boven al het andere. Het betekent een enigszins uitschakelen van de eigen persoonlijkheid en het bedwingen van de krachten in die persoonlijkheid, zodat hetgeen als taak wordt erkend, voor alles kan worden volbracht. Dit kan in sommige gevallen zich op het seksuele betrekken. In andere gevallen betreft het eerder spijs en drank, of zelfs de wijze van rusten, wijze van bezigheid, van verdienen van brood e.d. Is ook deze trap doorlopen, dan zien wij een trap, waarbij het Ik zich bewust wordt van een groter ego, waartoe het in zekere zin behoort. Let wel, ik beweer niet dat de mens slechts een klein onderdeel is van het groter “Ik”, bv. van de aarde, maar wel, dat hij daarin volledig bevat is en slechts in een parallel streven daarmede tot een bereiking kan komen.
Volgt hier niet uit, dat u dus in de nieuwe tijd langzaam maar zeker uw bewustzijn moeten gaan richten op de grotere, geestelijke krachten, die in feite uw leven mogelijk maken? Voor de bewustwording betekent dit, dat de eisen die aan de stof gesteld moeten worden, anders moeten zijn. Behoefte aan een aardgebondenheid is niet zo groot meer. Wel wordt nog nadruk gelegd op het vermogen om ook in een stoffelijk voertuig de materie te hanteren en te manipuleren. Zo zullen wij zien dat de doorsneemens zwakker wordt. Laat u zich niet begoochelen door de sportief gespierde lichamen van jongere generaties. Dit is uiteindelijk schijn vergeleken bij het uithoudingsvermogen dat de atleten vroeger bezaten. Dat, wat thans als een grote ontbering geldt, was alledaags in een nog niet eens zo ver voorbij gegaan verleden.
Langzaam maar zeker zal de mens leren elke functie van zijn wezen te beheersen. De eerste functie die daarvoor in aanmerking komt – zover wij na kunnen gaan – is waarschijnlijk die van het hart. Beheersing van het hart betekent beheersing van de bloedsomloop. Beheersing van de bloedsomloop betekent, dat het lichaam niet meer volgens dierlijke normen gevoed wordt, maar dat bij deze voeding bewust de behoefte ingrijpt. Onder meer zal dit inhouden een sterkere doorbloeding van de hersenen; het zou in kunnen houden een sterkere ontwikkeling van bepaalde lichaamsdelen, die op het ogenblik bijzonder nodig zijn. Maar ook andere krachten, als die bv. van het zenuwstelsel zullen langzaamaan onder de beheersing van de mens komen.
Verbaast het u misschien, dat deze tijd zoveel neurotici kent? Vele mensen zijn zover gekomen dat hun zenuwstelsel zich los heeft gemaakt van de zuiver stoffelijke normen, maar het heeft zich nog niet aan kunnen passen aan de geestelijke normen. Daardoor zwevend tussen deze ervaringen in, is het niet meer in staat op een juiste wijze in het lichaam de verbindingen te handhaven. Tekens, die misschien onaangenaam lijken, wanneer men ze oppervlakkig beziet. Laat ons niet vergeten dat de inwijding, die op het ogenblik mogelijk wordt gemaakt, gelijktijdig betekent een bevrijding van de stof. U weet, misschien zullen eens uw nakomelingen als vele lichtende bollen zweven door de atmosfeer van een wereld, die geen dierlijkheid en geen strijd om het bestaan meer kent, maar die harmonie voor zichzelf zoekt. En dan zal misschien de laatste trap, die van het denken, de overwinning betekenen op elke materiële uiting, zelfs die van de georganiseerde krachten. Zover zijn wij nog niet.
In deze tijd wordt de nieuwe opbouw gepleegd. Gepleegd, zeg ik. Want deze nieuwe opbouw is schijnbaar een vergrijp tegen de waarde van het verleden. Menigeen van jullie zal het lijken alsof het erfdeel van het mens-zijn, het erfdeel van het menselijk bestaan en de menselijke waardigheid te grabbel wordt gegooid, doordat u het nog niet voldoende beseft. Het is zo dat u eist, van al wat geestelijk is, dat het voor u begrijpelijk zich zal uiten, terwijl in feite de kracht van de geest, groter en machtiger dan u, van u eist, dat u zich zult toespitsen op de betekenis van het geestelijke en niet een voortdurende verstoffelijking daarvan zult vergen. Nu hebben de godsdiensten in het verleden altijd een stoffelijke vorm gegeven aan het hiernamaals, een stoffelijke vorm aan God en een stoffelijke definitie van Gods wetten. In deze tijd zal dat verdwijnen. Een schijnbare negativiteit van de nieuwe leer zal ongetwijfeld menigeen doen aarzelen haar ernstig te beschouwen. Zij is een leer die eerder een onthouding predikt dan daadwerkelijke strijd voor God.
U weet, hoe het is gegaan bij de christenen. Er trok een prediker door het land: Peter van Amiens. Hij riep: “Te wapen. De heidenen bezitten het Heilige Graf”. Niemand dacht eraan, dat Jezus verdraagzaamheid, vergevingsgezindheid en zachtheid had gepredikt. Men trok ten strijde en beging vele wreedheden. In de tijd van de Kaliefen murmelde men in de gehele moslimwereld: “Hij, Die komen zal, Hij, Die gesluierd is, bestaat reeds, de Mahdi”. Deze legende is voortgegaan, tot uiteindelijk het fatale gevecht bij Khartoem, waar Gordon slag leverde tegen de waanzinnig geworden derwisjen. De laatste strijd, op een semi-religieuze basis, was al wat vreedzamer. Massa’s betogende met kransen en guirlandes, jonge mannen en vrouwen, zetten zich neer in de straten van de Indische steden en werden door geweervuur verdreven. Zij weigerden te dienen, zij weigerden te helpen, daar, waar onrecht geschiedde. Men heeft velen van hen in de gevangenissen geworpen. Toch zal de taak die Mahatma Gandhi op zich heeft genomen, niet in het vergeetboek kunnen raken, want zij was een teken van een nieuwe geest en een nieuwe tijd. Reeds daar begon voor het eerst – en vreemd genoeg buiten het christendom – de rechtvaardige verdraagzaamheid, die Jezus gepredikt heeft en zich op de wereld openbaarde.
Wat verder gaat gebeuren, zal evenzeer Jezus’ leer en Jezus’ weg bevestigen, maar ook de weg van anderen. Want de mens moet komen tot beheersing, hij moet zijn inwijding ondergaan en dat kan hij alleen, indien hij meester is van zichzelf. Hij kan alleen werkelijk meester zijn van zichzelf, indien hij een offer kan brengen, wanneer hij enerzijds de kracht van de gemeenschap begrijpt en – mag ik zeggen – de godspenning daarvoor weet te offeren, zoals eens het tiende werd gegeven, opdat de waarheid zou kunnen leven. De wet en het werk van de mensheid vragen hetzelfde. Ook zij vragen offers. Offers, die vaak stoffelijk en financieel zijn, maar die daarnaast ook van meer persoonlijke aard zijn. Ik denk hierbij aan het opofferen van tijd, de noodzaak tot studie. Ik denk hier aan de noodzaak anderen aan te horen en te begrijpen, ook al bevalt het u niet. Ik denk hier aan de noodzakelijkheid om uzelf te zijn en toch gelijktijdig te zorgen, dat u uzelf zijnde, nooit anderen schaadt. Voorwaar een moeilijke taak.
Van daaruit gaat het verder. In de eerste plaats wordt elke inwijding altijd door tekenen vergezeld en door vragen. Waar u ook een inwijding ondergaat, steeds weer zien wij hetzelfde. Het geheimzinnig portaal, de duistere voorkamer, de vragen, de gewapende wachter, dan het geheimzinnig duister, de blinddoek, de vragen en antwoorden, uiteindelijk het licht, de erkenning van al wat rond u bestaat. Deze zelfde openbaring begint hier. Eerst met het wonder, de aanduiding van het geheim. Dan met het duister, het eenzaam zijn in u zoeken naar de nieuwe waarheid. Van daaruit de vragen die in u beginnen te rijzen. Vragen, waarop u zelf een antwoord moet vinden. “Wil ik dit? Kan ik dat? Wil ik God en de mensheid dienen zonder voor mijzelf te eisen? Kan ik mijzelf opofferen? Kan ik van mijzelf afdwingen, dat ik deze gedachte van bewust streven ook metterdaad uitdraag?”
Dan rijst in u het antwoord, waarin u zegt, dat u het geheim wil kennen. Maar voor u het weet, wordt u eenzaamheid verstoord door een onbekende, die u alleen maar aanspreekt en zegt: “Ik denk dat de oplossing van dit of dat geheim te vinden zal zijn”. Dan antwoordt u: “Ja, dat wil ik weten”. U meent, dat de inwijding begonnen is, maar zij is er nog niet. Het is alleen maar een toetsen, een proef. Weer gaat die eenzaamheid door, dan klinkt hernieuwd de stem, nu duidelijker. “Wat wenst u?”. “Ik wil de oplossing van het geheim, ik wil de beheersing van mijn wezen hebben.”
Dan zegt die stem: “Kom nader.” U zou willen gaan, maar u wordt toch teruggehouden. En een derde maal zult u weer datzelfde ervaren. En voor het eerst – dan zijn u ogen nog geblinddoekt – hebt u het bewustzijn in een licht te staan. Langzaam aarzelend, nog niet wetend hoe, worden uw paden plotseling geleid in heel andere banen, dan u ooit had verwacht.
Dan ziet u rond u mensen die gelijk streven. U ontmoet ze op alle wegen, op alle paden. U kent ze nog niet. Dan krijg u uw taak. Er wordt u iets gegeven. De ene keer is het een boek, de andere keer is het een mens die u moet helpen. Soms is het alleen maar een flitsende gedachte, soms de behoefte om een stoffelijke opbouw te helpen realiseren. Daarin ontdek u dan plotseling iets van eeuwigheid. Het is, alsof heel in de verte een stem een naam fluistert, de eerste letter verstaat u, meer nog niet. U keert terug en nog eens terug. En steeds weer wordt u een taak gegeven, en steeds weer wordt u voor die taak de kracht gegeven en, wanneer het nodig is, het werktuig. Wanneer het nodig is, dat u rijkdommen bezit, worden ze u gegeven. Wanneer het nodig is, dat er een welsprekendheid in u opkomt, u hebt ze. Moet u wonderen doen en genezen, de kracht wordt u gegeven. Moet u iets opbouwen, de kennis komt u als het ware aangewaaid. Maar achter deze dingen steeds weer de behoefte om door te dringen en geheimen te ontsluieren. Duidelijker en duidelijker gaat zich voor u vormen een beeld van de geestelijke noodzaak en de geestelijke behoefte.
Dan meent u misschien, dat u nu binnen kunt gaan. Maar wanneer u verder gaat, wanneer u die mensheid verlaat, dan staat u in diezelfde eenzaamheid. In die eenzaamheid komt dan de leer, die o.a. door de nieuwe wereldmeester in moderne taal en termen wordt gebracht, de leer van de eenheid met God. U zult in u eenzaamheid moeten leren die eenheid te accepteren. Al dat andere lijkt plotseling poppenkast. Het was nodig, maar meer ook niet. Dan ervaart u voor de eerste keer bewust en beheerst de Lichtende Krachten. Voor het eerst ben u zich bewust van u geestelijke wezen en wat u daarmee doet. Niet meer de vage onbeheerste droom, maar het bewust zeggen: “Nu wil ik weten, wat ik geestelijk ben. Wat is mijn geestelijk doel? Wat is mijn geestelijke taak in de openbaring?” Wanneer dat is gebeurd, beseft en verwerkt, bent u adept. Dan bent u niet alleen meester van bepaalde gedachten of geheimen. U bent meester van u lichaam, u kunt het omvormen en dwingen te beantwoorden aan u eisen. U kunt oud of jong zijn, zoals het nodig is. U kunt uzelf verplaatsen, als gedragen op de vleugelen van de wind, u kunt u openbaren op meerdere plaatsen tegelijk. Dat is nog niet voldoende. Op de duur zult u leren elke stoffelijke vorm van u af te werpen en slechts uzelf in de stof te realiseren wanneer dit voor u taak noodzakelijk is; verder niet. Wie dat punt heeft bereikt – en dit is voor sommigen in dit leven praktisch geheel reeds te realiseren, maar zeker voor de meesten reeds in het nu volgende geestelijk bestaan – dan bent u één geworden met de nieuwe mensheid. Een mensheid, waarover ik schertsend sprak als bollen van kracht, die door de ruimte dwalen. Dan zult u een nieuw soort leven leren kennen, niet ontheven van de stof, maar één daarmee, want de bewustwording, de geestelijke bewustwording, kan niet voleind worden, zelfs wanneer men de stof beheerst. Men zal alle sferen van de geest moeten kennen en beheersen, voordat de laatste fase daarvan intreedt. In elke periode van wording is er een inwijding in het geestelijk geheim en in de geestelijke kracht, maar ook in het noodzakelijk streven in de bestaande vorm. Van het begin van de wereld af hebben deze dingen bestaan. De mogelijkheden worden steeds groter.
In uw tijd roept een stem om een nieuwe weg te gaan en wijst u een nieuwe schrede. Misschien zal men ook deze eens Verlosser noemen, maar hij kan het niet zijn. Hij kan slechts diegene zijn die u toont hoe u zelf uw wegen moet gaan. Dit, en langs de weg van het magisch kennen en streven, en langs de weg der innerlijke ervaring, en langs de weg der beheersing, is uw mogelijkheid om onder meer ons werk overbodig te maken en zelf deel te worden van die grote gemeenschap, waarin wij reeds de grote vreugde van het bestaan kennen.
DE WEG TUSSEN THEORIE EN PRAKTIJK.
Ik wil opmerken, dat deze inwijding geheel in overeenstemming is met hetgeen wij in onze groep ondergaan.
Niet alleen daar, maar dat gaat niemand een jota aan, daarvoor heet het juist inwijding. Het symbool van heden moet de geestelijke werkelijkheid van morgen worden.
Zou u willen spreken over: de weg tussen theorie en praktijk?
Dat is een heel eigenaardige weg, die lijkt net elastiek. Degene die sterk is, vindt de weg kort, degene die gaarne droomt, vindt ze oneindig lang. De weg tussen de theorie en de praktijk: een weg, die ongetwijfeld bezaaid is met valkuilen en hinderpalen, die de meeste mensen zo goed kennen, dat zij steeds vergeten erom heen te gaan. Een van de meest bekende hinderpalen tussen theorie en praktijk zou u kunnen noemen: het goede voornemen. “Ik weet, dat dat niet goed is”, zo redeneert men. “Nu op het ogenblik zou ik het nog wel willen doen, maar in het vervolg doe ik het nooit meer”. Het blijkt wel, dat dit de methode is, waarbij u van start gaat, zonder maar één stap in de goede richting te doen.
Een tweede hinderpaal is wel de vraag: “Ja, dat is nu wel theorie, maar kan ik in mijn omstandigheden dat nu wel verwerkelijken?” Wij vinden bv. de uitdrukking daarvan bij sommigen die zeggen: “Jazeker, Jezus heeft gezegd, dat u alles achter moet laten. Geld en goed en alles, wat er bij hoort. Ja, in Jezus’ tijd kon dat, maar in onze tijd had Hij dat ook niet meer gedaan”, waarop zij rustig verder gaan zich ten koste van anderen te verrijken. U zult begrijpen dat dit een absoluut foutief standpunt is. “Ja, ik ben nu zover opgeschoten, ik kan mijzelf wel enige ontspanning gunnen. Ik heb zo hard gestreefd, een beetje rust komt mij wel toe”. Dat betekent meestal, dat je net zo lang blijft slapen, sluimeren of rusten, totdat u weer op het punt van uitgang bent teruggekomen.
De weg tussen theorie en praktijk is op zijn minst genomen een zeer eigenaardige weg, die helemaal niet moeilijk is, ook al denkt u misschien van wel, maar die alleen betekent, dat u al uw eigen zinnetjes, u lustjes, uw pleziertjes, uw angst voor consequenties ook terzijde moet zetten. De theorie bv. van hetgeen wij prediken, zegt: wees verdraagzaam, maar blijf uzelf. Dus: laat u niet teveel onder de voet lopen. Dat is voor sommigen aanleiding om te zeggen: “Natuurlijk, wij hoeven niet tegenover iedereen verdraagzaam te zijn. Die mensensnuit bevalt mij niet. Bah, viezerik………..” “Ja, maar wij zijn toch tegenover anderen verdraagzaam?” Ho, wacht even. Zolang als die ander u niet iets doet, wat het noodzakelijk maakt voor het behoud van uw eigen geestelijke integriteit, voor het voldoen van u stoffelijk verplichtingen volgens uw beste weten, bent u verplicht om ook tegenover die mens verdraagzaam te zijn.
Zo hebt u verschillende soorten van theorie en praktijk. Aardig voorbeeld hebben wij kort geleden te horen gekregen. Het schijnt ook bij u ruimschoots bekend te zijn, namelijk het verschil tussen de theorie, dat alle mensen voor God gelijk zijn, zeker in een democratie, en de veroordeling van een paar kleine negerjongetjes, omdat zij zich door een blank meisje hadden laten zoenen……. Ja, daar zijn wij ook van op de hoogte. Nu kan men natuurlijk zeggen: “Ja, dat gebeurt daar!” Maar gebeurt het ergens elders ook niet? In theorie zijn wij, Nederlanders – dat ben ik in mijn laatste incarnatie ook geweest – buitengewoon ruim van opvattingen, buiten- gewoon gastvrij, behalve voor die Indonesische snoeshanen. Wat moeten wij met die Ambonezen? En dan moet u daar die vuile rotjood zien lopen…… Ziet u daar die idiote vent, met dat pleeborsteltje, dat is vast een Amerikaan. Zo wijd van opvatting zijn wij……… De theorie, vrienden, is reuze gemakkelijk. De theorie van het goede is zelfs zo gemakkelijk, dat de duivel zelf er niet om heen kan goede theorieën te schrijven. Alleen de verwerkelijking ervan is de moeilijkheid, omdat een verwerkelijking niet alleen vraagt om de schone droom en de schone gedachte, maar het aanvaarden van het erkend juiste. Dat vraagt heel wat meer zelfbeheersing, dan u zo op het eerste ogenblik zou zeggen.
Voorbeeld, u bent gewend veel uit te gaan, veel druk rond te lopen. Komt de dokter bij u. Hij maakt u duidelijk dat er iets niet met u in orde is. U moet rust nemen. Veel rust. Ja, natuurlijk veel rust. Vijf minuten zitten. Radio, boek. Ik zal toch even naar die vriendin toegaan. Wij moeten nog even de afwas doen. Ik moet nog even…. Ik moet de krant hiernaast brengen…… Daar gaat uw rust. Men maakt zich over kleinigheden veel drukker dan noodzakelijk is. Men is niet in staat gebleken de theorie tot praktijk te maken, omdat men de theorie teveel vergat. Je zou dus de theorie moeten gebruiken als een soort van wekker. Elke keer, wanneer u een handeling pleegt, moet die theorie zeggen, dat het niet deugt, ofwel dat het goed is.
Verder komt het ook wel eens voor dat wij een theorie kennen, waarvan wij niet zeker zijn. “Alle mensen zijn uw broeders.” Volkomen waar. Mooie theorie. Maar wat doet u dan, als die broeder klaar staat met een machinegeweer om u tot ex-familielid te bevorderen? Een moeilijke vraag. Klaarblijkelijk is de theorie niet helemaal juist. Niet alle mensen zijn broeders in de vredelievende en vreedzame zin. Dus zullen wij onze theorie zover moeten herzien, dat wij het broederschap als verplichting dragen tegenover elke mens, zoals u die aanvaardt tegenover uw eigen familieleden, maar met hetzelfde recht om hen te beperken in hun onrechtmatige handelingen.
De geestelijke theorie is misschien de moeilijkste theorie van allemaal. Omdat naarmate een theorie abstracter wordt, althans minder op de onmiddellijke werkelijkheid slaat, zij het dromen daarover vereenvoudigt. Het is voor ons heel gemakkelijk te dromen over een zonnig zomerland, waarin wij gezellig arm aan arm ronddartelen, de leringen ontvangen van een hoge geestelijke leider, ons verheugende in alle lichtende krachten die rond ons zijn. Maar om dit zomerland reeds nu te verwerkelijken, hoe moet u dat nu doen? Tussen deze theorie en een mogelijke praktijk schijnt geen verband te zijn. Dat maakt het voor ons heel wat makkelijker. Wij vertrouwen erop, dat wij in zomerland kunnen komen en de voor de rest gaan wij onze gang.
Die moeilijkheid ontstaat doordat men zich wel bewust is van het feit, dat men een geest heeft, maar meestal handelt, alsof men er geen bezit. Vandaar dat geestigheid zelfs op deze wereld vaak minder wordt gewaardeerd dan een geesteloos en zouteloos gepraat. Typisch verschijnsel. Men wil niet doordringen in de kern der dingen. Men aanvaardt ze wel, maar handelt er niet naar. Als u weet dat u een geest hebt, wanneer u weet dat die geest een bepaalde bewustwording doormaakt, dan moet u uw hele leven voortdurend blijven richten op die geest en niet op wat de buurman zegt, of de mogelijkheid om volgende week de toto te winnen……in zijn nieuwste vorm, met waardebon, voetbalpool………. Overigens, daar is strijd over. Het leuke van het geval is namelijk dit: bepaalde christelijke partijen willen de naam veranderd zien van voetbalpool in “pool des verderfs”…
Dat is ook een kwestie van theorie en praktijk. Een theorie is namelijk dat alle kansspel niet goed is, niet deugt. Toch bevinden zich onder hen handelsmensen, die vaak zeer grote risico’s nemen met aandelen in maatschappijen. Dat is klaarblijkelijk in hun ogen geen kansspel. Het brengt ons meteen op een van de grootste en lastigste hinderpalen die wij op de weg tussen theorie en praktijk tegenkomen, namelijk dat het kleine, zelfs wanneer het anderen betreft, veroordeeld mag worden, terwijl wij van onszelf eigenlijk het grotere wel mogen dulden, omdat wij bij onszelf redeneringen aanvaarden, die wij bij een ander verwerpen. Wanneer u een theorie in de praktijk wilt gaan brengen, is de eerste noodzaak, het eerste vereiste, dat u van uzelf evenveel eist, als u van een ander zou eisen. Ja, dat u van uzelf meer eist, omdat u zichzelf beter kent en dus uw eisen nauwkeuriger en duidelijker kunt stellen, dan ten overstaan van anderen mogelijk zou zijn.
De theorie die het meeste opgang doet, is de theorie van een God, Die voor ons zorgt. Men zegt: God heeft gegeven, God heeft genomen, de Naam des Heren zij gezegend. Men roept: Het was Gods wil, dat ik rijk (arm) zou worden, enz. Men zegt: Het is de wil Gods, dat wij zus of zo……. Maar niemand is in staat, klaarblijkelijk, om deze theorie in de praktijk om te zetten en te zeggen: hier ben ik, laat Gods wil zich maar aan mij voltrekken. Het is gek; als zij moeten wachten op Gods wil, zijn zij er nog banger voor, dan voor de deurwaarder. Dan zijn zij op de vlucht, want: “Wij moeten dan uiteindelijk toch voor onszelf zorgen. God helpt, wie zichzelf helpt enz.” Maar is dat juist? Als Gods wil zich aan ons openbaart, hoeven wij niets te gaan doen, dan te gaan zitten en God Zijn wil te laten volvoeren. En klopt dat niet, dan klopt ook dat andere niet. Dan is klaarblijkelijk niet alles wat ons gebeurt, Gods wil.
Op deze manier is het verschil tussen theorie en praktijk over het algemeen groot en soms lijkt het zelfs of deze beide onverenigbaar zijn. Maar vanuit mijn standpunt – en dat is heus een standpunt van iemand die stoffelijk ook voldoende klappen en schoppen heeft gehad en ook voldoende gemeenheden heeft uitgevoerd om te weten wat een ander bedoelt, wanneer hij zoiets doet – ik kan zeggen: wanneer wij een theorie hebben, dan deugt die niet, tenzij wij in staat zijn deze zelf in de praktijk na te streven en op den duur te verwezenlijken.
Niemand kan verwachten dat u de weg van theorie naar praktijk in één schrede volbrengt. Maar wanneer een theorie goed is, moet zij toe te passen zijn. Indien wij ons hele wezen inzetten voor datgene, wat volgens ons denken en geloof, goed, zuiver en juist is, dan zullen wij op de duur – zij het vaak ten koste van veel strijd – leren de theorie in de praktijk te brengen en al datgene wat als loon aan die volbrenging verbonden is, voor onszelf te ervaren. Er is geen tussenfase, waarin u de theorie tijdelijk kunt bewaren als iets voor later. Al, wat op dit ogenblik als juist erkend wordt, kan op dit ogenblik ook volbracht worden, mits men geneigd is de offers te brengen, die dit vergt. En dat, wat je geestelijk erkend hebt, dat moet je volbrengen, op straf van een steeds groter gevoel van onvolmaaktheid en onvolledigheid, een uiteindelijk versuffen, waardoor u geestelijk en stoffelijk geen stap meer verder komt. Dat kunt u van mij geloven, dat heb ik aan de lijve ervaren.
De weg tussen theorie en praktijk kunt u de naam geven van de wil. Wanneer u werkelijk wilt, met al uw krachten en vermogens, dan kunt u elke theorie, die juist is, precies in de praktijk brengen. Wanneer die praktijk onmogelijk blijkt, is de theorie ook niet in orde. Elke theorie moet gebaseerd zijn op feiten en feitelijke mogelijkheden. En blijkt – volgens ons denken – deze theorie mogelijkheden te bevatten, zullen wij ze in de praktijk moeten verwerkelijken, of erkennen, dat theorie noch praktijk voor ons zin hebben, dat wij onszelf en de hele wereld zitten te beduvelen met een komedie, die wij misschien dan noemen: hoog geestelijke waarheid, of economische, wetenschappelijk theorie, terwijl wij in feite anders leven, anders zijn en anders doen. Om een theorie aan de praktijk te toetsen moet u zelfstandig werken en leven; moet u alles doen om die theorie voor uzelf tot waarheid te maken.
Als voorbeeld: wat wij hier meestal geven is in mindere, of meerdere mate zedenleer, doorspekt soms met enkele wetenschappelijke en filosofische betogen. Maar wanneer u ons vraagt, hoe zit het nu met het hiernamaals, dan zeggen wij in negen van de tien gevallen: Wacht maar, tot dat je zelf er komt. Dan pas heeft die theorie voor u waarde. En wanneer wij het u nu als wetenswaardigheid vermelden, verwachten wij niet, dat u daar uw leven op baseert. Uw leven moet u baseren op datgene wat hier en nu mogelijk is, volgens uw beste weten, volgens uw beste kunnen. Alleen datgene, wat nu voor een verwerkelijking vatbaar is – zelfs indien die verwerkelijking, eerst alleen innerlijk is – heeft waarde.
Wanneer u streeft naar een groter geestelijker inhoud, dan kunt u dit zeker op aarde bereiken. Er zijn vele theorieën die het mogelijk maken. Maar eerst door u praktisch helemaal daarop in te stellen, kunt u het innerlijk beleven. Dan kan een ander zeggen, dat die theorie onzin is en dan heeft hij misschien gelijk. Want wat voor u juist is – gezien uw geestelijk inzicht, gezien de lering en opvoeding en al wat er bij hoort – kan voor een ander onbegrijpelijk zijn. De theorie van de magiër kan heel vaak in de praktijk worden omgezet. Dat is trouwens ons ook wel gebleken, in het verleden en in de moderne wetenschap. Er waren er velen, die zeiden, dat het onmogelijk en wonderbaarlijk was en dat het niet voor hun paste. Gezien het feit, dat zij niet voldoende inzicht en doorzicht hadden, niet voldoende moed en durf om zich te wagen in het gebied van het onbekende, hadden zij gelijk. Voor hen was dit onzin, maar die onzin had een praktische waarde.
Zo is het ook met esoterie. Esoterie is gericht op het innerlijk. Een ander kan niet begrijpen wat het betekent, maar u zult het weten wanneer u daaruit Licht, helderheid van gedachten en kracht kunt putten. Ik zeg niet, dat u elke theorie voor alle mensen moet kunnen ver- wezenlijken. Maar wel, dat een theorie, die u voor uzelf verwezenlijkt, of door het nastreven ervan, althans duidelijker, meer kenbaar en eenvoudiger maakt, slechts dan zin heeft. Ik ben het eens met dat wat zij hier op aarde zeggen, alleen met dit verschil. Ik zeg er uitdrukkelijk bij, dat men over het algemeen op aarde er genoegen mee neemt, een ander de juistheid van een theorie te doen bewijzen, maar dat houdt dan nog niet in, dat zij voor u van waarde is. Wij kunnen wel zeggen, dat het eten van overvloedig traan en walvisspek voor u gezond is, want voor een Eskimo is het dat ook. Maar als u bv. een Spanjaard op dat dieet zet, dan heb je grote kans, dat de dokter met een rouwmoedig gezicht zegt: aan deze theorie is mijn patiënt gesuccombeerd…… Waarmee hij bedoelt, dat zijn patiënt het hoekje is omgegaan. Dan deugt dus, wat voor de één goed is, voor de ander niet. Dat is met theorieën hetzelfde geval. Neem daarom nooit een algemene theorie aan en neem voor uzelf nooit aan als bewijs, dat iets goed is voor u en nastrevenswaardig, omdat een ander ermee resultaat heeft behaald. Maar wanneer u denkt, dat het begeerlijk is en dat het mogelijk is, streef ernaar met heel uw wezen, stof en geest, tot dat u het bereikt hebt, hetzij stoffelijk – wat op zichzelf misschien aangenaam is – hetzij geestelijk, wat belangrijk is, niet alleen voor dit, maar ook voor latere levens.
Wanneer u bewust bent van de betekenis van de geest, ga dan nog een stap verder en zeg: datgene, wat ik geestelijk bereik, wat ik van theorieën verwerkelijk, is waardevoller, dan ik ooit in de stof bereiken kan. Als het een weg was van theorie tot praktijk, dan zou ik zeggen: als u een theorie hebt, loopt u eerst een eindje rechtuit, totdat u voldoende inzicht hebt in u theorie en voldoende afstand gevonden om haar een beetje objectiever te overzien en daarna sla je links de hoek om, u loopt weer een eindje rechtuit, dan tweemaal rechtuit, dan bent u aan het einddoel.
U lacht er misschien om, maar het is een feit: als u een theorie hebt en u gaat haar toetsen, dan zal u eerst het tegendeel ervaren, dan gaat u weer tot dezelfde beschouwing over, dan gaat u het goede ervan ervaren, dan wint u de kracht eruit en dan hebt u uw doel bereikt. Voor elke mens is de theorie verbonden met de praktijk door zijn vermogen om door zelfstandig en persoonlijk streven de theorie tot een werkelijkheid te maken. Dan kan een schoenpoetser miljonair worden, dan kan een schijnbare dwaas een bekend geleerde worden, dan kan de grootste zondaar op aarde een lichtende geest worden zonder gelijke.
De doorsneemens is niet in staat de indrukken van zijn totale wezen zo snel tot een mentaal beeld en een formule over te brengen, dat hij bereid is daarover onmiddellijk een woorden- wisseling te beginnen.
U heeft een snelheid van denken, waar wij het niet bij kunnen halen. Dan is het maar een eenzijdig partijtje…….
Zo eenzijdig zou het zijn, wanneer u zich zou realiseren, dat u even vlug kunt denken als wij, omdat u, beschikkend over precies dezelfde geest, waar ik nu al een hele tijd in leef – zij het dan uw geest en niet de mijne – over dezelfde vermogens tot rationalisatie, samenvatting en met enige training ook, tot uitdrukking. A priori, dat u niet in staat zou zijn het tegen mij op te nemen is een miskennen van mogelijkheden in uzelf, als zodanig een theorie, die klaarblijkelijk door de praktijk wordt bevestigd, maar die heel gevaarlijk is, omdat – vanuit de praktijk zoekend naar de theorie – hier de mogelijkheden, die theoretisch en op de duur voor u allen praktisch aanwezig zijn, helemaal over het hoofd zou zien.
Op den duur…….
Inderdaad, omdat iedereen namelijk eerst zijn gewoonte om 20 keer te denken en niet een gedachtebeeld als zodanig te vatten, moet afwennen. Mag ik eens wijzen op een heel eigenaardige denkgewoonte? Wat ik in feite heb gezegd is hier door 9/l0de wel aangevoeld. Dus in feite, begrepen. Maar men stelt zich er niet tevreden mee begrippen te hebben, men wil ontleden. Eerst wanneer het ontleed en tot zijn bestanddelen is teruggebracht, meent men erop in te kunnen gaan. Is dat eigenlijk geen fout? Wanneer u het totale denkbeeld hebt, is dat even waardevol als bv. een levend lammetje. Als u de zaak ontleed hebt, zal door uw opvoeding, door de tijd, die er over heen is gegaan en andere indrukken, vaak van het leven van de idee niet veel meer over blijven dan lamsboutjes en ribbetjes, die bij de slager in de etalage liggen……
Als een mens wil leren om zo snel te denken, dan moet hij leren om een concept van een geheel voor zichzelf te vormen, daaruit de essentiële bestanddelen van dit begrip te formuleren, zonder zich om de bijkomende woorden, omstandigheden en dergelijke te bekommeren. En te handelen en te reageren op deze door hem begrepen kern. Op deze wijze kunt u in zeer korte tijd zeer veel leren. Dat is praktijk, die u kunt volgen, wanneer u deze theorie wilt aanvaarden, want voor u is het theorie, totdat het u praktisch is gebleken, dat het u werkelijkheid is. Maakt het voor u een groot verschil, of u een landschap ziet in Indië, of in Nederland? Ook wanneer u dat landschap in Indië nog nooit hebt gezien? Zo is de geestelijke beroering – als ik de vergelijking mag gebruiken – van dit onderwerp hetzelfde, omdat in feite de inhoud van alle dingen gelijk is. Bij alles wat wij trachten te brengen, wordt direct of indirect, de essence van het Goddelijke gebracht, zoals wij die ervaren in alle dingen, en omschreven in een bepaald probleem, in een bepaalde visie, in een bepaalde stelling. Wanneer u de verbinding met het Goddelijke, de mogelijkheid tot volmaaktheid, a.h.w. aanvoelt in een bepaald aspect, dan zult u even spoedig van een onbekend probleem zeggen: dat is hier klaarblijkelijk het belangrijkste. Als u zegt, wanneer u voor het eerst een Indisch landschap ziende, zegt: Hé, de temperatuur, het zonlicht, de palmen, de eigenaardige bomen en planten, dit is tropisch.
Op dezelfde manier moet u leren dus niet te ontleden, maar te zeggen: dit is het landschap, dit is de sfeer, dat is dus de globale betekenis. Vandaar uit kunt u altijd nog overgaan tot het detail. Elke schoonheid ontroering kan eerst ontstaan vanuit een mentaal beeld, waardoor bepaalde associaties ontstaan, die de ontroering wekken. De functie van het mentale is bij het landschap en bij het probleem precies gelijk. Een omvatten van een geheel, waarbij de details misschien in dit beeld wel inpassen, maar verwaarloosd worden, waar de totale indruk een onmiddellijke reactie en vaststelling mogelijk maakt.
Wat ik in dit half uur heb beweerd, namelijk het verschil tussen theorie en praktijk is, dat de theorie de voorstelling is, doch dat de praktijk het inschakelen van de wil vergt om tot een praktische beleving van de theorie te komen en haar werkelijke mogelijkheid vast te stellen.