19 mei 1961
Aan het begin van deze avond wil ik u er aan herinneren, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wij hopen, dat u uit het gebrachte zelf uw conclusies zult willen trekken. Mijn onderwerp voor heden zal zijn: Geestelijke gemeenschappen.
Een vorige maal hebben wij getracht de ontwikkeling van een bepaalde groep na te gaan, namelijk de Isisgroep. Hoe interessant ook de geschiedenis van het Isismysterie mag zijn, toch is dit slechts een van de vele groepen, die op geestelijk terrein op aarde werkzaam zijn geweest, of werkzaam zijn. Over het algemeen vormen deze groepen gesloten gemeenschappen. Het is belangrijk op dit laatste de nadruk te leggen, waar het begrip gesloten gemeenschap aangeeft, dat men zich in deze geestelijke gemeenschappen steeds weer in meerdere of mindere mate van de wereld afzondert en zich tegen de wereld verdedigt door geheimhouding.
Wat deze gemeenschappen zijn? In de middeleeuwen maakte een deel van de alchemisten de kern uit van een belangrijke geestelijke gemeenschap. Daarnaast kunnen wij in deze dagen voor het westen nog noemen: de kabbalistische scholen, de magische school, een genootschap ter bestudering van de natuur en de wetenschappen. Daarnaast vinden wij vakgroepen, die soms als kern een geestelijke gemeenschap bergen, zoals kunstenaars die langere tijd een geheim genootschap vormden. Van al deze groepen kan worden gesteld, dat zij op hun eigen wijze het wereldgebeuren en de toekomstige ontwikkelingen hebben beïnvloed. De alchemisten bv. brachten enerzijds de chemie tot aanzijn, maar verbonden daaraan anderzijds een vorm van esoterie, die tot in deze dagen hanteerbaar is gebleven.
De kunstenaars brachten niet alleen vernieuwingen in de kunst tot stand, zoals het gebruik van perspectief, vlakverdelingen, het werken met licht en schaduw, maar kwamen, door hun gevoeligheid voor het paranormale, vaak tot treffende uitbeeldingen van gebeurtenissen, die bovennatuurlijk, ofwel bijna bovennatuurlijk genoemd mogen worden. In vele gevallen verborg zich achter de conventionele onderwerpen een hoger weten en een esoterisch inzicht. Voorbeeld: indien u enkele afbeeldingen van het Wessacfeest vergelijkt met de opstelling in het beeld van de Hemelvaart, zoals dit in de Sixtijnse Kapel werd afgebeeld, zullen u veel overeenkomsten opvallen. Hetzelfde is het geval met bepaalde groepen in Het Laatste Oordeel. Praktijk en geheime kennis blijken steeds weer hand in hand te gaan.
De kabbalistische scholen hebben bv. de mensheid niet alleen verrijkt met beschouwelijke systemen op meer magisch terrein, of esoterisch gebied, maar daarnaast een grote betekenis gehad voor de verdere ontwikkeling in Europa van rekenkunde en wiskunde. In zekere zin kan men zelfs stellen, dat zij de opvolgers zijn van de Pythagoreërs, daar ook de kabbalisten op hun wijze naar een methode zochten, om alle gekende en ongekende waarden in het Al in bruikbare formules onder te brengen, die uiteindelijk berusten op een algemeen cijfersysteem en meetkundige structuren. Een meer concreet voorbeeld van hun invloed op het praktische leven is wel het feit, dat de toevalsberekening bij de kabbalisten zijn oorsprong vindt, maar nu onder meer in het verzekeringswezen een grote rol speelt. Hierbij is het werk van de school van Eleazar Kabir, een Moorse Jood, zeer belangrijk. Deze leefde en werkte langere tijd in Italië.
Een beschouwen van de middeleeuwse wetenschapsmensen toont ons eveneens een denken, dat zich steeds weer op de grens van magie en magische gebondenheid beweegt. Hun onderlinge uitwisseling – van tegen de buitenwereld behoedde geheimen – heeft de huidige vorm van vele wetenschappelijke beroepen mede bepaald. Ook nu nog vinden wij in vele groepen een clangeest, waarbij de leden van de professie zich ten koste van alles verplicht achten hun beroepsgenoten te helpen en te beschermen, terwijl men tevens bepaalde beroepsgeheimen angstvallig voor onbevoegden verbergt.
Reeds in de middeleeuwen wisten deze mannen van de wetenschap door deze genootschappen en gemeenschappen tot een internationale uitwisseling van gegevens te komen, die o.m. op de ontwikkeling van optiek, mechanica en geneeskunde een grote invloed uitoefende en het velen mogelijk maakte belangrijke ontdekkingen te doen. Een aardig voorbeeld van een dergelijk samengaan van verschillende groepen en beroepen vinden wij bij de bouw van de lange tijd zo bekende snelle zeilschepen: de klippers. Deze ontstonden in feite in Boston, waar mathematici de vorm van de boeg als de meest juiste berekenden. Een samenwerking van zeelieden en bouwers gaf alzo langere tijd aan Amerika een suprematie bij vervoer op de lange afstand.
Uit de gegeven voorbeelden blijkt reeds, dat gemeenschappen – en ook geestelijke gemeenschappen – op de stoffelijke ontwikkeling van de mensheid een grote invloed hebben uitgeoefend. Bij deze voorbeelden heb ik opzettelijk geloofsgroepen buiten beschouwing gelaten, ofschoon de kloosters van de Boeddhisten voor het voortbestaan van kennis en beschaving zeker ook een grote betekenis hadden in jaren van moeilijkheden, oorlog en geestelijke duisternis onder de mensen, evenals de Christelijke. Het is aan de kloosters te danken, dat veel van oude en waardevolle beschavingen, maar ook van oude en belangrijke geestelijke leringen, bewaard is gebleven. Het lijkt mij voldoende te constateren, dat elke geestelijke gemeenschap, die eerlijk en oprecht streeft, terwijl zij haar doel niet alleen geestelijk zoekt, doch het ook in de praktijk tot uitdrukking tracht te brengen, resultaten voortbrengt, die zij zelf soms niet eens kan overzien, maar die zelfs het gehele wereldgebeuren kunnen beïnvloeden en voor vele mensen – ook al zullen zij de gedachte van de groep nooit kennen – toch een belangrijk deel van het dagelijkse leven en denken zullen worden.
De bronnen, waaruit de geestelijke gemeenschappen voortkomen zijn nogal verschillend. Indien wij het ontstaan van meerdere van deze gemeenschappen nagaan, zo blijkt ons, dat deze groepen in het begin ontstaan uit mensen, die zich rond een bepaalde leraar groeperen. Voorbeeld: in de kabbala is de groep, die zich rond de Rabbi Nachman verzamelt, buitengewoon belangrijk, evenals de groep rond Isaac de Blinde. Altijd weer zien wij, dat de eerste kern zich rond een bepaalde mens verzamelt en daarbij in verzet tegen bestaande condities komt.
Voor het vormen van een geestelijke gemeenschap is klaarblijkelijk een verzet tegen bestaande condities en meningen noodzakelijk. Op het ogenblik, dat de mens geheel tevreden is met zijn materiële toestanden, zowel als met zijn geloof, geestelijk inzicht en de hem gegeven geestelijke richtlijnen, komt men tot een verstarring van maatschappij en geloof. Een dergelijke geestelijke verstarring kan worden berekend aan de hand van de regel: hoe groter de welvaart, de tevredenheid, hoe sterker de nadruk zal gelegd worden op de details, terwijl een begrip voor grote ontwikkelingen en de grote lijnen van het gebeuren steeds meer zal verdwijnen. Werkelijke vooruitgang in een dergelijke periode komt dan ook niet voor. Alle ontwikkelingen zijn slechts een verder ontwikkelen van al bekende waarden.
Een dergelijke verstarring brengt binnen een maatschappij voor denkende mensen onaanvaardbare situaties, terwijl een verstarring van een geloof eveneens reeksen van situaties zal scheppen, die voor denkende gelovigen niet meer aanvaardbaar kunnen zijn. Men weet niet, hoe men zich daartegen moet verzetten, dan wel zich aan de als niet juist ervaren condities zal moeten onttrekken, zodat ook de denkende mensen lusteloos de bestaande toestanden blijven aanvaarden en ten hoogste tot een verzet in woorden komen, dat geen achtergrond heeft. Indien er nu een mens opstaat, die een weg tot vernieuwing toont, zullen velen uit eigenbelang, of om aan een innerlijk gevoeld schuldbewustzijn te ontkomen, zich achter een dergelijke meester scharen. Zij gaan daarbij zó ver, dat de volgelingen over het algemeen ijveriger en harder zijn dan hun meester. De kern van de geestelijke gemeenschappen wordt in het begin gevormd door fanatici, plus enkele mensen, die menen in de vernieuwing eigenbelang te kunnen bevorderen.
U zult beseffen, dat een dergelijke vernieuwing steeds weer moet berusten op een onder de mensen bestaande verstarring, een slapte, op eentonigheid en eenzijdigheid, een zonder verzet of denken, ondergaan van bestaande omstandigheden. Daarnaast zult u begrijpen, dat de doorsneemens dit alles wel aanvoelt, maar zelf geen uitweg ziet, zodat hij zoekt naar leiding. Velen volgen gaarne, maar zijn niet in staat zelf revolutionaire gedachten te ontwikkelen: wanneer er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Zowel het optreden van de leraar, als het vormen van een geestelijke gemeenschap – evenals van andere groeperingen met een hervormende inslag – komt dus voort uit een verzet tegen bestaande condities. Waar de hervorming – innerlijk of uiterlijk – het wezen van de gemeenschap bepaalt, zal deze tendens altijd binnen de gemeenschap werkzaam blijven en – zolang zij belangrijk en actief is – haar werken en denken blijven beheersen. Ik meen daarmee mijn stelling aanvaardbaar te hebben gemaakt, dat geestelijke gemeenschappen voortkomen uit een zich rond een leraar verzamelen in verzet tegen bestaande condities.
Indien een verzet optreedt binnen een maatschappij, die vast is geroest in haar meningen, gebruiken en vaak ook in een bepaalde luxe, terwijl zij een vast denken en leefwijze als de enige aanvaardbare beschouwt, zal dit met zich brengen, dat een dergelijke groep vervolgd zal worden tijdens en enige tijd na haar ontstaan. Er is haast geen enkele geestelijke gemeenschap te noemen, die tot werkelijke bloei kon komen zonder door gelovigen, andersdenkenden e.d. vervolgd te zijn geweest en tenminste spot en hoon heeft moeten verdragen. Ook dit zal van groot belang zijn voor de vorm, die de gemeenschap aanneemt. Wanneer iets zonder moeite en offers gaat, zijn er altijd vele mensen, die er ook wel bij willen behoren. Deze zwakkere broeders en zusters, die voor elke werkelijke moeilijkheid op de loop gaan, krijgen zonder vervolgingen en weerstanden alras de overhand en zullen de gemeenschap trachten aan te passen aan het reeds bestaande, tot zij op de duur geheel de gemeenschap beheersen.
Zodra echter een vervolging ontstaat, offers worden gevergd, die zelfs het offer van leven en vrijheid kunnen omvatten, terwijl tenminste door een bestaan in voortdurende onzekerheid omtrent hetgeen morgen brengt, een hoge prijs moet worden betaald, voor de aanvaarde vernieuwing en het volgen ervan, zullen de zwakkeren vanzelf wegvallen. Er blijven alleen de sterkeren over en zo ontstaat er een gemeenschap, die alle risico’s durft aanvaarden en onderling zeer sterke banden kent. Door de houding van de buitenwereld komt een dergelijke gemeenschap verder al zeer snel tot de besloten vorm, waarin zij het beste haar eigen inzichten en belevingen kan ontwikkelen.
Dit alles wettigt deze gevolgtrekking: geen enkele geestelijke gemeenschap kan tot werkelijke bloei komen, zolang zij zich bij de heersende gebruiken en opvattingen blijft aanpassen, zolang zij alle vervolging schuwt en steeds weer tot een compromis bereid is. Ten tweede kan worden aangenomen: een geestelijke gemeenschap, die door de omstandigheden tot een hechte eenheid tezamen wordt gesmeed zal zich – althans voorlopig – van de buitenwereld trachten af te zonderen om haar eigen belevingen en stellingen in een geheim of mysterie uit te drukken. Van deze regels zijn vele voorbeelden te vinden. Ik verwijs voor hen, die dergelijke voorbeelden zoeken, o.m. naar de lezing omtrent het Isismysterie, waarin ook deze tendens tot uiting komt voor hen, die daarop willen letten.
Op het ogenblik zijn er op aarde vele geestelijke gemeenschappen. Hun idee omtrent het begrip gemeenschap verschilt vaak, terwijl ook het woord geestelijk wel geheel verschillend geïnterpreteerd pleegt te worden. Onder de vele duizenden zich geestelijke gemeenschap noemende groepen op aarde zijn slechts enkelen- die een voldoende eenheid bereiken – om aan de eis van totale eenheid van de leden – in het doel, het streven en het werken te voldoen met een, in dit opzicht eveneens voldoende onafhankelijkheid van de buitenwereld. Voor de werkelijk geestelijke gemeenschappen blijkt de geldende zedenleer steeds een grotere hinderpaal te vormen. Op het ogenblik, dat een Christengemeenschap besluit in absolute gemeenschap van goederen te gaan leven, wordt zij een bedreiging voor allen, die het eigendomsrecht wél erkennen. Dit heeft in het verleden geleid tot de uitroeiing van verschillende dergelijke groepen, o.m. Katharen, Albigenzen e.d. Allen, die zich niet aan de geldende zeden houden, zullen een bestrijding en gewelddadige uitroeiing moeten vrezen. Dit geldt heden nog zo goed als in het verre verleden.
Laat ons nogmaals stellen, dat op aarde een werkelijk Christelijke gemeenschap wordt gevestigd. In deze gemeenschap zou een absolute samenwerking – tussen alle leden alleen al – krachtens het gebod tot naastenliefde noodzakelijk zijn. Naast de hierdoor ongetwijfelde optredende gemeenschap van goederen, arbeidsverdeling enz. zal een dergelijke groep ook de wil Gods boven alles moeten stellen. Het steeds zich op de wil van de Vader baseren zal voor een dergelijke gemeenschap tenminste zo belangrijk zijn als een aanpassen van leven en gebruiken van de leden aan de weg, die Jezus heeft verkondigd.
Een dergelijke groep zou in de westerse wereld als communistisch worden beschouwd en door kerk en overheid bestreden en achtervolgd worden als een gevaar voor geloof en maatschappij. Door een gebrek aan erkennen van het stoffelijke gezag zou een dergelijke gemeenschap in de landen, die communistisch of sterk socialistisch zijn, eveneens worden vervolgd, daar binnen deze staten een aantasting van het staatsgezag tevens een aantasting van de algehele zekerheid zou betekenen.
Uit deze voorbeelden wordt begrijpelijk, waarom geestelijke gemeenschappen van groot belang, zelden of nooit openlijk naar buiten toe optreden en over het algemeen ook reeds wanneer zij eigen wetten, gebruiken e.d. hebben, deze voor buitenstaanders zoveel mogelijk verborgen zullen houden.
Hierdoor rijst de vraag, hoe men deze gemeenschap in stand kan houden en uitbreiden. Het maken van bekeerlingen is een typische drang, die wij binnen elke geestelijke gemeenschap weer aantreffen. Men heeft immers een weg, een inwijding gevonden? Het is niet voldoende, dat men deze weg zelf gaat, maar dient ook aan anderen de mogelijkheid te geven deze weg te leren kennen. Daar de eigen gemeenschap verborgen moet blijven, gaat men er meestal toe over mantelorganisaties te scheppen. Deze mantelorganisaties, die niets te maken hebben met de werkelijke gemeenschap – maar door de leden van de werkelijke gemeenschap in feite worden geleid – dienen ertoe zoveel mogelijk mensen voor te bereiden op de waarden, die de gemeenschap kent en hen zo mogelijk tot de binnen de gemeenschap als juist erkende wijze van denken en leven te bewegen. Zover het mogelijk is tracht men verder aan de leden en belangstellenden in de mantelorganisatie enige scholing te geven. Deze bestaat over het algemeen in de eerste jaren hoofdzakelijk uit theorie, maar wordt voor gevorderden aangevuld met steeds meer praktische aanwijzingen. Op de duur stelt men zelfs eisen wat betreft leefwijze, voeding enz.
Dat in dergelijke mantelgroepen de dubbelzinnigheid van de leringen – die vaak twee of meer betekenissen in de belangrijke zinnen van de leer doet schuilen – voor onbevoegden een grote hinderpaal vormen, zal duidelijk zijn. Men kan in dergelijke groepen immers niet voluit zeggen, wat men werkelijk denkt en beoogt. Degenen, die dergelijke betekenissen leren aanvoelen en zo de werkelijke inhoud blijken te begrijpen, zijn degenen, die tevens bruikbaar zijn voor de gemeenschap, in haar kunnen worden opgenomen en ertoe bij zullen dragen haar in kracht en betekenis voortdurend te doen groeien.
Er bestaan op het ogenblik op aarde enkele haast algemeen bekende groepen die in zich verborgen geestelijke gemeenschappen verbergen. Deze gemeenschappen zijn groter dan u misschien zou denken, zodat meerderen daarvan vele duizenden en in twee mij bekende gevallen zelfs tienduizend leden van de gemeenschap binnen de organisatie deel uitmaken. De belangrijkste stoffelijke factor is hierbij steeds weer, dat men binnen de gemeenschap een geheel eigen wet erkent, terwijl er – zo al geen gemeenschap van goederen uiterlijk wordt opgelegd – toch een voortdurende onderlinge verantwoordelijkheid van de leden bestaat. Op geestelijk terrein komt men eveneens tot sterke onderlinge banden, welke voeren tot een steeds sterker gericht werken in een richting, op alle gebied van wetenschappen en esoterie, waarbij de theorieën worden aangevuld met experimenten en praktische geestelijke bestrevingen.
Voor de bestaande condities vormen deze gemeenschappen altijd weer een vreemd en gevaarlijk element, wat nog sterker nadruk krijgt door het feit, dat deze groepen allen internationaal zijn. Van één groep is mij bekend, dat zij – ofschoon zij officieel haar hoofdkwartier heeft in de USA – een werkelijk en belangrijker hoofdkwartier handhaaft in Zwitserland. Daarnaast heeft deze groep zeer belangrijke centra van samenkomst voor ingewijden in Azië en Zuid- Amerika. Tussen haast alle beschaafde landen en vele minder beschaafde gebieden worden voortdurende contacten in stand gehouden. Er zijn werkelijk internationale verbindingen, waarbij voor de leden van de geestelijke gemeenschappen de grenzen van deze wereld en hun beperkende bepalingen over het algemeen wegvallen. Indien grenzen voor bepaalde mensen niet meer bestaan en deze zich kunnen onttrekken aan de beperkende bepalingen van nationale overheden, zullen zeer vele mensen dit als een groot gevaar beschouwen; misschien vanuit hun standpunt niet geheel zonder reden.
Stel, dat er een oorlog uitbreekt en deze als niet rechtmatig wordt gezien door een geestelijke groep als bedoeld. Dan is de mogelijkheid zeer groot, dat de leden van deze gemeenschap de geheimen van de staat, waarin zij leven, doorgeven aan leden in andere staten en deze misschien zelfs doen publiceren. Dit zou inhouden, dat door vijandige staten tijdig een afweer tegen de meest verschrikkelijke geheime wapens gevonden zou kunnen worden. Deze mogelijkheid kan men zeker niet over het hoofd zien, indien men het internationale karakter van de meeste geestelijke gemeenschappen beschouwt. Vandaar, dat door vele staten deze gemeenschappen – zo hun bestaan erkend wordt – minder vriendelijk worden bezien en in het geheim bestrijden. Men heeft getracht dit bezwaar te verminderen, door, in de als camouflage en wervingsmogelijk gebruikte mantelorganisaties vele patriottische elementen aan te brengen.
In vele gevallen zullen dergelijke mantelorganisaties van degenen, die toetreden, een eed van trouw aan het land e.d. eisen. In Nederland zou deze eed bv. kunnen luiden: “Ik zweer trouw aan het belang van het Nederlandse Volk. Ik zweer trouw aan de Koningin, het Volk en aan Oranje”. Hiermede lijkt het gevaar wel opgeheven te zijn. Men beseft meestal niet, dat volgens de eigen wetten van de gemeenschap, een dergelijke belofte van trouw beperkt wordt door een grotere belofte als bv. het volvoeren van de Goddelijke wil en het bevorderen van het welzijn van de mensheid. Want boven alles regeren toch de wetten van de verborgen geestelijke gemeenschap.
Nu hebben wij tot nu toe deze groepen alleen besproken als groepen, die in de stof bestaan. Wanneer wij beseffen, hoe klein vaak de verschillen zijn, die een scheiding tussen geest en stof veroorzaken en weten, hoe eenvoudig vele van deze grenzen bij een voldoende bewustzijn door de mensen overschreden kunnen worden, is het duidelijk, dat een geestelijke gemeenschap niet alleen uit mensen in de stof zal bestaan, maar steeds bepaalde geestelijke groepen buiten de stof eveneens tot haar gemeenschap zullen behoren. Hierbij is opvallend, dat al deze groepen een ongeveer gelijke structuur vertonen.
De geestelijke groepen, in de geest, bestaan uit: werkers, raadgevers of raadsleden, denkers of filosofen en een besturende macht.
Op aarde vinden wij een overeenkomstig beeld. De werkelijke geestelijke gemeenschap binnen de mantelgroepen wordt vaak priesterorde, tempelorde, soms ook Godenorde genoemd. Nooit onderscheidt een lid van deze groepen zich uiterlijk door iets van de andere leden van de mantelorganisatie. Slechts zelden zal iemand, die tot de binnenste gemeenschap behoort, ook in de mantelorganisatie een leidende functie vervullen. Ofschoon de beslissende invloed steeds bij de leden van de gemeenschap is gelegen, zullen deze die invloed steeds vanuit de achtergrond uitoefenen en zich met secundaire plaatsen in de mantelorganisatie tevreden stellen. De kerngroep heeft een eigen hiërarchie, waarvan aan de top een geestelijke leider staat. Deze heeft de functie van een president van een Staat, of de voorzitter van een vereniging. Rond hem bevindt zich een raad, die meestal internationaal is samengesteld, ofschoon het land, waarin de groep ontstond, veelal in de leiding een kleine meerderheid zal hebben. Een geheime geestelijke gemeenschap, die in Frankrijk ontstond, kan dus over de gehele wereld verbreid en werkzaam zijn, maar zal toch in haar bestuur een kleine meerderheid van Fransen te zien geven boven alle naties, die er deel hebben.
Rond de raad bevindt zich een uitvoerende organisatie, die toezicht houdt op de werkers en leiding geeft aan werkers, zowel als aan de mantelorganisaties. Deze groep behoedt zowel de werkelijke leringen en de middelen, waardoor deze verbreid kunnen worden, als de stellingen, die binnen de mantelgroepen zullen worden gebracht. De werkers voltrekken de besluiten van de raad, werken geestelijk en stoffelijk aan het doel van de geestelijke gemeenschap en zullen tevens als inwijders optreden voor eventuele nieuwe leden. Ook treden deze werkers vaak op als leraren of meesters in andere groepen, die in denken en streven met hun eigen groep verwant zijn, maar daarvan toch geen deel uitmaken, of misschien zelfs niet zouden kunnen behoren door verschil in geloof, opvattingen, zeden, huidskleur e.d. Deze laatste twee punten gelden hoofdzakelijk voor de mantelorganisaties, maar niet voor de werkelijke geestelijke gemeenschappen. Deze structuur brengt met zich, dat de grootste samenwerking tussen deze gemeenschappen, zowel als de coördinatie van streven, binnen de groep op raadsniveau komt te liggen.
Om misverstanden te voorkomen: binnen de geestelijke gemeenschappen is – na het verdwijnen van de stichter – het werkelijke gezag nooit in handen van de voorzitter, de leider, maar berust steeds in handen van de raad, die daarbij vaak bovendien nog met geestelijke groepen buiten de stof rekening heeft te houden. In alle gevallen is er een intense samenwerking tussen de raad en de geestelijke delen van de groep. De werkingen aan de hand van de besluiten, die de raad en de denkers in de geest nemen, zal bij de uitvoerende macht in de stof en in de geest vaak geheel verschillend zijn. Het komt zelfs wel voor – van één geestelijke gemeenschap op aarde is mij dit bekend – dat bepaalde delen van de uitvoerende macht en de werkers elkaar schijnbaar bestrijden. In deze concurrentie wordt dan toch weer een spanning gewekt, die, volgens het inzicht van de raad, voor het vervullen van de taak, die men op zich nam en het bereiken van het gestelde doel belangrijk is.
Wat zijn nu de afwijkingen van algemeen geldende normen, die wij bij de geestelijke gemeen- schappen aan zullen treffen? In de eerste plaats worden veelal eisen van onthouding gesteld. Men ziet het gebruik van bv. bepaalde genots- en voedingsmiddelen niet als goed en zal, wat ook de wereld, of de wetenschap, ervan zegt, deze verbodsbepalingen handhaven. Daarnaast blijkt vaak een afwijking te bestaan door het overschrijden van politieke en religieuze grenzen. Men stelt in de geestelijke gemeenschappen over het algemeen het erkennen van een God wel als noodzaak, maar houdt zich er verder niet mee bezig, hoe deze God door verschillende leden van de gemeenschap op hun wijze vanuit hun eigen geloof wordt benaderd. Belangrijk is wel, dat allen de wil van die God gezamenlijk zo sterk mogelijk tot uiting weten te brengen.
Een volgend punt van meer zakelijke aard: men heeft in praktisch alle geestelijke gemeen- schappen regels, waardoor het gebruik van het eigen bezit van de leden aanmerkelijk wordt beperkt, terwijl anderzijds stoffelijke verplichtingen worden opgelegd t.o.v. andere leden, die het geheel ook op materieel terrein meer als een coöperatieve doen functioneren. Ook wat geestelijk eigendom betreft, kent men soortgelijke wetten en regels, zodat niemand, die een innerlijke bewustwording doormaakt, dan wel een ontdekking doet op filosofisch of op wetenschappelijk terrein, deze voor zich behouden kan, maar verplicht is aan de andere leden van de gemeenschap hiervan mededeling te doen en hen volgens beste vermogen heeft te steunen, indien zij met deze krachten uitvindingen etc. zelf willen werken.
Een door mij laatst genoemde, maar daarom nog niet onbelangrijke – reeks van regels houdt zich verder binnen de gemeenschap bezig met het beperken van persoonlijke gebondenheid. Ik merkte reeds op, dat een eed van trouw aan een land of vorst, in de meeste gevallen binnen de werkelijke geestelijke gemeenschap beperkt wordt – in betekenis en werking – door de wetten van de gemeenschap zelf. Elke geestelijke gemeenschap dient een doel, dat door haar als goed wordt erkend. Zij zal dit doel – zover mogelijk op hoofdzakelijk geestelijk terrein – trachten te volgen, maar ook stoffelijk zal de gemeenschap elke belemmering, die het bereiken van het doel in de weg staat, op te heffen. Vandaar, dat in al deze gemeenschappen het gebruik bestaat alle beloften buiten de gemeenschap af te leggen met de beperking, dat alles, wat de innerlijke vrijheid van de mens zal benadelen, of het hem onmogelijk zal maken zijn ethische en esoterische doeleinden na te streven, de belofte – of eed – ongeldig maakt en de algehele vrijheid teruggeeft aan degenen, die deze eed/belofte aflegde.
Voor het begrip van de werking van deze gemeenschappen is dit punt zelfs van groot belang, daar het verklaart, hoe men eerlijk beloften kan doen en toch, indien men niet geheel juist de inhoud daarvan begreep en door de belofte tot het schaden van anderen verplicht zou worden, zich zonder meer daarvan ontheven acht en zelfs kan handelen in tegenstelling met de oorspronkelijk gegeven verklaringen en beloften. Ook t.o.v. persoonlijke banden, als huwelijksbeloften, geldt deze beperking, waardoor zodra het werk van de gemeenschap in het geding komt, de banden van huwelijk e.d. minder sterk zijn dan aan de hand van religieuze opvattingen en burgerlijke wetten zou mogen worden verwacht. Er zijn zelfs groepen, die stellen, dat, indien de gemeenschap roept, alle mannen en vrouwen die tot de groep behoren, met achterlating van alle niet ingewijde gezinsleden, zich onmiddellijk aan de werkzaamheden en taken door de gemeenschap opgelegd dienen te wijden met uitsluiting van alle andere zorgen, gevoelens en plichten.
Dit laatste zal in de laatste tijd slechts zeer zelden voorkomen, maar er zijn tijden geweest, waarin deze wet van de gemeenschappen een zeer belangrijke rol speelde en de verklaring was, voor veel schijnbaar onredelijke en onverklaarbare verdwijningen van mensen, die alles achterlieten. Op het ogenblik bestaat een soortgelijke situatie alleen, waar geweld de overhand heeft, bv. in Laos, waar plotseling een aantal mensen alle banden en verplichtingen brak om zich – op het gezag van hun raad – aan de taken des vredes te wijden. Daarbij mag ik wel opmerken, dat het werk van deze groepen niet pro-westers of pro-communistisch is, maar zij zich allen tot doel stellen voor allen binnen deze gebieden een juist bewustzijn en een zelfstandige bewustwording mogelijk te maken. Uit al deze afwijkingen van het normaal geldende blijkt wel, dat elke geestelijke gemeenschap op zich een maatschappijtje binnen de maatschappij van mensen vormt en dan ook aan de hand van eigen maatschappelijke normen en stellingen beoordeeld zal moeten worden.
Niet iedere mens, die dit wenst, kan tot een geestelijke gemeenschap behoren. Het behoren tot een dergelijke maatschappij betekent het totaal achterlaten van eigen vroeger leven en alle banden tijdens dit leven geknoopt. De gemeenschap treedt in de plaats van ouders, familie, liefdesbanden, nationaliteit e.d. Slechts zover dit niet met het belang en de wil van de gemeenschap strijdig is, kunnen dergelijke banden op voorlopige basis nog gerespecteerd worden. Dit is voor velen te moeilijk. Daarom zal een geestelijke gemeenschap – zelfs indien zij het kosmische geheim van eeuwigheid en onbeperkt leven aan al haar leden zou kunnen geven en openbaren – nog niet in staat zijn een in de wereld overheersende groep te worden. Zij zal altijd – krachtens haar wezen – in het verborgene moeten blijven werken en zal vanuit de verborgenheid naar beperkte aantallen leden streven. Een geestelijke gemeenschap mag dan ook niet worden beschouwd als een de mensheid leidende of beheersende groep, maar dient eerder gezien te worden als een stimulans, die de mens in de goede richting tracht te voeren en zoveel mogelijk kwade of onjuiste gebeurtenissen te verhinderen.
Indien u in het leven geestelijke hulp en leiding verwacht, zo zal u die in zeer vele gevallen geworden. Vanuit de geest wordt dit alles u gaarne, vrijelijk en zonder condities gegeven. Ook in de stof wordt dergelijke hulp gaarne verleend. Maar een zich baseren op dergelijke hulp en leiding houdt tevens een beperking in van uw mogelijkheden tot persoonlijk geestelijk stijgen. Slechts een mens die zich vrij weet te maken in de zin van innerlijke vrijheid door onthechting, kan werkelijk iets groots op geestelijk en stoffelijk gebied presteren. Wanneer een gemeenschap zich zuiver en goed ontwikkelt, zullen haar leden zich in grote mate onthechten, zover het hun eigen leven betreft en zich geheel geven aan de gemeenschap. Daardoor ontwikkelt deze gemeenschap een eigen persoonlijkheid.
Een gemeenschap, die in de stof én in de geest bestaat, kan vanuit de geest vaak worden gezien als een soort Gestalte, een wezen met geheel eigen trekken, samengesteld uit vele entiteiten die eigen vrijheid behouden, maar toch tevens een deel vormen van en een bouwsteen zijn in deze grotere persoonlijkheid. Dit heeft natuurlijk ook zijn weerslag op de aardse organisatie, ofschoon de Gestalte niet stoffelijk onmiddellijk kenbaar tot uiting kan komen.
Dan blijkt de kern van de gemeenschap de neiging te bezitten haar leden te specialiseren. Wij zien dan binnen de groep, de priester, de magiër en de genezer evengoed optreden als de wetenschappelijke onderzoeker en de twijfelaar, de mens die steeds weer de advocaat van de duivel speelt en zo dwingt alles wat aan vernieuwing wordt gebracht, te verdedigen, duidelijk te omschrijven en aan de hand van gekende maatstaven zo goed en bruikbaar mogelijk weer te geven met besef van alle consequenties, die aan de vernieuwing verbonden zijn. Waar elk van hen binnen het geheel een eigen taak heeft, kan men deze gespecialiseerde leden vergelijken met de ledematen van een complex lichaam, dat hun aller intentie bevat en beheerst. Het lichaam van de gemeenschap zal een eigen denken en weten bezitten en zal daardoor tot zeer hoge mate, de met het wezen in verband staande acties en bereikingen van de ledematen kunnen beheersen en stimuleren.
Vergelijk: de vingers, die zich onafhankelijk en zelfs in geheel verschillende ritmen schijnen te bewegen, maar juist daardoor de mens de mogelijkheid geven een mooi stuk op het klavier te spelen. Dit fungeren als orgaan kan niet beperkt blijven tot een enkele gespecialiseerde functie en geheel het verdere leven onaangetast laten. Dit zal u duidelijk zijn.
Het leven van de gespecialiseerde wordt meer en meer door de behoeften van de groep overheerst. Men verwerft dan ook binnen de groep een steeds vastere plaats en heeft binnen de groep op de duur een geheel, het persoonlijke leven, beheersende taak. Dit brengt met zich, dat alle stoffelijke ervaringen bij dergelijke leden van gemeenschappen geheel zullen gericht zijn op een definitieve ontwikkeling van de geest en geestelijke gaven, met een voorbij gaan van de zuiver stoffelijke waarderingen daarvoor. Er is dan ook sprake van een zekere eenzijdigheid, die men niet vermijden kan, maar die door de intense banden met de andere leden van de gemeenschap, zover het de geest betreft, zeker worden aangevuld. Het meest voorkomende kenteken is in de stof een zeer eenzijdige ontwikkeling van geestelijke begaafdheid, waarbij de paranormale begaafdheid blijkt samen te vallen met de taken en behoeften van anderen.
Indien een voldoende aantal van dergelijke personen deel uitmaakt van de geestelijke gemeenschap – wat gewoonlijk het geval is – bezit zij hierdoor reeds in de stof contacten met andere werelden en sferen, maar ook met verleden en toekomst, zoals deze tot uiting komen in andere mensen, voorwerpen, landschappen e.d. Deze beperkte voorkennis van komende gebeurtenissen maakt het de gemeenschap mogelijk, niet slechts haar eigen bestaan te beschermen en te continueren, maar ook haar taak reeds tevoren te oriënteren op de komende behoeften. De geestelijke gemeenschap, die lang genoeg bestaat en een dergelijke kern van voldoende integriteit en eenheid op heeft kunnen bouwen, is dan ook een verbinding geworden tussen verleden en toekomst, werkt als regulerende factor in het heden, terwijl het totale streven – waarin stof en geest harmonisch samenwerken – aan de wereld steeds weer nieuwe mogelijkheden zal bieden en het de mens op kritieke momenten althans mogelijk zal maken betere wegen in te slaan.
Het belang van een geestelijke gemeenschap kan moeilijk worden overschat. Het is daarbij niet het aantal leden, of de grootheid van raad en kernorganisatie, dat haar belangrijkheid in de eerste plaats zal bepalen, maar de intensiteit, waarmee de leden elkaar leren aanvullen en het gezamenlijke doel nastreven. Alleen door deze intensiteit wordt de invloed van een groep op de wereld uiteindelijk bepaald. Kan men deze waarden juist inschatten, dan is hieruit ook de taak van een geestelijke gemeenschap binnen het kosmisch bestel af te lezen.
Vragen.
Er zijn groepen, die aan alle gestelde voorwaarden beantwoorden, maar in het essentiële juist tekort schieten. Ik denk hierbij aan de theosofen.
Van uit uw standpunt is deze vaststelling misschien redelijk, maar blijft die redelijkheid van uw oordeel gehandhaafd wanneer u het voorgaande in aanmerking neemt? Er is immers gesteld, dat de kern zich steeds weer achter een mantelorganisatie zal verbergen, zodat uw oordeel de uiterlijke organisatie (de mantel) zal betreffen, maar niet de geestelijke gemeenschap, die zich in en achter deze organisatie verbergt. Indien u spreekt over de theosofen, zo is het zeer wel mogelijk – met zekerheid mag ik mij daarover niet uitlaten, zoals u zult begrijpen – dat zich daarachter een zeer krachtige, actieve en ware geestelijke gemeenschap verbergt. Uit het voorgaande volgt dan verder, dat deze geestelijke gemeenschap haar aantal leden zal aanvullen vanuit de enkele theosofen, die geschikt blijken deze inwijding, deze opname in een nieuwe gemeenschap, te ondergaan.
Deze vraag was voor mij van belang, daar zij aantoont, dat ik weliswaar vele, u bekende punten heb genoemd, maar er niet zonder meer in slaagde deze voor u tot een duidelijk kenbaar nieuw beeld te verenigen. Het essentiële is niet meer: “Wat zeggen de vrijmetselaars, de theosofen, de rozenkruisers, bepaalde religieuze orden enz.”, of: “hoe gedragen de leden van deze groepen zich”, maar eerder: “wat kan binnen deze groepen schuilen?” Het antwoord is, dat bij alle genoemde en vele niet genoemde organisaties wel degelijk een innerlijke en geestelijke gemeenschap de kern kan vormen. Om deze kern te vinden en contact te krijgen met de geestelijke gemeenschappen heeft men een zeer groot deel van de leringen die binnen deze groepen worden gegeven, niet nodig. Wat men wel nodig heeft, is een begrip van de essentiële waarden die in de leringen schuil gaan en de eigenlijke drijfveer van het streven vormen. Zoals ik reeds zei, gaan deze veelal in de leringen zelf schuil binnen opmerkingen en thesen, die nu niet direct door helderheid uitblinken. Daarom pleegt men wel eens te zeggen, dat de ware geestelijke gemeenschap slechts kan benaderd worden door hen, die reeds de nodige sleutels bezitten.
Wat een sleutel vormt?
Niet, zoals u waarschijnlijk meent, een les, of een reeks van lessen. In een les kan een sleutel verborgen zijn, maar geen enkele les kan dit in haar geheel zijn, hoe goed en doelmatig zij op zichzelf ook moge zijn. De sleutel is altijd weer een gezegde, dat vele betekenissen en uitleggingen gedoogt, doch u voelt opeens: In mijn leven is deze mogelijkheid tot op heden niet voldoende gebruikt. De sleutel geeft steeds weer de bewustwording: in mijn leven heb ik tot nu toe iets, dat geestelijk belangrijk is en belangrijk voor mijn medemensen, nagelaten. Wanneer u met een dergelijke sleutel naar een ander zou gaan, zo zal deze u waarschijnlijk uitlachen. Wanneer u een dergelijke sleutel omzet in gedrag, plus denken, ontstaat voor u een innerlijke band met de geestelijke uiting van de gemeenschap.
Haast altijd heeft een geestelijke gemeenschap ook werkers in de geest. Het zijn over het algemeen deze werkers in de geest, die aan de vorming van iemand, die enkele sleutels kon vinden, een belangrijke bijdrage leveren. Zij brengen de mens voortdurend met nieuwe sleutels in contact, zodat hij steeds meer deuren open ziet gaan en een weidser overzicht verkrijgt in geestelijk en kosmisch streven, terwijl daarnaast zijn inzichten zich veelal los zullen maken van de menselijke beperkingen. Dit inzicht is vaak op de eerste blik geheel in strijd met alle menselijke rede, maar blijkt later altijd weer bruikbaar en bewust hanteerbaar. De mens, die zich zover ontwikkeld heeft, zoekt dan meestal vanuit zichzelf een contact met een inwijdingsschool, met een groep van esoterisch strevende mensen, met bonden enz. Indien hij krachtens zijn innerlijk denken en praktisch werken binnen die gemeenschap blijkt te passen, vooral ook mede door zijn inzicht in de achtergronden van de groep, zal hij daar promoveren. Zo iemand wordt op proef aangenomen, maar reeds voor de gebruikelijke tijd wordt hij leerling enz. Dan hoort men een tijd lang niets meer van zo iemand. Wanneer hij weer terugkomt, blijkt hij opeens iemand te zijn, die leiding geeft en bijeenkomsten leidt. Daarna verdwijnt zo iemand meestal weer betrekkelijk snel uit het gezicht. Men mag dan aannemen, dat zo iemand de geestelijke en stoffelijke leiding heeft gevonden, die hem langzaamaan binnen de geestelijke gemeenschap binnenleidt, zonder hem daardoor het werkelijke bestaan en de geaardheid van de geestelijke gemeenschap nog geheel te verraden.
Eerst wanneer men aan enkele van de leden van de geestelijke gemeenschap reeds gewend is, hun wijze van denken kent en begrijpt en zelf ook het eigen leven enigszins in dezelfde richting ontwikkelt, zal worden aangenomen, dat men inderdaad kan passen binnen de geestelijke gemeenschap en binnen mogen treden binnen de werkelijke kerngroep. Zelfs dan treedt men nog binnen als neofiet, als iemand, die lang niet alles mag weten en eerst na het afleggen van proeven en het doorstaan van beproevingen als volwaardig lid van de gemeenschap zal worden aanvaard. Eerst dan maakt men kennis met de werkelijke gemeenschapszin, met het werkelijke gemeenschappelijke werken en streven, eerst dan leert men beseffen, wat door intense samenwerking ook voor mensen mogelijk is.
Het is duidelijk, dat zeer vele mensen – zij het dat dit hun eigenliefde strelen zou, of zij daarmee bepaalde doeleinden denken te bevorderen – een geestelijke gemeenschap willen oproepen of vinden. Men wordt steeds door de gemeenschap gevonden. Begrijp verder goed, dat uw stoffelijke en geestelijke persoonlijkheid geheel harmonisch dienen te zijn met een dergelijke groep om er deel van uit te kunnen maken. Wanneer ook nog zo geringe afwijkingen optreden, past men niet in dit lichaam, dat men opbouwt, in deze gestalte, die belichaamd is in de gemeenschap. Kleine – en in uw ogen onbelangrijke – eigenschappen of afwijkingen kunnen reeds de oorzaak zijn, dat u binnen een dergelijke gemeenschap niet binnen kunt en mag treden. Het is niet uw schuld, wanneer u een dergelijke gemeenschap niet binnen kunt en mag treden. Wel bent u aansprakelijk en verantwoordelijk voor een voortdurend pogen tot een dergelijke eenheid in hoogste streven met anderen te komen. Streef naar onthechting, zowel in stof als geest, waardoor het tezamen met mensen en geesten volvoeren van de Goddelijke wil op de meest juiste wijze ook voor u mogelijk wordt. Voor u is in het leven vooral het streven van belang. Het bereiken is voor u persoonlijk vaak minder belangrijk dan u meent. Bereikingen zijn belangrijk voor allen, voor de gemeenschap. Het streven zelf is van het hoogste belang voor de vorming van eigen persoonlijkheid, vergroting van bewustzijn e.d. .
Wie eigen persoonlijkheid wil vormen en daarbij tenminste zoveel mogelijk zeker wil zijn van de hulp en steun van geestelijke gemeenschappen, dient zich aan de volgende regels te houden, dit geheel binnen het kader van eigen geloof, eigen maatschappelijk leven en denken:
Streef te allen tijde naar een zo groot mogelijk nut en een zo groot mogelijke vreugde in het leven, voor zoveel mogelijk medemensen.
Bestrijd alle geweld, zeker zover gij zelf daaraan deel zou moeten hebben en stel daarvoor hulpvaardigheid, dienende liefde, in de plaats, zodat de noodzaak en drang tot geweld in de wereld vermindert.
Wees nimmer twijfelachtig en zwak in uw overtuigingen. Beter met uw volle wezen en kracht op aarde en misschien zelfs in de geest een niet helemaal juist doel na te streven, dan steeds weer eigen doelstellingen en gedachten te wisselen, zonder dat dit uit het eigen Ik zelf voortkomt.
Besef zeer wel, dat in alle werk, geestelijk zowel als stoffelijk, gijzelf de volvoerende factor zult zijn, zolang u de arbeid onderneemt. Daar dit deel is van uw streven, is het belangrijk uzelf, geestelijk zowel als lichamelijk, in een zo goed mogelijke conditie te handhaven.
Ook is het voor u belangrijk steeds weer beter te leren, hoe u anderen kunt bijstaan en dit, zonder daaraan enige conditie of voorwaarde te stellen, te doen.
Indien u bidden kunt, bidt regelmatig. Is bidden niet uw weg, uw wijze van handelen en denken, mediteer dan, overpeins het goede in de wereld en de mensen. Kortom, zoek steeds een contact met alles in de kosmos, dat voor u lichtend is. Doe dit dagelijks. Alleen op deze wijze kunt u in uw streven een benadering van de grote en lichtende krachten verwerven.
Zelfs wanneer u om enigerlei reden niet tot een van de geestelijke gemeenschappen zou kunnen behoren, of zelfs misschien tot een van hun mantelorganisaties, kan ik u verzekeren, dat u alleen door dit streven reeds veel bijdraagt tot het vinden van oplossingen voor alle menselijke problemen en het bevestigen van de eenheid in dienen en handelen van alle mensen, tot zij allen gezamenlijk vormen: één enkel beeld van Gods openbaring en kosmos, zover Hij Zijn beeld in de mens heeft neergelegd.
Over vele punten van mijn betoog zult u rustig uw gedachten eens moeten laten gaan, voor het zijn volle waarde voor u verkrijgt. Ik heb u dit alles voorgelegd, omdat een groot deel van het evenwicht in de wereld reeds nu afhankelijk is van dergelijke geestelijke gemeenschappen. Een groot deel van het eigen welbehagen, de eigen levensvreugde van de mensen, hangt eveneens in deze dagen af van een al dan niet harmonisch zijn met het goede, het Lichtende streven op aarde. De mensen, die hiertoe niet komen, zullen moreel vervallen. Wij krijgen dan te maken met een absolute verwildering van de mens en alle gevolgen van dien. De invloeden, waarover wij reeds zo vaak hebben gesproken, bevorderen verder voor alle mensen – indien zij tenminste hun stoffelijke onrust en ergernissen kunnen overwinnen – een geestelijk bereiken.
Wat de geestelijke gemeenschappen zelf betreft: kan in dit verband nog worden gesteld, dat hun invloed op het denken van geheel de mensheid langzaam maar steeds groter aan het worden is. Vandaar dat aan dit onderwerp heden aandacht werd gewijd en ik hoop, dat ik u de belangrijkste punten genoeg uiteen gezet heb. Indien u het onderwerp zelf te droog of te zwaar is, raad ik u er eens over na te denken, waarom dit alles op het ogenblik zo actueel is. Misschien, dat u dan zelfs daaruit de kracht en het inzicht kunt winnen, waardoor het u mogelijk wordt mede te werken aan de vernieuwing van deze dagen en de redding van de mensheid.
Bij welke gemeenschap zou men zich dan aan moeten sluiten?
Zoals reeds werd opgemerkt, kan men deze keuze niet zelf doen, waar men vanuit de gemeenschap wordt benaderd en deze niet zelf benaderen kan, terwijl de mogelijkheid tot een groep te behoren, sterk afhankelijk is van het harmonisch zijn met de gemeenschap. U kunt dus geen keuze doen en niet weten, welke gemeenschap voor u geschikt is. Indien u streeft en harmonisch binnen een dergelijke groep past, zal de groep alles doen om u tot zich te trekken, deel te doen hebben aan haar uiterlijke leringen en uiteindelijk misschien te maken tot een goed en volwaardig lid van die gemeenschap zelf.
Acht u het mogelijk, dat een geestelijk lichaam of gestalte, zoals door u beschreven, zich ook binnen de enkeling kan openbaren en groeien?
De mens zelf kan, zelfs wanneer hij tot zijn volle geestelijke ontwikkeling is gekomen, niet meer zijn dan een streepje in de Goddelijke tekening die Schepping heet. Indien hij met andere lijnen tot een harmonisch samengaan komt, vormt hij een duidelijk kenbaar deel van het beeld en heeft zo grotere betekenis en inhoud. Wel zal de mens vanuit zich tot een ontwikkeling kunnen komen en vanuit zich een beperkte geestelijke gemeenschap met anderen kunnen vinden, zonder dat daarbij onmiddellijk inwijdingen en dergelijke te pas komen, maar dat dit geheel bewust en met grootste resultaten geschiedt, komt zelden voor. Indien dit plaats vindt, zal een dergelijke kleine groep zich over het algemeen toch weer op een harmonische wijze vermengen met andere, grotere geestelijke gemeenschappen en daarmee in zo groot mogelijke harmonie samenwerken om tot werkelijke resultaten in geest en stof te kunnen komen. Het is mogelijk voor een mens, die voldoende geestelijke rijpheid bezit, ook zonder direct deel uit te maken van een mantelorganisatie e.d. uiteindelijk mede deel uit te maken van een van de geestelijke gemeenschappen, een van de geestelijke rijken, die op aarde werken, maar dit komt zelden voor.
Esoterie : Persoonlijkheidsontwikkeling.
Deze avond wil ik met u enkele aspecten van de persoonlijkheidsontwikkeling in meer esoterische zin behandelen.
Het is duidelijk, dat een mens die op aarde en in de stof leeft nog geen volledig ontwikkelde persoonlijkheid heeft. Integendeel: hij zal nog in enkele aspecten disharmonisch zijn, daarnaast onevenwichtig en vaak zeer eenzijdig georiënteerd. Ook wanneer hij tracht zijn eigen innerlijk wezen te leren kennen en door te dringen in zijn eigen innerlijke werkelijkheid, zal hij moeten ervaren, dat hij in de meeste gevallen in zijn zelferkenning met hiaten moet worstelen. Elk wezen, dat geschapen werd, is een deel van de Schepping. De Schepper is de volmaaktheid en zelfs indien wij binnen de Schepper een groei of ontwikkeling menen te mogen stellen naar een meer Goddelijke of volledige waarde – iets, wat m.i. niet redelijk is – zo zal ergens een matrix van de volmaaktheid bestaan. De vorm, het wezen, waarvoor de mens is bedoeld, zal ergens in de kosmos aanwezig moeten zijn.
Bij onderzoek blijkt, dat de mens uit vele levens is opgebouwd. Deze levens omvatten niet slechts menselijk bestaan op aarde, maar daarnaast vele ervaringen op niet stoffelijk vlak voortgekomen uit een leven in de sferen die een eigen mogelijkheid tot verdere ontwikkeling bieden. Wij zijn a.h.w. een complex wezen, waarvan de werkelijke geaardheid alleen kan blijken bij een beschouwing buiten de tijd. Eerst dán is het mogelijk eigen bron en eerste ontstaan te ontdekken. Eerst dán kan de uitingsmogelijkheid gevonden worden, die geheel het eigen wezen omvat, voor zover dit reeds beleefd en dus gekend werd.
Nu gaat men uit van het standpunt, dat alles, wat nu mens heet, eens deel was van eenzelfde kern van Goddelijk Licht. Of dit standpunt geheel te handhaven is tijdens een stoffelijk of beperkt geestelijk bestaan, zal hoofdzakelijk afhangen van het geloof, dat men heeft. Want een bewijs is hiervoor, zolang men niet helemaal bewust is, niet te geven. Er kan met zekerheid worden gesteld, dat, waar alle menselijke geest een gemiddeld overeenkomend peil van ontwikkeling heeft bereikt – zonder dit zou het hanteren van een menselijk lichaam en een beheersen daarvan niet mogelijk zijn – en daarom ook beschikt over een aantal geestelijke vermogens, die, hoewel niet allen gelijkelijk geuit, bij alle mensen gelijkelijk aanwezig blijken. Dit maakt een gezamenlijke oorsprong voor alle mensen een gelijk punt van uitgang tenminste zeer waarschijnlijk.
De stellingen, die ik persoonlijk op dit gebied aanhang, luiden als volgt:
Eens was het beeld van de volmaaktheid gerealiseerd als een gedachte. Dit was het ogenblik voor de Schepping Zelf. Dit ogenblik wordt beschreven als het ogenblik, waarin de gedachte vooraf gaat aan het Woord. Volgens de Christenen sprak God: “Het worde licht… “. Volgens een ander geloof sprak Hij: “De eenzaamheid zij ten einde” en baarde uit Zich Zijn tegenstelling: waar licht is, is duister. Het beeld van der Schepping werd kenbaar door het ontstaan van tegenstellingen. Het beeld van de volmaaktheid viel dan ook uiteen. De kern, die later mens zou worden, viel daarbij, evenals alle andere waarden, in tenminste twee delen uiteen, die elkaar tegengesteld waren in streven en denken.
Volgens de Bijbel zou ook bij de engelen, de meer bewuste geesten, iets dergelijks geschied zijn: de Grote Strijd, de Val van Lucifer enz. Zolang deze verdeeldheid blijft bestaan, is er geen sprake van een ervaren van de volmaaktheid. De tegenstelling werd geschapen om zo een bewustwording en persoonlijk kennen daarvan uiteindelijk mogelijk te maken. Vandaar dat ik het eens ben met de stelling, dat wij allen te midden van de tegenstellingen naar een steeds grotere eenheid moeten zoeken.
Deze eenheid zou volgens mij inhouden:
De ontwikkeling tot volmaaktheid van het ware Ik, het persoonlijk wezen, met daarnaast een opgaan van dit persoonlijk bewuste Ik in de gemeenschap van de mensen, de Lichtende kracht waaruit eens de mensheid werd geschapen. Nu ben ik er mij van bewust, dat dit alles voor hen, die dit niet innerlijk erkend hebben, droge theorie is, zodat gevoelswaarden in deze uiteenzetting niet te sterk mee zullen spreken. Indien u, mijn vrienden, in uzelf naar volmaaktheid gaat zoeken, zullen er bepaalde dingen in u plaats vinden. Allereerst zult u trachten uzelf te leren kennen zoals u nu bent. Deze kennis is niet voldoende, daar zij u geen werkelijke basis geeft en u niet uw werkelijke bron en afkomst in Goddelijke tegenstellingen toont. Evenmin geeft deze kennis u een werkelijk inzicht in uw levensdoel, daar hierin de hoogste bereiking niet duidelijk kenbaar wordt en geen voorstelling kan ontstaan van het bereiken van de kosmische waarheid en het opgaan in de God, waaruit men voort kwam.
Er kan worden gesteld, dat alle zelfkennis van het huidige Ik, zodra zij redelijk ver is voortgeschreden, zal moeten worden uitgebreid met een zo groot mogelijk besef van alle vroegere fasen van leven en alle voor de huidige bewustzijnsvorm aansprakelijke factoren. Dit zal niet kunnen worden uitgedrukt in een reeks van feiten, daar de materie een dergelijk beeld niet waarlijk weer kan geven. Eerder gaat het hier om een geestelijk bewustzijn, in de stof aangevoeld, dat in stof en geest de verdere bestrevingen en handelingen bepaalt aan de hand van de reeds beleefde Goddelijke levenswaarden en gelijktijdig de basis zal vormen voor eigen streven, plus de voorstelling van de hoogste Goddelijke waarde, die op dit moment binnen het Ik voorstelbaar en aanvaardbaar is.
Dit impliceert dat een complex wezen als de mens, eigen mogelijkheden aanmerkelijk vergroot, wanneer hij meer van zichzelf bewust wordt. Zelfkennis is de basis van bewustwording. De wijze zegt reeds: Wie in zichzelf bewust wordt, zal van een enkele mens tot een heirleger van krachten worden. De veelheid van de facetten vanuit de kosmos in hem geopenbaard, wordt duidelijk. Deze facetten worden in het Ik op de duur in hun juiste samenhang beseft en bezien, maar vanuit het standpunt van de buitenwereld blijft er sprake van een veelheid van wezens, gebonden door eenzelfde bezielende geest.
Het is niet redelijk aan te nemen, dat het bereiken van een dergelijke veelheid van persoonlijkheden en vermogens t.o.v. de buitenwereld alleen de oplossing kan geven voor alle problemen van de innerlijke bewustwording. Indien wij uit willen gaan van onszelf en daarbij tevens de kracht, die in ons leeft als een belangrijk deel van ons bestaan beschouwen, zo kunnen wij, slechts indien wij met deze kracht waarlijk één zijn, in waarheid leven. De Schepper bracht niet slechts ons eigen wezen voort, maar Hij schiep de mensheid en wel door alle tijden heen. Eveneens schiep Hij alle wezens, die op andere werelden in andere vormen, of op andere wijze eenzelfde bewustwording doormaken als de mensen, en natuurlijk ook heel het Al. Al deze waarden zijn in de bezielende kracht, in God, één. Daarom kan een eenwording met het totaal van de Goddelijke openbaring voor ons de uiteindelijke bewustwording betekenen met uitsluiting van alle andere deelvoorstellingen, die wij voordien kenden.
Zelfs indien deze theorie niet slechts een beperkte weergave van de waarheid, maar haar gehele wezen zou zijn, blijft voor ons het nog noodzakelijk tot de praktijk over te gaan. Wat voor nut heeft het in jezelf tot onvoorstelbare hoogten te stijgen, wanneer je uiterlijke wezen je steeds weer terug blijft trekken tot in de diepste afgronden van demonie en zelfontkenning? Indien de daad niet met de theorie gepaard gaat en de daad het bewustzijn niet vergezelt, zal men niet werkelijk en geheel bewust kunnen zijn, zelfs van zichzelf. De praktijk van de persoonlijkheidsontwikkeling vergt nu van een mens op aarde niet, dat hij zijn vroegere incarnatie, of zijn fasen van bestaan in andere werelden of sferen kent. Evenmin is het noodzakelijk te weten, dat men vroeger reeds geleefd heeft. Wel wordt van de mens, die op aarde leeft, gevergd, dat hij zijn innerlijke beelden, zoveel mogelijk van alle uiterlijke beïnvloedingen ontdaan, leert kennen.
Daarnaast moet hij eigen werkelijke wensen op stoffelijk, zowel als geestelijk vlak, eerlijk en zonder zelfmisleiding voor zich durven definiëren. De eerste behoefte voor elke esoterische bewustwording kan kort gezegd heten, eerlijk zelfonderzoek. Vanuit het zelfonderzoek en de daaruit voortkomende zelfkennis zal de mens tot het zich stellen van een doel kunnen overgaan. Dit doel is vanuit een beperkt standpunt en een beperkt weten voortgekomen. Hij dient daarom niet een vast, blijvend doel na te streven, zoals dit in een formule zou kunnen worden vastgelegd, maar eerder een vaste binding met zijn Godheid in stand moeten houden en deze voortdurend te intensifiëren. Hiertoe mag de mens alle middelen gebruiken, die, gezien zijn innerlijk wezen, voor hem aanvaardbaar blijken. Wel zal men hierbij natuurlijk steeds rekening moeten houden met de zelfkennis, die men heeft verworven.
Voor de mens is het van belang, dat hij, ongeacht de gekozen middelen, of het gestelde doel, steeds het begrip van eenheid met het Goddelijke in zich weet te behouden. In een esoterische bewustwording is het gevoel God nabij te zijn belangrijker dan de stellingen, die je verkondigt, of de wetten, die je volgt. Het is schadelijk, wanneer hij zich teveel bezighoudt met de veranderingen, die zich in de wereld buiten hem afspelen. Elke mens maakt perioden in het leven door, waarbij hij door beïnvloedingen van buiten, lichamelijke beïnvloedingen, of veranderingen van geestelijk bewustzijn en werken, geconfronteerd wordt met geheel nieuwe zijden van zijn wezen. Indien hij zich met de veranderingen zelf bezighoudt en niet met het effect, dat zij op hem hebben, zal hij in vele gevallen juist door zijn naar buiten gerichte belangstelling, zijn contact met God verliezen. Dit betekent stilstand of zelfs enige achteruitgang op geestelijk en stoffelijk terrein. Stel steeds: het is minder belangrijk, wat er uiterlijk met u gebeurt, zolang u er in slaagt het innerlijke contact met de Schepper, met de Lichtende krachten, in stand te houden.
Nu zal men als mens geneigd zijn met menselijke rede en menselijk denken boven al te werken. Esoterisch gezien zijn de menselijke rede en tot op zekere hoogte zelfs het menselijke denken onontbeerlijk. Men zou deze waarden rustig terzijde kunnen stellen, wanneer het innerlijke leven maar sterk genoeg is. Waar de mens een rede heeft, of zoeken wil voor al zijn handelen en voor zich om te blijven streven, ook het gevoel moet hebben, dat hij werkelijk verder komt, zal hij er verstandig aan doen redelijk te denken, te filosoferen, mits dit in samenwerking met anderen kan geschieden. De ware esotericus zal beseffen, hoewel hij zijn innerlijke pad alleen moet gaan, dat de uiterlijke basis voor hem gelegen dient te zijn, in een zo groot mogelijke samenwerking met een zo groot mogelijk aantal anderen, waarmee hij harmonisch zal kunnen zijn. Een je baseren op een zo groot mogelijke harmonie met anderen kan in de bewustwording een zeer belangrijke rol vervullen.
Wie van zichzelf bewust wordt en innerlijk verder komt, zal lange tijd geneigd zijn bepaalde delen van zijn eigen Ik, God te noemen. Menige mens aanbidt in feite slechts als God het volmaakte spiegelbeeld, dat hij zichzelf heeft opgebouwd. Dit kan soms nut hebben, maar de esotericus beseft alras, dat dit tevens vele gevaren inhoudt, daar men zo tot een verering van het Ik zal komen, in plaats van tot een aanvaarding van groot kosmische waarden over te gaan. Daarom zal hij zonder een bepaald beeld van de Godheid in zich te fixeren, streven naar een zo groot mogelijke harmonie met hetgeen als Lichtend en Goddelijk kenbaar is. Een kenmerk van de juiste instelling is daarbij, dat de juiste gevoelsinhoud en de aanvaarding daarvan de mens een zeer grote harmonie verschaffen met alle levende wezens.
Hij, die waarlijk bewust is, zo zegt de wijze, kent angst noch begeerten. Wel kent hij vreugde, waar alles, wat in hem leeft, een antwoord in de Schepping vindt en alles, wat de Schepping van hem eist, een antwoord in zijn wezen vinden zal. Stel verder voor uzelf, dat het niet belangrijk is, of de taak, die u nu hebt aanvaard, door uzelf zal worden volbracht, door anderen zal worden afgemaakt, of geheel zal worden onderbroken. Het is voor de mens alleen belangrijk, dat hij elke taak eerlijk en oprecht aanvaardt met de innerlijke zekerheid, dat deze taak tevens een harmonisch streven inhoudt en haar zo goed mogelijk vervult tot het ogenblik, dat de verdere aanvulling voor hem onmogelijk wordt. Vanaf dit ogenblik is de taak niet meer deel van het leven en kan terzijde worden gelaten. Het komt innerlijke bewustwording zowel als uiterlijk leven ten goede, wanneer men een taak, die – zij het door innerlijke veranderingen, dan wel uiterlijke oorzaken – onmogelijk is geworden, ook zonder meer durft opgeven. Niet altijd zal men zonder raad van anderen tot een beslissing kunnen komen.
Ook voor de esotericus is het moeilijk de levensweg zelfstandig te gaan. Vooral wanneer men in stof leeft, geldt dan ook: schaam u er niet voor soms zwak te zijn en steun te zoeken. Het is beter steun te zoeken en wankelend verder te gaan, dan zonder steun te vallen in een afgrond, waaruit men lange tijd niet weet te ontkomen. Aanvaard alle hulp en steun, die u geestelijk en stoffelijk geboden wordt, maar blijf ondanks alles in de eerste plaats meester over uzelf en streef naar een voortdurend meesterschap over uw innerlijke Ik.
Wanneer men met anderen samenkomt, vooral indien er een meer geestelijk doel aan de samenkomst verbonden is, zoals hier bv. dan dient men voor alles met anderen harmonisch te zijn. Niet om de les, die wordt gebracht, of omwille van de leraar, die de lessen geeft, doch omdat harmonie steeds weer de waarheid, die in en rond u is, sterker doet optreden en daardoor sneller en zuiverder kenbaar kan maken. In bepaalde scholen stelt men zelfs: de ware esotericus is de mens, die een zo groot mogelijke harmonie tracht te bereiken met alle rond hem zijnde elementen, zonder daarom zichzelf ooit te verloochenen.
Dit alles is de basis van de praktische esoterie. Nu heeft men mij wel gevraagd: kunt u mij zeggen, hoe ik bewust word? Ik moet eerlijk verklaren, dat het proces van de bewustwording voor mij nog een raadsel bergt. Ik ken haast alle theorieën, die men hieromtrent ontwikkeld heeft, dit is een deel van mijn studie en werken. Ik kan u niet precies verklaren, hoe u bewust wordt en op welke wijze dit bewustzijn zich uitbreidt. Ik kan alleen met zekerheid stellen, dat men bewust is en bij voortduring zich meer bewust wordt van de Schepping en zichzelf. Ook kan ik met zekerheid en aan de hand van vele onderzoekingen en ervaringen verklaren, dat het voor u belangrijk is alle fasen van bewustwording, waarin gijzelf medewerkt, te doen verlopen op een voor uw wezen en zelfs uw beeld van eigen Ik, op een zo harmonisch mogelijke wijze. Het is minder belangrijk, wat wij allen het eens zullen zijn. Van groter belang lijkt het mij, dat wij reeds op dit ogenblik aan onze voorstellingen daarvan zo eerlijk en zoveel mogelijk beantwoorden in alle daden en gedachten.
Volgens mij gaat het er niet om, wat God werkelijk is, maar is het voor ons van belang, dat wij onze God reeds nu zo goed mogelijk leren ervaren en ontmoeten, dat wij reeds nu uit Zijn krachten leren putten. Geen enkele mens – of geest – zal dan ook volgens mij na mogen laten op elk gebied zo sterk mogelijk naar harmonie en samenwerking met geheel de Schepping, of alle gekende delen daarvan te streven, in een zo groot mogelijk onderling begrip. Vraag u eens af, of het werkelijk belangrijk is, welke Goden wij dienen, welke namen wij aan onze God geven en welke geesten wij kennen, zolang wij eerlijk naar het Licht streven? Alles, wat in de kosmos bestaat, is deel van de Schepper. Alles, wat in en rond ons is, is een deel van de eeuwige waarheid, zelfs indien wij dit nog niet kunnen beseffen.
Daar het de geest is en niet de stof, die voort bestaat, zijn alle tijdelijke en stoffelijke verschillen geheel onbelangrijk. Wanneer wij eerlijk zijn, moeten wij zelfs stellen, dat het niet zo belangrijk is, dat wij in de stof nu een God aanvaarden, of het bestaan daarvan verwerpen. Indien Zijn wezen in ons leeft, zullen wij uiteindelijk toch wel tot een erkenning van het bestaan Gods moeten komen. Neen, alle tijdelijke waarden zijn bijkomstig. Maar alles, wat wij dienen en daardoor deel van ons eigen bestaan en wezen maken, moet innerlijk vrede en harmonie bevorderen, daarnaast een zo groot mogelijke vreugde en eenheid met de werelden, die wij kennen, mogelijk maken. In vele scholen leert men: Het is de esotericus of ingewijde verboden zich aan enigerlei weten buiten zijn God met geheel zijn wezen te hechten, opdat buiten God geen enkel wezen de inzichten en daden van de esotericus/ingewijde zal kunnen bepalen.
Laatste conclusie: werkelijke vrijheid is een uit eigen wil en door eigen streven aan God gebonden zijn met uitsluiting van alle andere banden.