Goddelijke en menselijke rechtvaardigheid

image_pdf

11 september 1975

Goddelijke rechtvaardigheid is een menselijke voorstelling. Rechtvaardigheid houdt in dat men vaardig is met het recht, dus met de juiste verhoudingen. De Schepper echter kan niet rechtvaardig zijn, daar Hij schepper is. Alles is uit Hem, is van Hem afhankelijk, komt uit Hem voort. Het is duidelijk, dat menselijke rechtsopvattingen op een dergelijk Wezen niet van toepassing kunnen zijn. Het is eveneens duidelijk, dat menselijke interpretaties daarvan uit de aard der zaak al onjuist moeten blijken te zijn. Hierbij wil ik enkele punten opmerken: Als wij in Genesis lezen over de zondvloed, dan valt ons op dat God een enkeling uitkiest: Noé, de enige rechtvaardige. Nu ja, God kan dat weten. Als deze met zijn familie eenmaal in veiligheid is gebracht, dan laat God alle andere mensen omkomen. Nu weten we wel dat het niet allemaal precies zo is gegaan, maar in het verhaal staat dat zo. Anders gezegd: God rekent niet met verschillen in schuld. God zegt doodgewoon: Het beste moet blijven, de rest vegen we eenvoudig weg. Ik geloof niet dat je dat kunt zien als een opvatting van goddelijke rechtvaardigheid. Het is in feite een grove willekeur vanuit menselijk denken. God beloont naar verdienste. Dat is een opvatting die veel wordt verkondigd. Ik geloof niet dat dat waar is. Jezus stelde het een beetje anders toen het ging over de arbeiders in de wijngaard. Degenen die van het eerste uur daarin hebben gewerkt, zijn er heel erg beledigd over dat zij, die in het laatste uur daar nog zijn gaan werken, hetzelfde loon krijgen. Ik meen, dat we daaruit de conclusie kunnen trekken dat God wat belonen betreft anders denkt of anders is dan een mens zich kan voorstellen.

Als we horen dat God de zonden straft en de deugden beloont, dan valt ons ook wel op dat die zonden en deugden kennelijk variëren. Anders gezegd: dit is een menselijke voorstelling. Het is heel dwaas, als wij dit oordeel God toemeten. Misschien dat de grootste wijsheid te dien aanzien wel ligt in de spreuk: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld worde. Ik geloof, dat dat de goddelijke rechtvaardigheid is, datgene wat je bent, wat je doet, is datgene wat je ondergaat. De mensen hebben een andere rechtsopvatting en dat is: Veroordeelt, opdat gij niet genomen worde. En daarmee zitten we meteen in de directe tegenstelling. Menselijk recht en menselijke rechtvaardigheid berusten helemaal niet op werkelijk recht. Dat kunnen ze ook niet. Een mens is eenvoudig niet in staat om alle details te zien, die tot een bepaalde handeling hebben geleid of die een bepaalde situatie tot stand hebben gebracht. De mens oordeelt op grond van uiterlijkheden. En zelfs als hij probeert om heel erg rechtvaardig te zijn en bv. de psychische gesteldheid, de toerekeningsvatbaarheid van de een of andere misdadiger erbij haalt, dan blijkt hij eigenlijk nog niets te bereiken, want hij is nog steeds niet rechtvaardig. Als hij namelijk te genadig is tegen degene die hij zou moeten veroordelen, stelt hij gelijktijdig degenen die niet schuldig zijn aan allerlei lijden bloot. Dus ook dat is geen redelijke oplossing. Wij zouden misschien op een heel andere wijze moeten denken en redeneren om te komen tot iets wat menselijk gezien enigszins rechtvaardig is en dat – voor ons althans – als een deel van de goddelijke rechtvaardigheid kenbaar, en aanvaardbaar is. Maar daarvoor moeten we eerst het leven in zijn geheel overzien en ons niet bezighouden met een enkele fase daarvan, zoals bv. het stoffelijke bestaan.

De existentie van de mens strekt zich uit in het tijdloze. Hoe, waarom, dat weten we niet. In die existentie is men mens in vele vormen, kent men andere stoffelijke vormen en belichamingen, en zal men vele malen in sferen vertoeven die ook van verschillende aard en kwaliteit kunnen zijn. Anders gezegd: Het bestaan van het ego is tijdloos, omvat een groot aantal belevingen waarvan de menselijke er slechts één van is. Als we aannemen dat dit gezien vanuit God de werkelijke beleving, het bestaan is, dan valt ons verder op dat voor zover we kunnen nagaan een ieder in het eind tot bewustzijn van het Goddelijke komt. Er zijn dus verschillende wegen ‑ sommige duren lang, andere kort, sommige zijn aangenaam, andere onaangenaam voor degene die ze gaat ‑ maar de eindbestemming voor alle is dezelfde. God heeft ons allen geschapen. Als we dat aannemen, dan heeft God met het scheppen van de mens en natuurlijk ook van de rest van de schep­ping tevens de verantwoordelijkheid aanvaard. Je kunt niet zeggen: Ik maak iets en dan moet dat zelf maar zien waar het terecht komt. Je kunt nog minder goed zeggen: Nu maak ik iets en daarmee ga ik vol­gens mijn eigen wil mijn eigen spelletje spelen, al het andere moet zich maar daarnaar voegen. Dan hebben we niet meer te maken met rechtvaar­digheid.

Als het inderdaad zo is geweest dat God op een gegeven ogenblik tegen Adam zei: “Je mag van alle bomen eten behalve van die ene, daar blijf je van af met je vingers”, dan kunnen we zeggen: Dat is begrijpelijk, er is genoeg voedsel. Het is niet nodig. Maar aan de andere kant kunnen we zeggen: Maar die mens ineens tot een ander bestaan verdoemen alleen maar omdat hij een appel eet, terwijl hij zelf de consequenties ervan niet kan overzien, is niet rechtvaardig. Dat is hetzelfde als een kind, dat met lucifers speelt en per ongeluk een huis in brand steekt, tien jaar gevangenisstraf geven wegens brandstichting. Dat doe je toch ook niet. We moeten dus wel begrijpen: God is aansprakelijk voor Zijn schepping. En voor zover we kunnen nagaan (daarmee moeten we altijd voorzichtig zijn), wordt de gehele schepping geregeerd door wetten. Die wetten zijn de essentie van de schepping en gelijktijdig de begrenzing ervan. Maar dat impliceert toch ook, zou ik zeggen, dat God die wetten is, die wetten in stand houdt. Dat Hij binnen het kader van de schepping en alle ontwikkelingen daarvan aan die wetten gebonden is, tenzij Hij de totale schepping in haar samenhang zou willen veranderen. Die mogelijkheid heeft Hij wel, maar voor zover we het weten doet Hij het niet. Dan moeten we zeggen, als wij de goddelijke rechtvaardigheid in menselijke termen willen uitdrukken.

Je doet maar zoals je wilt, mits je de gevolgen van al wat je doet zelf draagt. Of je de wereld prettig of niet prettig vindt, gaat mij niet aan. Ik heb de wereld zo geschapen dat je je er prettig in kunt gevoelen. Als je dat om de een of andere reden niet wilt dan is dat je eigen zaak. Of je arm, of rijk wilt worden. Ten onder wilt gaan of een hoge positie bereiken,  allemaal je eigen zaak. Daarmee heb ik niets te maken. Er zijn wetten, die je mogelijkheden bepalen. Alles wat je daarbinnen doet, moet je zelf weten. Ik meen dat God zegt: Ik geef je alle middelen, alle mogelijkheden, maak daar dan maar wat van. Het lijkt wel een beetje op een klas voor vrije expressie. Hier heb je het materiaal, probeer nu maar eruit te laten komen wat er in je zit. Maar er zit ook bij: als het niet slaagt, een nieuwe mogelijkheid. Als je een vergissing maakt, dan wordt dat je duidelijk gemaakt door de beleving dat het een vergissing is en kun je die herstellen. Je kunt haar niet ongedaan maken, maar je kunt ervoor zorgen dat je daar iets tegenover stelt. De mens leeft voortdurend in een mogelijkheid van evenwicht en harmonie. Elke verstoring daarvan die hij zelf als onaangenaam of aangenaam ondergaat is zijn zaak en de gevolgen daarvan zijn zodanig dat hij toch weer tot het evenwicht of de harmonie zal moeten terugkeren wil hij verder kunnen gaan.

De menselijke rechtvaardigheid.

Daarover kun je gemakkelijker praten, omdat iedereen de mond altijd vol heeft van recht en rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid betekent dat niemand rechten heeft die een ander hem niet eerst heeft gegeven. Het betekent verder, dat niemand rechten kan opeisen ten koste van anderen, tenzij hij die anderen gelijksoortige rechten toekent. Dat is menselijke rechtvaardigheid. Anders gezegd: Als mensen in de maatschappij menen dat ze rechten hebben, kunnen ze gelijk hebben, maar die rechten zijn dan toch ook afhankelijk van de rechten die zij anderen toekennen.

Als een arbeider zegt: Ik wil dat de inflatie in mijn loon wordt opgevangen, dan zeg ik: Je hebt groot gelijk, maar dan moet je het ook de fabrikant, de producent, de man die huizen verhuurt enz. niet kwalijk nemen als zij een gelijksoortige stijging van hun inkomen nastreven. Op het ogenblik dat je een ander dat recht ontzegt, ben je onrechtvaardig en als zodanig is de rechtsbasis van je eisen er één geworden van kracht en van macht en niet één van werkelijke gerechtigdheid. Veel mensen zullen dit niet graag horen.

Recht betekent: Als ik voor mij de vrijheid opeis te geloven, dan moet ik ook een ander het recht toekennen op zijn manier te geloven, ook als hij iets anders gelooft. Als ik voor mij het recht opeis om op een bepaalde manier te leven, dan moet ik een ander ook het recht geven op zijn manier te leven. Met andere woorden, recht en rechtvaardigheid in menselijke zin bestaan in feite uit een erkenning van verhoudingen. Zolang dat op grond van feiten gaat, kan een mens rechtvaardig zijn. Maar welke mens handelt uit feitelijke overwegingen? De meeste mensen handelen emotioneel. Het zijn deze emotionele overwegingen op grond waarvan hij maatregelen treft, rechten toekent of ontneemt, kortom, zijn maatschappij indeelt. Daar deze emotionele geladenheid in elke maatschappelijke vorm steeds sterker kenbaar is, durf ik stellen: Werkelijke menselijke rechtvaardigheid komt op deze wereld in het groot nooit voor. Het is een niet‑bestaande waarde: een niets, een droom, een chimaera. Rechtvaardigheid in het klein kan mogelijk wel bestaan. Als namelijk een mens begrip heeft voor datgene wat hij zelf is, wat hij voor zich opeist, dan kan hij op grond hiervan aan anderen iets toekennen. Wanneer iemand de steun van een ander eist in een bepaald geval, dan zal hij ook verplicht zijn om wanneer die ander in een noodsituatie komt – zeker als het een vergelijkbaar geval is ‑ hem zijn steun te geven. Wij noemen dat met een groot woord wel solidariteit. Maar solidariteit is eigenlijk niets anders dan een ander hetzelfde geven dat u van hem meent te mogen vragen.

Als rechtvaardigheid moet worden uitgebeeld, dan komen we al heel gauw bij de Verloren Zoon terecht. Als er nu iets is waarover je nijdig kunt worden, als je in menselijke termen denkt, dan is dat wel de ge­schiedenis van de Verloren Zoon. Wat doet de ellendeling? Hij neemt zijn erfdeel op. Hij gaat naar de grote stad. Graast daar alle goten af. Besteedt zijn geld aan wat de Duitsers zo fraai “Wein, Weib und Gesang” noemen en misschien ook aan andere dingen en als hij helemaal niets meer heeft en zo in de ellende zit dat hij niets beters meer weet dan in godsnaam maar te kijken of hij bij vader wat kan versieren, dan ontvangt papa hem en zegt niet: “Lamstraal, ik zal je de kans geven hier je brood te verdienen en te bewijzen dat je nog wat waard bent.” Neen. Pa zegt tegen alle bedienden: “Gauw, geef hem nieuwe gewaden, slacht het gemeste kalf. We gaan feest vieren, mijn zoon is terug.” Daar zit dan de oudste zoon. De jongen heeft zich een beroerte gewerkt. Hij heeft gedacht: fijn, de jongere broer weg, ik alleen ben de erfgenaam. Er zit van alles voor mij in. Maar Pa heeft dat alles heel gewoon geno­men. Hij slacht voor hem geen gemest kalf. Als de oudste zoon wat extra’s vraagt, zegt hij: “Jij hebt pas wat gehad, werk jij maar.” Kijk, dat is nu emotionele rechtvaardigheid. Dat wordt wel eens verkeerd begrepen. De mensen zeggen: Als een zondaar zich bekeerd, dan zegt God: Halleluja, alles is vergeven en vergeten. Gezien het aantal zondaren op deze wereld moet het aantal gemeste kalveren in de hemel ontelbaar zijn. Maar wat is de meer feitelijke conclusie?

Er is in de hemel meer vreugde over een zondaar die zich bekeert dan over een rechtvaardige. Menselijk gezien is dat kolder. Goddelijk gezien niet. Kijk eens, de rechtvaardige die altijd rechtvaardig is geweest, is meestal een stommeling: hij wist niet beter. Maar de zondaar die zich bekeert, is iemand die weet wat hij doet. Het is het bewustzijn dat kennelijk in goddelijke termen meer waard is dan het feit. Menselijk is dat helemaal niet aanvaardbaar. Want het is de zoon, die toch voortdurend gezwoegd en geslaafd heeft, die niet heeft potverteerd die het feest verdient en niet de ander. Ziet u het verschil? Ik heb al gezegd: Een feitelijke goddelijke rechtvaardigheid in menselijke zin is niet denkbaar. Dat heb ik juist gezegd omdat menselijk recht in feite al evenmin denkbaar is. Een collega heeft dat eens zo mooi gezegd: “Menselijk recht is het recht van de sterkste, vertaald in een illusie van rechtvaardigheid.” En dat is inderdaad waar. Wat wij als mens recht noemen, dat is gewoon een verhouding die nu eenmaal bestaat en die we continueren zo goed we maar kunnen. Er is een tijd geweest dat mensen die op straat hetzelfde zouden hebben gezegd wat nu regelmatig in Nederland in het Parlement wordt gezegd, onmiddellijk als oproerkraaiers zouden zijn opgebracht. Nu is het mode. Iemand, die nu anders spreekt, brengen ze wel niet op, maar die wordt toch wel belachelijk gemaakt. Er is dus helemaal geen rechtvaardighuid bij. Het is gewoon een bepaalde manier van denken en van streven: dit is juist en al het andere niet.

Kijken we naar de wetten, dan moeten we kijken naar de Nederlandse Grondwet of misschien de Amerikaanse Grondwet: The Declaration of Independence. Wat zien we daar? Daarin worden een aantal idealen gesteld, worden verhoudingen vastgelegd. En ga dan kijken naar de rechtspraak. In de rechtspraak worden voortdurend de waarden, die eens als een onvervreemdbaar goed voor een volk waren vastgelegd ‑ terecht of ten onrechte ‑ zo verdraaid dat ze passen bij de heersende mode en in de machtsverhouding van het ogenblik. Het is op grond daarvan dat tegenwoordig een Amerikaan kan worden veroordeeld, omdat hij voor zichzelf het recht opeist vrij te zijn en gelukkig te worden op zijn manier. Het is op grond van datzelfde dat de Nederlander nu kan worden vrijgesproken, ofschoon hij misdaden begaat die in de Grondwet ten strengste worden veroordeeld. Realiseer u dat: Zeg dan niet, dat er recht en rechtspraak is in de zin van werkelijke rechtvaardigheid. Als we naar rechtvaardigheid toe willen, dan moet elke mens vrij zijn om te doen en te laten wat hij wil. Dan moet elke mens, die een ander iets aandoet, zelf de gevolgen daarvan dragen zonder meer. Dat betekent ook dat iemand, die wordt beroofd en niet de moed heeft zich eerst te verdedigen tegen die beroving, zijn beroving dan maar moet accepteren. Alles wat je doet, heeft invloed op alles wat rond je bestaat. Als je zelf op de juiste wijze functioneert temidden van het geheel, dan moet er een ogenblik komen dat je in evenwicht bent met het geheel. Daardoor zul je je van het geheel bewust kunnen worden en uit dit bewustzijn dan de werkelijke rechtvaardigheid Gods proeven, zoals dat heet. Ik wil niet zeggen dat al deze dingen alleen stoffelijk kunnen worden gesteld. Maar een mens heeft niet alleen te maken met zuiver stoffelijke zaken. Hij heeft te maken met zijn innerlijke krachten, met zijn persoonlijkheid in de geest en met alle mentale en astrale aanhangsels daarvan. Als die persoonlijkheid evenwichtig is, dan blijkt dat op aarde de aantasting door anderen veel minder goed mogelijk is. Naarmate de mens innerlijk harmonischer is, wordt zijn kwetsbaarheid tegenover de wereld beperkter en zal de optimale kwetsbaarheid alleen nog bestaan ten aanzien van zichzelf, zodat hij alleen zichzelf nog kwaad zou kunnen doen. Iedereen zal zeggen: De feiten zijn daarmee niet in overeenstemming. Onthoudt u één ding.

Jezus, die wordt gekruisigd, is sterk. Hij is meester van het hele gebeuren, behalve op één ogenblik, dat is het ogenblik, dat hij ziet wat er gaat komen. En in plaats van te denken aan de werkelijkheid die hij leeft, dan even mens wordt en zegt: “Heer, als het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan.” Dat is zijn enige zwakke punt. Hier ondergaat hij de vrees. Het angstzweet komt op zijn voorhoofd. Hij kan niet meer. Is het de wereld buiten hem die dat veroorzaakt? Dat is helemaal niet waar. Niet zo lang nadien zal hij immers degenen die komen om hem gevangen te nemen met een enkel woord ter aarde doen storten, volgens het verhaal. Maar op dat ogenblik is hij kwetsbaar door zichzelf en voor zichzelf. Als dergelijke hoge entiteiten op aarde dat kunnen beleven, dan kan elke mens dat beleven. Maar geestelijk gezien kunnen we steeds meer onaantastbaar worden voor het gebeuren. U kunt zeggen: Maar als we ziek worden? Ziekte op zichzelf kan het resultaat zijn van de wijze van leven. Het kan het gevolg zijn van heel andere invloeden. Indien echter de geest evenwichtig is, zal zij de ziekte kunnen beheersen tot op het ogenblik dat de overgave aan de ziekte op zichzelf gelijktijdig een vergroting van innerlijk evenwicht is. De ziekte is dan geen feitelijk lijden meer. Ze wordt alleen een nieuwe levenserkenning waardoor de eigen geestelijke mogelijkheid verder wordt uitgebreid. Als die erkenning voldoende is en het stoffelijk leven toch gecontinueerd zou moeten worden ‑ om welke reden dan ook ‑ dan geneest zo iemand. Ook daarvan kunnen we zelfs in de bijbel verschillende voorbeelden vinden.

Wij staan dus doodgewoon voor de zaak: wij zijn kwetsbaar door onszelf en voor onszelf zodra we geestelijk evenwichtig zijn. Als we geestelijk niet evenwichtig zijn, dan is onze kwetsbaarheid iets wat door onszelf wordt bepaald. We kunnen dan geen bescherming eisen tegen de buitenwereld, want die kan ons in feite niet worden gegeven. We kunnen alleen bescherming krijgen, indien we in onszelf rust en vrede vinden. U zult zeggen: Dat is onzin, want ik weet hoe mensen denken. Een voorbeeld: Iemand wil u werkelijk voor uw bestwil helpen. Die mens handelt vanuit zijn denken juist. De gehele gemeenschap reageert vanuit het denken van de gemeenschap juist. Hierdoor worden echter bij u gevoelens gekrenkt waardoor u verkeerd reageert. Het einde is ellende voor u. Is het dan de wereld buiten u die het heeft gedaan of bent u het zelf geweest? Een ander voorbeeld: De hele wereld wil u kwaad doen, maar u bent innerlijk sterk genoeg. Wat gebeurt er? Datgene wat als schade voor u werd bedoeld, wordt in feite de eerste trede tot een groter geluk of een grotere bereiking. Ook dat komt vaak voor. Aan wie is dat dan te danken? Aan degene die kwaad wil of aan uw eigen gesteldheid? Zo zouden we dus moeten zeggen. Geestelijk gezien is alles afhankelijk van hetgeen wij innerlijk zijn. Waar wij innerlijk sterk, evenwichtig zijn, innerlijk harmonie kennen, daar zijn we in wezen praktisch onaantastbaar geworden voor werkelijk leed, Voor werkelijke schade. Er kunnen ons dingen van voorbijgaande aard overkomen, maar die hebben alle weer hun goede kant en alles wat kwaad zou zijn voor een ander ontwikkelt zich bij ons nog tot iets waardoor we beter, gelukkiger worden. Misschien is dat wel een manifestatie van wat men goddelijke rechtvaardigheid noemt:

Wat u bent, bepaalt wat u beleeft. Wat u beleeft, maakt het voor u mogelijk dat wat u bent beter, groter, harmonischer te maken. Het aantal mogelijkheden dat u bezit is oneindig. Het gebruik dat u daarvan wilt maken is helemaal aan u overgelaten.

Ik meen, dat ik hiermee eigenlijk al genoeg heb gezegd. Waarom zouden we uren door blijven zeuren over de vraag of God nu wel of niet rechtvaardig is? We weten het eenvoudig niet. Waarom zouden we blijven door zaniken over de vraag, of menselijke rechtvaardigheid of sociale rechtvaardigheid denkbaar is? Kijk naar uw huidige maatschappij. Uw poging om een sociale rechtvaardigheid te scheppen is in feite een zo grote onrechtvaardigheid ten aanzien van een ieder die positief reageert in die gemeenschap, dat de grootst mogelijke sociale onrechtvaardigheid wordt geboren uit de mogelijkheid die men anderen geeft om zich te beroepen op die gemeenschap.

Sociale rechtvaardigheid?

Sociale rechtvaardigheid bestaat al evenmin. Iedereen zoekt zijn eigen voordeel en heeft zijn eigen emoties.  En of die nu gaan in de richting van veiligheid en zekerheid van de wieg tot het graf of gaan in de richting van de superioriteit van een bepaald volk of ras, maakt verder weinig uit. In alle gevallen maakt men slachtoffers. Menselijke rechtvaardigheid bestaat eigenlijk uit het maken van slachtoffers om zo de rechten die men een bepaalde groep heeft toegekend te kunnen handhaven. Als dat nu rechtvaardigheid is, dan weet ik het ook niet.

Ik heb nu het mijne over het onderwerp gezegd. U moet niet denken dat ik het een gemakkelijk onderwerp vind. Het is een onderwerp waarin je zoveel dingen niet kunt zeggen, omdat er geen termen voor zijn, dat het eindresultaat altijd een beetje onbeholpen moet blijven aandoen. Want als we te maken hebben met God en we weten niet eens precies wat God is, dan kunnen we ook niet spreken over goddelijke rechtvaardigheid zonder gelijktijdig ergens weg te zweven in weer menselijke beschouwingen. Over menselijke rechtvaardigheid kunnen we wel weer praten, omdat ze in feite alleen bestaat vanuit een emotioneel standpunt. Maar zodra we dat terzijde zetten en proberen als een computer te rekenen en te werken, dan blijkt er geen menselijke rechtvaardigheid te bestaan. Zo kunnen wij alleen dat benaderen wat voor een mens misschien rechtvaardigheid zou kunnen zijn. Ik heb getracht dat enigszins aan te stippen.

Conclusie:

Wij hebben op de een of andere manier heel veel overhoop gehaald en zijn eigenlijk tot heel weinig definitieve conclusies gekomen. Laten we die definitieve conclusies, voor zover ze er waren nog even kort samenvatten:

  1. Een goddelijke rechtvaardigheid, zoals wij die van menselijk standpunt zouden willen beseffen of omschrijven, bestaat niet. Wij kunnen God niet overzien. Wij kunnen hoogstens t.a.v. Zijn to­tale schepping stellen, dat harmonie op zich de beloning is en dat disharmonie op zich het conflict is dat we van ons standpunt als een soort bestraffing kunnen beschouwen die we onszelf opleggen.
  2. We moeten begrijpen dat menselijke rechtvaardigheid nooit objectief kan zijn, maar alleen zeer subjectief en dan in relatie tot een bepaald systeem, of een bepaalde benadering van de mense­lijke waarde. Als we ook dit hebben geconstateerd, dan zullen we moeten stellen dat wij zelf rechtvaardig moeten handelen t.a.v. onze naasten, maar daarbij moeten uitgaan van de erkenning van on­ze behoeften en moeten proberen die onze naasten niet te onthouden.
  3. Een ieder zal zijn eigen leven moeten leven, daar kunnen wij niets aan doen. Wij kunnen nimmer een mens bezitten. Wij kunnen nooit iemand verliezen. Wij kunnen in ons een band met mensen en geesten verkrijgen die blijvend is of we kunnen ‑ ongeacht allerlei uiterlijke gebondenheden ‑ los blijven staan van de ander, maar dan heeft dit nooit een werkelijke betekenis, hoezeer we ook menen recht te kunnen uitoefenen.
  4. Ons grootste recht als mens is in ons een voortdurende harmonie te vinden zodat wij in vrede met onszelf en de kosmos aanvaar­dend zoals ze voor ons bestaat, iets beseffen van de hoogste krach­ten die in ons leven en misschien iets van die kracht kunnen mani­festeren in de wereld waarin we leven.
  5. Of we nu uitgaan van specifieke voorbeelden, zoals wrede moorden, het probleem van de Surinamer, we zullen altijd weer constate­ren: een werkelijk stoffelijke rechtvaardigheid is niet te vinden, indien we een absolute maatstaf zoeken. Het enige dat overblijft is een zo groot mogelijk begrip waardoor we toestanden en daden kunnen veroordelen omdat ze voor ons niet juist zijn van ons standpunt en niet passend voor de gemeenschap waarin we leven. Maar zelfs dan mogen ze nooit leiden tot een afwijzing en veroordeling van de persoon in kwestie. Eerst als we zo rechtvaardig zijn, is het misschien mogelijk een menselijke maat­schappij op te bouwen die niet is gebaseerd op straf en beloning.
image_pdf