uit de cursus ‘Actief geestelijk streven’ – (Hoofdstuk 5) februari 1958
Inleiding.
Wanneer een mens komt tot een actief werken in en met de geest, is een van de eerste behoeften, die in hem rijst, het helpen en bijstaan van anderen. Veelal tracht men dit te doen hetzij door gebed, hetzij door contact te zoeken met geesten, groepen van geesten, controles, dan wel onmiddellijk a.h.w. magisch zelf te werken.
Het begrip ‘geestelijke genezing’ omvat veel meer dan alleen maar magnetiseren en gebedsgenezing. Het geheel moet worden opgebouwd uit een zekere kennis. Dit is noodzakelijk. Maar wanneer deze kennis eenmaal, zelfs slechts rudimentair, aanwezig is, kan elke goedwillende mens van zichzelf uit deelhebben aan dit werk. Het is een zeer belangrijk werk. Jezus heeft ook al het genezen van de zieken genoemd als een van de grote christelijke taken. Wij kunnen daaraan toevoegen dat het een van de meest op de voorgrond tredende uitingen van medeleven en van naastenliefde kan zijn. Ons doel om te helpen genezen, is dus in feite ‑ of behoort in feite te zijn ‑ een uiting van onze naastenliefde, ons gevoel één te zijn met geheel de wereld. Omdat wij nu eenmaal niet vanuit die wereld kunnen werken doch slechts vanuit onszelf, zullen wij onszelf bij elke genezende handeling tot een middelpunt moeten maken. Zolang wij daarbij niet vergeten samen te werken met de groot‑kosmische krachten en slechts gezamenlijk daardoor te kunnen werken, zal het ons steeds weer lukken anderen bij te staan.
Niet alle gevallen echter kunnen door ons geholpen worden. Wij kunnen niet elke ziekte genezen. En zelfs indien de Schepper voor dergelijke gevallen zou staan, zou ook Hij geen genezing brengen. Want voor elke mens bestaat er iets, wat men zijn karma of zijn noodlot noemt. Dit houdt feitelijk in dat deze mens door reeksen van geestelijke en stoffelijke ervaringen tot een bewustzijn komt. Dit bewustzijn bepaalt welke belevingen hij doormaakt. Op het ogenblik dat ons streven genezing of hulp te brengen, in strijd is met de eigen bewustwordingsgang van de patiënt volgens de goddelijke wetten, zullen wij dus niet in staat zijn iets te doen. Wij behoeven ons daardoor niet te laten afschrikken, want de krachten, die wij geven, zullen dan ‑ anders gericht ‑ toch die patiënt, die persoon, zoveel mogelijk ten goede komen. Om nu duidelijk te maken waarop het principe van geestelijke genezing berust, zal ik allereerst behandelen:
Genezing door de krachten der psyche.
Het lichaam van de mens is opgebouwd uit cellen in vele variëteiten, elk met bijzondere eigenschappen. Binnen elke cel bevindt zich een kern, die o.a. sterk gevoelig is voor kleine elektrische prikkels, die sommige stralingen kan absorberen en die omgekeerd ook in zekere mate reacties naar buiten toe kan afgeven. De doorlaatbaarheid van cel tot cel is vaak zeer verschillend. Naarmate de cel ingewikkelder wordt qua structuur en groter qua betekenis (we denken hier aan hersencellen en zenuwcellen), zal een ingrijpen in deze cellen op grotere moeilijkheden stuiten. Naarmate een cel meer eenzijdig is ontwikkeld of gericht (ik denk hierbij niet alleen aan weefselcellen in de spieren maar ook aan cellen in bepaalde organen), zal juist door deze eenzijdigheid heel vaak de genezende stimulans kunnen worden gegeven. Want de gedachte van de mens is in feite niets anders dan een prikkeling van elektriciteit, een soort elektriciteit.
Wanneer wij trachten om een lichamelijke kwaal te genezen d.m.v. geestelijke of psychische krachten, dan kunnen wij vele wegen kiezen. De meest bekende en ook in de geneeskunde aanvaarde echter is het herscheppen van het denken van de patiënt zelf. Het proces, dat zich afspeelt, kan als volgt omschreven worden:
In het gedachteleven van de patiënt bestaat een aanvaarding van een ziekteverschijnsel. Dit behoeft op het eerste ogenblik van aanvaarding niet reëel in het lichaam stoffelijk gereproduceerd te zijn. Toch treden nu alle verschijnselen daarvan op, omdat het denkvermogen, de centrale a.h.w. , die kracht geeft en impulsen zendt naar alle delen van het lichaam, deze fout als bestaand aanneemt. Dit houdt in een toevoer van krachten, waar deze niet noodzakelijk is, dan wel een onttrekken van krachten en daarmee een vervorming in genoemde weefsels.
Wanneer wij het denken van de patiënt kunnen veranderen, wordt dus zijn aandacht anders gericht. Hierbij wordt ook zijn stuwen van krachten naar bepaalde delen van het lichaam anders geaard en kan dus een genezing plaatsvinden daar, waar zuiver psychisch ontstane kwalen aanwezig zijn; maar bovendien kan heel vaak een gunstige invloed worden uitgeoefend op werkelijk zieke lichaamsdelen. In de meeste gevallen zal een dergelijke genezing bestaan in een versneld afbreken van cellen en een hernieuwd opbouwen van cellen daar, waar een redelijke stoffelijke afwijking aanwezig was. Daar, waar slechts een gedachtebeeld ontstond, is een verbreking van de psychologische keten, die deze pijn tot stand bracht, voldoende.
Ieder, die wil trachten om geestelijke genezing zich eigen te maken, dient zich dan ook bewust te zijn van het belang der suggestie. Suggestie bestaat niet alleen uit het opleggen van een dwangbeeld of een denkbeeld. Menigeen meent dat suggestie alleen kan worden bereikt door een voortdurend herhalen van bepaalde zinsneden; door een a.h.w. met geweld op een ander afdrukken van een denkbeeld. In de meeste gevallen is een dergelijke soort van suggestie voor patiënten uit den boze. Ze is te gewelddadig en zal, juist door haar grote indringing, een zekere achterdocht wekken en vaak het tegendeel van het beoogde bereiken. Maar wanneer wijzelf geloven dat een patiënt werkelijk pijn heeft, dat een patiënt werkelijk ziek is of zelfs gevaarlijk ziek is en wanneer wij aannemen dat deze kwaal niet verholpen kan worden of enigszins wanhopen aan deze mogelijkheid, zal ons eigen gedrag dit voor de ander kenbaar uitdrukken.
Het zijn die betrekkelijk kleine delen van het eigenlijk bestaan, die de grootste suggestieve waarde hebben in deze gevallen. Het is een gebaar, een oogopslag, een nuance van stembuiging e.d. Hoe meer de omgeving bereid is het genezingsproces als reëel te aanvaarden, hoe sterker ook de patiënt onder invloed hiervan bij zichzelf de genezing bevordert. Het eerste principe van alle genezing is dus: In de patiënt een geloof aan eigen genezing scheppen en zich te gedragen, alsof de genezing een zekerheid ware.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat het uit den boze is officieel te verwerpen dat de kwaal aanwezig is. Ook wanneer deze imaginair is, is ze voor de patiënt toch wel degelijk reëel. Een verwerpen van deze kwaal, betekent dus het ontstaan van zekere frustraties, waarop de patiënt antwoordt met te bewijzen dat die kwaal er wel degelijk is.
Het resultaat is een verergering van de bestaande fout. Maar indien wij weten dat de oorzaak van een bepaalde kwaal hoofdzakelijk psychisch is, kunnen wij door de kwaal wel te accepteren maar a.h.w. een wonderbaarlijke genezing te verwachten en dit in al ons gedrag, denken en spreken in de omgeving van die patiënt voortdurend tot uiting te brengen, vaak schijnbare wonderen bereiken. Bij deze fase is nooit sprake van bovennatuurlijke krachten. Er is alleen sprake van een natuurlijk werkzaam zijn der denkprocessen en hun invloed op de lichamelijke gesteldheid.
Nu wij dit hebben vastgesteld, komt een volgend punt onze aandacht vragen, n.l. levenskrachten. Want ik heb zo-even gesproken over elektriciteit; maar we weten allen wel dat elektriciteit niet het enige is, dat in de mens bestaat of zijn leven doet voortgaan. Er zijn krachten, die wij zien als uitstraling. De aura is daarvan een goede demonstratie. Wij weten dat gedachtekrachten ver buiten de mens kunnen doordringen en dat ‑ vooral onder grote spanning ‑ de mens vaak zeer grote afstanden met zijn gedachten kan overbruggen, daarbij in anderen een schijnbare realiteit wekkend.
De levenskracht van de mens is niet van zuiver stoffelijke origine. Wij kunnen natuurlijk wel zeggen dat alle energie eigenlijk uit één bron komt, God. Maar voor ons eigen doel is het beter hier toch wel enige verschillen vast te stellen. Zo krijgen wij allereerst te maken met de z.g. stoffelijke levenskracht, die in feite het astrale gebied benadert. Men noemt dit wel een fluïde (od), in enkele gevallen ook id. Het verschil tussen deze termen is zodanig klein, dat ik meen deze termen onder één definitie te kunnen samenvatten.
Een product van de gedachteprocessen is een voortdurende straling; een straling, die zich in de eerste plaats binnen de mens afspeelt en binnen zijn weefsels. De frequentie daarvan is betrekkelijk hoog, de energie daarvan betrekkelijk gering. Die geringe energie echter kan voortdurend worden aangevuld uit het totale organisme. Wanneer wij een dergelijke kracht door werking der gedachten b.v. doen uitstromen op een bepaald punt, dan krijgen we het z.g. magnetiseren. Want, dan kan deze kracht van ons uittreden en bij een ander binnentreden.
Toch bestaan er ook hier beperkingen. Levenskracht is in deze fase en op dit plan altijd van enigszins stoffelijke geaardheid. Dit houdt in dat de eigen persoonlijkheid, de stoffelijke persoonlijkheid, zijn levensritme mee in deze uitstraling weergeeft. Er bestaat dus een fluctuatie, een slingering, die bij de andere patiënt mee wordt ingebracht op het ogenblik, dat men kracht op zo’n patiënt richt. Wanneer nu beiden (dus gever en ontvanger van deze kracht) ‘uit fase’ zijn, dan bestaat de mogelijkheid, dat i.p.v. elkaar te versterken beide stralingen elkaar bestrijden. Voor de patiënt ontstaat dan een uitputting. Bij het gebruik van deze stoffelijke kracht moeten we dus altijd rekening houden met het feit, dat slechts indien er een harmonie bestaat tussen gever en ontvanger, een werkelijk resultaat te verwachten kan zijn. Wij weten nu ook verder dat niet iedere magnetiseur elke patiënt kan behandelen; ofschoon elke magnetiseur goed kan zijn, wanneer hij de patiënt heeft die bij hem past en voor zijn krachten vatbaar is.
Dit eerste gedeelte van de levenskracht is voor de geestelijke genezer vaak een beperking. Juist omdat de stoffelijke waarden zo sterk worden weerspiegeld in deze kracht, zullen ook zijn eigen kwalen heel vaak op de patiënt kunnen overgaan, terwijl hij omgekeerd heel vaak de kwalen van de patiënt in zichzelf gaat voelen. Nu kan door diepe ademhaling over het algemeen deze kracht zeer snel worden aangevuld tot normaal. Maar toch zijn die verschijnselen niet prettig en bovendien is deze werking niet direct rationeel. Want de kracht, die op zuiver stoffelijk plan wordt onttrokken, moet eerst 1angzaam weer in het eigen wezen gewekt en versterkt worden. Ook wanneer wij de onmiddellijke gevolgen betrekkelijk snel teniet kunnen doen, zijn wij toch niet in staat zoveel kracht te geven, als wij zouden willen geven. De conclusie is dus dat wij een dergelijk soort van magnetisme, een dergelijke uitstraling van levenskracht, alleen bruikbaar kunnen achten in noodgevallen, wanneer wij niet in staat zijn langs een andere weg in te grijpen.
Een volgend deel van de levenskracht van de mens is wat men noemt geestelijk. Hier kan worden gezegd dat de kracht gelijk komt aan zeer hoge lichtstralingen. Dus een zeer grote intensiteit, een zeer groot doordringingsvermogen en een praktisch tijdloos overbrengen daarvan naar andere punten, gezien de grote intensiteit en de grote snelheid.
Hier zijn de stoffelijke normen beperkend. Want wanneer ik deze kracht uitstuur, zullen in vele gevallen mijn stoffelijke organen gaan meewerken in gelijke richting. Wanneer mijn geestelijke instelling in strijd is met mijn stoffelijke leefwijze, wordt mijn mogelijkheid zeer sterk beperkt en kan ik deze gedachtekracht niet zelf gebruiken zonder daarmee schade aan te richten én voor mijzelf én voor mijn patiënt. Waar echter deze kracht gelijktijdig de kracht is van vele der lagere sferen (niet duistere maar lagere), is het begrijpelijk dat, wanneer deze kracht wordt uitgezonden en er een harmonische factor bestaat in een der sferen, van daaruit de kracht versterkt kan worden. Zo kan een toevloed van kracht worden bereikt, die veel groter is dan u zelf ooit kunt opbrengen.
Deze kracht kan door onmiddellijk contact worden overgedragen; ze kan door concentratie gericht worden in de onmiddellijke nabijheid; zij kan echter ook met behulp van anderen uit die sferen, met wie men harmonisch is, gericht worden zonder contact en zelfs zonder een direct kennen van de patiënt. Noodzakelijk is slechts dat enigerlei beeld van de ziekte en dus van de toestand van de patiënt in handen is van degenen, die deze krachten hanteren. Er moet een punt van aanraking zijn.
Ook deze krachten zijn beperkt en kunnen dus niet gebruikt worden tot in het oneindige toe. Een te sterk gebruik van deze krachten ‑ zelfs indien de sferen helpen ‑ leidt toch nog weer tot uitputting van het eigen zenuwstelsel, terwijl bovendien zeer snel bij dergelijke genezingen een grote vermoeidheid optreedt van de hersenen. Men krijgt dan een z.g. zwaar hoofd. De hoofdhuid kan strak worden en prikkelen en veelal doet zich een doffe pijn gevoelen achter de ogen. Dit is dus een verschijnsel van onttrekking van levenskracht door een te grote verwerking van geestelijke levenskracht.
Gelukkig bezitten wij naast deze beide beperkte bronnen één bron, die zonder enige reserve en zonder enige beperking gebruikt en aangeboord mag worden en met deze kracht kunnen wij alle dingen doen, mits wij in staat zijn met deze kracht in harmonie te komen. Die kracht zouden wij het best de kracht van de ziel kunnen noemen. Beide andere factoren, door mij genoemd als levenskracht, zijn in feite het product van een bepaald deel der schepping en berusten op de eigenschappen van dat deel. Hier zijn dus harmonie en disharmonie van een buitengewoon groot belang. Wanneer wij echter tot de goddelijke Kracht gaan, tot de zielekracht, dan hebben we de Bron van kracht, die in alle schepselen gelijkelijk bestaat. Deze Krachtbron wordt door ons aangeboord door concentratie van ons wezen met een gelijktijdig openstellen van dat wezen. Dit laatste wil ik zo dadelijk nog nader voor u verklaren.
Bij de openstelling van het wezen kan men een onbeperkte hoeveelheid energie ontnemen uit het Goddelijke, mits deze energie wordt voort gegeven aan anderen en wel in gelijke mate als zij ontvangen wordt. Op het ogenblik dat zelfzuchtige gedachten de poging tot genezing beïnvloeden, is een dergelijk contact niet te leggen. Slechts het bewustzijn van de Algeest en een volstrekt geloof en vertrouwen daarin maakt het ons mogelijk deze Kracht actief werkzaam te doen zijn.
Ook deze Kracht kan niet worden gebruikt tegen een karma, tegen een door de mens zelf veroorzaakt noodlot, in verband staande met zijn bewustwording. Dat gaat niet. Wel echter kunnen wij deze Kracht in alle gevallen gebruiken voor elke zuiver geestelijke kwaal bij mens en geest; voor elke pseudo‑geestelijke kwaal bij de mens, dus neurotische verschijnselen en wat dies meer zij; verder voor elk lichamelijk letsel, voor elke lichamelijke afwijking en voor elk zich in het lichaam afspelend ziekteproces. Dat houdt in dat b.v. genezing van kanker, althans een beperking van de werking van kanker, nooit bereikt kan worden met de beide eerste krachten, maar wel d.m.v. de zielekracht. De enige voorwaarde hierbij is dat de patiënt dus niet zichzelf dit noodlot op de hals heeft gehaald en zich daarvan nog niet is bewust geworden. Men zou kunnen zeggen: In dit geval geldt dat de bekering voorafgaat aan de mogelijkheid tot genezing.
Werken met de zielekracht kan geschieden door eenieder. Dat wil zeggen dat er geen bijzondere begaafdheid voor nodig is noch een bijzondere geestelijke kwaliteit. Onverschillig de wereld, waarin men leeft, of dit de hoogste sfeer is of een der laagste, wanneer in het ‘ik’ voldoende geloof aanwezig is en een sterke wil om de krachten, die God geeft, ten bate van anderen aan te wenden, zal men altijd op deze krachten een onbeperkt beroep kunnen doen.
In de voorgaande drie punten heb ik u dan allereerst getracht een beeld te geven van het genezingsproces in het algemeen en daarbij ook natuurlijk van de geestelijke genezing in het bijzonder. De volgende punten brengen ons nu veel dichter bij het actief geestelijk streven, waar zij ons in contact brengen met verschillende geneeswijzen. Bij het beschouwen van de volgende punten, dient men zich voortdurend voor ogen te stellen, dat hier een gemiddelde wordt benaderd en ieder van het hier gegevene zijn eigen toepassing zal moeten trachten te vinden en wel volgens eigen persoonlijke capaciteiten.
Contactgenezing.
Contactgenezing impliceert het maken van passes, handoplegging, kortom het stellen van een zuiver lichamelijk contact tussen patiënt en genezer. Hierbij komen de volgende methoden wel allereerst in aanmerking voor lichaamspijnen, die verdreven moeten worden, de z.g. aanblazing. Aanblazing is het zelf enige malen diep ademhalen, daarna deze adem op de pijnlijke plaats doen uitstromen met behoorlijke kracht. In de adem op de pijnlijke plaats doen uitstromen. In de meeste gevallen brengt men de lippen b.v. aan een lapje flanel en laat daardoor de lucht a.h.w. uittreden tot op de huid van de patiënt. Deze methode wordt in het Oosten meer gebruikt dan in het Westen. Zij berust op het feit, dat in de ademhaling een groot gedeelte van de levenskracht voortdurend aanwezig is en een voortdurende omzetting plaatsvindt. Wanneer wij door diep ademhalen dus a.h.w. voor onszelf de lucht gereinigd hebben, dan kan bij de laatste ademhaling een verzadiging van deze adem met levenskracht optreden, waarbij de beweging ‘blazen’ bovendien de wil aangeeft om deze kracht zo sterk mogelijk in het lichaam van de patiënt te doen intreden. Op deze wijze kunnen b.v. spierpijnen worden behandeld.
De genezer, die daarvan gebruik maakt, moet zich echter altijd voor ogen stellen dat – ongeacht zijn goede wil en zijn streven om in de wereld mee te werken tot het hernieuwd bereiken van volmaaktheid en evenwicht ‑ hij hierin slechts alleen op eigen krachten kan betrouwen. Want hier is sprake van een zuiver mechanische werking, die door het uitstoten der adem, de eigen wilsrichting plus de mogelijkheid tot accepteren daarvan door de patiënt wordt bewerkstelligd. In een dergelijke contactgenezing kan dus alleen van menselijke krachten worden gesproken, en zal nooit en te nimmer geestelijke kracht kunnen ingrijpen, ongeacht op welke wijze.
Dan kennen wij de contactgenezing, waarbij de handoplegging plaatsvindt en dus a.h.w. een contact wordt tot stand gebracht, niet in de eerste plaats tussen de lichaamsstromen van genezer en patiënt, maar tussen de wilsimpulsen van genezer en patiënt. Het is mogelijk hierdoor het eigen gedachteleven van de patiënt aanmerkelijk te wijzigen en gelijktijdig diens instelling ten bate der genezing aanmerkelijk krachtiger te doen worden. Deze handoplegging ziet men vaak afgebeeld bij de oude zegeningen van b.v. Jozef door zijn vader; de handoplegging, die ook Jacob dus van Isaak kreeg. Het is het overdragen van eigen instelling en wordt dan ook o.a. sacramenteel gebruikt, waar men b.v. bij de priesterwijding ook een handoplegging kent.
De principes, die er achter schuilen, zijn niet zuiver goddelijk, ofschoon geestelijke krachten kunnen meespelen, wanneer zij op het ogenblik der handoplegging reeds in volledig contact staan met degene, die deze plechtigheid a.h.w. volbrengt. Wanneer in mij een zeer sterke drang bestaat in een nader te definiëren richting, wanneer in mij b.v. een honger naar kracht bestaat, dan zal deze honger mij vaak op het geestelijk terrein in contact brengen met entiteiten, al dan niet in de stof levend. Het resultaat is dat hun kracht ‑ voor zoverre harmonisch – samenvloeit met de mijne. Is die kracht in mij, dan wordt ze beheerst door mijn denken. Mijn gedachte‑ uitstraling treedt dus in de aura reeds zeer scherp naar voren en beroert de patiënt reeds voor de handoplegging. Op het ogenblik dat de hand op de schedel wordt geplaatst ‑ want men doet dit altijd op de schedel en wel bij voorkeur in de buurt van het kruinchakra ‑ dan wordt de eigen gedachtetendens plus de in het ‘ik’ aanwezige kracht (voor zoverre van geestelijke geaardheid) in de patiënt overgedragen. Het resultaat is dat de patiënt over vermogens beschikt om daarmee zelf verder in zich te werken.
Wanneer men voor een dergelijke handoplegging zou kunnen beschikken over een volmaakt geloof, zou het mogelijk zijn om onmiddellijk de goddelijke Kracht in het eigen ‘ik’ te betrekken. Indien dit het geval is, is eigen wil plus verlangen van de patiënt in staat om elke willekeurige herschepping desnoods van lichaamsdelen te doen ontstaan. Voorbeeld: Iemand dus, die een gebroken been heeft, ziet dit in één seconde genezen en wel door een volkomen sterke hechting van nieuwe cellen, de beencellen. Bij iemand, die b.v. een hand verloren heeft, groeit deze a.h.w. weer aan in een zeer korte periode, enkele uren. U zult begrijpen dat dergelijke wonderen zeer zelden gebeuren. Iets gemakkelijker wordt het, wanneer het b.v. gaat om het herstellen van aangetast of vernietigd weefsel. Dan kan, bij tuberculose b.v., het aangetaste gedeelte zo snel worden afgebroken en hernieuwd opgebouwd, dat de ziektehaard verdwijnt en de patiënt na enkele dagen volkomen gezond is. Ik moet er echter op wijzen dat deze wonderen zelden gebeuren, omdat slechts zelden een mens zich zo volledig kan overgeven aan zijn God, dat hij de wonderen kan volbrengen.
Naast de handoplegging kennen wij in het contact de z.g. doorstraling of doorstroming. Deze is van meer praktische geaardheid, waar zij alle drie de gebieden kan inschakelen ‑ voor zover in de genezer aanwezig ‑ en dus te allen tijde gehanteerd kan worden door eenieder, die een genezingswil heeft plus voldoende zelfvertrouwen. Hierbij zal men dus de hand opleggen op deze plaats van het lichaam, de tweede hand op een andere. Tussen beide ontstaat een veld. Dit veld trekt door het lichaam van de patiënt, waardoor niet‑harmonische factoren worden afgevlakt of zelfs overgenomen door de genezer, terwijl diens eigen krachten, geladen met genezingswil en ‑drang, in het lichaam van de patiënt binnentreden en daar hun werking verrichten. Doorstraling doen wij vooral plaatsvinden, wanneer wij op zekere plaatsen een bijzondere sterke activiteit van het lichaam zelf wensen te bereiken. Wanneer wij niet in staat zijn om dit zelf dit te doen, kan een contact met geestelijke krachten ons toch voldoende energie geven om op deze wijze b.v. zeer sterke hartstimuli te geven, om groeistimuli te geven en om de bloedsomloop tijdelijk te reguleren. Tijdelijk, want deze regulering is natuurlijk niet blijvend.
Van hieruit komen we tot het magnetiseren, dat in vele gevallen bestaat uit het maken van passes (dus gebaren, bewegingen), die de loop van het lichaam van de patiënt enigszins volgen. Hierbij gaat men uit van de stelregel dat, wanneer met eigen kracht wordt gewerkt, steeds naar de extremiteiten, dus handen en voeten, toegewerkt wordt. Men trekt a.h.w. alle pijn en slechte krachten weg uit het lichaam zelf, brengt het zoveel mogelijk naar armen en voeten, die veel meer kunnen verdragen dan de tere organen, die b.v. in borstkas en achter het middenrif zijn geborgen en men heeft hiermee dan verder het bekende gebaar van afslaan. Want men tracht nu alleen kracht uit de patiënt weg te nemen en wel krachten, die niet juist en niet harmonisch zijn. Door dit afslaan werpt men deze a.h.w. in de ruimte van zich af. Men mag dit dus nooit doen boven de patiënt, want dan vloeit zo iets weer samen. Wel zal men het te allen tijde kunnen doen in de ruimte, dan wel het fluïde vernietigen door stromend water (dus de handen even goed afspoelen onder stromend water). Treedt een prikkeling op in de handen of de voorarmen (wat kan gebeuren), dan maakt men daar zelf een wegnemend gebaar, strijkt dus af. Dat is werkelijk noodzakelijk, omdat disharmonische factoren, die op deze wijze verdreven worden, kunnen overgaan in uzelf en ‑ al bent u dan ook gezond en heeft u alle krachten en alle geestelijke vermogens ‑ zij u toch gedurende enkele uren het leven bitter en onaangenaam kunnen maken.
Wij weten dat wij dit ook kunnen doen, wanneer wij in contact zijn met bepaalde geestelijke helpers. In een dergelijk geval zal de kracht van de bepaalde geestelijke helper afhankelijk zijn van zijn eigen krachtbronnen binnen eigen en hogere sferen. Hoe sterker de kracht is van de helper, hoe gemakkelijker in dit geval de magnetiseur verkeerde disharmonische krachten kan wegnemen.
Daarnaast treedt bij elke pas ook een effect op, dat doet denken aan communicerende vaten. Daar, waar door het afnemen een te sterke leegte is ontstaan, vloeit automatisch kracht toe. Eenieder, die magnetiseert ‑ onverschillig of hij werkt uit zichzelf dan wel uit de geest of zelfs uit God – zal zich verder het volgende voor ogen moeten stellen: Slechts een grote liefde voor de mensheid als zodanig ‑ niet gecentreerd in het sujet ‑ is een voldoende drijfveer om werkelijk goede resultaten te bereiken. Men zal nooit te veel hiervan mogen doen; men zal verder over het algemeen in de eerste plaats moeten werken met de aura en niet met het lichaam zelf.
Bij contactgenezing bestaat dan ook nog een vierde methode, die alleen door enigszins deskundigen kan worden toegepast. Hiervoor is noodzakelijk een redelijke kennis van het verloop der spieren en de mogelijkheid om deze door massage te stimuleren en losser te maken. Wij krijgen dan de z.g. magnetische massage, waarbij de spierbundels worden losgemaakt, maar gelijktijdig daardoor zekere krachten reeds worden opgewekt. De beweging der spieren is n.l. een stimulus, waardoor energie vrijkomt, zij het dat deze gaat ten koste van suikers en zetmeel in het lichaam zelf. Wanneer deze kracht eenmaal bestaat en gelijktijdig de genezingswil bij de magnetiseur sterk aanwezig is, zal de eigen kracht plus de kracht van de magnetiseur de genezende werkingen versterken. Is men deskundig, dan kan met deze methode heel goed resultaat worden bereikt. Voor degenen, die dit interesseert, mag ik hieraan toevoegen dat dus ook degenen, die goed kunnen pidjitten (Indonesische massage), van deze methode gebruik zouden kunnen maken.
Dan gaan wij van hier over naar de geestelijke genezing in nabijheid. zonder contact. Wanneer ik mij bevind bij een patiënt, die mijn behandeling niet gaarne zou ondergaan, omdat hij niet houdt van dat bijgeloof of iets dergelijks, zal ik mij vaak toch geroepen voelen om te helpen. Want de ware naastenliefde vraagt niet of de patiënt u a.h.w. smeekt om die kracht, maar vraagt u alleen: Kan ik die kracht geven? En hier zien wij dan optreden in veel sterkere mate dan in het voorgaande geval: de concentratie. Concentratie is noodzakelijk om geestelijke genezing te bewerkstelligen zonder contact.
Het menselijk lichaam bezit een aantal geestelijke organen; en deze organen kunnen onder omstandigheden stralend worden. U kunt zich hier misschien het beste voorstellen dat ik een vat heb dat ik onder druk kan zetten met een kraan. Wanneer ik die kraan openzet, zou het mij mogelijk zijn om een ander vat, dat ledig is of ten dele ledig, daarmee te vullen. Maar alleen, indien de druk in het vat zelf voldoende is om de straal intens genoeg te doen uittreden. Men heeft hier dus a.h.w. het effect van een tuinslang: water onder druk, dat daardoor een grotere weg zonder verliezen kan afleggen. De druk is in dit geval de concentratie, dus een volledig doelbewustzijn met uitschakeling van alle bijkomstige factoren.
Voor velen is het moeilijk om dit te doen en gelijktijdig toch een oppervlakkig babbeltje te blijven voortzetten. Men meent dat het denkvermogen als geheel moet worden ingeschakeld bij deze concentratie. Dit is niet juist. Het gaat ons om de wil plus het gevoel. Wanneer deze beide aanwezig zijn en zich voortdurend met dit ene doel bezighouden, kan elke normale lichamelijke functie verder worden waargenomen en zal dit voor het behaalde resultaat geen enkel verschil uitmaken.
Bij deze genezing is het uittreden van de kracht afhankelijk van eigen ontwikkeling, dus geestelijke ontwikkeling. Wij hebben nu eenmaal deze verschillende geestelijke organen en het hoogste orgaan is over het algemeen het orgaan, dat het sterkst stralend is en dus bij een volledige wil (overbrenging van krachten b.v.) geactiveerd wordt.
Men moet er rekening mee houden dat de werkzaamheid van de krachten der verschillende chakra niet gelijk is. Wanneer wij vanuit de zonnevlecht werken b.v., dan hebben wij hoofdzakelijk te maken met dierlijke vitaliteit, die in grote mate kan worden uitgestraald. Gelijktijdig kunnen stoffelijke of dierlijke gedachtepatronen in deze uitstraling verwerkt zijn. Wij kunnen gebruik maken van geestelijke krachten, die ons a.h.w. steunen om tot een zo groot mogelijke krachts afgave te komen. Maar wij kunnen niet ingrijpen in werkelijke zielsziekten en zielsproblemen. Liggen deze dus op de achtergrond van het ziektebeeld, dan kunnen wij deze niet verhelpen, tenzij in ons de ontwikkeling zo groot is, dat we tenminste het borstchakra volledig ontwikkeld hebben.
Ik noem deze punten nadrukkelijk hierbij om u duidelijk te maken dat deze methode niet voor eenieder gelijke resultaten kan opleveren. Aannemende dat wij iemand hebben als genezer, die dus alleen de dierlijke krachten onmiddellijk kan activeren en uitstralen, dan speelt zich het volgen de af: In het eigen lichaam wordt een tijdelijk vacuüm geschapen door de wil. Al wat aan kracht aanwezig is, is reeds in dit knooppunt, in dit chakra samengebracht. Daardoor zal eigen verlangen tot helpen alle kracht uit de omgeving binnen het lichaam doen dringen, voor zoverre dit mogelijk is door eigen instelling. De vergroting hiervan betekent een steeds sterker wordende druk. Dus niet onmiddellijk met de concentratie begint ook de uitstraling van kracht, maar er verloopt hiertussen enige tijd. Voor een normaal mens met een redelijke ontwikkeling en een goede geestelijke instelling kan een dergelijke periode worden gesteld op ongeveer 2 minuten (een aanlooptijd van 2 minuten). Is men niet ontwikkeld, is de wil zwak of de concentratie zeer slap, dan kan zelfs 8 tot 10 minuten hiervoor gevergd worden. Slechts de zeer bewusten, die bovendien een groot concentratievermogen hebben, kunnen met een verschil van enkele seconden tussen wilsvorming en het uittreden van de kracht, effect bereiken.
Wanneer deze kracht onder druk staat en uittreedt, is de wil a.h.w. het vizier, waarmee wij die kracht richten. Zij wordt dus gericht op de patiënt en automatisch ‑ waar wij het beeld van de ziekte ons immers voor ogen halen ‑ op dat deel waar die kracht het meest noodzakelijk is. Dit is niet altijd het deel, dat ziek is. Het weten van het lichaam van de patiënt zelf, dat zich van zijn kwalen en feilen wel degelijk bewust is, zal hier de kracht naar de juiste punten toeleiden. De kracht treedt allereerst op in de zenuwbanen, komt dan via het sympathisch zenuwstelsel tot een activering van de afscheidingen in het lichaam, terwijl gelijktijdig groeistimuli worden gegeven voor sommige cellen, terwijl omzetting van stoffen ook aanmerkelijk bevorderd wordt.
Met deze methode van werken kunnen kleine kwalen geheel worden genezen. Kwalen van grotere intensiteit of die reeds langer bestaan, vragen echter een meermalige behandeling. Maakt men bij deze genezingswijze gebruik van de geestelijke krachten van helpers of geleiders, dan wordt de intensiteit aanmerkelijk vergroot en zal dus het behaalde resultaat in kortere tijd groter zijn. Het is echter niet mogelijk de behandelingsduur te verkorten. Men kan dus niet met één behandeling volstaan voor b.v. een chronische kwaal.
Naast deze methode van in nabijheid behandelen door concentratie, bestaat er nog een tweede. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een concentratie, die niet plaatsvindt tijdens het contact met de patiënt, maar voordien. Wanneer de instelling volkomen intens is en op geheel de mensheid gericht, dan zou, theoretisch, kunnen optreden dat eenieder die binnen het bereik komt van uw aura, genezen wordt, omdat de kracht dan onmiddellijk genezend werkzaam is. (Uitzondering is weer: degene, die door karma gedoemd is de ziekte eerst te ondergaan ter verdere bewustwording). Wij weten dat velen der groteren dat inderdaad hebben gedaan. Zowel apostelen als ook Jezus zelf hebben onder omstandigheden degenen genezen, die alleen maar in hen geloofden en in het uitstralingsveld van hun persoonlijkheid kwamen. Hier was geen aparte wil voor nodig.
De doorsnee‑mens en ook de doorsnee‑geest kan niet komen tot zo’n alomvattend goed‑willen. Daarvoor zijn we te onvolmaakt. Maar wij kunnen wel voor enkele patiënten, of voor één patiënt b.v. een concentratieoefening maken, waarbij wij de wil tot genezing onszelf opleggen, voortdurend vragend in onszelf om op het ogenblik, dat het contact ontstaat, die genezing te volbrengen. Dan blijft dit in het onderbewustzijn aanwezig, het contact en de wil is gelegd, het redelijk vermogen is nu vrij om normaal te handelen. Toch zal in een dergelijk geval de nabijheid van de patiënt voldoende zijn om genezende factoren werkzaam te doen worden.
(wordt vervolgd)
Kosmische werkingen bij geestelijke genezing.
Het genezend proces dat langs z.g., supra-normale weg wordt veroorzaakt, is niet slechts een proces, dat zich afspeelt in de mens zelf alleen. Dit genezend proces is een beantwoorden aan de normwaarden, die in de kosmos zelf bestaan. Het heelal, ondanks zijn schijnbare veranderingen, is in een voortdurend en blijvend evenwicht. Het resultaat is dat de kosmos overal, waar de mogelijkheid wordt geboden, ditzelfde evenwicht zal handhaven of zo nodig herstellen. Ongeacht de wijze, waarop het genezend proces zich afspeelt, zal dus te allen tijde de kosmische wet en werking hiermee betrokken zijn. Bij de geestelijke genezing echter sterker dan bij normale genezingsprocessen.
De mens – op zichzelf deel van de kosmos, levend uit de kosmische kracht en voortdurend puttend uit deze zelfde kosmische kracht ‑ is in zichzelf besloten. Hij heeft een betrekkelijk klein contactpunt met het kosmisch geheel en kan als zodanig in zichzelf onevenwichtigheden veroorzaken of ondergaan, die in de kosmos zelf niet bestaan. Zolang de mens nu is blootgesteld aan deze afsluiting ‑ hetzij door eigen wil, door onbegrip of soms door invloeden van meer levens ‑ zal deze mens in zichzelf steeds weer het falen erkennen. Het falen, dat zowel lichamelijk wordt uitgedrukt in een ziektebeeld als geestelijk in een probleem. Zowel probleem als lichamelijk ziektebeeld zullen zich weerkaatsen in gedrag en ervaring van de mens. Ditzelfde geldt evenzeer voor de geest, die nog niet bewust deelneemt aan het licht, dus aan de kosmische kracht in de lichtere sferen.
Om het begrip der genezing duidelijker te maken, het volgende beeld: Wanneer een wezen volledig is afgesloten, mag het vergeleken worden bij een retort (n.v.d.r. een in de alchemie gebruikt glazen vat, bestaande uit een bolronde kolf met een lange tuit, die meer dan 90 graden omgebogen was en naar een lager gelegen monding liep; het werd gebruikt voor destillatie). Wanneer ik aan dit retort bv. door een haarbuisje zeer langzaam een zeer geringe stroming van vloeistof toevoeg, zal door een te groot verdampingsproces een tekort aan vloeistof ontstaan, dat zou leiden tot een oververhitting van genoemde retort, of misschien zelfs een zodanig ongelijkmatige verhitting, dat de materie, waaruit ze is gebouwd, zelf wordt aangetast.
In deze vergelijking kunnen wij nu de waarden vervangen. Retort: lichaam. Vloeistof, in de retort aanwezig: geest. Kracht, die wordt toegevoegd door het haarbuisje: het minimum aan kosmische kracht, dat door elke mens wordt ontvangen, dankzij de verbinding van de ziel met de oneindigheid. De verwarming: het bewust worden, dus het ondergaan van belevingen. De belevingen, die wij moeten doormaken, betekenen voor ons de noodzaak om bepaalde geestelijke krachten af te geven, om zekere waarden van onszelf buiten onszelf te projecteren. Krijgen wij dus slechts de normale voeding, dan kan bij te hoge intensiteit van beleving, op de duur een tekort aan eigen geestelijk vermogen ontstaan. De geest is dan niet meer in staat meester te blijven over haar voertuig, over het lichaam. Hierdoor zal het lichaam handelen tegen de intentie van de geest en ontstaat de ongelijkmatigheid, waarover ik sprak, de ongelijkmatige verwarming, waar bepaalde delen van het lichaam nog wel corresponderen met de geestelijke impuls, andere echter niet meer beheerst worden door de geest maar slechts zuiver instinctief ‑ volgens erfelijke waarden ‑ handelen. Wij moeten dus de toevoer van kracht trachten te vergroten op het ogenblik, dat door beleving, pressie, lichamelijk of geestelijk, een overbelasting van het ego is opgetreden. Geestelijke genezing is in feite niets anders dan deze grote kosmische kracht toegang verlenen tot de mens, tot de menselijke geest, opdat daardoor deze kracht egaliseert wat er aan ongelijkmatigheid is ontstaan door beleven, streven en eigen inhoud.
Wanneer wij het groter geheel van de kosmos zien, heeft geen enkele menselijke kwaal betekenis. Want waar ergens een tekort ontstaat binnen het afgesloten menselijke, zal de kosmos, door ergens anders een teveel te deponeren, ook binnen de besloten gebieden een zodanig evenwicht scheppen, dat bij opheffing der afsluiting van alle waarden, de volmaakte evenwichtigheid van de kosmische volmaaktheid gehandhaafd blijft.
De conclusies, die hieruit zijn te trekken, zijn eenvoudig. Mensen onderling kunnen, wanneer zij een teveel hebben aan levenskracht of kosmische kracht, vaak anderen, die een tekort hebben, helpen tot juister evenwichtigheid, ook buiten de kosmische werking om. Voor de kosmos maakt dit generlei verschil uit. Voor degene, die een teveel heeft, betekent dit vaak een zich wel gevoelen door een wegnemen van de te grote pressie, die van binnenuit komt. Degene, die tekorten vertoonde, ondergaat een grotere gezondheid en is in staat om beter de wereld en haar belevingen te verwerken.
Dan kunnen wij verder gebruikmaken van het feit, dat sommige mensen in staat zijn de kosmische krachten te bereiken. Zij kunnen dus tijdelijk a.h.w. zichzelf zodanig vergroten, dat hier een kosmische kracht binnen een afsluiting wordt gebracht. Men kan dan een bepaald deel van die mens onder druk zetten. De mens, die men wil genezen, zal door deze druk bereikbaar worden en dus eerst de kosmische kracht vanuit een ander onder druk ontvangen. De gemaakte opening zal in vele gevallen langzaam maar zeker weer verminderen. Toch blijft de gemiddelde mogelijkheid tot opnemen van kosmische krachten groter.
Bij een actief geestelijk streven, is een kennis van deze punten ongetwijfeld van belang. Want indien wij weten dat in ons de mogelijkheid bestaat kosmische krachten, die een veelvoud van ons eigen vermogen betekenen, te besluiten, indien wij weten dat wij, door deze krachten voor onze medemensen te bestemmen, de evenwichtigheid en de volmaaktheid ook binnen de afgesloten mens reeds kunnen helpen benaderen, kunnen wij meewerken aan een grotere evenwichtigheid van het Al, die een zuiverder uiting van het Goddelijke mogelijk maakt.
Naarmate het Goddelijke, het Volmaakte zuiverder gekend wordt binnen de beperkte mens, zullen de grenzen van die mens wegvallen. Dan zal hij kunnen komen tot een volledig deelnemen aan het groot‑kosmisch geheel, niet meer gehinderd door de beslotenheid van zijn eigen onbewustzijn.