21 februari 1969
Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u er natuurlijk aan herinneren, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ik hoop, dat u daarmede rekening houdt en zelf nadenkt. Ik zou vandaag met u willen spreken over: Geheime krachten van het leven.
Het leven op zich is een wonderlijke zaak. Je kunt zeggen, dat de samenvoeging van een paar moleculaire ketens in een bepaalde omgeving het verschijnsel kunnen doen ontstaan, dat wij leven noemen. Dit is echter niet zonder meer mogelijk. Je kunt dus geen kunstmatig milieu vervaardigen en daarin een paar complexe ketens van moleculen samenbrengen in de veronderstelling, dat daardoor zonder meer echt leven tot stand komt. Wel kan men verschijnselen bereiken, die wat op leven gelijken, maar het komt toch niet tot een meer zelfstandige reactie. En het menselijk begrip van leven impliceert toch minstens een zekere erkenning van het ik en invloeden uit het milieu plus enige beheersing van het eigen ik of de eigen reacties. Het is moeilijk dit alles zuiver materieel na te gaan in het verleden. Ik meen echter, dat dit ook niet zo belangrijk voor ons is. Wel van belang is de vraag, in hoeverre in dit leven krachten voor kunnen komen, die niet algemeen erkend zijn en die je ook eventueel zou kunnen gebruiken.
U weet allen, dat vele mensen gezocht hebben naar het elixir des levens – niet slechts in esoterische zin, maar praktisch door te zoeken naar bijvoorbeeld een bron met levengevende eigenschappen of naar een recept, een chemische of andere samenstelling met dergelijke eigenschappen. In zekere zin is voor een dergelijk onderzoek iets te zeggen. U denkt misschien, dat het leven nu eenmaal beperkt is, ook in stoffelijke of alleen in stoffelijke zin. Zoiets van: wij leven misschien 100 jaren, maar dan gaan wij toch dood. Dit blijkt niet geheel waar te zijn: het leven is niet beperkt. Alleen een mechanisme dat niet in staat is voortdurend alle afval te verwijderen en alle noodzakelijke cellen te blijven vernieuwen, zal langzaamaan verstoppen. Het is dan een toestand, vergelijkbaar met een stad waarin een verkeerscongestie bestaat, welke het onmogelijk maakt dat bestellingen nog langer tijdig de koper kunnen bereiken. Dit betekent, dat het eens op de een of andere wijze mogelijk moet zijn, het biologisch leven onbeperkt te handhaven en alle verschijnselen in een lichaam te beheersen. Pogingen om dit te doen hebben reeds in het verre verleden plaats gevonden. De enige successen werden geboekt door disciplines, leefwijzen, waaronder ondermeer yoga.
Bij al deze disciplines gaat men uit van het feit, dat het mogelijk is normaal automatische functies in het lichaam ook bewust te beheersen. Wanneer ik een functie beheers, kan ik deze ook reguleren in overeenstemming met mijn behoeften. Men zou dus ondermeer ook de stofwisselingsprocessen kunnen beheersen en zo een voor het lichaam zojuist mogelijke voeding, omzetting en dergelijke, evenals een juist tempo van celvernieuwing, tot stand kunnen brengen. Een juist resultaat hield in de praktijk in het Oosten in, dat de yogin zijn levensduur vaak aanmerkelijk wist te verlengen. In de tijd dat de gemiddelde leeftijd in Indië rond 30 jaren bedroeg, was de gemiddelde leeftijd, die door geschoolde yogi werd behaald 57 jaar- bijna 2 maal zolang bij een leven in hetzelfde milieu en onder praktisch gelijkwaardige omstandigheden, maar met een andere en meer beheerste benadering van het leven zelf.
Verder bleek hierbij, dat denken van invloed kan zijn, zelfs op de materiële aspecten van het leven. Alle stellingen buiten beschouwing latende, kunnen wij constateren, dat men zich onder omstandigheden ziek of ook gezond kan denken. Wat betreft het gezond denken moet ik opmerken, dat dit alleen geldt voor oorzaken, die in het eigen lichaam zijn gelegen. Het is mogelijk de functies van het lichaam zelf, bloedsomloop en dergelijke te reguleren, maar men kan niet zonder meer bijvoorbeeld vreemde indringers in dit lichaam zoals bacteriën of van het weefsel losgekomen woekeringen, zonder meer uitschakelen. Men ontdekte echter, dat de juiste manier van denken zeer belangrijk was, ook om het stoffelijk biologisch leven te kunnen verlengen boven de norm. Hiermede komen wij reeds dicht in de buurt van meer geestelijke waarden. Denken is vaak abstract. De gedachte is zeker niet materieel meer, zij is niet te zien of te vangen, maar zij bestaat en heeft invloed.
Zoeken wij verder in de richting van de geest, dan ontdekken wij het volgende: elke geest heeft een eigen doel en een eigen gerichtheid. Deze laatste ontstaat door het geestelijk bereikte besef, plus de inhoud, de mogelijkheid, die in de geest bestaat. Bij haar komst in de materie tracht de geest zoveel mogelijk van dit, haar eigen wezen, te projecteren in het gekozen stoffelijk voertuig.
Op het ogenblik, dat tussen de doelstelling van de geest en de materie een zo groot mogelijke harmonie ontstaat, blijkt opeens een vergroting van levenskracht, een verbetering van gezondheid en dergelijke op te kunnen treden. Gelijktijdig blijkt, dat men over grotere reserveren van kracht kan beschikken dan men vermoedde, terwijl daarnaast in een dergelijke toestand de snelheid van reactie op de buitenwereld eveneens blijkt toe te nemen.
De geest moet dus invloed hebben op de stof. Maar welke mens kan die invloed bepalen? Ik zal daarom trachten de waarden, die van de geest uit kunnen gaan en de werkingen daarvan in de doorsnee mens voor u te vertalen in stoffelijke begrippen.
Allereerst treffen wij hier dan een oude dooddoener aan: de invloed van de geest op de materie wordt in de persoonlijkheid meestal kenbaar als emotie. Wij zeggen hier emotie, omdat het geen bewust besefte waarde betreft. Maar wij kunnen eenvoudiger zijn: wanneer ik voortdurend in mijzelf een tendens erken om iets te doen, om bijvoorbeeld te eten, niet te eten enzovoort, zo zal deze neiging, die zonder redelijke verklaring in mij bestaat, veelal lichamelijk zijn. Maar men zal ontdekken, dat soms – dus niet altijd – men zich innerlijk prettig zal gevoelen, wanneer men bijvoorbeeld gegeten heeft – of zich heeft onthouden daarvan. De vraag is dus: onder welke omstandigheden gebeurt dat? Wie dit tracht na te gaan, zal ontdekken, dat dit gevoel van geluk, deze extra veerkracht niet alleen in verband staat met de daad zelf, maar vooral met eigen houding tegenover de dan heersende omstandigheden, plus de wijze, waarop de daad daarin eigen wezen tot uiting doet komen. Daarmede heeft men een les geleerd: de rest kan men niet geheel kennen. Maar op het ogenblik, dat de geest in haar bestreven, en eigen daadstelling in de stoffelijke wereld parallel lopen, is er opeens een gevoel van vreugde, plus een vermeerdering van levenskracht en vaak zelfs van materiële welvaart.
Ik meen daarmede een van de geheimen van het menselijke leven benaderd te hebben en wel het feit, dat de geest dus niet in staat is het gebeuren in de stof zonder meer te bepalen, maar dat zij wel degelijk in staat is de eigen reactie, ook in het stoffelijke lichaam, op het stoffelijke gebeuren te bepalen.
Verder kunnen wij dan stellen, dat de ogenblikken, waarop de reactie op het gebeuren en de materiële waardering van het gebeuren gelijk vallen, een grotere levenskracht en zelfs mogelijkheid tot het overdragen van levenskracht inhouden. Ondanks alles, wat men nu verder over de geest en de levenskracht kan zeggen, blijven voor de mens in de stof deze dingen in wezen abstracties, dingen, waarover je wel veel kunt stellen en zeggen, maar waarover je weinig of niets werkelijk stoffelijk kunt bewijzen. Het lijkt mij daarom meer dienstig zo goed mogelijk na te gaan, wat in de stof de werking en kenmerken zijn van die eigenaardige situatie, die ik harmonie of “parallel gaan” noemde, wanneer zij optreedt.
Wanneer u harmonisch bent in uw geestelijke gerichtheid en uw lichamelijke reactie, dan neemt u opeens scherper waar. U neemt bijvoorbeeld niet allen eerder het gesproken woord waar, maar leest daarin bovendien bepaalde indicaties af, die duidelijk maken, wat daarachter aan werkelijke intentie ligt. Dit is in feite een vorm van telepathie. Uw juister waarnemen betekent dan ook onder meer dat u het gehoorde juister in overeenstemming met de bedoelingen van de spreker interpreteert en daarbij niet afgaat op hetgeen enkel wordt gezegd, terwijl u aan de gevoelens bij uw interpretatie voorkeur geeft, of deze nu stroken met de zin van het gesprokene of niet.
Op grond van deze harmonie komt men dus tot een uitbreiding van besef. Zou dat materieel te verklaren zijn? Wanneer wij te maken hebben met twee wezens, die qua structuur gelijk zijn, dan kan men bijvoorbeeld denken aan eeneiige tweelingen of een wezen, dat zich door celdeling voortplant. De inhoud is gelijk. Zolang de verbondenheid van beide delen nog gerealiseerd kan worden – voor een amoebe duurt dat ongeveer 3 à 4 minuten na de volbrachte deling – zal men ontdekken, dat de ervaringen van de ene helft bij de andere helft, zonder kenbare oorzaak of onmiddellijke waarneming, een soortgelijke reactie zal veroorzaken. De eenheid bestaat dan eigenlijk nog, daar de ervaringen van de ene helft door de andere, ofschoon reeds gescheiden, geheel gedeeld worden. Van de eeneiige tweelingen weten wij dat zij in zekere zin gelijk blijven reageren. Hun persoonlijkheid kan verschillen, maar zij blijven vaak zeer lang gevoelig voor hetgeen de ander overkomt, terwijl zij in hun lot – door gelijke reacties en het door de ander voortdurend beïnvloed worden – vele parallellen vertonen. Men bereikte in de stof dan ook de conclusie, dat dergelijke tweelingen in sommige gevallen aan elkander bepaalde ervaringen en waarden overdragen.
Ik meen, dat geestelijk hetzelfde bestaat. Waar gelijkheid is, zal overdracht ontstaan. Wanneer de mens met de geest harmonisch is in handelen en ervaren, zal hij alle waarden, waarmede hij in de geest en in de stof harmonisch kan zijn, ontvangen en als het ware aflezen. Hierdoor zal onder meer een zeker vooruitzien en terugschouwen kunnen ontstaan, dat betrekking heeft op anderen, die met het ik in zekere mate harmonisch zijn. Men noemt dit dan wel helderziendheid, ofschoon het daarvan toch wel in menig opzicht verschilt. Men zal daarnaast contacten gevoelen van meer geestelijke geaardheid, zodat ook een aanvoelen en/of waarnemen van bepaalde geestelijk harmonische factoren op kan treden.
De volgende conclusie zou dus kunnen luiden: het leven, dat in ons bestaat, is iets, wat overal bestaat, maar in ons op een bepaalde wijze geconcentreerd is. Zodra deze concentratie weerstandsloos wordt in zijn uiting, zal een rapport met elke andere levenskracht, die geen weerstand bij uiting ervaart, kunnen ontstaan. Elke scholing van de mens kan dus zijn harmonie tussen geest en stof vergroten of tenietdoen. Op aarde weet men dit kennelijk. Het is niet voor niets, dat een yogin niet alleen een training van lichamelijke aard ondergaat, maar daarnaast een scholing via meditatie ontvangt, waarbij zowel zelfkennis, gevoelens als problemen van de wereld een rol plegen te spelen. Hierdoor zal het hem eenvoudiger mogelijk zijn ook harmonie met buiten het ik bestaande delen van de Levende Kracht te vinden.
Stellen wij, dat dit alles waar is, dan zal een van de grote geheimen van het leven misschien wel zijn, dat onze levenskracht in zich niet beperkt is, zomin als het leven in zich tijdbeperkt hoeft te zijn. Neemt men dit ik als juist aan, dan geldt: elke begrenzing ten aanzien van levenskracht of levensbesef, die ik in mij ophef, zal voor mij niet alleen een uitbreiding van besef ten gevolge hebben, maar eveneens van kracht en levensduur – of mogelijkheid ertoe.
Hoe meer ik leef, hoe meer ik bereiken kan. Wat de vraag doet rijzen, of men een dergelijk besef kan bereiken, zonder dat men ooit komt tot daden, die voor het Ik “verkeerd” zijn. Volgens eigen denken dus. Iemand, die tracht geheel goed te leven, kan soms inderdaad lang leven, zeer gevoelig zijn en misschien zelfs als heilige gelden door de wonderen, die hij kan doen. De meeste mensen, die dit nastreven, slagen daarin echter niet. Wij zien steeds weer, zelfs onder degenen, die volgens menselijk begrip het beste hebben geleefd en grote, geestelijke resultaten bereikten, tenminste 9 van de 10 mensen een leven voerden waarin zij ook het tegendeel van hun latere praktijk ervaren blijken te hebben. Zelfs de grote heiligen – een lievelingsvoorbeeld van ons is Franciscus van Assisi – waren in hun jeugd allesbehalve heilig. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Augustinus. Ik meen zelfs, dat ook Sint Nicolaas in zijn jeugd lang niet altijd zo braaf is geweest, als hij zich nu aan de jeugd voordoet.
Dat is begrijpelijk. Om te komen tot een bepaling van de voor mij bestaande harmonische mogelijkheden moet ik ook leren de niet-harmonische te bepalen. De moeilijkheid bij dit alles is, dat het wel lijkt, of je daarmede aan een eindeloze taak begint. Waar is dit niet. De mensen zijn altijd uitgegaan van het standpunt, dat na de uiterste beperking door de mens ervaren, zeker een enkel punt van leven overblijft, dat dan goed is. Eigenlijk geldt eerder het omgekeerde: er zijn voor elke mens altijd beelden van bestaan en daden of instellingen in het leven, die niet juist zijn. Dat weet men overigens zeer wel; wie eenmaal die dingen geprobeerd heeft, weet: dit moet ik niet doen. En alles, wat overblijft, is voor de mens wel goed, is harmonisch.
Het lijkt mij een voorbeeld van typisch menselijk pessimisme om te zeggen: alles wat uitdrukkelijk goed heet bij anderen en ook zo door mij ervaren wordt, is goed, terwijl al het verdere kwaad is. Je moet eerder stellen: alles, wat ik zelf niet als uitdrukkelijk kwaad ervaar, is goed. Want wat ík als kwaad, ervaar, zelf zo erken, is voor mij zeker disharmonisch, onverschillig, wat anderen daarover schrijven of zeggen te denken. Wat ik als voor mij als kwaad erken, kan ik zonder grote schade voor mijzelf naar geest en lichaam niet voortzetten. Op het ogenblik, dat ik echter zelf niet meer weet, of iets goed dan wel kwaad is, en bronnen buiten mij moet gaan raadplegen om te weten, of hetgeen ik doe nu werkelijk goed of kwaad is, bewijs ik daarmede alleen reeds, dat het mijn innerlijke harmonie niet kan verstoren. En wanneer dit bewijs geleverd is, bewijst dit tevens, naar ik meen, dat de toegang tot de totaliteit van leven niet beperkt wordt hierdoor, zodat het ik eigenlijk ook mede hierdoor volledig kan leven in de totaliteit en vanuit die totaliteit.
U zegt: wat goed is, is harmonisch. Kun je die twee dingen met elkaar in verband brengen?
In dit verband wel, daar ik spreek over hetgeen goed is voor u. Goed dus in uw relatie tot de kosmos. Dit is een persoonlijke waarde. Overigens kunnen wij wel stellen, dat die waarderingen voor goed en kwaad relatieve waarden zijn, daar anders de waarderingen bij de mensen voor goed en kwaad niet aan zovele veranderingen onderhevig zouden zijn. Het grote geheim van het leven is volgens mij: het contact met alle leven, dat volgens de gestelde waarden tot stand kan komen. Dat dit contact niet onbeperkt voor de mens bestaat, evenals het feit, dat men een dergelijk contact niet bij voortduring kan bereiken, zal eenieder van u geleerd hebben, of anders met schade en schande nog moeten leren. Dit is dan ook niet van belang op het ogenblik. De stelling luidt: op het ogenblik dat ik toegang heb tot het geheel, beschik ik over het totaal van geestelijke levenswaarden en daarmede tevens over de mogelijkheid een beheersing te bereiken van alle onder mij vallende stoffelijke levenswaarden.
Wanneer ik mijn lichaam beheers, kan ik mijn lichaam bevelen. Indien ik een been breek en bewust bevelen kan: maak dit in orde, dan zal een breuk reeds na een uur aardig geheeld zijn, terwijl men er na een dag in feite niets meer van zal bemerken, dus haast nog beter dan Velpon.
Ook indien men een kwaal heeft, kan men onder die omstandigheden snelle genezing bereiken, te meer, daar men bij een uitschakelen van het menselijke bewustzijn het lichaam zelf kan laten zeggen, wat de fout is – bijvoorbeeld een nierfunctieafwijking. Men kan het geheel dan wel niet beredeneren. Men zal eerder zeggen: ik voel het zo aan. De omschrijving, die men dan meer redelijk voor zich geeft, is slechts een rationalisatie van het aangevoelde en als zodanig onbelangrijk. Belangrijk is wel, dat men op grond van de niet mentaal gerealiseerde constatering kan zeggen: “dit moet hersteld worden”, en, gezien bestaande harmonie, over de krachten kan beschikken, om dit inderdaad te bereiken. De verklaring hiervoor is, dat het geheel van de kracht altijd sterker is dan de vorm, waarin een deel van de kracht zich manifesteert.
Filosofisch kan men dit alles natuurlijk omschrijven door voorstellingen als het kasteel, met 42 poorten en alle soortgelijke symbolen die men reeds in de oudheid voor dergelijke werkingen en mogelijkheden heeft gebruikt, vanaf de Jakobsladder tot de spiraalgang van het leven toe.
Dit zijn in wezen bijkomstigheden, voorstellingen, rationalisaties. Het geheim van het leven is niet, dat alles in een spiraalgang gaat, maar dat het totaal van hetgeen volgens het beeld in de spiraal voorkomt, deel is van het ik. Op het ogenblik, dat het ik harmonisch is met de krachten van het bestaan, zal men kunnen beschikken over het geheel van kennis, kracht enzovoort, die in de gehele spiraal aanwezig zijn, zodat het geheel van alle waarden van vele levens op een ogenblik zonder meer op een ogenblik in de uiting van het ik, in de stof dus, samen kan vloeien.
In het beeld van het kasteel betekent het, dat ik mij ga realiseren dat ik niet naar die ene poort hoef te zoeken, die voor mij openstaat, daar ik in wezen zelf het geheel ben en zo alles beheers, wat voor mij misschien afgesloten scheen. Ik heb geen toegang nodig, maar het besef, dat het geheel van de voorstelling in feite het ego weergeeft.
Wat mij tot het geloof brengt. Eenieder gelooft op zijn eigen wijze. Ik meen dat dit juist is, daar de mens nu eenmaal ergens verder moet kunnen gaan dan de rede, hoe dan ook. Alleen zo kan hij inhoud geven aan zijn bestaan. De nuchtere aanvaarding, dat het eigen bestaan tijdelijk, eindig en in wezen nogal zinloos is, zal voor de doorsnee mens ondragelijk zijn. Het geloof is in feite voor de mens een vorm, waaronder hij de aangevoelde, maar niet redelijk erkende waarden van zijn bestaan kan uitdrukken. De een gelooft in de evolutie van de mensheid, waarvan hij dan toch deel is, terwijl de derde misschien weer gelooft in een God, die alle dingen willekeurig bepaalt, terwijl nummer twee alles uitdrukt in een leger van engelen en demonen, die voortdurend over hem aan het vechten zijn – wat volgens mij een vorm van grootheidswaanzin is. De voorstelling op zich is dus niet zo belangrijk. Het geloof is in feite niet slechts een beseffen van een bovenzinnelijke werkelijkheid, maar in de eerste plaats een rationalisatie, die vormgeeft aan het onbekende, en zo voor zich het (on)bekende aanvaardbaar te maken. Hiermede wordt geloof, een middel, dat zeker kan dienen om een harmonie in het ik te bereiken.
Is het gebruik daarvan echter wel altijd juist? Bij de geheimen van het menselijke leven treffen wij het vermogen aan, om overdrachtelijk te ervaren, te beleven op grond van de feiten, die anderen kennen, of zelfs aan de hand van illusies die geënt zijn op in werkelijkheid misschien mogelijke situaties. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld toeschouwersporten, die berusten op mentale participatie, films en dergelijke. Zij die ernstig treurden over het verlies van Ajax, maakten zich druk over iets, dat misschien anderen als onaangenaam kon treffen maar niets te maken had met eigen leven of de toestand, waarin de wereld rond dit ik ten aanzien van feitelijke inhoud met het ik verkeerde.
Geloof is iets dergelijks. Bij geloof tracht men vaak te ontvluchten aan de feitelijke toestanden, de feitelijk erkende situaties in eigen leven door te kijken naar een projectie, van iets, dat al dan niet werkelijk kan bestaan – daarover hoeven wij niet te strijden – om zich daarmee één te gevoelen. Maar eerst, wanneer hetgeen het ik gelooft, ook aangepast is aan hetgeen men is en doet, zal het geloof een werkelijke kracht kunnen betekenen, dan is namelijk het geloof in zijn voorstellingen en leringen niet meer van belang, maar de daartoe bereikbare harmonie tussen geest en stof; dan kan het geloof als overbruggingswaarde dienen. Zodra het geloof echter geheel strijdig is met hetgeen men zelf als goed zou willen beseffen en in eigen leven zou willen stellen, wordt ditzelfde geloof gelijktijdig als vereenzelviging met waarden, die voor het ik niet harmonisch kunnen zijn, een belemmering op de weg naar een meer bewust en harmonisch leven. Wij zullen echter moeten erkennen, dat niet werkelijke en niet redelijke voorstellingen voor het bereiken van innerlijke harmonie en zo de mogelijkheid tot het gericht gebruik van levenskracht in het stoffelijke ik zowel als van daaruit geprojecteerd, of geestelijk gesteld, van belang zijn. De voorstelling, het geloof, dat echter niet bij de persoonlijkheid past, wordt onmiddellijk tot een keten, die de mens belet juist te leven en de vitaliteit te bereiken en te bezitten, die door harmonie tussen stof en geest bereikt kan worden.
Hiermede is weer een nieuw facet op de voorgrond gekomen: de fantasie. Ik wil niet zover gaan als sommige godloochenaars, die stellen, dat godsdienst een vorm van neurose is en fantasie, die geen betrekking heeft op het mogelijke, en een ziekelijke vlucht is voor de werkelijkheid.
Ook al treffen wij in het gedrag van sommige mensen veel aan, dat een dergelijke stelling aanvaardbaar zou kunnen maken. Wel zou ik willen stellen: een middel tot bereiking is vaak een kwestie van fantasie. Zodra men echter de fantasie losmaakt van het werkelijk mogelijke en beleefbare, wordt de fantasie een vluchtmiddel, waardoor men voor zich tracht, evenals bij het geloof, de werkelijkheid waarin men verkeert, voor zich af te wijzen, nieuwe inhoud te geven of te veranderen, zonder dat hierdoor feitelijke, door het ik bevestigde, redenen bestaan. Soms echter past geloof of fantasie zozeer bij de werkelijke persoonlijkheid, dat men ondanks de irrealiteit daarvan tot harmonie met zichzelf komt en zo daaruit onmetelijke krachten kan putten.
In een dergelijk geval is het echter niet belangrijk, dat het fantasiebeeld religieus is. Elk beeld, dat harmonie met andere, zogenaamd hogere of lagere waarden geeft, geeft mij alle kracht die nodig is om hetgeen geestelijk in mij leeft en materieel noodzakelijk voor mij is, waar te maken, en zelfs vaak veel meer dan dat. Er bestaan bepaalde vormen, genezingen bijvoorbeeld, die berusten op een overdracht van levenskracht. Het werken van een magnetiseur kan hiervan vaak van een voorbeeld zijn.
Zeker, een magnetiseur is soms alleen maar een goed suggestor.
Ik ben het met u eens. Er zijn echter ogenblikken, waarop werkelijk vitaliteit van de ene mens op de ander wordt overgedragen. Er bestaan zelfs mensen, die jou alleen maar bij de hand hoeven te houden, om je – desnoods zonder dit te beseffen – je de kracht te geven om in leven te blijven wanneer je ernstig ziek bent, en dergelijke. Het wonderlijke hierbij is, dat het overdragen van levenskracht lang niet altijd berust op wat men een overdaad in de stof zou kunnen noemen. Lidwina van Delft, heilig verklaard, was voortdurend bedlegerig, steeds uitermate verzwakt, doch opgewekt en geduldig. Er wordt van haar verteld, dat zij levenskracht wist te geven aan degenen die bij haar kwamen, zodat menigeen, die ziek bij haar kwam, zich gezond voelde wanneer hij wegging, ofschoon zij zelf ziek was en ziek bleef.
De overdracht van levenskracht is kennelijk niet afhankelijk van de materieel kenbare voorwaarden, doch schijnt voort te vloeien uit een harmonie, een evenwicht tussen geestelijke gerichtheid en de stoffelijk erkende toestand. De overdracht kan een op anderen gerichte daad zijn, die eigen lichamelijk zijn niet beroert. Levenskracht is duidelijk een waarde, die onafhankelijk van uiterlijk gekende of voorgestelde omstandigheden kan optreden, werken en overgedragen worden. Belangrijk is alleen een innerlijk gekende harmonie, welke niet afhankelijk is van het naar buiten toe bestaan van, of kenbaar worden van harmonische verhoudingen in de stof.
Dan stel ik, op grond van dit alles:
- Levenskracht is materieel niet volledig omschrijfbaar, ofschoon zij manifest wordt voor de mens door het ontstaan van materiële werkingen.
- Deze kracht blijkt niet slechts samen te hangen met zuiver materiële condities daar zij tevens door denken kan worden gegenereerd en eventueel zelfs door gedachten kan worden gericht.
- Geestelijke, althans niet stoffelijke waarden, blijken bepalend voor de hoeveelheid energie en levenskracht, die optreedt, en wel in dier voege, dat een grotere evenwichtigheid tussen de niet stoffelijk onmiddellijk kenbare delen van het ik en de wel stoffelijk kenbare delen van het ik in werking, daad en bestaan een groter ter beschikking doet komen en de mogelijkheid deze bewust te richten, vergroot.
- Deze levenskracht blijkt zich niet alleen te beperken tot leven of de kracht om te leven, maar draagt in zich namelijk verder de mogelijkheid tot, – of waarden voerende tot – grotere gevoeligheid in het levende ten aanzien van denkprocessen in de omgeving, terwijl daarnaast de mogelijkheid daarin blijkt te liggen, die het mogelijk maakt het besef en de waarden van eigen ik op de omgeving af te drukken.
Hoe geschiedt dit laatste?
De wijze, waarop een overdracht geschiedt, is afhankelijk van de persoon. Dit kan bijvoorbeeld door concentratie gebeuren, en bij geschoolden worden gebruikt middels een der chakra, waardoor aan de overgedragen energie bijzondere inhoud wordt gegeven. Vele andere wijzen zijn mogelijk.
Wanneer wij met deze punten iets, al is het misschien weinig, nader zijn gekomen tot dat, wat leven heet, kunnen wij, naar ik meen, het volgende als symbool – dus niet letterlijk waar en bepalend – gebruiken om tot een mogelijkheid, om verdere geheimen te vermoeden, te komen.
Daar eenheid tussen voldoende gelijkheid vertonende individuen blijkt te ontstaan door overdracht van impuls en dergelijke, terwijl zelfs wel sprake is van uitwisseling van gedachten langs niet stoffelijke weg en overdracht van levensenergieën, mag worden aangenomen, dat dit onder soortgelijke omstandigheden altijd mogelijk zal zijn.
Daar wij ongetwijfeld vele niet stoffelijke waarden in ons dragen, die niet stoffelijk evenzeer elders kunnen bestaan, of als deel van een groter geheel kunnen aanwezig zijn, zullen wij door hetgeen wij in ons dragen, altijd weer in rapport kunnen komen met het andere of grotere. Zo dit het geval is, zullen wij daaraan krachten kunnen ontlenen, die wij echter tot uiting kunnen brengen in de vorm van en door middel van eigen materiële gerichtheid. Materiële gerichtheid betekent hier: volgens stoffelijk denken, stoffelijke rede of gevoelens. Niet door buitenom op een andere wijze bijvoorbeeld volgens bepaalde buiten u bestaande regels, door middel van anderen, die het werk voor u doen of zoiets, maar alleen door uzelf. Ik kan hieraan toevoegen, dat voor de mens over het algemeen de daad de noodzakelijke bevestiging van zijn denken is, daar het eerst door de daad voor hem een meer concrete betekenis krijgt, zodat gedachten, die door daden worden ondersteund, eerst algemeen kunnen dienen als richtlijn voor krachten, die men elders ontneemt.
Daar de levende kracht en bestaande harmonieën met ons wezen altijd voor ons wel op een of ander terrein werkzaam kunnen zijn, kan ik verder stellen: men is nimmer alleen zichzelf, tenzij men harmonisch is met zichzelf – dan is eerst juiste uiting mogelijk – maar zodra ik kom tot een juiste uiting van mijzelf, zal ik niet alleen mijzelf zijn, maar tevens een uiting vormen voor al datgene, waarmede in mij een harmonie bestaat. Ik kan nooit alleen de uiting zijn van mijzelf op harmonische wijze. Zodra harmonie bestaat, ben ik tevens mede de uiting van al het andere, waarmede ik door die toestand bewust of onbewust verbonden ben. Ik durf dan ook wel stellen: geen mens is ooit alleen zichzelf. Hij is altijd wel ergens harmonisch met iets in het Al, en in de harmonie, die hij zelf beleeft, zal hij wel zichzelf beleven, maar de uiting zijn van alles, waarmede de harmonie tot stand kwam.
Is dit niet ook een geloof?
Het is geen geloof, het is een stelling. Aan het einde van mijn betoog zal ik hierop verder ingaan.
Zoals ik reeds stelde aan het begin van mijn betoog: dit is symbolisch overdrachtelijk, een soort voorbeeld en dus niet een letterlijke en geheel juiste weergave van de werkelijkheid. De omschreven toestanden zijn echter door de eigen ervaring door eenieder te bevestigen. Juist wanneer men zich harmonisch voelt, zal men vaak anders handelen, dan op grond van eigen stelling als wenselijk, noodzakelijk, of zelfs maar te verwachten was. Impulsen nemen dan een onevenredig deel van de reacties voor hun rekening. Men kan dit aan zichzelf nagaan. Voor velen is dit moeilijk aanvaardbaar, daar het afwijkt van hetgeen in geloof wordt geleerd, of wetenschappelijk kan worden aangetoond. Ik wil trachten de bedoeling van mijn betoog in dit – bedoeld als stof ter overdenking – door een volgend beeld nog te verduidelijken.
Wij weten allen, dat schizofrenie door materiële oorzaken kan ontstaan, maar dat zij daarnaast ook uit wat men geestelijke of mentale spanningen noemt, kan ontstaan. In het volgende laat ik de stoffelijke oorzaken als vergiftiging, lichamelijke gebreken of beschadigingen, waaruit schizofrenie kan voortkomen, buiten beschouwing en bepaal mij tot het terrein van de psychische spanning, waarbij een te sterke onderdrukking van een deel van het wezen voert tot een als met de normale persoonlijkheid evenwaardig optreden van het onderdrukte deel. De twee delen van het ik gedragen zich dan als geheel afzonderlijke persoonlijkheden of zelfs als vijanden. Het geheel, waarneming en beleving, ook de gevoelswereld, wordt een product van deze strijd.
Wanneer ik stel, dat in een mens een tweeledigheid kan voeren tot een algehele vervalsing zelfs van de waarnemingen, zo moet ik aannemen, dat dit ook kan bestaan als gevolg van spanning tussen twee werkelijke persoonlijkheden, mits ongeveer gelijke condities aanwezig zijn. In de schizofrenie weten wij, dat soms enorme uitbarstingen van energie optreden, terwijl anderzijds zelfs catatonie optreedt, een verstijving, een algehele daadloosheid als gevolg van het zich terugtrekken van de persoonlijkheid in een schijnwereld. Wanneer dit geldt voor iemand, die door zuiver geestelijke problemen schizofreen werd, zal dit eveneens voor moeten komen, wanneer de spanningen tussen twee of meer mensen – veelal als gevolg van een strijd om dominantie – optreedt. Maar dan moeten wij ook dergelijke uitbarstingen van energie of daadloosheid aannemen als gevolg van spanningen tussen mens en milieu, zonder dat het ik daardoor een werkelijke gespletenheid vertoont.
Hetgeen ik zeg omtrent levenskracht is hiermede enigszins vergelijkbaar. Wanneer een absolute harmonie ontstaat in een schizofreen persoon tussen angst, daadbehoefte en daadmogelijkheid, zien wij een onredelijke waarneming optreden, waarin alles zich vervormt, van waarde verandert en zelfs gestalten, die uit eigen droomleven komen, geprojecteerd worden op voorwerpen of personen in de omgeving. Hierop wordt gereageerd als op een werkelijkheid. Door deze foutieve, althans van de normen sterk afwijkende interpretatie van de waarnemingen, ontstaan een onvereenkomstige afwijking in de reacties van het ik, zowel innerlijk als naar buiten toe.
Indien ik van dit voorbeeld terugkeer tot hetgeen omtrent de harmonie tussen geest en stof werd gesteld, zal het u duidelijk worden, dat als gevolg van de door de harmonie van buitenaf ontvangen impulsen tijdelijk het ik eveneens spanningen ondergaat. Hierbij blijkt, dat elke spanning, die op deze wijze – harmonisch en in de meeste gevallen ten goede – optreedt, eveneens de waarnemingen van het betroffen individu en de reactie daarvan op volgens de normen plaatsvindende feiten, wijzigingen ondergaan. Wanneer ik daarbij bewust te werk ga, kan ik het verschil, dat optreedt, echter nog blijven erkennen en, al zal de reactie op de vervalsing van de werkelijkheid niet vermeden kunnen worden, toch beter hierdoor eigen wezen leren kennen. Het gevolg is, dat men tot een steeds meer beheerste en juistere reactie op de werkelijkheid komt, terwijl men gelijktijdig de voor het ik bestaande harmonische mogelijkheden beter leert vinden en gebruiken. Het gevolg is, dat, zelfs al zijn de stellingen en rationalisaties, die men gebruikt – geloof bijvoorbeeld – afwijkend van de werkelijkheid, zowel de snelheid, normaalheid en potentie in reactie op de feiten, die in normale erkenning optreden, beter en groter worden.
Ziet men daarbij de geest in het lichaam niet slechts als richtinggevend, maar stelt men daarbij nog, dat het geestelijke deel van het ik ook verbonden blijft met bepaalde sferen, dus met een groter deel van het geheel van leven, dan mag men aannemen, dat de geest in principe met het meeste ven die sferen harmonisch zal zijn. Dit volgt uit het feit, dat zij in deze sferen niet geconcentreerd, maar daadloos en daardoor veelal ook conflictloos zal zijn. Waar dit een feit is, zullen de krachten van die andere sferen of werelden kunnen worden opgenomen en vanuit het stoffelijk ik tot uiting kunnen komen. Dit kan zowel het gevolg zijn van het ontstaan van zeer grote spanningen in het ik, dan wel van harmonie in het ik. Het verschil ligt hierin, dat bij het bestaan van grote spanning de uiting van de ontvangen krachten veelal niet beheerst kunnen worden, terwijl krachten, die uit harmonie worden ontvangen, dit wel mogelijk maken.
Alle verschijnselen, die wij vanuit de geest zien in het geestelijk bestaan zowel als in het stoffelijk bestaan, wijzen erop, dat het door mij gestelde juist is. Toch is het geheel een werkhypothese en zeker niet de verkondiging van een werkelijk, onveranderlijk en eeuwig waar feit. Ik weet echter zeker, dat krachten boven de norm kunnen worden gewekt en gericht volgens de omschreven waarden en toestanden. Ik geef u dan ook nog enkele korte regels in de hoop dat u hiermede misschien zelf iets zou kunnen doen.
- In de eerste plaats, tracht nimmer geestelijke krachten of gaven te gebruiken, wanneer u in een spanning verkeert, die strijdig is met uw normale wezen. Tracht altijd eerst normaliteit te vinden voor u tracht buitengewone lichamelijke of geestelijke prestaties te leveren.
- Wanneer u zich harmonisch gevoelt en uw denken in deze harmonie op kan gaan, zal elke gerichtheid van uw denken, zelfs indien deze voor het ondergaan in de harmonie plaats vond, plus het daaropvolgende handelen niet slechts uw normale vermogens uiten, maar tevens uiting geven aan alles, waarmede u verwant bent, zodat grotere prestaties – over prestatie – mogelijk wordt, terwijl uw vermogen tot sneller en juister reageren toe zal nemen en u een verdergaand inzicht zult bezitten. Hierdoor kunt u uw eigen mogelijkheden, ook wat denken betreft, aanmerkelijk uitbreiden.
- Ten laatste: levenskracht kan beschouwd worden als iets, wat in het eigen ik, gericht gebruikt en gericht kan worden, maar eveneens vanuit het eigen ik. Hij, die waarlijk harmonisch is, zal ongeacht de omstandigheden, waarin hij lichamelijk verkeert, er goed aan doen niet slechts in zichzelf in te grijpen. Dit zou namelijk voeren tot een verstoring van de bestaande harmonie en daarmede nevenresultaten tot stand brengen, waardoor de betekenis van al hetgeen bereikt is, tenietgedaan zou kunnen worden.
Degene, die echter normaal in zich disharmonisch is en slechts tijdelijk en voort korte ogenblikken erin slaagt harmonie te bereiken, mag wel trachten de voortdurend optredende disharmonie te bestrijden, door in deze toestand te trachten eigen ik te erkennen en eventuele krachten met dit doel op eigen ik te richten. Ongeacht de ook hier onvermijdelijke nevenverschijnselen zal in dergelijke gevallen steeds een vergroting van de eigen mogelijkheid tot harmonie worden bereikt, zodat geleidelijk een toestand van het ik ontstaat, waarin harmonie vaker voorkomt en naar buiten toe met zo verkregen krachten gewerkt kan worden.
De nevenverschijnselen zullen in die gevallen steeds in betekenis afnemen, zodat zij door het werken naar buiten toe op de duur schijnen te verdwijnen.
- Daar levenskracht een niet definieerbare grootheid is, is het ook onmogelijk haar uit te drukken in ruimtelijke of tijdsverhoudingen. Het zal zelfs vaak moeilijk zijn haar vergelijkend in voorbeelden te beschouwen als een vorm van de energieën, die op aarde wel voldoende gekend worden. In het ik maakt de levenskracht zich voor het ik echter kenbaar als vibratie.
Wie trilling beschouwt als aanduiding van leven, heeft daarom geen ongelijk, zolang hij maar beseft, dat dit een vergelijking is, gebaseerd op een veel voorkomende, maar subjectieve ervaring van levenskracht. Erkent u in uzelf een dergelijk trilling, komende van uzelf of anderen, besef dan de subjectiviteit van de ervaring, maar erken tevens, dat deze levenskracht de mogelijkheid geeft, bij enige ontspannenheid en harmonie, u de mogelijkheid geeft, beter af te stemmen op andere bronnen van levenskracht. De mogelijkheid zo levenskracht te ontvangen, beperkt zich niet tot geesten of levende wezens, maar omvat alle terreinen, waarop energie in trilling van voldoende harmonische waarde aanwezig is.
Dat was het onderwerp. Ik wil echter nog even ingaan op een opmerking, die zo even gemaakt werd: Is dit alles geen geloof?
Voor u is het dit waarschijnlijk wel zeker, wanneer u het alles zonder meer als waar aanneemt. Voor mij zijn de praktische aanwijzigingen zekerheden, die voortkomen uit eigen ervaren en mede het product zijn van mijn huidige toestand en wijze van leven. Wanneer u denken kunt volgens de gegeven stellingen, zonder deze daarom onvoorwaardelijk als waar te aanvaarden, zal het u wel mogelijk zijn, een persoonlijke stelling te vinden, die voor anderen nog steeds geloof blijft, maar die voor uzelf door de bereikte resultaten steeds meer een zekerheid wordt.
,Zodra die zekerheid groter wordt, zal men niet meer van een geloof kunnen spreken, maar ten hoogste van een rationalisatie van het beleefde. Het belangrijkste is dat men resultaten behaalt.
De omzetting van deze kracht bij bepaalde yogi, waardoor zij minder hoeven te eten – dus omzetting in voeding – is een voorstellingswaarde. Dus een feitelijk voedsel naar zich toehalen?
Wat is een voorstelling? Misschien spreekt het volgende voor u duidelijker: wanneer je een machine goed onderhoudt, smeert en alle schade voorkomt, heeft men maar zeer weinig van node om eventuele defecten op te heffen en slijtageschade te vervangen. De yogi, die goed werkt, zal daardoor weinig voedsel – dat de mogelijkheid tot het vervaardigen van vervangende onderdelen geeft – aanmerkelijk zien verminderen. De levensenergie, noodzakelijk voor het werken met het zenuwstelsel, haalt hij uit de lucht: prana.
Het is dus min of meer een zaak van het juist gebruiken van de energie en ze niet verspillen?
Dat is wel waar. Maar wat noem je verspillen? Er zijn mensen, die op grond hiervan zouden denken: hoe minder energie ik gebruik, hoe beter het mij zal gaan. Maar dit is juist niet waar: hoe groter de regelmatige en permanente vloed van energie, die door mijn wezen gaat steeds dus werken met de levenskracht, maar zo gelijkmatig mogelijk – hoe groter mijn potentie wordt ten aanzien van bijzondere noodzaken tot het geven of opnemen van levenskrachten. Een toenemend gelijkmatige prestatie verhoogt dus het vermogen toppen te bereiken. Om het anders te zeggen: een minimum aan verbruik van levenskrachten gaat gepaard met een minimum van reserves aan levenskracht.
U zei, dat de geest reacties en gebeuren beheerst. Is dit regel of uitzondering?
De geest beheerst de reacties op het gebeuren. Dit, omdat de geest de gevoelswereld kan bepalen. U weet, dat het mogelijk is om een interpretatie van feiten te geven, zelfs automatisch, wanneer deze niet stroken met zichtbare voor ieder ander kenbare waarden. Denk in dit verband ondermeer aan de proeven van Pavlow. Gevoel of redeneren op grond van ervaring kan voeren tot een afwijkend interpreteren van, en reageren op prikkels. De geest werkt ongeveer op deze wijze: zij schept gevoelens van behagen of onbehagen, zich daarbij in vele gevallen baserende op ontwikkeling en beleven in de eerste zeven levensjaren, en kan zo de benadering van bepaalde gebeurtenissen in de wereld emotioneel bepalen. Hierdoor kan een zekere selectie worden bereikt van aanwezige mogelijkheden, waardoor het leven en ervaren een zekere gerichtheid verkrijgt. Het zal u duidelijk zijn, dat langs deze weg door de geest eveneens een groot deel van de harmonische mogelijkheden in de stof bepaald kan worden.
Hetgeen ik u voorleg, is zeker niet alleen een materialistisch werkstuk, een geloofskwestie of vergeestelijkte beschouwing, het betoog bergt in zich praktische ervaringen en geeft daarmede ook u de mogelijkheid op dit gebied tot praktische ervaringen te komen. Ik hoop, dat u dan ook hieraan aandacht zult besteden – niet alleen maar omdat het interessant is, of ontleed kan worden in delen, die volgens u juist en onjuist zijn, maar eenvoudig om uit te maken, in hoeverre de door mij besproken harmonische en disharmonische elementen in uw leven een rol spelen, en zo mogelijk, ook na te gaan, in hoeverre u van de door mij gegeven praktische aanduidingen daadwerkelijk gebruik kunt maken. Ik dank u voor uw aandacht .