08 december 1975
U krijgt vanavond een gastspreker. We zullen het vanavond hebben over de Goddelijke krachten en ik meen dat het verstandig is als we u laten toelichten door iemand, die er zelf een beetje mee gegoocheld heeft.
Wanneer wij praten over Goddelijke kracht, dan zijn er allerlei benaderingen mogelijk. Eén ervan is de benadering van de verschillende stralen van licht, die, zoals u weet, een hele kleurscala doorloopt tot parelmoer toe. Wanneer wij in die kleurscala zitten, dan denken wij aan allerlei verschillende kleuren, maar wij moeten eigenlijk denken aan verschillende trillingen. Elke trilling kan een specifieke eigenschap bezitten, zonder dat daardoor de kracht, waaruit de trilling ontstaat, een andere is. Ik hoop, dat u dat met mij eens kunt zijn.
Wanneer ik nu met de lagere trillingen begin, als bv. rood, geel of groen (blauw ook nog een beetje), dan ben ik eigenlijk bezig in een gebied, waarbij wij de krachten hebben die leven en vormen scheppen. De Goddelijke kracht produceert vorm, d.w.z. dat degene die deze vorm van trilling beheerst, vormen beheerst. Het lijkt een beetje vreemd wanneer je dat zo zegt. De meesten van u zullen denken aan het boek Toth en zeggen: Dus, dat is degene die alles kan doen ontstaan en doen wegvallen. Inderdaad. Dat is hetgeen de oude priesters in Egypte al geweten hebben en wat ze ook bedoeld hebben met deze uitspraken.
Wanneer je de trillingen kent waaruit de vormenwereld is opgebouwd, dan kun je vorm veranderen, je kunt vorm teniet doen. Je kunt elke structuur van materie en fijne materie veranderen of eventueel ontbinden in zijn oorspronkelijke energie.
Nu zult u zeggen: Wat hebben wij daaraan? Er zullen er weinigen onder u zijn die de behoefte hebben de materie te ontbinden en wanneer u die behoefte hebt, is het dermate selectief dat het met deze kracht moeilijk uitvoerbaar is. Maar je realiseren dat de Goddelijke kracht een vorm kan aannemen waarbij ze materie kan scheppen en veranderen, is belangrijk. Want op het ogenblik dat wij geconfronteerd worden met hetgeen wij God noemen, zijn wij geneigd aan te nemen dat die God er is, dat die God het zo gewild heeft en dat het wel zo zal blijven. Maar dat is alleen maar onze theorie. De praktijk is dat die vormen alleen kunnen bestaan doordat bepaalde trillingen voortdurend aanwezig zijn. Vibraties van een zekere orde.
Wanneer wij dan iets verdergaan ontdekken wij dat er bv. in blauw een trilling is, die wij verstand noemen. Dat is eigenlijk niet eens zo zeer verstand, het is meer het vasthouden van waarden, het vasthouden van reactie. De Goddelijke kracht kan conserverend zijn, d.w.z. dat elke relatie die met welke kracht of met welke trilling ook ontstaan is, gefixeerd wordt in een gebied dat door deze speciale golf, door deze speciale lijn in het blauwe licht wordt beheerst.
Dan kun je zeggen dat geheugen stoffelijk is en dat is absoluut waar voor de mens. Maar je kunt ook zeggen, dat in elk wezen alle stralen aanwezig zijn. Niet – let wel – als uiting, als erkenning, maar als premisse voor het bestaan. D.w.z. dat de kracht blauw – geheugen zou u kunnen zeggen – aanwezig is, ook wanneer er geen stoffelijke waarde bestaat.
Wanneer we nog iets verdergaan, vinden wij een fantastische roze kleur en die betekent levenskracht, maar nu geestelijk scheppend. Hier worden de geestelijke, niet in vorm uitdrukbare voertuigen a.h.w. mee opgeladen. Het is een speciale vorm van bestaan die wordt uitgedrukt in deze trilling. Gaan we weer verder, dan zien wij parelmoer en kunnen we zeggen: Hier hebben wij de hoogste waarde en de hoogste krachten van de geest. Maar we kunnen ze uitdrukken, vergelijkenderwijze misschien, als trilling. Daarom zou ik graag willen beginnen met het stellen van het volgende:
Indien wij de term trilling gebruiken voor een vorm waarin de Goddelijke kracht kan optreden, zo kunnen wij stellen dat vele verschillende trillingen uit één en dezelfde bron voortkomen, maar in hun werking voor ons geheel differente werelden tot stand brengen. Daar wij zelf alle vormen van trilling moeten kunnen verdragen en omvatten om werkelijk levende wezens te zijn, zullen in principe alle trillingen voor ons bereikbaar en afleesbaar zijn.
Wanneer ik stel, dat een mens in zijn leven altijd één van die trillingen als hoofdwaarde ervaart, dan zal u dat naar ik meen, niet zo erg verbazen. Er zijn mensen die hoofdzakelijk dierlijk reageren en leven. Dan kunnen we zeggen: Die behoren tot de rode vibratie. Er zijn mensen die voornamelijk verstandelijk leven, dan zeggen we: Die reageren vanuit blauw. We kunnen ook zeggen (en dat is al heel veel hoger): Er zijn mensen die sterk purper hebben en dat zijn mensen die mystiek leven. Voor hen is uitwisseling tussen vorm en het omgevormde het voornaamste.
Zo kunnen we doorgaan. We kunnen dus de mensen indelen naar stralen op grond van de basiseigenschappen en -mogelijkheden die ze in zichzelf ontwikkelen. De wijze waarop wij de Goddelijke vibraties voor onszelf kunnen beseffen en leren hanteren, is mede bepalend voor de trilling of straal waartoe wij zullen behoren.
Hiermee heb ik een heel belangrijk punt geconstateerd. Veel belangrijker dan u denkt. Want wanneer ik één trillingswereld ken en ik moet overgaan naar de volgende, dan kan ik misschien proberen die oude wereld los te laten, maar dat kan niet. Ik moet de oude wereld inkapselen in de nieuwe wereld. Ik maak een soort toverbal van mijn besef. Binnenin blijft dezelfde pit zitten, maar buitenom komt er steeds een laagje bij. Wat ik naar buiten ben, zal bepaald worden door de rang, de graad, de inwijding of hoe u het noemen wilt, die ik heb bereikt op dat moment. Maar ik kan nooit uitsluitend dit zijn. Ik kan slechts een groter deel van die trillingen afzonderlijk kennen en beleven en door de laatste bereiking tijdelijk al hetgeen in mij bestaat a.h.w. overschaduwen.
Voorbeeld: U begint dierlijk. Van het dierlijke komt u tot een meer gevoelsmatige ontwikkeling. Daar kan een geloofsontwikkeling bijkomen en dan zit u in het groen. Nu komt u verder dan het geloof. U gaat denken. Uw herinneringsvermogen gaat feiten combineren. Een zekere vorm van synthese. Dan bent u omhoog gegaan, maar kunt nooit meer komen tot die synthese wanneer daar geen geloof is geweest en wanneer daar ook niet de eerste bewuste reactie is geweest met daarachter de dierlijke levenskracht. Maar wanneer u nu verdergaat naar bv. mystiek, dan kan ik zeggen: U kunt nooit werkelijk mystieke belevingen hebben wanneer u niet al die tussenliggende trappen hebt afgewerkt.
Nu zal een mens geneigd zijn om te zeggen: Ik ben mysticus of mystica. Maar is dat wel waar? Aan de buitenkant wel, want dat is voor jou op dit moment het belangrijke. Maar wat zit daarin? Je dierlijke factoren, je gevoelsfactoren, je primitief reactie- en redeneringsvermogen, maar ook je meer logische of wetenschappelijke en redelijke denken. Wanneer je helemaal aan het einde van de scala zou komen in het wit, dan is dat witte licht beleefbaar en uitbaar, maar alle andere eigenschappen blijven erin zitten. Je kunt nooit een deel van je wezen verloochenen op het ogenblik dat je overgaat naar een hoger gebied van bewustzijn.
We gaan verder met het toverbalprincipe en dat impliceert, dat wij een beroep kunnen doen op alle krachten die in ons zijn, tot en met de laatste bereiking. En daar zit nu de grote moeilijkheid. Want wanneer wij esoterisch bezig zijn, dan is zo’n uiterste bereiking iets bijzonder prettigs: we beleven allerlei dingen, we zien verbanden. We gaan de zaak anders beleven en kennen en dan zeggen we: De rest is niet belangrijk meer. Daarin vergissen wij ons, want dan krijgen we iemand die grote geestelijke vermogens heeft, maar ze op den duur niet meer kan gebruiken omdat hij vergeet te eten. Iemand die zich fantastisch zou kunnen ontplooien wanneer hij zou verdergaan, maar die blijft staan omdat hij zich teveel bindt aan hetgeen hem op dit moment belangrijk schijnt en daarbij hogere en nieuwere waarden in zichzelf niet wil accepteren. Dan moet daar dus wel een spanning uit ontstaan en die spanning reflecteert in je eigen wezen, zowel als je mens bent lichamelijk, als in je wereldbesef, je innerlijke mogelijkheid tot contact met hogere werkelijkheden enz.
Wij kunnen voor onszelf alleen dan een besef opbouwen, wanneer wij bereid zijn elke vorm van Goddelijke kracht die zich voor ons kenbaar heeft gemanifesteerd mede te bevatten in elke volgende beleving en bij elke volgende erkenning en beleving uit te gaan van het geheel van onze persoonlijkheid. Niet slechts van dat deel ervan, dat zich op dit moment voor ons als nieuwste openbaring manifesteert.
Je kunt dus niets verwerpen?
Je kunt jezelf niet verwerpen, niets van hetgeen je bent kun je verwerpen. Daarbij kom je dan tenslotte ook op een magisch principe terecht. Het is denkbaar dat een mysticus een deel van zijn kracht kan gebruiken om de medemens te bekeren. Maar als hij niet bereid is dit te ondersteunen met al zijn middelen, ook zijn stoffelijke, ook zijn dierlijke energieën, zal hij nooit iets bereiken.
Waarom? Omdat wij voortdurend moeten uitgaan van het geheel van ons wezen, daar wij daarbij altijd voor anderen beleefbare waarden in de ander kunnen aanspreken. Op het ogenblik dat wij alleen uitgaan van onze uiterste bereiking, zullen wij slechts gelijkwaardige of gevorderde personen kunnen aanspreken en nimmer kunnen komen tot een werkelijke beleving, waarin eenieder deel kan hebben.
Magisch gezien werk je dan ongeveer als volgt:
Ik bereik het hoogste besef dat voor mij mogelijk is. Deze goddelijke trilling is de kracht waarop ik mij baseer, is voor mij het bewustzijn waarvan ik zal uitgaan. Zo vorm ik voor mijzelf een doel. Daarna zal ik dit doel beschouwen t.a.v. verschillende stralen, golven of trillingen in mij aanwezig en ik zal slechts de daarvoor passende delen van energie vanuit het Goddelijke en uit mijn wezen hanteren en gebruiken.
Het is eigenlijk zo simpel als twee maal twee vier is. Je hebt een hele gereedschapskist, maar als je een bougie moet losdraaien, dan moet je een bougiesleuteltje hebben, dan kun je geen boormachine of een hamer gebruiken. De middelen die wij hanteren moeten aangepast zijn aan het doel dat wij ons stellen en de mogelijkheden in datgene waarin ons doel gelegen is.
Wat hebt u eraan? Het helpt u selectiever te werk te gaan. Er zijn veel mensen die onmiddellijk komen aandragen met het bezwaar: Hoe weet ik nu welke trilling voor mij de meest werkzame is? Dan vragen ze welke kleur heb ik? Het antwoord is: Die kleur doet er niet toe, want het is maar een vergelijkende waarde. Waar het om gaat is: Wat is uw hoogste bewustzijn? Wat vormt voor u de hoogste beleving op dit ogenblik? Dat is altijd dat deel van de Goddelijke kracht, waarin wij kunnen komen tot het juiste besef t.a.v. ons eigen doel en onze doelmatigheid binnen het geheel van het bestaan.
Dan volgt in de tweede plaats: Zo wij ons een beeld van het doel van ons bestaan hebben gevormd, ook t.a.v. ons ogenblikkelijk streven en werken, zullen wij een beroep doen op die krachten, die wij kennen in onszelf en als deel van onszelf om daarmee dit doel na te streven. Op dit terrein zullen wij ons voortdurend blijven bewegen, ook door instelling van eigen persoonlijkheid, opdat wij de juiste kracht op de juiste plaats, de juiste tijd en op de juiste wijze kunnen hanteren.
Ik hoop niet dat dit te ingewikkeld voor u is, maar als u ermee te maken hebt, is het als vanzelfsprekend. Je hebt bv. blauw. Ongeveer de 4e straal. Je kunt wat uittreden. Je hebt een zeker bewustzijn t.a.v. je persoonlijkheid. Soms krijg je reïncarnatieherinneringen. Op dit moment ben je eigenlijk druk met jezelf bezig en met je eigen reactie op de wereld en niets anders. Ga nu een stap verder, dan valt dit weer weg en ga je weer meer denken in een synthese van eigen wereld met andere werelden. Maar dat andere besef blijft aanwezig.
Nu is het toch duidelijk, dat wanneer je uit dat hogere besef de taak krijgt om iemand iets bij te brengen, dat je een beroep doet op de hoogste trilling voor het doel en voor de kracht die je nodig hebt. Het hoogste wat je bereikt hebt, maar dat je op z’n minst teruggaat naar blauw – aangenomen dat de ander redelijk aanspreekbaar is, of je gaat nog verder terug naar groen – en in de termen daarvan moet je die ander aanspreken.
Dat is echter nog niet genoeg. Want stel nu dat je de kracht van blauw, die voor jezelf een vorm van beleving en energie vormt, gaat toepassen bij iemand die groen uitstraalt, dan kan die ander niet reageren. Je werkt dan met een kracht die hij niet verwerken kan, die in zijn bewustzijn geen rol kan spelen. Die daarom een voor zijn wereld ten hoogste onverklaarbaar verschijnsel kan oproepen, maar het is nooit iets waar hijzelf kan in groeien, waar hij zelf iets mee kan doen.
Is de eigen kleur van die mens groen, dan moeten wij proberen de trilling van het geloof, datgene wat voor die ander bovennatuurlijk is en wat in wezen alleen de eerste relatie is tussen bovenstoffelijke en stoffelijke wereld, aan het werk te stellen. We zullen onze termen volgens geloof moeten stellen en niet volgens de rede of de diepere wijsheid en we zullen zo, door de juiste termen en de juiste kracht te geven, de ander aanspreken in zijn eigen bewustwordingssfeer, in zijn eigen mogelijkheden en hem daarmede helpen beter te zijn wat hij is in die eigen straal, in die eigen wereld. Pas dan kun je verdergaan.
Er is iemand geweest die gezegd heeft: “In de Goddelijke kracht leven wij allen tezamen en toch leven wij alleen in onze eigen wereld.”
Dat is volkomen waar. Onze wereld wordt gevormd door datgene wat de Goddelijke kracht voor ons betekent. Niet wat ze voor een ander betekent. Wij kunnen een ander niet eens beoordelen. We kunnen zijn daden, zijn wezen, zijn werken niet overzien. We kunnen de betekenis en de gevolgen niet afschatten. We leven in een eigen wereld. Maar die wereld wordt bepaald door de Goddelijke kracht en in die Goddelijke kracht is nu dat vermogen tot synthese met de ander aanwezig, wat voor ons persoonlijk, in ons eigen wereldje, niet bestaat.
De versmelting van werelden, krachten en persoonlijkheden kan op de hoogste trap als zekerheid worden aangenomen. Wie eenmaal in het wit leeft, pijnlijk als het soms moge zijn, zal vanuit het wit een synthese kunnen vinden tussen zijn eigen persoonlijkheid en elke andere denkende persoonlijkheid, geest, wel mens, niet mens geweest, noemt u maar op, rassengeest, groepsgeest, sterrengeest, hij kan daarmede contact opnemen. Hij kan die bereiken. Daar staat echter ook iets anders tegenover.
Wanneer ik nu als voorbeeld als hoogste trilling blauw heb en ik probeer te werken met de krachten van wit, weet u dan wat er gebeurt? Dan slaat er een zekering door. Ik kan het niet verwerken. Dientengevolge wordt mijn redelijk besef uitgeveegd. Het is weg. Ik verlies het bereikte omdat ik werk met een kracht, die in wezen nog onbereikbaar zou moeten zijn voor mij. Dat bevat dan de volgende les: Probeer nooit sneller vooruit te grijpen dan je eigen ervaring van licht, van werking en kracht mogelijk maakt.
Nu zegt men: Als u esoterisch streeft, wilt u naar dat hoogste licht toe. Best. Neem de tijd ervoor. Elk mens heeft de eeuwigheid. Dat klinkt vreemd. Er is geen echte dood, daarom behoeft u ook helemaal geen haast te hebben om dood te gaan, want de dood bestaat niet. U kunt rustig hier blijven zolang u wilt. Maar als u ergens anders komt, zult u merken dat het geen verschil maakt. U hebt dus alle tijd, ook wanneer u dat rekent volgens menselijke wijze. Wat maakt een paar honderdduizend jaar meer of minder uit op uw bewustwording? Niets. Maar wanneer u opbouwt en gestaag uitgrijpt naar iets wat nog net binnen uw bereik is, wanneer u nooit probeert een kracht te gaan hanteren en ermee te werken voordat u die kracht ervaren hebt en er deel van bent geworden, zult u altijd verder kunnen gaan. Zo simpel is het.
Voor u, in uw esoterisch streven is het erg belangrijk dat u niet probeert verder te gaan, vooral in abstracte werelden, dan uw eigen gevoel plus uw besef toelaten. Wanneer u spreekt over een abstracte god en u kunt hem niet beleven, is wat u doet op zijn minst genomen gevaarlijk en wanneer u dan probeert die abstracte god als een kracht te gaan hanteren om daarmee iets tot stand te brengen, hebt u grote kans dat u uzelf meer schade toebrengt dan u een ander ooit aan goeds zou kunnen doen. Daarom moeten wij innerlijk altijd proberen gestaag verder te gaan.
Elke keer hangt er een nieuwe werkelijkheid a.h.w. aan de grens van je gezichtsveld. Zoals je bij een beginnende helderziendheid vaak juist opzij van de ogen, aan de hoek van het gezichtsveld die schimmen wel ziet bewegen, maar als je kijkt zijn ze weg. Zo kondigt zich een nieuwe fase van de persoonlijke ontwikkeling in feite aan. Dan gaan de belevingen licht veranderen. Langzaam maar zeker draait a.h.w. die schim dichterbij. Ze wordt meer zichtbaar. Pas wanneer ze gezien is en aanvaard, in feite dus ook enigszins begrepen is, kun je ermee werken. Eerder niet.
Als je het magisch doet, geldt hetzelfde. Elke kracht die je kent, die behoort tot een lagere trilling of straal dan de jouwe, kan door je beheerst worden, mits je erkent dat de kracht waaruit die ander werkt, de trilling waarin die ander werkt, ook mede in jou bestaat. Dan kun je hogere krachten hanteren, omzetten in de juiste trilling en dan ben je altijd sterker dan iemand die zich niet op dat hogere niveau kan bewegen. Maar op het ogenblik dat je iemand aangrijpt die sterker is dan jij omdat hij bv. dezelfde straal heeft, ben je altijd het slachtoffer. De demonen die wij oproepen kunnen ons bedreigen en verslaan, wanneer wij innerlijk niet ver boven hen zijn uitgestegen in besef en ontvankelijkheid voor het totaal Goddelijke.
Stel nu het volgende: God is in of achter het witte licht dat voor ons de hoogste, de meest omvattende trilling is die wij kunnen ontvangen. Ik weet niet wat God is. Ik moet dus werken met de Goddelijke kracht. Ik kan nooit werken met een Goddelijke kracht die niet op de juiste wijze voor mij hanteerbaar is. Ik kan de storm niet hanteren, maar een ventilator wel. Wat wij doen wanneer we het witte licht hebben, is de storm beheersen. Maar de storm treedt ook kenbaar op wanneer wij niet in staat zijn haar te beheersen.
Het geheel van de Goddelijke verschijnselen omringt en beroert ons. Wij zijn er voortdurend mee in contact en de manier waarop het gebeurt begrijpen we niet eens. Laat ons nimmer trachten, op welke wijze ook, die verschijnselen te beheersen, die nog niet behoren tot onze wereld omdat wij, beheersende wat wij kennen, in staat zijn een mate van synthese te bereiken t.a.v. het hogere wat voor ons nog niet kenbaar en niet beheersbaar is. Het geheel van de hogere krachten kunnen wij ontleden. De werkelijkheid niet. Daar waar één deel van de Goddelijke kracht aanwezig is, één trilling voor ons aanwezig is, zijn alle andere trillingen mede aanwezig. Er is geen mogelijkheid de Goddelijke kracht te splitsen in verschillende delen. Slechts onze beleving, onze erkenning en onze beheersing zijn wel aan die splitsing gebonden, nimmer de werkelijkheid.
Ik leef in mijn eigen wereld. Mijn wereld wordt bepaald door datgene wat ik erkend heb. Ik leef gelijktijdig in de kosmisch wereld, die wordt bepaald door de totaal Goddelijke trilling en straling. Ik zal altijd beheerst worden door het geheel van de stralingen en zo is het niet alleen belangrijk, dat ik mijn eigen straal beheers en daarmee kan werken: Neen, het is veel belangrijker wanneer ik de krachten van die straal in een voortdurende synthese weet te brengen met alles wat rond mij aanwezig is. Want juist dit doen samenvloeien van mijn eigen hoogste besef en mijn hoogste kracht met het geheel van de wereld rond mij, brengt mij in direct contact met trillingen die ik nog niet ken. Het manifesteert zich in mij vaak als een voortdurende drang naar het onbekende, naar een nieuwe bereiking.
Er zijn wonderlijke dingen bij. Er is eens een man geweest, volgens mij een wijsgeer, die zei:
“Soms wil de vrouw een kind voortbrengen omdat ze hoopt daardoor de beperking van haar wezen a.h.w. teniet te doen.” De man had gelijk. Zo gaat het bij ons ook. Wij willen vaak iets tot stand brengen, niet omdat het noodzakelijk voortvloeit uit ons wezen, maar als een verzet tegen de beperkingen die wij in ons wezen ervaren.
Dit is een belangrijk punt waarover u eens moet nadenken, want op het ogenblik dat ik alleen maar probeer iets te presteren, tot stand te brengen, om daarmede aan mijn beperkingen te ontsnappen, schep ik in vele gevallen eerder disharmonie dan harmonie. Ik probeer dan nl. niet op te gaan in het geheel, maar mij af te zetten tegen het geheel.
Om nog even dezelfde denker te citeren:
“Het voortbrengen moet een natuurlijk gevolg zijn van het eigen wezen, niet van een bewuste opzet, niet van een vage poging aan onbestemde verlangens te voldoen.”
Het is de werkelijkheid waaruit je leeft, de kracht waarin en waaruit je leeft, waardoor het gevolg en de prestatie als vanzelf gedicteerd worden. Ons zwoegen en werken om te presteren is dan een drang, die voortkomt uit hetgeen wij zijn en op die wijze vergroten wij voortdurend ons bereik, onze kennis en ons besef. Wij zijn en blijven dan deel van het geheel en wij behoeven nimmer afstand te nemen t.a.v. dit geheel. Want door afstand te nemen van het geheel of delen van het geheel, verwerpen wij in feite onszelf.
Hij, die worstelt om de wereld te overwinnen, doet dit omdat hij nog niet in staat is zichzelf te overwinnen. Een wijsheid die mijns inziens toepasselijk is voor alle werelden. Wanneer ik zou gaan strijden en worstelen met de geestelijke wereld om het allerhoogste plotseling te bereiken en daaruit voor die wereld van alles te doen, zou ik niets waard zijn. Want ik zou het dan doen om mijzelf te tonen als beter, belangrijker, machtiger of hoger dan een ander.
Maar dat wat ik nu doe op dit ogenblik – of het betekenis heeft voor mij of voor u of niet – is niet belangrijk. Het vloeit voort uit hetgeen ik ben. Het is een directe reactie op de kracht waarvan ik deel ben en het besef dat ik heb van die kracht. Het is een natuurlijk iets. Misschien moet je het zo zeggen:
Het geheel van de Goddelijke kracht openbaart zich in ons steeds op een natuurlijke wijze en brengt ons voortdurend tot een beleving van het Zijnde en maakt het ons voortdurend mogelijk door die beleving ons intenser bewust te worden, zowel van onszelf als van de kracht die ons beweegt. Juist daar waar wij niet proberen uit de volgorde weg te vluchten, maar de volgorde waarin wij bestaan, leven en bewust worden en ontdekken, aanvaarden, zullen wij sneller vooruitgaan.
Esoterische bewustwording is niet gebaseerd op het voortdurend proberen jezelf en de wereld te bedwingen om toch vooral diepere, grotere en hogere wijsheden te vinden. Het is gebaseerd op een voortdurend bewust jezelf te zijn zo goed je kunt, met het uiting geven aan alle factoren en krachten die op dit moment in je leven, het juiste gebruik ervan, een deel-zijn met anderen van het geheel. Als je dat bereikt, word je bewust. Dan wordt in onszelf steeds weer een slagboom weggenomen tussen ons en het hoogste licht dat in ons bestaat, dat wij aanvoelen, maar dat toch zo onbereikbaar en vaak zo onbeleefbaar blijft.
Ik wil mijn commentaren van vandaag besluiten met de opmerking, dat we natuurlijk soms de grens even doorbreken. Voor elke mens komt er een ogenblik dat hij bijna explosief iets beleeft, waarvoor hij geen woorden heeft en dat hij in feite niet kan begrijpen en dat toch als een hunkerende herinnering in hem achterblijft. Dan hebben wij voor één ogenblik harmonie gevonden met de totale kracht. Misschien met de hoogste straal. Maar dat wil niet zeggen dat wij daartoe behoren. Wat meer is: wij kunnen die beleving niet terugvinden.
Wij hebben a.h.w. dolende door het doolhof een ogenblik de uitgang gezien en voor wij dat goed beseften waren we alweer verdwaald.
Wij moeten het schema van het doolhof “leven en bestaan” leren kennen en dat kunnen wij alleen wanneer we bereid zijn gang na gang, wending na wending in ons op te nemen, totdat er een ogenblik komt dat wij het geheel herkennende, in overeenstemming met alle waarden, onze juiste weg kiezen en zo waarmaken wat het doolhof in feite is: niet alleen het zoeken van een weg, maar ook het vervullen van een bestemming en zeker ook een hanteren van alle middelen en krachten die in de kosmos bestaan totdat wij, opgaande in de ene kracht, slechts nog de ene kracht uiten, daar in deze kracht te allen tijde alle andere stralen of trillingen mede bevat zijn.
Dat is het. Ik heb u aan de hand van een bepaald beeld het geheim van de kosmos proberen te onthullen voor zover ik hem ken. Het is het geheim van de wetmatigheid van ontwikkeling. U kunt nooit stil blijven staan. En al denkt u het, u kunt nooit werkelijk terugvallen. Dat kan hoogstens in uw uiting. U kunt terugvallen op iets lagers dat in uw wezen bestaat, maar het hoogste wat tot uw besef, tot uw werkelijk hanteerbaar wezen is geworden, kunt u nooit meer vernietigen. U kunt misschien incarneren in een amoebe wanneer u dit zou willen, maar het zou een amoebe blijven met het besef van een mens. Daarom zou ik u de raad willen geven: Geen amoebe. Je wordt als mens doodziek van al dat splijten!
De geheimen van de kosmos zijn in wezen de geheimen van ons eigen wezen. Daarom zijn ze in de esoterie zo op zijn plaats. Het gehele geheim van de kosmos, hoe wij het ook uitdrukken, is en blijft altijd één en het zelfde: De eenheid van alle dingen. Dus ook de eenheid van alle krachten en van alle lot. Er is geen apart noodlot. Er is één bestemming, want er is één werkelijkheid. Alles wat wij daarvan nog niet beseffen, moeten we leren. Maar zo min je een oude edelgermaan, die met zijn boomstam Nederland is binnengekomen, hier ergens in de verkeerschaos kunt neerzetten zonder dat de man overlijdt aan plotselinge emoties, kunnen wij ineens in de voltooiing gaan staan voor we geleerd hebben om gang na gang van een primitiviteit te komen tot een begrip voor een ingewikkelder wereld.
Alleen in het Goddelijke is het eigenlijk omgekeerd. Bij het Goddelijke wordt de wereld steeds eenvoudiger. Misschien zou ik het moeten omdraaien en zeggen: Zet een moderne mens in het oerwoud neer waarin hij alles kan vinden om zich te voeden, te kleden en zich te verdedigen, maar wat hij nog niet heeft leren kennen.
U moet terug uit de complexiteit van uw eigen wezen naar de eenheid van uw wezen. Maar dat bereikt u alleen wanneer u die complexiteit begint te aanvaarden voor wat zij is, t.w. de aanwezigheid van een reeks afzonderlijke functies, die steeds weer moeten worden samengevoegd totdat ze op den duur niets anders zijn geworden dan ledematen van één en hetzelfde besef.
De gastspreker van zo dadelijk is iemand die het werken met krachten enigszins gewend is. Sommigen onder u zullen hem wel herkennen. Wat zijn terminologie zal zijn, durf ik niet te zeggen. Het is iemand die op aarde een zeer eenvoudige en heel vrome ziel was en misschien keert hij daar naar terug. Maar wat er ook gezegd wordt en hoe het ook gezegd wordt, luister goed. Want de gast is werkelijk iemand die geleerd heeft met zeer hoge krachten te werken. Het is iemand die kracht kan gebruiken en er niet alleen over praat.
Misschien dat u dan ergens een vleugje besef opvangt, waardoor u beter begrijpt hoe u verder zelf moet zoeken en verdergaan vanuit hetgeen u nu bent en u nu kunt.
Kosmische Liefde.
Toen ik de gelegenheid kreeg om weer eens bij u op bezoek te gaan, heb ik daar onmiddellijk gebruik van gemaakt. Ze hebben mij gevraagd of ik iets wil vertellen over Goddelijke krachten. We zeiden vroeger gewoon: over onze Lieve Heer. Dat komt op hetzelfde neer.
Nu is het erg mooi wanneer je dat allemaal gaat indelen. Daar zijn de mensen erg sterk in. Maar iedereen moet een uitdrukking hebben voor het geheel, dacht ik. Nu zou ik willen zeggen: God is voor mij nog steeds liefde. En wat men allemaal Goddelijke krachten noemt, zijn alleen maar de vormen van liefde, waarin de Schepper Zich uit.
Ik geloof dat ik de laatste tijd mag zeggen dat ik er iets van geleerd heb. Er ligt een hele weg tussen mijn idee, dat ik kon dichten en mijn vermoeden dat ik krachten kan richten. Dat zijn zaken, die kun je alleen in een gelijkenis uitdrukken.
Ik houd erg veel van u op een bepaalde manier. En u houdt ook van veel dingen op een bepaalde manier. U hebt aan sommige dingen een hekel op een bepaalde manier. Maar die hekel is eigenlijk een negatieve vorm van genegenheid. Dus, als je aan iemand heel, heel erg een hekel hebt, moet je maar eens denken: Hoe komt het, dat ik die man zo negatief lief heb?
Nu is mijn ervaring – want daar zal het u toch wel om gaan, dacht ik – dat je iets lief hebt om iets wat je er in ziet. Wanneer ik de mensen lief heb, doe ik het niet om wat ze zijn, anders zou het te moeilijk worden. Neen, dan doe ik het om wat ik in hen zie. Ik heb het zaadje lief om de boom die erin verborgen ligt. Nu is het duidelijk dat er een ogenblik komt dat ik ergens zie: dit is nog niets, maar er zit grootheid in. Ik heb die grootheid lief. Dat kan een plantje zijn of een wereld. Wanneer ik die liefde ontdek word ik er a.h.w. één mee. Dan zeg ik niet meer: Hier sta ik en daar is het andere. Dan zie ik mijzelf in het andere. Dat is nu eigenlijk het begin van een wonder. U weet: een wonder, zoals een kleine schalkse vriend in deze Orde eens opmerkte, is meestal het onverwachte.
Wanneer ik denk en ik zie mijzelf in die ander of het andere, dan doe ik dat op een bepaalde manier. Stel dat ik nu naar één van u kijk en ik denk ineens : Ja, daar zit licht in. Dat ken ik. Dat ben ik. Dan ontstaat er tussen die ander en mijzelf ineens een soort lichtboog. Zo’n ding waar Edison nog mee experimenteerde. Nu is er een kracht, die ben ik niet en die is dat andere, mij op dit moment gelijke, niet. Maar doordat wij gelijk zijn, ontstaat die kracht en omdat ik besef en de ander niet, vloeit de kracht van mij naar de ander.
Kunt u zich dat voorstellen? Nu, ik in het begin niet. Dan dacht ik: Ja, als dat nu waar is, dan moet het de verveling in mij geweest zijn, die het geeuwen aan het einde van de preek veroorzaakte. Daar ik die verveling eigenlijk niet kende, moet er toch een oorzaak geweest zijn.
Waarom die projectie van verveling? Want wat voor mij nu werkt, moet altijd gewerkt hebben. Nou, dat is eenvoudig: ik keek naar beneden en dan dacht ik: Daar zitten ze weer, de sloven, de begijnen en de schaapskoppen. Nu zal ik ze eens even de waarheid zeggen.
Ik zag in hen iets minders en dat straalde ik uit. Iets minders, omdat ik dacht dat ik méér was. Ik heb het nooit hardop gezegd, zo was ik ook weer niet, maar ik bracht verveling over. Een afweer. Nu heb ik lief omdat ik zeg: “Dat ben ik en nu breng ik kracht over.” Maar je kunt niet alle kracht overbrengen.
Het is een tijd geleden (alweer een jaartje of twee in uw denken) dat ik dacht: Ik ga de zonde uitroeien. En dat was mijn grote zonde. Want waar ik wou uitroeien zag ik zonde, omdat ik ze in mijzelf droeg. U begrijpt wat er gebeurde: Ik roeide geen zonde uit. Integendeel, ik verzorgde ze met krachten op de meest zorgzame wijze. Want wanneer je negatief staat tegenover iets, geef je ook kracht. Maar dan maak je het negativisme, de tegenstelling groter.
Dus het eerste wat je nodig hebt is de liefde, de erkenning van jezelf ergens in de ander, het andere. Dat kost in het begin wat moeite. Mijn eerste poging, lach niet, was een knotwilg. Het was een heel warrige wilg en een beetje een holle wilg. Ik keek er naar en in het begin zag ik niets. Toen zag ik ineens dat leven ondanks alles. Ik zei: “Dat is iets dat in mij ook zo is. Ook ik wil bestaan, wat er ook gebeurt. Ik wil ook, wanneer het eigenlijk onmogelijk lijkt, toch proberen meer te zijn, om verder te gaan.” Toen sprong dat eerste vonkenbruggetje over. Ik zag mijzelf als een wilg, die een beetje moeizaam en molmig – molm is zo iets als reumatiek van planten in dit geval – toch probeert om fier in de wind te staan. En de wilg begon zichzelf te genezen. Want ik voelde dat ik meer volledig wilg werd en de wilg werd meer volledig kracht.
Ik zei: “Hoe kan dat nou?” Toen zei iemand tegen mij: “Alles heeft zijn eigen kracht.” Maar welke kracht had ik dan gezocht in de wilg? Eigenlijk niets anders dan het natuurlijke ritme van het leven en de dood. Omdat ik leven en dood als een ritme voelde in mijzelf – het is soms nog zo – kon ik een wilg worden. Daarom kon die wilg de kracht opslurpen die ook in mij was. Maar omdat ik mij bewust was en die wilg maar wazig bewust, was mijn enige antwoord: groeien.
Ik heb hem nooit een geheugen kunnen geven. Ik heb hem nooit een lesje kunnen bijbrengen, laat staan dat ik hem had kunnen leren spreken. Dat is trouwens maar beten ook. Stel u voor: komt de boer de koeien opdrijven in de morgen, slaat eens een keer met zijn stok tegen de wilg en die zegt: “Au.” Ik denk dat wij dan de boer hadden moeten verzorgen!
Je kunt dus niet alles. Alleen dat wat eigen is aan die ander of het andere. Toen heb ik het geprobeerd met een mens. Het was een heel goed mens. Een beetje een vreemd mens misschien. Zo iemand die – hoe heet dat – het onrecht met zijn vuisten de wereld uit wilde helpen. Die man was in elkaar gestort en ik zag in hem een man, die niet wist wat hij wilde verbeteren, maar die voelde wat er was. Vreemd genoeg was het onze afkeer van machtsmisbruik waardoor wij één werden. Na drie dagen was hij genezen, wat de dokter een schrik bezorgde, maar geen erge, want de man was fondspatiënt.
Toen ben ik eens gaan kijken naar een geest die in het duister was. Want je weet hoe dat gaat: je wil alles eens een keer zien en proberen, vooral als je pas die kracht ontdekt hebt. Toen vond ik er eentje die in het duister eigenlijk maar één ding had waarmee ik mij één kon voelen. Hij wou geen duivel zijn. Dat speelde in zijn besef een grote rol. Ik ben ook altijd bang geweest dat ik iemand anders, een duivel, zou worden. Iemand die het verkeerde in hem bevorderde.
Toen begon ik een brug op te bouwen en er gebeurde toch zo iets vreemds: Die ander begon te gloeien. Ik kan het niet anders uitdrukken. Hij werd licht en hij zat nog in het duister. Ik dacht: nu ben je licht en stap je wel een lichte wereld in. Neen, hij wou geen duivel zijn, maar hij voelde er kennelijk ook niet veel voor om een heilige te worden. Hij werd vrijer, hij kon zich beter bewegen, maar is toch nog een tijd in die wereld gebleven. Ik heb dat geval gevolgd.
Zo kom je dan tenslotte tot het besef, dat je niet alle krachten gelijkelijk kunt gebruiken. Die harmonie tussen mij en die ander is nodig om de brug van kracht op te bouwen. Dat wel, maar het is niet genoeg alleen van iemand te houden om iets, wat je van jezelf in hem erkent, je moet ook leren beseffen wat hij buitendien is. Dat mag je niet verwerpen.
Ik heb daar later proeven mee genomen in het duister en ik heb daar aardig wat werk gedaan. U weet wel: zo’n beetje losmaken, vrijmaken en dan blijkt dat de wereld, of de kosmos veel groter is dan een paar sferen met mensen, planten enz. Je ziet soms dat er een planeet ziek is. Een hele wereld is ziek. Dan weet je ook: die ziekte kan zonder meer niet veranderen, maar wat je kunt doen is erkennen wat er aan goeds leeft in die planeet. A.h.w. door de schil heen de edelsteen van leven en besef zien en daarmee één worden. Dan krijgt die planeet een enorme hoeveelheid kracht.
Maar die kracht is niet precies prettig voor die planeet, heb ik ontdekt. Neen. Want wat gebeurt er? Het verkeerde dat verborgen is, moet naar buiten. Juist omdat er licht is, moet datgene wat nog niet erkend is, wat een tegenstelling is, ook duidelijk worden. Dan ontstaan er enorme botsingen. Maar ook dat is niet erg. Want het licht dat er in die wereld is, blijft. Dat dooft niet zonder meer uit. Die kracht blijft aanwezig en wanneer ik – nu ziende wat de tegenstellingen zijn – in staat ben om die tegenstellingen in mijzelf te erkennen als iets wat erbij hoort, dan kan ik zelfs weer zoveel kracht uitstralen, dat de tegenstellingen zich langzaam oplossen, dat de gevaren, de spanningen a.h.w. een nieuwe vorm aannemen. Dat ze van negatief positief worden.
Nu zult u wel denken: dat komt ervan als een dol geworden pastoor overgaat en de hemel anders vindt dan hij dacht. Maar het is zo. Je kunt sterren zien en er één mee worden. Je kunt het hele melkwegstelsel zien en de schoonheid, het ritme ervan beseffen en er één mee worden. Dan is het mooie dat die boog van kracht altijd blijft bestaan.
Ik heb mij natuurlijk ook wel eens wat afgevraagd, dat begrijpt u. Vroeger heb ik mijn gelovigen alles afgevraagd, nu vraag ik mezelf veel af. Ik heb mij afgevraagd: Hoe komt het dat, zelfs tegenover een zo grote hoeveelheid sterren, de kracht blijft uitgaan van mij. Want dat ervoer ik, dat zag ik en beleefde ik. Toen bleek, dat ik dacht dat die kracht naar de hele Melkweg ging. Maar dat was helemaal niet waar. Het ging alleen naar de donkere hoekjes daar. Want er waren daar krachten die het met mij eens waren. Die misschien net zo veel of meer kracht konden uitstralen dan ik zelf soms deed, maar zij aanvaardden mij omdat mijn besef de liefde voor het geheel was. Het verwerpen van de verdeeldheid.
Dan gebeuren er mooie dingen. Dan veranderen sommige sterren hun straling. Dan blijkt ineens dat er ergens op een planeet leven geboren kan worden. Dan weet je niet eens meer wat de tijd eigenlijk is. Dat is vreemd.
Vroeger werkte je. Ik noemde preken ook een moeilijk werk. Het kostte je uren om het voor te bereiden en dan moest je je horloge neerleggen, want langer dan 40 minuten namen de gelovigen niet. Tegenwoordig nemen ze geloof ik 20 minuten niet eens meer. Dus tijd was een beperking voor me. Een soort raam, een schema. Maar nu is er geen schema meer, ik ben er alleen zelf. Ik ben mijn eigen beperking geworden. Daardoor kan ik zo enorm veel beleven en is het ook niet belangrijk of dat leven honderd miljoen jaren geleden ontstond of honderd miljoen jaren in de toekomst, want tijd is er niet. Dat is kosmische kracht.
Soms ben ik wel eens een heel klein beetje trots. Dan zeg ik tegen mezelf: Voor een goedwillend, dolend herder heb je het ver geschopt. Maar toch, hoe had ik kunnen worden tot wat ik nu een beetje ben, wanneer er niet een liefde was geweest in mij voor iedereen? En hoe had ik alles lief kunnen hebben in de wereld ondanks alles, wanneer er niet iets was geweest, dat die liefde in mij erkende en versterkte’?
Het hanteren van Goddelijke krachten, het gebruiken van Goddelijke krachten, het is een groot woord. Je gebruikt niets, onze Lieve Heer gebruikt jou misschien. De krachten die er zijn, zijn verschijnsel, niet wezen. Wanneer ik liefheb, is het kracht. Maar waarom? Ik denk wel eens stilletjes in mijzelf: Wanneer ik lief kan hebben wat bestaat, dan is het alleen omdat er een God is die alles en ook mij liefheeft. Dan weet ik dat dat hopeloos ouderwets is. Of niet?
Wat geeft het wat het is? Of de woorden nu ouderwets zijn of niet, het feit blijft bestaan. Het feit van liefde. Liefde voor mij, voor u, voor alles. Als ik die kracht een ogenblik besef, dan pas ben ik in staat om lief te hebben. Maar wanneer ik die liefde dan richt, dan is die hele kracht daar met mij, door mij. Dat zijn nu al die Goddelijke krachten.
Je zou het eigenlijk kunnen zingen: “Hoe zeer heb ik u lief, leven. Ik heb u lief als de ritselende boom, gekleurd door de stervende zon. Ik heb u lief, het winterse grijs dat eens als een lente begon en in schijn van dood dezelfde wijs zingt. Ik heb u lief, leven, de veelheid van wat ge schijnt. En om het Ene dat ge zijt: de kracht van Al, de werkelijkheid die ik in vormen mag beleven.”
U moet mij maar vergeven, het is de oude trots. De oude Adam is niet dood. Hij leeft. Maar dat is mijn voelen van die liefde. Wanneer ik zeg: “Ik heb u lief,” dan meen ik dat. En nu toevallig niet om uw uiterlijk, wat u bent, kunt of hebt. Maar omdat u ergens, in uzelf begin en einde vertegenwoordigt.
lk kan niet naar een mens kijken of naar een dier, een stuk steen zelfs en zeggen: Daarin vind ik de werkelijkheid niet, de levende kracht. Wanneer mijn kracht zich dan ontlaadt naar de ander toe, dan verandert alleen de uiting van de kracht die er is. Zo zie ik dat. Juist daarom kan ik zozeer liefhebben.
Oh, ik ben het niet eens met alles wat er gebeurt in het leven van een mens of van een geest of in het bestaan van de kosmos. Ik begrijp er niet voldoende van, dus heb ik negatief lief. Dan zeg ik. Dat zou niet moeten zijn. Maar toch probeer ik lief te hebben. In alles is diezelfde kracht. Iets wat in mijzelf bestaat en wat ik overal aantref. Als ik dat eerst vind en aanvaard, dan kan ik ook de vormen wel aanvaarden, de verschijnselen en de schijn aanvaarden. Dat is het geheim van de kosmos, van de kosmische kracht.
Ik vind het zo prettig om met u te kunnen praten. Natuurlijk, ik voel me alsof ik een veel te nauw corset aan heb op het ogenblik. Dat is iets waarom ik de vrouwen in mijn tijd zozeer bewonderde. Door de week waren ze zo …. (rechttoe, rechtaan) en op zondag zo …. (als een diabolo). Ik heb altijd gedacht: schoonheid en lijden zijn één. Maar ergens is het een vreugde en misschien was het voor hen vroeger ook wel een vreugde. Het smalle middel, de leest, die niet werkelijk was, maar meer een gevormd en geperst vlees.
In mijn beperking ben ik blij dat ik spreken kan. Dat ik even iets gemeen heb met u, al zijn het maar een paar woorden. Dat maakt mij gelukkig. Gemeen hebben met …. is dat eigenlijk niet de basis van liefde? We hebben veel gemeen.
Daar zit u met uw kwalen, uw zorgen en uw problemen, met uw angsten. Allemaal lampenkapjes met daarin toch een wit lichtje. Het witte licht, dat is de basis. Door dat licht kan ik het andere aanvaarden. Door dat licht kan ik al dat andere toch lief hebben. Omdat het bij het licht hoort. Daarom kan de kracht, die uit eenheid voortkomt, toch uitgaan tussen u en mij, tussen ons allen en de kosmos zelf. En waarom niet tussen ons en Onze Lieve Heer zelf? Dat is eigenlijk alles. Een beetje onbeholpen.
Al had ik duizend tongen, ik kon niet zingen het Ene Woord dat iets van werkelijkheid omschrijft. Een beetje simpel misschien, maar ik spreek in de termen, mij eens geleerd. Gehoord reeds aan moeders schoot. Ze klinken mij voort en bouwen mij het Zijn tot over de grens van de dood. Je spreekt zoals je gewend bent als je terugkomt. Je bent weer beladen met de gestalte eens als je terugkomt. Toch is het goed om even terug te zijn. Want dat mogen wij nooit vergeten: wie we zijn en waar we zijn en wat we ook zijn, er is altijd die band, die werkelijke liefde, die samenvoegt buiten de tijd, buiten voorbehoud of werkelijkheid, die een spelen is van Gods kracht tussen de vonkjes van Zijn Licht die wij de Schepping noemen. Daarom kunt u kracht zenden zo goed als ik. Daarom kunt u uit uw liefde voor het Zijnde het Zijnde sterken zo goed als ik. Of misschien beter dan ik indien uw liefde vollediger is. Er is voor geen van ons een grens wanneer wij liefhebben. Niet in beperking, maar in aanvaarding van het Zijnde en dat is eigenlijk alles.
Wat moet ik u meer vertellen? Misschien nog een oud gebaar. Het is eigenlijk al lang vergeten, maar het komt toch steeds weer terug, omdat het ergens iets uitdrukt van wat ik vandaag tegen u wilde zeggen. Daarom zeg ik tot u, zoals in een oud leven, vroeger …. (Geeft zegen) God zegene u, opdat ge Zijn liefde, Zijn Kracht moge vinden.