12 april 1976
We zullen vanavond de godsbeleving bezien vanuit de meer Aziatische disciplines.
Wanneer wij in onszelf gaan kunnen we allerlei kleuren en krachten beleven. Dit zal bekend zijn. Maar er is nog iets meer. Wanneer wij uitdrukking willen geven aan die krachten en vormen en we verlaten een ogenblik het al te menselijke ervan, dan worden we geconfronteerd met een God of goden, die net iets meer zijn dan een mens.
U weet het allemaal wel. Neem de goden van India, bv. een drie- of een viereenheid is normaal, met aantallen armen die verre het normale te boven gaan of een soort kruising tussen een mens en een geleedpotige, bv. tussen een spin en een mens en altijd weer zit er toch iets in waarvan je zegt: Ik herken er iets van. Dat herkennen is natuurlijk innerlijk.
Ik zal de laatste zijn om een heel betoog te gaan houden over de godsbeleving zoals die tot stand komt in Azië of India; wat het is om met Ganesh een ontmoeting te hebben e.d. Ik wil u alleen maar een eenvoudig beeld geven van de Godsontmoeting, zoals die mogelijk en bereikbaar is in de vele vormen van de godheid. In Azië is dat heel gewoon.
We nemen aan dat er een pantheon is. Vele goden en elk heeft op zijn niveau iets te vertellen; heeft een bepaalde taak.
In het westen wordt dat moeilijker, omdat we daar met één God worden geconfronteerd. Maar die ene God onttrekt zich dan ook gelijktijdig aan elke benadering. Misschien zou je het zo zeggen:
De God van het Westen is onbenaderbaar, doordat Hij te groot is om te kunnen worden overzien.
De goden van Azië zijn een gefragmenteerde godheid, waarbij elk der fragmenten althans overzichtelijk wordt.
Wanneer wij proberen die gefragmenteerde godheid te benaderen, blijkt dat God uiteenvalt in een reeks functies. Elke functie afzonderlijk kunnen we beleven. Het geheel van alle functies tezamen blijft echter onbeleefbaar.
Een mens die diep in zichzelf afdaalt zoekt natuurlijk God. Maar wat voor God? Zoek je de God van de wijsheid? Bv. Ganesh? Er is inderdaad een begrip dat wij wijsheid noemen, omdat het ons een doorzicht geeft in de structuur van de kosmos en doet begrijpen hoe alles in zijn tijdelijke vorm gelijktijdig een eeuwigheidswaarde kan hebben. Weer een ander zegt: “Ik wil de scheppende vreugde kennen.” Dan ontmoet hij misschien de dansende Krishna en ziet hij hoe werelden ontstaan en vergaan. Hij ziet hoe lichtende geesten samenwerken om een scheppingsproces mogelijk te maken en daarna weer dat zelfde pr0ces afbreken omdat perfectie alleen maar voor een ogenblik bereikbaar is. Je kunt kijken naar de dood of naar de vruchtbaarheid. Twee aangezichten van één en dezelfde: Kali,
de lieflijke en de verschrikkelijke tegelijk. Je kunt zoeken waar je wilt en overal is een aspect dat beleefbaar wordt.
In de disciplines van Azië benader je steeds meer het aspect dat voor jou past. Eenwording met God is daar niet het bereiken van een opgaan in de totaliteit zonder meer. Dat is de bekroning van alles. Eerst probeer je God te ontmoeten in zijn vele gestalten. Zelfs in het Boeddhisme vinden we langs de verschillende wegen steeds weer de helpers, de leiders, die toch een soort godgelijk aspect hebben als Bodisvatta e.d. Hen kunnen wij begrijpen, maar de totaliteit niet.
Wie leeft, moet leven in de werkelijkheid. Maar die werkelijkheid is erg moeilijk te ervaren. Ik geloof dat ik het het beste vertel in verschillende beelden, want anders wordt het een erg ingewikkelde reeks van theorieën.
Wanneer je diep in jezelf gaat, wandel je soms over een regenboog van kleuren. Je ziet soms de kosmos ontluiken als een veelkleurige bloem, bezaaid met sterren.
Wanneer je diep in jezelf gaat schijnt alles te verstillen tot je alleen staat in het enorme schip van een onbegrijpelijk grote en harmonische kathedraal.
Soms sta je alleen maar in het duister en staar je naar het blauwe licht, waarin langzaam maar zeker zich vormen openbaren en waaruit je voor je zelf weet te vinden wat belangrijk is.
Het is een wonderlijk spel. Want wij vertalen. Er zijn geen openluikende bloemen en er zijn geen regenbogen. Er is geen tempel en geen blauw licht waarin alles zich kan openbaren. Er zijn geen velden van gouden tinteling, waarin plotseling en raadselachtig de diepste gedachten gestalten aannemen, vatbaar worden en in hun eeuwigheidswaarden kunnen worden beproefd.
Er is alleen maar het veld van ons eigen wezen. Het veld van onze eigen gedachten. En al wat wij vinden vanuit de gedachten van de eeuwigheid is een beetje afscheid nemen van onszelf.
Afscheid nemen van jezelf is vaak bitter, zwaar en bovendien strookt het vaak niet met je eigen ideeën van werkelijkheid.
“Je moet leven in de werkelijkheid” zegt men, maar wat zoek je dan?
In feite zoek je het beeld. Je wilt de totaliteit van het Goddelijke breken in vele bestanddelen totdat het een wereld als de jouwe is geworden.
Je wilt het geheel van het verblindende licht uiteen doen vallen in een kleurengamma, waarin je als een schilder op zijn palet kunt dopen en kleuren kunt mengen tot je juist dat beeld krijgt van de oneindigheid, wat jou dierbaar kan zijn.
Je moet de werkelijkheid zoeken”, zegt men. Dat is vaak moeilijk. Want wat is de werkelijkheid?
De werkelijkheid is in de eerste plaats de eenheid.
Eens zijn wij geschapen en uitgegaan en wij weten niet hoe en waarom. Eens zijn we geïsoleerd geraakt van de werkelijkheid waarbij wij behoren.
Alle streven, alle hunkering, alle behoefte om onszelf te bewijzen, ja zelfs alle gewelddadigheid waarmee wij trachten het andere te overwinnen, is niets anders dan een terugzoeken naar die eenheid. En zo zijn wij onze wegen gegaan en hebben steeds meer complexe werelden geschapen. We hebben steeds meer omvattende beelden voor onszelf ontworpen. We hebben de eenvoud vaarwel gezegd.
Onze werkelijkheid bestaat uit het veelvuldige. De tijd uit de eindeloze herhaling van dezelfde mogelijkheden.
Is dat de werkelijkheid? Ik geloof wel dat het voor ons waar is. Dat het echt is en dat het werkelijk is. Voor onszelf, wanneer wij gewone materiële dromen voor een ogenblik vergeten, is er wel eens die ene flits en dan zeggen we: Dit is waar. Zo is mijn leven. Zo is de totaliteit. Waarom zou ik mij druk maken over andere mensen? Over sterren, planeten en over goden? Dit is een eenheid en ik voel dat ik er vlak bij ben.
Maar dan komt de grens. Wij kunnen niet door de grens heen, want die ligt tussen veelvuldigheid en eenheid. Misschien dat juist daarom de God van het Westen langzaam maar zeker vervaagd is tot een schijn van Licht, waarin wij ons koesteren zonder te weten waar ze nu eigenlijk vandaan komt. Een soort zon, maar we zien de zon niet. Alleen het licht.
De weg van het Oosten en speciaal van Azië is de weg geweest van de fragmentatie van het Goddelijke. Niet om het teniet te doen. Wanneer wij denken aan de kracht die achter alles schuilt, Brahman, en wij denken aan de wijze waarop de Adem van de Oneindigheid uitgaat, schept en terugkeert, dan is er wel degelijk een eenheid. Maar er is iets bijgekomen. Er is een hanteerbare dimensie bijgekomen. Begrijpelijk voor onze voorstelling: iets van tijd, iets van ruimte.
Niet alle Oosterse filosofen denken er zo over. Want juist wanneer je door die vele kleine brokstukken van de werkelijkheid in jezelf een versmelting zoekt te bereiken met Het Zijnde, met de Adem des Levens, komt er een ogenblik dat je eenheid gaat bereiken en dat je gaat proberen de fragmenten te versmelten.
Het is misschien zo iets als het maken van glas. Zand, soda en nog wat bestanddelen, korrels. Elke korrel een wereld op zichzelf. Elk met een aparte geschiedenis in de tijd. Elk met een eigen bestaantje en elk ondoorzichtig in zichzelf. Nu gaan we dat samenvoegen en komt er een enorme hitte aan te pas. Het wordt een fel-witgloeiende massa, taai en amorf, hangende aan de smeltkroes.
Dan komt de glasblazer die er iets uit neemt. Een klein beetje van de massa aan het einde van de staaf. Hij draait er wat mee, blaast erin, vormt het bij en er staat een glazen voorwerp. Een eenheid, doorzichtig, waarin misschien ergens zeepbelachtige kleuren zich voor een ogenblik weerspiegelen, maar dat in zichzelf één en een geheel is. Het is glas.
Dit denkbeeld is niet van mij. Het is van een tamelijk moderne filosoof.
Wanneer ik naar de oneindigheid zoek, begin ik met de kleine stukjes bij elkaar te halen. Ik vind goden en demonen, werelden en sferen. Ik vind krachten en een vreemde vortex van krachteloosheid, die alles schijnt aan te trekken.
Ik zie de vlammende pieken van het leven en de alle energie verzwelgende vlakken van zwarte dood. Daar zit ik mee omdat ik ze afzonderlijk bezie.
Een oud denker heeft het eens zo geformuleerd:
“Wanneer alle werelden samenvloeien, wanneer kracht en krachteloosheid versmelten tot één kracht, wanneer het licht en duister elkaar doven en het Zijn overblijft, dan wordt in mij mijn God geboren. Dan betreed ik, na alle paden, het stille rijk der werkelijkheid. En zijnde met het Zijnde en niet-zijnde met het Zijnde ben ik en ben ik niet, wetende dat ik ben en niet besta. En toch daardoor bestaande; al uit ik niet dat wat ik ben.”
Dat is een klein beetje de gedachtegang van een wat nihilistische oplossing. Ik verdwijn. Dat zal de zandkorrel ook zeggen wanneer die wordt versmolten tot een glasmassa. Dat zal het sodium zeggen, wanneer het wordt toegevoegd, in de hitte begint te verteren en wordt samengevoegd met al het andere. Maar verga je werkelijk?
Uit het ondoorzichtige komt het doorzichtige voort. Uit het oneindig verdeelde komt het versmolten ene voort.
God, de werkelijke God, is alle dingen. Maar dan niet alle dingen afzonderlijk opgesomd, maar samengebracht.
Men zegt dat je de werkelijkheid moet zoeken. De werkelijkheid is volgens mij – maar wie ben ik? – wanneer wij de scheiding tussen de dingen kunnen vergeten. Wanneer werelden en tijden voor ons kunnen samensmelten tot één besef van Zijn. Dan vinden wij God. Niet als vorm, een persoonlijkheid of een wereld, maar als de doorzichtigheid en ijlheid van structuur, waarin wij zijn opgenomen en waarin wij weten dat wij bestaan.
Het is zo gemakkelijk te zeggen: O, je moet het allemaal in het Hogere zoeken. Natuurlijk, er zijn veel mensen die het graag in het Hogere zoeken. Maar de meesten van hen eindigen hun zoeken naar het Hogere wanneer het diner op tafel staat. Er zijn heel veel mensen die het Hogere zoeken, maar langzaam maar zeker gaat de concentratie over in het zachte gesnurk van een licht dromende werkelijkheid, waarin hun eigen gedachten het overnemen van het zoeken naar waarheid buiten henzelf.
De werkelijkheid is deze fragmentatie.
De werkelijke wereld is vol van lagere en hogere goden en godinnen. De werkelijke wereld wordt gedeeld in vele sferen van bestaan en besef en in elk van die werelden kunnen wij bestaan. In elk van die werelden kunnen wij leren. En in elk van die werelden kunnen wij bereiken. Maar pas wanneer die werelden één worden, zien wij God. Daarom is het voor ons zo ontzettend moeilijk om dat denken te benaderen, of het nu het Aziatische, het christelijke denken of wat voor denken ook is.
Wij willen analyseren. Wij willen omschrijven en determineren. Wij nemen de bloem van de oneindigheid en plukken blad na blad uit de kroon, de kelk, en zeggen: Dit is een blad met deze structuur en dat wijkt iets af. Hier hebben we meeldraden, dat moet een stamper zijn. En dit moet de stengel wel zijn en dat een kroonblad. Wanneer wij klaar zijn leeft de bloem niet meer. Dan zijn wij de oneindigheid kwijt aan de ontleding. Wie zoeken wil naar de werkelijkheid en naar God in zichzelf moet dat begrijpen.
De kosmos is vol van werelden waarin wij kunnen leren, werken en zelfs lijden. Er zijn sferen en ballen materie die rondwervelen in de ruimte en die men planeten noemt en overal is leven.
Wij kunnen de tijd samentrekken totdat duizend jaren één moment zijn geworden en luisteren naar de fluisterende stemmen van sterren die met elkaar converseren over iets, wat wij nog niet begrijpen.
U kunt dat allemaal doen want het is onze wereld. Het is onze werkelijkheid, deze gefragmenteerde godheid.
In de verdeeldheid leven wij. In de verdeeldheid zoeken en werken wij. En altijd weer roepen wij uit: “Maar ik ben toch sterk. Ik ben bewust, ik heb toch een inwijding. Ik heb macht! Ik heb kracht! Ik weet het!” En in onze onwetendheid vernietigen wij steeds weer de eenheid die zich aan ons opdringt.
Misschien een beetje pessimistisch gezegd. Zo echt het idee van: jongens, wat is het allemaal nog ver af. En hoe zullen wij er ooit bij komen?
Ik heb echter getracht om aan alle visies, die ik u zo goed mogelijk in beeld heb gebracht, positieve conclusies te verbinden.
Wanneer je leeft in een wereld en je bent in die wereld gelukkig, dan aanvaard je die wereld. Pas als je een wereld aanvaardt, kun je verder gaan en er een volgende wereld bij aanvaarden. Dat wil niet zeggen dat geluk kan worden uitgedrukt in geld, vrouwen en in alle dingen die de mens nastreeft. Dat is eigenlijk geen geluk.
Geluk is een soort van vrede, die diep in jezelf begint en waarbij je op een gegeven ogenblik bij jezelf ontdekt: ach, het is allemaal nog zo erg niet zoals het is. Ik ben helemaal niet zo zwak als ik denk en al die kwalen gaan wel weer voorbij. Ergens is het mooi om te leven. Ergens is het zinvol om te bestaan.
Wanneer wij die vrede hebben trekken we er als vanzelf een volgende wereld bij.
Het gekke is, dat maar zeer zelden een mens uit louter ellende een nieuwe wereld bij zijn eigen wereld trekt. Een mens die zich specialiseert op het lijden en op al het verwerpelijke in het bestaan, vlucht wel naar een andere wereld, maar het blijft een andere wereld. Het is iets waar je een ogenblik vertoeft om dan weer terug te keren.
Maar een mens die zijn eigen wereld volledig kan aanvaarden, gaat de intensiteit beleven, die in die wereld aanwezig is en dat zijn dan de andere werelden. De sferen misschien.
Wanneer je nog een stap verdergaat zeg je: Waarom zou ik dan op den duur niet alle leven als een eenheid kunnen aanvaarden in mijzelf. Als een vreugdige eenheid, waarvan ik deel ben, ook al besef ik mijzelf nog steeds als mijzelf.
Dit is eigenlijk het wonder van de langzame bewustwording of de langzame versmelting. Wij moeten beginnen bij het begin. In de eerste plaats moet ik leren in mijn eigen wereld het leven en het levende op een voor mij gelukkige en vreedzame wijze te ervaren. Ik moet niet vechten tegen de wereld om meer te zijn, maar ik moet met de wereld het meerdere uitdrukken.
Ik moet niet vechten tegen de kosmos om grenzen te doorbreken. Ik moet beseffen dat grenzen alleen maar in mij bestaan en dat ze niet een werkelijkheid zonder meer zijn voor het leven dat ik ben.
Langzaam maar zeker kun je groeien naar het Hogere. Een enkele keer ontmoet je iemand die je meeneemt voor een vlucht naar een hogere wereld, naar een hogere beleving. Zo’n gezel maakt het je mogelijk dat gevaarloos te doen en terug te keren. Daarna komt er een ogenblik, dat je het mogelijk alleen kunt doen en dat is ook erg prettig. Je denkt dan vaak: nu heb ik het bereikt. Maar voor je het weet is er weer een gezel als je in die hogere wereld bent, die zegt: “Kom. Want dit is eigenlijk nog maar het voorportaal!”
Op de wonderlijke wijze, waarop Chinese doosjes in elkaar gesneden zijn totdat je niet meer weet hoeveel het er zijn, wordt omhulsel na omhulsel weggeplukt. Zo zien wij elke keer weer diezelfde werkelijkheid, maar elke keer compacter.
Ik geloof dat het vrede hebben in jezelf gepaard moet gaan met een steeds compacter beleven van de werkelijkheid.
Niet de details, die zijn alleen voor mijzelf belangrijk in mijn eigen leven. Maar niet in het geheel. In het geheel doet het er niet toe of het een slechte of een goede dag is. Want die versmelten wel in de tijd met elkaar. Ze zijn leven en dat moet ik gaan beseffen.
Ik voor mijzelf beleef. Want ik ben. Ik ben beperkt. Ik ben op dit moment volgens mijn eigen besef een wezen dat behoort tot een enkele wereld, een enkele sfeer. Maar de werkelijkheid kent die scheidingen niet en wanneer ik steeds meer de grote krachten zie en het evenwicht van die grote krachten; wanneer ik steeds weer de levende werkelijkheid ervan ervaar, dan zal die vrede a.h.w. langzaam wereld na wereld erbij voegen.
Ik heb beter begrip van de tijd. Ik voel de bewegingen van de mensheid rond mij, maar ook de taal van de sterren misschien.
De wereld van de geest is niet iets wat ver weg ligt of een onwaarschijnlijkheid waarin je eigenlijk tegen beter weten in wilt geloven. Ze is een realiteit die voortdurend spreekt en die je eigenlijk alleen maar ziet als een vergroting van de werking van evenwicht, waarbij licht en duister aan alle kanten rond je zijn en toch weer versmelten tot dat ene werkelijke, dat niet meer als licht of duister uitdrukbaar is, maar een soort kloppend hart van de werkelijkheid schijnt te zijn.
Zo zoeken wij de oneindigheid en toch moeten wij met de werkelijkheid rekening houden. En wat is de werkelijkheid? De werkelijkheid is, dat al wat ik u beschreven heb, bestaat. Maar dat het niet onmiddellijk bereikbaar is. Dat het slechts het gevolg kan zijn van een groeiproces. Daarom moeten wij eerst leven met de wereld waarin wij bestaan. Moeten wij proberen een zin te vinden voor ons eigen leven. Als het even kan een geestelijk aanvaardbare zin, die ook stoffelijk nog enigszins uitdrukbaar is.
Wij moeten zoeken naar een kracht waarvan wij deel zijn, maar die zich gelijktijdig ook weer door ons kan manifesteren. Die een nieuwe werkelijkheid wordt of een vernieuwing van onze wereld of een kracht van leven in onze wereld. Of misschien alleen naar het licht van vreugde, waardoor de dreiging van tranen verandert in een stille glimlach.
De werkelijkheid is dat je moet leven met wat er is. Wat er is, is niet altijd aangenaam. Laten we eerlijk zijn; wanneer je als mens op aarde leeft, zijn er zoveel dingen die je zou willen, zoveel dingen die je zou willen proberen. Zoveel dingen die je zou willen doen en bereiken. Er zijn ook zo ontzettend veel dingen, waarvan je denkt: waarom moet dit mij nu overkomen? Kan het niet anders?
Dat is de werkelijkheid waarmee je leeft. Dat kan je misschien boekhoudkundig wensen op te lossen door te zeggen: “De vreugden die ik heb gehad, streep ik weg tegen de ellende die ik heb gehad.” Maar wat houd je dan over? Het is een vereenvoudiging van de formule van het leven. Dat is zeker. Maar is dat de werkelijkheid? Je kunt zeggen: “Omdat ik blij van hart ben, voel ik mijn eksterogen niet”, maar is dat waar? De eksterogen steken op hun tijd en daar kun je met alle vreugden van de wereld niets tegen doen. Je kunt het beter met een voetbad en een pleister proberen.
Anders gezegd: we kunnen de dingen niet eenvoudig tegen elkaar wegstrepen. We kunnen misschien wel de kracht in onszelf vinden, waardoor wij onze vreugde maken tot een kracht, die bij wijze van spreken de eksterogen wegneemt. Dat is denkbaar.
Wij kunnen misschien ook nog een stukje verder gaan. We kunnen proberen in onszelf zoveel levensvreugde te vinden dat we het leed a.h.w. kunnen absorberen, zoals een amoebe een holle ruimte vormt waarin hij zijn voedsel opneemt en langzaam tot deel van zichzelf maakt. Zo zou onze levenskracht en onze levensvreugde elke keer het sombere moeten omhullen, het erkennende, maar gelijktijdig in zich opnemend, totdat het een essentieel bestanddeel is geworden van het totaal van leven en levensvreugde.
Wij moeten leren de scheiding tussen goed en kwaad in onze beleving althans een beetje te bannen. Te komen tot een directe aanvaarding van al wat is, en een vreugdige erkenning van al datgene waarin wij toch een bevestiging vinden van ons bestaan, de zinrijkheid van het bestaan en van de kosmos. Ik dacht dat je dan dicht bij de werkelijkheid zit.
De werkelijkheid is ook dat je niet iets kunt wegbannen. Je kunt je op God beroepen. Maar wat doet God?
Veel mensen komen in hun leven op een punt dat ze met Jezus aan het kruis zouden willen uitroepen: “Heer, waarom heb ge mij verlaten?”
Die verlatenheid is er op het ogenblik dat wij niet meer het licht en het duister in onszelf kunnen versmelten. Dat is onze grote worsteling. Onze grote worsteling is niet God. God is er altijd. Wij worstelen om de zinrijkheid van het leven, zoals het in God bestaat, in onszelf te ervaren.
Het is een beetje moeilijk om in jezelf leven en dood te huwen en tot een eenheid te maken. Want je begeert het leven en je bent bang voor de dood of je verwerpt het leven en zou je de dood naderbij willen smeken. Maar te zien dat beiden een en hetzelfde zijn, dit te maken tot één kracht waarin en waaruit je leeft, is moeilijk. Pas op het ogenblik dat je niet bang bent om te sterven, ben je ook niet meer bang om te leven. Dat is heel vreemd.
Wanneer u naar de mensen rond u kijkt, kunt u zeggen: Het leven is een gok. Natuurlijk. Het leven is altijd een gok voor een mens die niet weet wat er aan de hand is. Maar voor een die werkelijk weet wat er is, is de werkelijkheid een versmelting van waarden, waarbij je pas vrij wordt wanneer je alles aanvaardt.
Vrijheid is niet vrij zijn van ziekte, maar is in jezelf ziekte en gezondheid alleen naar zien als facetten van een en hetzelfde beleven, waarin de harmonie te vinden is, waarin de werkelijkheid te vinden is.
We moeten rekening houden met de werkelijkheid en de realiteit niet uit de weg gaan. De realiteit is dat er lichtende krachten rond u zijn, altijd en overal. Daaraan kun je niet ontkomen.
Realiteit is: dat het laatste oordeel is aangebroken, er gelijktijdig nog een lange tijd in de toekomst ligt en zich toch reeds in het verleden voltrokken heeft.
De werkelijkheid is dat we het niet kunnen benoemen.
De werkelijkheid is dat de tijd die we in stukken breken in feite alleen naar een glazen bol is, vol van weerkaatsing en schittering, die wij afzonderlijk bezien, maar die in zichzelf één en dezelfde is.
Het licht dat er in brandt is God en wij weten niet waar het vandaan komt, maar Het beroert het voortdurend en altijd.
De werkelijkheid is dat wij onszelf voortdurend onder- en overschatten.
De werkelijkheid is, dat wij een klein beetje licht van een lichtende wereld soms zien als een uitverkiezing en niet begrijpen dat je om het hoogste licht te zien door het diepste duister moet gaan.
De werkelijkheid waar onze gastspreker het, naar ik meen, over zal hebben, zijn visie van het leven, van alle krachten die samenvloeien en de wijze waarop je het misschien moet benaderen, kan op niets anders neerkomen dan dit ene: eerst in de versmelting der dingen kennen wij de waarheid. Dat wij, wanneer wij onze beperking verliezen in onszelf en t.a.v. de kosmos, gelijktijdig de betekenis gaan begrijpen van de tijd waarin we leven. Van het wezen dat wij tijdelijk zijn. Van de sfeer waarin wij voor een ogenblik rusten of werken.
Kan er een andere werkelijkheid zijn dan die? Kijk naar de eeuwen. Ze gaan voorbij. De mensen b0uwen piramiden en de tijd knaagt ze af. De mensen bouwen kathedralen voor een God, die alweer verloochend wordt door hen die de schoonheid ervan nog bewonderen.
De tijd vreet de kathedralen op. De mensen zullen geloven in andere goden. Ze zullen andere gedenktekens bouwen, totdat de aarde langzaam maar zeker verstijft in de koude greep van een heelal waarin de ster, de zon, geen warmte meer geeft. Dat is de werkelijkheid.
Het gaat voorbij. De mode van gisteren is het lachertje van vandaag. De droom van een ver verleden is de nostalgie van morgen.
Laten we eerlijk zijn. De werkelijkheid is alle dingen. De vormen doen niet terzake. Maar de wijze waarop wij in de vormen, zoals ze nu bestaan, de tijdloze werkelijkheid beleven is onze benadering van God.
In onze beleving eerst van die kleine goden, dan komt langzaam het opklimmen naar steeds grotere goden, tot eindelijk de fragmentatie van God voor ons teneinde is en we ons onderdompelen in de vrede en rust, die het totale bestaan is waarin geen grens en geen tijd is.
In dit betoog zit een aantal denkbeelden, die niet allemaal zo zinl00s en hoogverheven zijn als ze lijken. Het gaat over u. Uw alledag, met uw ergernisjes en uw zorgen. Met uw kleine liefhebberijen en uw kleine verdrietigheden. Met uw ogenblikken van geluk, lente-achtigheid en uw ogenblikken van pijnlijk winters worden en de ouderdom die u nabij voelt sluipen. Wat ik heb gezegd geldt voor alle dagen.
Het is niet iets wat je in een keer waar maakt. Maar het is wel iets wat je op den duur steeds meer beleeft.
Tot besluit: Wanneer je in jezelf gaat door de kleurige poorten van de onwerkelijke werelden van de geest en langzaam maar zeker meer de vibratie voelt van een levende werkelijkheid die achter de kleurigheid verscholen ligt, dan droom je niet meer van sferen. Dan droom je niet meer en slaap je niet meer. Dan pas ben je wakker en bewust. Dan leef je, omdat je in jezelf het huwelijk van alle krachten, leven en dood zelfs, hebt ervaren en in die ervaring de onbelangrijkheid van alle dingen hebt leren beseffen.
Ik dank u voor het zeer aandachtige gehoor dat ik bij u heb mogen vinden.
De gastspreker.
Naar ik bemerkt heb, ben ik ingeluid met vele schone woorden. Ik vrees dat ik te dien aanzien enigszins tekort moet schieten. Want wanneer wij spreken over het Godsbeleven en het Godsbegrip, zoals dit in bepaalde Aziatische inwijdingen tot stand komt, zo moeten wij wel beseffen, dat dit iets is wat zich in de mens zelf afspeelt. Het kan op duizenderlei wijze verwoord worden, maar het is in essentie slechts een uitgave van een en dezelfde beleving.
Wanneer je dit menselijk wilt omschrijven, kun je uitgaan van ongeveer twee indelingen. Er zijn meer indelingen, maar deze twee zijn essentieel. De eerste is de indeling van het innerlijk. De tweede is de indeling van de kosmos of de wereld. Ik zal proberen u deze twee te geven.
1. De indeling van het innerlijk:
Ego-besef ofwel illusiewereld.
Ego-beleven ofwel het ontwaken in de illusie.
Ego projecteren: beleving van sferen.
Ego ontwikkelen: beleven van de hoge of vormloze sferen.
Ego oplossen: beleven van de werkelijkheid.
Deze indeling van het innerlijk is gebaseerd op de houding die men zelf aanneemt t.a.v. het verschijnsel, t.a.v. de feitelijke ontwikkelingen zoals die zich rond het ego ook in de eigen wereld afspelen. Want in jezelf ben je voortdurend de beleving van de wereld buiten je plus de voorstelling van je eigen betekenis.
Ego is niet een ik-erkenning. De voorstelling van het ego is altijd een poging om de betekenis van het ego te formuleren temidden van andere, erkende waarden.
Wanneer je vandaaruit verder gaat, is het duidelijk dat het ik langzaam maar zeker zich bewust kan worden van meer trappen van bestaan en dan tot een beleving komt, waarbij een geestelijke werkelijkheid geïnjecteerd wordt in de eigen waanwereld. Dit geeft aanleiding tot het ontstaan van verschillende sferen.
Daar waar een mens zijn ik-begrip langzaam maar zeker gaat zien als de samenvoeging van, of het brandpunt van het erkende, is vorm niet meer noodzakelijk om het ik te omschrijven. Het ik is aanwezig, maar we leven dan in hogere werelden. Wanneer het ik eindelijk beseft, dat het niet belangrijk behoeft te zijn omdat het door zijn bestaan bij het werkelijk belangrijke, bij het Zijnde zelve, behoort, dan lost het zich daarin op en blijft alleen als een uiting van de totaliteit bestaan, maar niet meer als een wezen dat zich wil onderscheiden en formuleren t.a.v. al het erkende.
2. Dan hebben wij de werelden.
De wereld waarin u leeft zou ik de zintuigelijke wereld willen noemen. Ze is gebaseerd op het geheel dat door lichamelijke prikkels kan bijdragen tot een voorstelling van eigen situatie, toestand en wezen.
De tweede trap is die van de verschillende sferen. Elke sfeer in zichzelf bevat het contact met entiteiten die niet in de stof leven.
De wijze waarop dit contact wordt gemaakt, kan zeer verschillend zijn, maar elke sfeer heeft met alle voorstelling van sferen gemeen dat er een belevingsmogelijkheid bestaat voor het ik en dat daarnaast dit ik contact heeft met andere ego’s binnen die wereld en tot een gedeeld wereldbegrip daarvan kan komen. Als vanzelf krijgen we dan de omvattende werkelijkheid.
De omvattende werkelijkheid is de versmelting van alle geestelijke en stoffelijke werelden, waarbij die niet meer beschouwd worden als omgeving, maar als invloed.
Daar waar die invloeden in één geheel binnen dat ik worden verwerkt, ontstaat een voorstelling die van kosmische aard is en die voor een groot gedeelte alles overbrugt, wat binnen de tijd existeert.
Daarboven ligt de zg. oneindigheid ofwel de tijdloze werkelijkheid. Hierin zijn alle fasen van tijd gelijktijdig aanwezig, gelijktijdig te overzien en manifesteren zij zich als een geheel.
Hieruit vloeit dan weer voort de bedoeling.
De bedoeling is: de levende kracht, de gedachte die in alles aanwezig is en die dus elke wereld, zoals wij die kunnen beleven, in stand houdt. Wanneer wij daarin doordringen is niet alleen gelijktijdigheid, maar tevens functionele eenheid bereikbaar. Daar waar dit gebeurt, benaderen wij het begrip God en de laatste wereldbeschrijving kan alleen in dit woord worden samengevat, namelijk: God.
Wie op deze manier probeert de kosmos te omschrijven en te naderen doet dit vanzelfsprekend vanuit een niet bepaald zuivere christelijke filosofie en hij zal zich in zijn belevingen ook niet laten weerhouden andere dan alleen christelijke waarden te constateren en te verwerken.
Het Oosten heeft in zijn geheel een groot aantal stellingen opgeleverd waarin het denkbeeld van die oneindigheid, waarin alles gelijkelijk zinvol is, tot uiting komt.
Wanneer wij bv. naar China kijken, weten wij dat wij daar het confucianisme en het taoïsme hebben.
Hier gaat het in feite om de plaats die je inneemt. De mens is niet alleen maar een ik, een mens, hij is gelijktijdig een functie. Een functie in het voorbestemde en alleen het juist functioneren in het voorbestemde maakt a.h.w. het ik waardevol. Het geeft er zin, betekenis en een zekere eeuwigheid aan.
Wat zuidelijker worden wij geconfronteerd met de verschillende magische en natuur-magische denkwijzen, waarin de bezieling van het geheel wordt geaccepteerd, maar het ik binnen die bezieling een werkzame factor is. Er is een voortdurende wisselwerking tussen wat je zelf bent en al het andere. Ofschoon die wisselwerking met bepaalde handigheidjes beïnvloed kan worden, zul je toch ergens een noodlot hebben en het is dat waaraan je gebonden bent.
In de voorstelling van het rad, zoals dat bij bepaalde Tibetaanse sekten gebruikelijk is, komt dit nog eens sterk naar voren.
Er is een voortdurende rondgang waaraan je gebonden bent. De vrijheid die je bezit is een zeer beperkte. De werkelijke vrijheid kan pas bereikt worden wanneer je niet meer achtereenvolgende fasen doormaakt, maar doordringt tot het besef van de eenheid van alle fasen.
Zo komen we als vanzelf terecht bij het Boeddhisme in zijn meer zuivere vorm. Hier vinden we dat eigenlijk de juistheid van leven op de voorgrond staat. Het is opvallend dat bepaalde sekten – ik denk bv. aan de Ceylonese Boeddhisten – zich niet eens afvragen of er een hiernamaals is, want dat is niet belangrijk. Het kan er zijn, maar het is niet zinvol je daarmede bezig te houden, omdat het ik aan ideale normen kan beantwoorden.
Die normen vind je door bepaalde kwaliteiten in jezelf te ontwikkelen en in je leven een bepaalde weg te gaan. Hierdoor vorm je jezelf tot iets wat kosmisch is. En dit kosmische zijn kan dan resulteren in een onsterfelijkheid, maar alweer: deze is niet belangrijk. Vandaar dat er ook betrekkelijk weinig over wordt gesproken.
Nog iets zuidelijker vinden wij de grens tussen de islam en het hindoeïsme, waarbij de boeddhistische invloeden wat zwakker zijn geworden.
Onder de Hindoes vinden wij vooral de yogins; de mensen die yoga beoefenen. De yoga is altijd een filosofie, die gebaseerd is op een eenheid tussen leven en innerlijk bestaan.
Ook zij stellen, dat het ego zich alleen verwezenlijken kan wanneer het zorgt voor wat men noemt de juiste harmonie, de juiste aanvaarding en beleving van de kosmos. Ook hier weer een poging om de juiste plaats te vinden in de totaliteit, waarbij het beleven minder belangrijk is dan het juist zijn afgestemd op die totaliteit.
Het zal u duidelijk zijn dat de benadering van God, zoals wij die vinden in vele inwijdingen en disciplines van Azië, in de eerste plaats is: het waarmaken van God in jezelf.
Het gaat er niet om de wereld te veranderen. Het gaat er zelfs niet om jezelf te veranderen. Het gaat er slechts om jezelf zodanig te beheersen, dat je bewust de hoge krachten en impulsen, die in je doorwerken, kunt beleven.
De inwijdingen die Azië kent, gaan over verschillende schijven. Er zijn inwijdingen geweest die speciaal in Ashrams plaatsvonden. Een soort dorpen van leerlingen, meestal zich groeperende rond één of enkele geestelijke meesters, goeroe’ s.
We kennen de zg. trekpaden van inwijding, waarbij men verschillende plaatsen bezoekt en in die plaatsen deel heeft aan de praktijken van mensen met een geheel verschillende levensbeschouwing. Iets wat bv. ook de Boeddha heeft gedaan.
Je kunt daarnaast ook de mystieke weg van inwijding gaan, die voert langs de verborgen tempels – zoals dat heet – en tenslotte tot de meesters, die naar men geloofde in de Karakorums leefden.
In al deze gevallen is de inwijding niet een vervreemding van de werkelijkheid. Maar ze is een poging om die werkelijkheid op een andere en nieuwe wijze te beleven.
Nu ga ik hieraan bepaalde denkwijzen toevoegen, die niet in één systeem te vangen zijn.
Leven is een kracht. Leven kan niet teniet gedaan worden door dood. Leven kan alleen gebonden worden door een voorstelling. Herinner u de plechtigheden zoals die bv. op Bali een tijd lang gebruikelijk zijn geweest, waar men de dode trachtte te verwarren zodat hij de weg huiswaarts niet zou kunnen terugvinden.
“De dode leeft door zijn besef van zijn persoonlijkheid en in dit besef is hij gebonden aan zijn menselijkheid. Maar het leven zelf kan van die menselijkheid bevrijd worden en wordt dan Goddelijk.”
Dit is een denkbeeld, dat m.i. ook voor het Westen zou kunnen gelden.
Het is ons besef dat onze krachten beperkt en dat ons bindt aan wetten, regels en aan wereldvoorstelling.
Op het ogenblik dat ik de kracht op zichzelf besef en ze niet bind aan enigerlei voorstelling, kan ze zich manifesteren op elke wijze, die noodzakelijk is om te beantwoorden aan hetgeen ik ben binnen de kosmos en zo uit te drukken welke functie ik heb binnen het Goddelijke.
Maar wanneer ik deze kracht zo beleef en daaraan uitdrukking geef, zal ik innerlijk een versmoltenheid met dit hogere ervaren. Ik ben één geworden met God – zonder deze God overigens bewust te kennen – en ik ben mij in deze vrede en harmonie van die God bewust. Bewust van mijn vermogen de waarde, die ik gevoelsmatig door de eenwording in het ik opneem, uit te drukken als een kracht, die zelfs materieel van mijzelf uitgaat.
Een denkbeeld, dat voor degene die meent zwak te zijn van groot belang kan zijn. Uw zwakte komt voort uit uw voorstelling. Uw onbeheerstheid komt voort uit uw zwakte. Wijzig uw voorstelling van uzelf. Uw beleving van het hogere in uzelf en de kracht waarover u beschikt verandert. Ze neemt in zekere zin toe, omdat zij door u meer beheerst en daardoor ook bewuster gericht kan worden.
Verder denkt men in het Oosten ook aan een kringloop, die bepaald wordt door machten hoger dan je zelf bent. Het zijn de goden die uitmaken hoe je leven verloopt en die daar ook in kunnen grijpen. Herinner u de sprookjes van Fuji. Dit is in feite waar.
De mens in het Westen zal misschien spreken over het noodlot of over Gods wil. Maar telkenmale komen er in je leven ogenblikken dat er iets gebeurt. Je besef verandert of je benadering van de wereld verandert onder invloeden, die je niet zelf bewust hebt kunnen zoeken en waarvan je zelf misschien niet op de hoogte was. Je wordt geconfronteerd met zaken zonder dat je beseft waarom. En dit gebeurt vaak op ogenblikken waarbij ze een enorme indruk maken en je eigen wezen veranderen.
Er is wel degelijk een mate van leiding of – zo u wilt – van lotsgebondenheid.
Stel nu eens het volgende: (Ik baseer mij op Oosterse filosofieën, maar tracht ze hier zo Westers mogelijk weer te geven)
“Datgene wat ik diep in mijzelf ben, bepaalt de zaken die tot mij aangetrokken worden. Ik ontmoet zo in mijn bestaan bepaalde belevingen, mogelijkheden en ontwikkelingen, die normalerwijze niet verwacht kunnen worden, niet behoren tot mijn sociale kring, tot mijn ontwikkeling of zelfs misschien tot mijn eigen innerlijke wereld.”
In het gehele leven wordt de mens door krachten, vergelijkbaar misschien met die van goden, gevoerd tot nieuwe innerlijke ontwikkeling. Hij wordt gevoelig gemaakt voor invloeden die hem normalerwijze voorbij gaan.
Op deze manier vormen krachten uit het hiernamaals, uit de wereld der goden of uit God zelf, zo ge wilt, het leven van de mensen. Niet door hen te beheersen, maar door in te spelen op de harmonie, de grondwaarde van het werkelijk ik van elk levend wezen.
Dan hebben we hier een noodlot, waarbij wij moeten vertrouwen op datgene wat wij ontmoeten; niet in de zin van een kritiekloze aanvaarding, maar wel in een besef van de noodzakelijkheid van deze beleving, van deze mogelijkheid, van deze kracht voor onszelf.
Wij zullen nooit geconfronteerd worden in het leven met het overbodige, tenzij wij het zelf zoeken. Wanneer wij het zoeken is dit een bewust proces.
Wanneer wij echter met het werkelijk noodzakelijke worden geconfronteerd is het altijd een invloed, die van buiten ons zelf stamt.
Wanneer bovenstaande aanvaardbaar klinkt, heb ik nog een laatste kleine filosofie voor u, die in wezen de filosofie van de totaliteit is.
“Dat wat ik ben en dat wat ik word, dat wat mij gebeurt en wat mijn noodlot is, is onbelangrijk. Ik ben immers deel van het geheel en alleen als zodanig belangrijk. Wanneer ik leer datgene wat mij gebeurt langs mij heen te laten gaan, zal ik ontdaan van deze voortdurende beïnvloeding, de werkelijkheid die in mij leeft voortdurend beter begrijpen. Naarmate ik mij minder richt op het gebeuren spreekt God duidelijker in mij.”
Ik hoop dat deze stelling begrijpelijk is, want ze voert mij tot de laatste van mijn uiteraard beperkte betoog.
Leven is kracht. Daar de kracht eeuwig, kosmisch en alomvattend is, is de kracht in het leven daarmee vergelijkbaar. Er is geen mogelijkheid om te zeggen: Dit behoort niet tot mijn wezen, mijn taak of mijn mogelijkheden. Dit kun je slechts vanuit een beperkt besef en t.a.v. een bepaald ogenblik stellen. Er is dus altijd alles. Waar altijd alles is, is datgene wat kenbaar is veel minder belangrijk.
Daar, waar de totale kracht van de kosmos voortdurend in u werkt en speelt zijn er geen werkelijke grenzen.
Indien u in uzelf wilt uitgaan tot het hoogste licht, zo zult u dit hoogste licht kunnen beleven, ook al zult u het niet begrijpen en van uw beleving maar een zeer klein deel in het stoffelijke bewustzijn overbrengen.
Wanneer u kracht nodig hebt om de baan van een ster te wijzigen of een planeet uit haar omloop te rukken, zo bezit u deze kracht. Maar u beschikt niet over het besef waardoor u de kracht kunt gebruiken.
Wezenlijk is niets onmogelijk. Feitelijk zijn voor ons echter de mogelijkheden beperkt door de wijze waarop wij de aanwezigheid van die kracht in onszelf ervaren. Dan zijn de dingen waarbij u tekort komt, dingen die in de eerste plaats uit de beperktheid van uw besef stammen.
U kunt uw besef niet voortdurend en bewust vergroten. Maar u kunt uw beleving van het besef, datgene wat tot u doordringt, ontdoen van de begrenzingen van: dit is licht en dat is duister. Of: dit is mogelijk en dat is onmogelijk. Daardoor kunt u over werkelijke kracht beschikken.
Deze kracht is niet beperkt. U kunt die kracht in uzelf gebruiken en richten. U kunt ze buiten u projecteren. Er is geen enkel onderscheid, want alle dingen zijn gelijkelijk één. De kracht is één met alle dingen. U bent door die kracht één van alle dingen of deel van een eenheid.
U kunt uw besef niet voortdurend en bewust vergroten. Maar u kunt uw beleving van het besef, datgene wat tot u doordringt, ontdoen van de begrenzingen van: dit is licht en dat is duister. Of: dit is mogelijk en dat is onmogelijk. Daardoor kunt u over werkelijke kracht beschikken.
Wanneer wij beseffen, dat de vormen waarin de dingen leven en zich manifesteren onbelangrijk zijn, omdat leven en dood in stoffelijke zin onbelangrijk is, zullen wij de kosmische kracht in onszelf waarlijk ontmoeten en beleven.
Nu is mijn vraag: waarom zou men zijn besef beperken?
Alle leringen, alle inwijdingen en alle stellingen kunnen herleid worden tot betrekkelijk simpele richtlijnen. Richtlijnen die voor u allen even belangrijk zijn, belangrijker dan elke beschouwing daaraan verbonden.
Kijk naar het hoogste wat u kent. Zeg tot uzelf: “Dit ben ik” en ge zult de kracht van het hoogste dat ge kent in uzelf beleven en openbaren.
Gij kunt niets bewijzen tegenover anderen, omdat geen bewijs buiten de tijd kan stand houden. Maar wat ge zijt bestaat buiten de tijd. Het is belangrijker een band van besef te vormen, dan uw eigen juistheid te bewijzen.
Alle dingen – menselijk uitgedrukt – zijn verwikkeld, zeer sterk samengesteld en relatief onduidelijk. Maar duidelijkheid is in uzelf. Zie door de menselijke dingen heen. Vind de eenvoudige waarheid die spreekt diep in uzelf en ge hebt een aanrakingspunt gevonden met de oneindigheid, waarin ge zelf verder kunt leven en bewust worden op basis van uw punt van vertrek.
Stel nooit dat ge later het Licht zult zien, want er is geen “later”. Ge beseft het licht nu, ge beleeft die lichtende werkelijkheid nu, op dit moment, wanneer ge u openstelt. God en het Licht zijn voortdurend aanwezig, zoals de ademhaling van de Schepper de schepping voortbrengt en in Al aanwezig blijft; ook wanneer een deel van de schepping vorm geeft aan het geschapene; zo zijt gij deel van de eeuwige kracht. Gij zijt deel van de Adem en daardoor ook vormende kracht binnen het vermogen van de Adem.
Ontken uw eigen machteloosheid. Ontzeg u uw eigen voordelen en vooroordelen. Verwerp uw eigen begeerte en besef dat deze zaken niet waarlijk belangrijk zijn, dan zal de belangrijkheid daarachter, de invloed die uit godenwerelden en geestenwerelden, ja, uit God Zelf tot u komt, kenbaar worden. In de kenbaarheid daarvan in uw wezen zult ge de harmonie vinden, waardoor ge het Zijnde niet-zijnd kunt ondergaan. Zelfs in uw beperkte uiting als mens u één kunt voelen met de totaliteit en in eenheid met die totaliteit waar kunt maken de werkelijkheid waaruit u bestaat.
Wat meer moet ik u zeggen? U zoekt God in uzelf. God is er. Maar Hij beantwoordt niet aan uw voorstelling. Hangt niet samen met uw angst en uw begeren. Hij is een waarheid die overblijft wanneer je het onbelangrijke vergeet. Vreest de dood noch het leven, maar zoek in leven en dood de juistheid te vinden tegenover het geheel waarvan je deel bent.
Wanneer deze woorden in u een vage echo van werkelijkheid hebben opgeroepen, zo kunt ge misschien in uzelf een weg vinden, die ik u slechts kan aanduiden en niet tonen.
In de termen van het Westen: “Bemin uw naaste gelijk uzelf en heb God lief boven alle dingen.” Want daar waar het verschil wegvalt, openbaart zich de macht van de eenheid.