Godsdiensten van Egypte

image_pdf

7 oktober 1958

Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u erop wijzen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wij hopen dat u daarmee rekening houdt en zelfstandig na zult denken.   Ik zou als verzamelbegrip van oude godsdiensten hier graag voor u willen behandelen: “Godsdiensten van Egypte”.

Wanneer wij de Egyptische godsdiensten nauwkeurig ontleden en bezien dan blijkt ons dat zij zijn samengesteld uit zeer vele andere godsdiensten, dat aangepast aan het volk, aan de tijd, aan de mogelijkheden, gebruiken, zowel van de Oudheid als van totaal nieuwe visies zich in de Egyptische godsdienst openbaren. Het is daarom goed, voordat wij overgaan tot minder voorkomen godsdiensten, eerst het meer bekende gebied van Egypte nader bezien.

De grote diensten van Egypte kunnen worden gesplitst in zonverering, maanverering en natuurverering. Zon, Amon, Re, later Amon-Re de maan, Isis, gelijktijdig ook vaak de aarde, daarnaast de verschillende natuurgoden als belichaamd in de krokodil, de jakhals, de stier, en dergelijke. Ook de poes heeft zijn plaats gevonden te midden van de onsterfelijke dieren van het Oud-Egyptische rijk.

Wat is nu precies de invloed die tot al deze verschijnselen heeft geleid?

Zoals u misschien nog uit een vorige lezing hebt onthouden, was de zonnegodsdienst universeel en behoort zij vooral tot de begingeschiedenis van de wereld, tot de eerste, werkelijke godsdienst met een nauw omschreven godsbegrip. De maangodsdienst is een afleiding daarvan: De seksuele noodzaak en beschouwingswijze brengt de mens ertoe om de aarde te zien, en ook vaak de maan, als vrouwen van de zon. Maar wat moeten wij dan bv. aan met Bubastis (Bastet) de Kattengodin? Waar moeten wij dan Anubis vinden, de jakhalshoofdige, die de doden begeleidt? Zij komen uit andere oorden en rijken. Er zijn verklaringen te over te geven, waardoor wij deze Goden kunnen brengen in een kader van aanvaardbaarheid, als zijnde ontstaan in Egypte. Maar helemaal is dat niet waar. De verering bv. van de kat als een heilig dier, hebben wij eigenlijk te danken aan de negerstammen, die in die dagen woonden tot aan het Victoriameer en verder op de grote hoogvlakten omvattende Libië en Abessinië. Daar was namelijk de Heer van de Donder, één van de kattenfamilie, de leeuw, zeer bevreesd en geëerd. Ook de wilde kat, die in die omgeving wel voorkomt, was zeer gevreesd, terwijl wij van de andere kant de verering krijgen van de luipaard, vooral van de cheeta, de jachtluipaard.

Het is geen wonder, dat deze verering voor katten – overgebracht, voor het grootste gedeelte althans, via afbeeldingen, via kleine beeldjes, die reizende priesters, of kooplieden met zich brachten – een begrip in Egypte deed groeien, dat de kat een heilig wezen was. Zij moest toen worden ingepast in het kader van godsdiensten en kreeg als zodanig een eigen godsfunctie in het pantheon van Egypte toegewezen.

Wat de krokodil betreft, deze is een nog veel oudere godheid dan de kat. Eigenaardig genoeg is ook deze invloed uit het donkere Afrika naar het noorden gekomen. De vele rivieren waren daar vaak vergeven van krokodillen. Overal waren deze bruingroen geschubde monsters uit de oertijd een bedreiging van het volk. Er kwamen zelfs aparte krokodillenjaren voor. Jaren, dat bijzondere vruchtbaarheid door de gunstige werking van de zon – waardoor de eieren goed werden uitgebroed – een stortvloed van deze vraatzuchtige monsters door het land heen jaagden. Men vreesde dan ook deze alligatoren als Goden, beter gezegd, als een bezoeking van demonen. De verschijnselen waren onmiddellijk verknoopt met de jaargetijden en met de mogelijke vruchtbaarheid, de regen, die in sommige gebieden erg belangrijk is.

Het gevolg is, dat de associatie regen met krokodil deze uiteindelijk heeft gemaakt tot een verpersoonlijking tot de God van de Nijl. Ook Egypte was afhankelijk voor zijn voortbestaan van de voortdurende overstroming die de Nijl veroorzaakte en de aanslibbingen, die daarvan het gevolg waren. Dit geldt zeker voor de eerste perioden, toen de bevloeiing nog zeer primitief was. Later kon men, zelfs als het water niet zo snel kwam, toch zich nog wel redden. Maar in die begintijd was men er helemaal van afhankelijk. Het is daardoor, dat de krokodil al heel gauw – en in de ogen van het volk buitengewoon belangrijk – zijn plaats vindt. Het offeren van levende wezens aan krokodillen, vooral wanneer de Nijl niet op de gebruikelijke tijd stijgt, is dan ook iets, dat gehandhaafd wordt tot praktisch 500 v. Chr.

De stier-godsdienst staat indirect i.v.m. de heilige koe, zelfs bij de Brahmanen. Want deze is ook symbool van de Godin der vruchtbaarheid. De stier wordt ook een godsbeeld van de vruchtbaarheid. En waar de mannelijkheid de voorkeur heeft in vele gebieden, die de vrouw maken tot handelswaar, is het begrijpelijk, dat men hem met de mannelijke Godheid tracht te vereenzelvigen. Hij staat dus i.v.m. de zon. Er zijn vele eigenaardige verhalen geschreven erover. Laten wij maar eens aan de Minotaurus denken. Wij mogen ook niet vergeten, dat bv. Babylon een vruchtbaarheidsritus had, waarbij de stier werd geslacht, zijn geslachtsdeel werd afgerukt en met het zaad de akkers besprenkeld werden. Ook mensen, die vruchtbaar moesten zijn, bv. koninginnen. Daarna werd het bloed gebruikt als een offer aan de Goden en vaak ook om wijn, of voor bier bestemde gewassen beter te doen groeien. Het vlees werd ten dele verbrand voor de luchtgoden en ten dele gereserveerd voor de priesterschap, die ongetwijfeld zich een mals lendenstukje goed lieten smaken.

Daarmee hebben wij dan de voorgeschiedenis.

Als de stier naar Egypte komt, dan is hij reeds Zonnegod. Zo krijgt hij daar zijn bijzondere tempel. Een kostbare stal heeft hij, de beste weidegronden, vruchtbaar akkerland worden speciaal voor hem beschikbaar gesteld. Het schoonste vrouwelijk vee, wat men vinden kan, is aanwezig om hem in staat te stellen als een werkelijk gelukkig wezen te leven. Priesters zalven hem, houden hem schoon, poetsen zijn horens, poetsen de hoeven, kortom, het dier wordt vertroeteld en verzorgd, zoals zelden anders geschiedde. Zou hij ooit een dienaar kwetsen, wat bij menige Apis nog wel eens voorkwam, dan maakte men nederig zijn verontschuldigingen, want de God zou toch niet een wezen aanvallen, dat niet eerst zijn toorn gewekt had.

Maar na een paar jaar was het uit met het mooie leven. Eerst om de 7 jaar, later om de 3 jaar en zelfs een tijdlang elk jaar werd de stier naar een aparte offerplaats gebracht en daar ritueel gedood. Dan werd hij gebalsemd, opdat zijn lichaam op aarde zou blijven en, terwijl hij langzaam doodbloedde, sprak men tot hem vele goede woorden over de aarde, opdat hij de Goden zou vertellen, hoe zeer de mensen gehecht en gebonden waren aan hun werkingen en krachten, hoe nauwkeurig zij zich ook aan hun geboden hielden.

Al deze schijnbaar heidense gebruiken zijn in den beginne niet georganiseerd. De hele stad wijdt zich speciaal aan de krokodillen God, de ander doet aan stierverering, de derde vereert een zonneschijf, de vierde de valk Horus. Zo vindt een ieder zijn eigen gestalte. Wanneer wij horen over Horus, Osiris, Re, dan lijkt het ons in de moderne tijd, alsof dit een eenheid is. Wat wij niet weten is dat het slechts langzaam een eenheid geworden is. Verschillende steden en verschillende mensen hadden hun eigen geloof en symboliek. Zij hadden daarachter een aanvoelen van de waarheid. Zo erkennen zij meer en meer de zon, het ingeschapen geloof van die tijden, als de enige belangrijke. Alle vormen van plaatselijk geloof worden daaraan toegevoegd. Zo krijgt de zon een zo grote hoeveelheid verschijningsvormen, dat er zelfs eens gezegd werd, dat zijn verschijningsvormen, geëerd alleen al in Egypte, de duizend te boven gaan. Dit is overigens niet te bevestigen, de aantallen zullen wel kleiner geweest zijn. Maar het geeft er een beeld van, hoe achter elk masker van een God, toch altijd weer de zon geborgen was. Zoals achter elk masker van de Godin de aarde, een van haar krachten verborgen bleef.

Toen de priesters tempels begonnen te bouwen, moesten zij wel komen tot een strijd, ofwel een samenwerking. Zolang de priesters in kleine groepen strijden, hebben de leken de kans zelfstandig te leven. Al heel gauw komen zij tot een eenheid en organisatie. Er is een centraal, gezag. Er zijn hogepriesters, die op den duur het vorstendom zo zeer weten te regeren, dat zij geen troepen en geen krijgers meer toestaan aan de farao, die niet gewijd is als priester.

De mythe van de Godenzonen, die regeren, iets, wat wij overal ook elders tegen kunnen komen, is ook al weer voortgekomen uit dezelfde behoefte van gezag. Door n.l. een vorst tot een God te maken, geef je aan die vorst het recht te doen, wat hij wil, want aan een God kun je geen verantwoording vragen. Maar ook de priester, die de God dient, krijgt een absoluut gezag, waarbij, of je wil of niet, de vorst ten dele de speelbal wordt van zijn priesters.

Zo groeien verschillende machtige godsdiensten op. Het geloof van de mensen, in het begin nog vaag, meer universeel en gebaseerd op hun eigen omgeving, wordt geformaliseerd. Keer na keer probeert men de mensen te dwingen bepaalde geloofspunten aan te nemen. Het verhaal van de dodenboot die ‘s nachts door de onderwereld vaart, en dan, komende aan de poorten, door de ontwakende Osiris, die de demonische wachters verdooft met zijn blik, weer de hemel ingaat als zon, is ongetwijfeld schoon. Het dodenschip wordt tot zonneboot, de zonneboot tot dodenschip. De eeuwige cyclus van het leven wordt hierin weergegeven. Gelijktijdig hebben wij ook de rijzende zon, Horus, het kind. Osiris, de gestalte, waarin de zon werkt. Re, de vader, het licht zelf. Al deze dingen worden vastgelegd in artikelen en geboden.

Ik geloof, dat er niets zo fataal kan zijn als een reeks van dogmatische stellingen. Want wanneer dogma na dogma wordt geponeerd, wordt langzaam maar zeker het volk dom gemaakt. De mogelijkheid tot zelfstandig denken wordt hen ontnomen. Voorbeeld: toen door een uitblijven van de Nijlvloed, plus een buitengewoon grote felheid van de zon, de aarde geteisterd was, hadden enkele landbouwers gezegd, dat men Osiris niet meer eren moest, omdat hij de aarde ten verderf voerde. De priesters deden hen vatten, sneden hen het onderlijf open en haalden de ingewanden eruit en dwongen de stervenden om deze te kauwen, alsof zij dezen wilden eten.

Dergelijke wreedheden dankt men aan het optreden van een priesterkaste die alleen haar eigen gezag en stellingen aanvaard wil weten. Ik zou trouwens nog veel meer van dergelijke verschrikkelijke dingen kunnen vertellen. Maar het gaat ons er niet om u gruwelverhalen te vertellen, doch om u duidelijk te maken, hoe godsdienst groeit, wat zij kan betekenen en waar zij vandaan komt. De behoefte van het volk, een houvast te hebben – heden ten dage evenzeer bestaande als in het verleden – gaf in Egypte het priesterdom wel een buitengewoon goede kans.

Daar, waar een kind meer dan normaal begaafd was – ook in de kleine dorpen, – kwam de dorps of tempelpriester in actie. Een dorpspriester die overigens zelf meestal een eenvoudig mens was, woonde in een simpele hut en was in feite niet veel meer dan een incasseerder van de tempelbelastingen. Wel mocht hij kleinere zegeningen zelf uitspreken, maar voor alle belangrijkere taken was hij verplicht, zijn broeders uit de grote tempel, of het klooster te waarschuwen. Dezen namen dan een dergelijke taak tegen ruime betaling wel van hem over.

Wanneer dus een kind meer dan normaal begaafd bleek, werd het door de priester weg gehaald. Men zocht de edelen, de besten, de meer in de goden vertrouwende er uit en bracht hen onder binnen de kloostermuren. Een klooster was in die dagen heel iets anders, dan wat men daar tegenwoordig onder verstaat; het was een wereldje op zich. Wij zien als delen ervan onder meer tuinen en grote landerijen, waar slaven werken. Op de ommuurde binnenplaatsen zien wij de leerlingen spelen of, als deel van hun opvoeding, bepaalde bezigheden verrichten. Wij zien hoe in verschillende zuilengalerijen aan kleine groepen onderricht wordt gegeven. Achter deze meer openbare plaatsen vinden wij de z.g. geheime gebouwen, waarin o.m. artsen aan novicen de artsenijkunde doceren, astrologen, omringd door hun leerlingen, hun berekeningen maken en de paranormaal begaafden onder de priesters daarvoor geschikte leerlingen trainen, opdat dezen eens hun functie over zullen kunnen nemen. Het is een wereld op zich zelf. Een wereld, die qua leefwijze, qua gedachtegang en wetenschap ver vooruit is op de daar buiten liggende werkelijkheid.

In alles zijn de kloosterlingen en tempelbewoners verre de meerderen van allen in de wereld rond hen. Vandaar ook, dat zij allen, die niet gewijd zijn in feite meer beschouwen als een soort intelligente dieren. Een begrip van meerderwaardigheid is dan ook het eerste, wat de jonge mensen na de eerste wijdingen wordt bijgebracht: “De godenwereld, in wezen de kracht der schepping, heeft jou uitverkoren. Een ieder die de goden waardig is, wordt uitverkoren. Al wat niet wordt uitverkoren, is daardoor alleen reeds nietswaardig. Alleen aan je priesterschap heb je het te danken, dat je een werkelijk deel bent van de grote, scheppende Kracht.”

De gewone priester gelooft intens in zijn goden. Hij weet, dat er bedrog wordt gepleegd. Maar dat is immers noodzakelijk, om de “dieren” te beheersen en hen te beletten de goden zozeer te beledigen, dat zij de wereld ten onder zouden doen gaan. Moeten wij deze priesters hiervan een verwijt maken? Ik meen van niet. De hogepriesters, die deze gebruiken op hebben gebouwd, waren schuldig. Zij waren veelal in de eerste plaats politici. Mensen, uit het gewone volk geboren, die verteerd werden door een honger naar macht. Ten koste van alles poogden zij de oligarchische verhoudingen in de staat te doorbreken en zo zelf tot heersers te worden. Zij schuwden daarvoor niets. Geen verraad, geen moord, geen ontrouw aan hun geloof, niets.

Maar de latere priesters, vooral de lagere graden, geloven zelf meestal in hetgeen eens als politieke maatregel werd volbracht. Men geeft hen trouwens ook redenen voor dergelijke bedrieglijke handelingen. Wat betreft orakels, waarom het volk vraagt, krijgen zij bv. leringen, waarvan ik een klein stukje voor u wil citeren: “Wanneer gij, als stem van de God zegt, wat uw raad is, zal men luisteren, u danken, doch heen gaande veel van de raad verwerpen. Doch indien de God zelf de woorden spreekt, siddert de mens. Hij valt neer met het aangezicht ter aarde en gaat heen om zonder verder oordeel te volbrengen. Daarom is het nodig, dat wij de stem van de beelden van de goden zijn.”

Deze rationalisatie maakt het mogelijk, zelfs de novicen reeds te gebruiken bij de z.g. dubbele of valse orakels, waarbij de priester de stem van de God imiteert. Vaak geschiedt dit met behulp van zeer kundig aangelegde geluidskanalen.

“Wanneer men u een orakel vraagt en gij zegt wat gij weet, zo zal men u misschien daarvoor belonen en u daarom achten. Toch zal men menen, dat althans een deel van uw raad menselijk is en dus trachten, het gesprokene te verbeteren.” Dat, wat de priesters der goden echter in hun naam volbrengen, kan niet verbeterd worden. De verbetering kan de mensheid ten verderf voeren. Letterlijk wordt dan de raad gegeven: “Indien aldus iemand komt en u om raad vraagt, schrijf de vraag op een (klei)tafel en begeeft u daarmede in de binnenkamers van de tempel.

Open de zegels met de middelen, die u daarvoor gegeven werden en welke gebruik u geleerd wordt. Lees de vraag. Schrijf achter op de tafel uw antwoord, herstel de zegels en geef de vrager het schijnbaar ongeschonden pakket terug.” “Het is raadzaam, ook wanneer gij de vraag zelf neerschrijft, de vrager toch op de omwikkeling zijn zegel te doen drukken, zodat zo dadelijk vraag en antwoord zijn eigen ongeschonden zegel dragen.”

Hierbij behoren dan lessen, die aantonen hoe kleizegels, of waszegels – gemerkt met een teken dan wel met een inscriptie door middel van een z.g. rolzegel – op eenvoudige wijze kunnen worden afgenomen. Ook zal de leerling geoefend worden in het maken van afdrukken met zachte klei: Wanneer zegelafdrukken, zo gemaakt, even boven een vlam worden gehouden is het mogelijk, volmaakte afdrukken te maken in zeer zachte klei, of bijna vloeibare was. Een kleizegel wordt bovendien met gloeiend ijzer, of een vlam benaderd, zodat het weer voldoende droogt.

Dergelijke praktijken doen ons een ander aspect van geloof zien: het is klaarblijkelijk mogelijk, eerlijke en oprechte mensen ervan te overtuigen, dat zij slechts door zogezegd onschuldig bedrog hun medemensen werkelijk kunnen dienen. Ik ben bang, dat dit haast overal is gebeurd, en vraag mij af, of in deze moderne tijden een dergelijk gebruik van het geloof nu wel helemaal verdwenen is. In ieder geval weten wij zeker, dat in Egypte dergelijk bedrog regelmatig werd gepleegd. Met de beste bedoelingen overigens vaak. Maar dat neemt niet weg, dat gehele delen van de godsdiensten berustten op vaak zeer grof bedrog. Men rechtvaardigt dit alles met het verschil in bewustzijn van de verschillende mensengroepen. Daarom zijn er ook verschillende reeksen van heilige boeken, waarin de symboliek van de tempelgebruiken in magische boeken uiteen wordt gezet. De verklaring voor de leken is er een, die vol is van wonderen en goden. Voor de lagere priesters ligt de nadruk eerder op de doelmatigheid, waarmede men de krachten van de goden moet gebruiken. De tweede graad, de iets verder doordringende groep leert echter reeds, dat achter veel van de wonderen, die aan de goden worden toegeschreven, slechts menselijke wetenschap schuilgaat. De derde graad leert zelfs, dat de gehele zin van het geloof, zoals die voor het gewone volk en de lagere priester wordt verklaard, eenvoudig onzin is.

De ware verklaring is heel anders. Eerst boven deze laatste groep vinden wij de ware ingewijden van Egypte. Daar vinden wij de denkers en filosofen. Evenals eens Mozes, leren dezen door te dringen achter het scherm van schijn en begoochelingen, het rookgordijn van emotie en religieuze gevoelens, dat door vroegere priesters rond de werkelijkheid is neergelegd.

Wat is dan deze laatste, deze ware godsdienst van Egypte? Voor het volk is de wereld vol van machtige en onredelijke goden, die, ook al weet men niet waarom, het noodlot bestemmen. Wie daarop invloed heeft, is bijna almachtig. Invloed hebben alleen de priesters. De macht van de goden is voor hen een macht, waartegen je je niet verzetten kunt, of moogt. Zelfs wanneer het je zou gelukken, aan de wereldse gerechtigheid te ontsnappen, zo achtervolgen de goden je, tot zij er in geslaagd zijn je te verderven. Je bent een eenvoudig mens. Je hebt je lasten te dragen.

Wanneer je dit goed doet, zul je daarvoor eens beloond worden, wanneer tenminste je nabestaanden geld genoeg hebben om je te laten balsemen. Zelfs een pekel en pekbalseming is beter dan niets. De ingewijde weet, dat hij zelf verantwoordelijk is, dat de goden alleen macht hebben over degenen, die te zwak zijn om hun eigen wegen te gaan. Maar de leek leeft in een noodlotswereld, waarin je gedreven wordt door onbegrepen goden, terwijl je soms je zat moogt drinken aan het vertoon, de pronk en praal van godsdienstige plechtigheden. In feite ben je als mens nog altijd een slaaf van de goden, ook al ben je misschien een vrij mens.

De lagere priester ziet zijn God als reeksen van wetten, door machtige en strenge persoonlijkheden gegeven. Deze persoonlijkheden spreken door de mond van de ingewijden.

Hij weet echter ook, dat de ware wetten van de goden zó zijn dat het volk deze niet zonder meer kan aanvaarden. Deze regels en wetten gaan ook verder, dan nuttig is voor leken wie men toch niet kan zeggen dat de farao slecht een figuur zonder meer is en zeker niet, zoals men hen toch leert, een werkelijke God. Je kent de wetten, je weet hoe de wil der goden is. Voor die goden moet je alles doen, onverschillig wat er van je geëist wordt.

Eerst wanneer de priester een trap verder stijgt, beseft hij dat de wetten niet willekeurig zijn. Hij weet dan voor het eerst dat de rede het al beheerst en dat zelfs het gevreesde noodlot niet onontkoombaar is. Dan spreekt hij: Wij, die de hand der goden zijn, kunnen door onze wetenschap veel aan het noodlot veranderen. Wij zijn als goden omdat wij weten. De wetenschap is heilig. Niet, omdat zij uit de goden is voortgekomen, maar omdat zij in feite het kader bepaalt waarbinnen alle goden leven. Daarboven komt eerst de werkelijke waarheid: Alle godendom is schim, is symboliek, goed voor het lagere volk. Maar achter deze symbolen ligt één werkelijkheid, één kracht, één God. Aan die macht en werkelijkheid moeten wij ons vastklampen. Bovenal moeten wij er echter zorg voor dragen, dat wij alleen daarvan uiting geven.

Want anders zouden wij terugvallen tot het peil van de eenvoudigen en slaven die niet weten en kunnen weten.

Om het in modernere en begrijpelijker termen over te brengen: Voor je zaligheid is het nodig in de goddelijke geheimen door te dringen. Eerst dan kun je zeker zijn van een waar en waardig voortbestaan. Om dit te bereiken moet je het onbewuste volk vertrappen, moet je wel onderdrukken en bedriegen want alleen zo kun je de plaats behouden die je de tijd en de middelen heeft gegeven om door te dringen in de waarheid.

Een zonderlinge wereld, nietwaar? Zeker een heel andere wereld dan u zich voorstelt, wanneer u terugdenkt aan de grote tempels van Oud Egypte, terug denkt aan de glorietijd van de piramiden, omringd als zij waren door de kleine tempels en de graven van de rijken, de voornamen. Een wereld die minder romantisch en wijs is. Killer, wreder en – dat blijkt steeds weer – hebzuchtiger. Toch is dit in vele eeuwen steeds weer het gelaat van de godsdienst.

Ik zou zelfs verder moeten gaan: Een werkelijk machtige godsdienst dankt nooit zijn ontstaan aan de wijsheid van de ingewijden, maar aan de zucht naar macht, naar overheersen van de dwazen. Een juiste levensleer kan vele eeuwen bestaan, zonder ooit tot godsdienst te worden, zonder ooit de mensheid te drijven tot de voortdurende strijd met de machtswaanzin.

Maar wanneer iemand komt die een dergelijke levensleer gebruikt om zichzelf te verheffen, is het afgelopen ermee. Dan komt steeds sterker de verwarring, omdat men verschillen wil gaan maken. Dít deel van de leer is enkel geschikt voor mannen, en past niet voor vrouwen. Dat dan is alleen voor de vrouwen, maar verkeerd voor de mannen. Dit deel van het geloof is speciaal bestemd voor de slaven, dat deel echter is goed voor de burgers van ons land. Dit past voor de adel, maar dat geldt alleen voor de gewone werklui. Wanneer men eenmaal begint dergelijke verschillen te maken, zelfs tussen priesters en leken, begaat men een misdaad. Toch zien wij het telkens weer. En juist Egypte, met zijn eeuwige strijd tussen de goden, doet ons zien, hoe ver dit kan gaan.

Er zijn twee vormen van zonnedienst die machtig zijn. Hun goden heten Amon en Re. In feite gaat het hier om twee machtige steden, die tegenover elkaar staan, beiden gesteund door een eigen zonnegod. Zij bestrijden elkaar tot op het leven. Tot de farao maatregelen neemt, die het absolute gezag over deze steden dreigen te ontworstelen aan de priester van de beide sekten.

De ene dag werd het volk nog opgezweept: Deze ketters, deze verwerpelijke duivelsdienaars moet je verachten. Dood ze maar, drijf geen handel met hen. Wanneer je hen ontmoet, vergeet niet het afwerende gebaar te maken. Anders kom je in de macht van de boze god die zij dienen.

De volgende dag klinken de stemmen van de priesters heel anders. In een paar maanden is alle strijd veranderd in samengaan; de farao heeft immers de euvele moed gehad met zijn soldaten te doen wat hij zelf wil. Hij luistert niet meer naar het orakel. De priesters, zich wapenend tegen dit gevaar, zullen voortaan samengaan. Tegenwoordig zou je zeggen: er komt een interkerkelijke organisatie. Opeens zitten daar alle priesters vreedzaam bijeen, die zoeven elkaar nog zwart maakten en bestreden. Daar zijn de priesters van Amon, van Re, Isis, Bast, van alle sekten en genootschappen.

De oplossing, die zij vinden, is eenvoudig: Amon en Re zullen verklaren, dat beide vormen slechts namen zijn voor de uiting van één wezen. Voortaan is er één machtige hoofdgod, die boven alle verschillen en verscheidenheid van gebruiken staat. Eén en dezelfde God voor de machtige zonnetempels. De anderen kunnen hun goden behouden. Daarmee is de zaak dan klaar. Voor het een jaar verder is, zijn zwervende priesters heel het land doorgetrokken, zijn alle dorpspriesters geïnstrueerd. In de naam van de Grote Amon-Re trekken grote legers op. Farao wordt op een schelp-eiland vermoord. Zijn zoon vlucht weg en leeft verborgen als slaaf op het landgoed van een bevriende edelman. Er komt een nieuwe vorst, doch Amon-Re regeert, de ware macht in het rijk ligt bij monde van zijn hogepriester. Zo gaat dat.

Wanneer er geschillen zijn en de macht komt in het gedrang, dan spreek je niet over de waarheid, dan spreek je alleen van samenwerking. Dat zien wij ook, wanneer voor het eerst de Nubische goden naar het noorden komen. De aanvallers uit het zuiden worden veracht.

Wanneer zij zich plunderend aan de grenzen vertonen, dan trekken boogschutters en lansdragers uit. Op de Nijl snellen bewapende boten naar het noorden. De gevangenen, zo men al gevangenen maakt, moeten hun goden verloochenen. Zij, die weigeren, worden eenvoudig uitgeroeid. Tot de horden uit het zuiden te machtig worden. De grote, zwarte krijgers, wreed beschilderd, in bonte hoofdtooi en gewapend met giftige speren, sluipen door de nacht.

Zij overvallen vestingen en landgoederen. Met hun legers komen ook de dansende priesters en de afzichtelijke godenbeelden. Hun opmars lijkt niet te stuiten. Maar dan besluiten de priesters er iets aan te doen. Op een staatsiebark worden heilige beelden van Amon, Horus en Isis naar het zuiden gezonden. Vergezeld van scharen priesters dringen zij nu door tot in het kamp der zwarte krijgers en halen plechtig Umubogula en al die andere vreemde goden in.

Wat er besproken wordt tussen de priesters weet niemand. Maar de zwarte goden trekken meer naar het noorden als gasten, zij worden plechtig ingehaald en met grote praal geëerd.

Zij krijgen alle offers, waar hun priesters om vragen. Ook, wanneer dit kinderen, wanneer dit mensenoffers zijn. Voor men het weet bezit Egypte in de zwarte volkeren een machtig bondgenoot aan de bronnen van de Nijl. De nieuwe bondgenoten verdedigen voortaan de grens van Egypte tegen de barbaren, waarvan de goden nog niet geaccepteerd zijn.

Zegt u “vreemd!”. Toch niet. Een geloof kan goed en waar zijn. Maar als het een middel wordt tot macht, wanneer het deel gaat hebben aan politiek, wanneer het de priesters gaat om macht en invloed, is het een vloek voor het volk. Dan wordt God verraden ter wille van één enkele zetel meer of minder. Als het om de macht gaat, neemt men het met de zuiverheid van het geloof niet zo nauw. Dan zoekt men overeenkomsten en bondgenoten. Dan zal men zelfs andere goden accepteren, wanneer dit tegenover de gelovigen maar even mogelijk is. In dergelijke gevallen worden er dogma’s verkondigd, opdat een ieder gehoorzaam en tevreden zou zijn. Vergeet niet, dat men in bepaalde groeperingen vandaag nog vaak meer mensen wint met kanselpreken dan met verkiezingsredevoeringen. Veldslagen worden soms meer door priesters gewonnen dan door soldaten. En dit is helaas voor alle gekende tijden juist. Dit wordt te meer jammerlijk in onze ogen, wanneer wij ons realiseren, welk een grote macht de esoterie was door alle eeuwen.

Een geestelijke macht, die geen behoefte heeft aan stoffelijke koehandel. Men moet beseffen, hoe groot de inwijding was, die reeds als mogelijkheid bestond in het oude Egypte. Stelt u zich een volk voor, dat technisch absoluut uw mindere is, maar de mogelijkheid kent, verbindingen over honderden kilometer te onderhouden door middel van geschoolde telepaten. Een volk, dat niets weet van moderne atoomchemie en moderne wetenschappen, van astronomie niet eens heeft horen spreken, zich alleen bezig houdt met de tegenwoordig als bijgeloof genoemde astrologie. Een volk, dat toch in staat blijkt te zijn veel van de huidige wetenschappelijke ontdekkingen reeds vast te leggen in godsdienstige concepten. Stelt u zich een volk voor, dat in de kern van zijn geloof alle sferen weet te omschrijven. Een geloof, dat naam na naam alle werelden van de geest noemt, noemende de 42 grote krachten. De 42 grote krachten, die werken op elke mens, wanneer hij overgaat. Stelt u zich een volk voor, dat weet heeft omtrent de Ene God, zowel als van de verschillende grootmachten, de tronen en heerschappijen, die Zijn macht uitdrukken. Een volk, dat niet, zoals later zo vele volkeren, blind is voor het bovennatuurlijke. Een volk, dat het occulte gebruikt met een vanzelfsprekendheid, die menigeen verstomd doet staan. Een volk, dat zelfs in het maken van zijn eenvoudige talismans en geheime zegels meer verstand en wetenschap getoond heeft, dan alle mensen nadien. In een Egypte waarin grote geesten zich openbaren. Waarin hun invloed zo sterk is, dat vandaag aan de dag de gevoelige mens, die in Egypte komt, buiten het gewoel van de grote steden, zich gegrepen voelt door de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, die er nog heerst.

Stelt u zich een volk voor, dat geestelijk zo groot is, stel u een waarheid voor, erkend zó zuiver en zo groots en bedenk dan, dat dit volk de volledige procedure kende om de mens tot absolute inwijding te brengen. Denk aan de machtige priesters, vaak boven het kwaad verheven, geen regerende functie hebbende, maar een soort voogden, een soort kanunniken van de inwijdingsgroepen, die ‘s mensen ziel uit weten te zenden door de beproevingen van vele dromen, om te overwinnen, of te sterven.

Bedenk dat eens allemaal en zie dan, wat er van Egypte is geworden. Een volk, dat in bijgelovigheden ondergaat. Een wreedheid, die niet vraagt naar de behoeften van mensen, maar alleen naar de pronk- en praalzucht van dwaze vorsten en dwaze priesters. Een volk, dat in zijn hoogste leer weet, dat een tempel niet noodzakelijk is en dat, wat je iemand in het graf meegeeft, onbelangrijk is, en dat toch die gebruiken volhoudt, zelfs al zullen de boeren niet eten, al sterven de vrouwen en kinderen op het land van honger, want wanneer een vorst wordt begraven, moet zijn graf met goud bedekt zijn, dat moet vol staan met de kostbaarste meubelen, de beste voertuigen, overstelpt onder de bloemenbloesems.

Denk aan een volk, dat zijn huizen bouwde van kleistenen, gemengd soms met haksel, maar dat voor de pronkzucht van de priesters, voor het bijgeloof van de hooggeplaatsten, legerscharen uitzond, groter dan het leger dat Nederland thans handhaaft in verhouding, alleen maar om stenen te houwen, ver weg, in steengroeven, die een karavaan eerst in ongeveer vier maanden moeizaam kon bereiken, maar de mensen stierven, omdat er geen eten genoeg was. Waar steden werden leeggeroofd om een flottielje, die de Nijl opging, om naar kostbaar gesteente, om naar kostbaar marmer te zoeken, te voeden. Een land, dat onderging in de waan en pronkzucht, die op den duur begonnen te overheersen. Een volk, dat onder is gegaan aan de slechtheid van zijn priesters en het onbewustzijn ook van de eenvoudige mens.

Egypte is niet dood. In Egypte zijn krachten ontstaan, goed en kwaad, sterk, zodat zij zelfs nu nog over de wereld gaan en een bedreiging kunnen zijn, of een zegen. Egypte leeft. Omdat de oude diensten, die een inwijding betekenden, ingewijde zielen hebben gezonden, die nu op de wereld incarneren misschien, of op een andere wijze haar dienen. Egypte zelf is een zandvlakte geworden, waar hebzuchtige edelen en dictators met elkaar vechten om de macht, terwijl de fellahin, de boer, dreigt te verhongeren. Egypte heeft dat alles te danken aan zijn priesters. Dat alles heeft het te danken, niet aan de kern van zijn geloof, maar aan de fantastische bombast, die men er omheen heeft gevlochten om de mens te verdoven en te maken tot een willige slaaf.

Deze dingen zijn zo universeel, dat het bekende voorbeeld van Egypte u, wat dit betreft, een beeld geeft van alle tijden en van praktisch alle godsdiensten. De schaal, waarop deze dingen gebeuren, verschilt. De vrijheid, waarmede de mens staat t.o.v. zijn goden, verschilt ook van tijd tot tijd en dus ook de wijze, waarop de priesters dus voor zichzelf kunnen zorgen, hun eigen macht kunnen handhaven, of misschien toe moeten geven en voor een tijd dienen. Maar de kern blijft bestaan. Waar het bijgeloof regeert, omdat zij, die beter weten, macht belangrijker vinden dan besef van waarheid, daar, waar de onoprechtheid een politiek is geworden, die overal aanvaard wordt, daar dreigt een wereld onder te gaan. Daar vallen rijken uiteen en sterven beschavingen.

U zult begrijpen, dat ik met dit onderwerp geprobeerd heb om weer iets, dat voor alle tijden geldt, kort te omschrijven. Er zijn nog een paar punten die wij even aan moeten stippen. Het zou onrechtvaardig zijn te zeggen, dat Egypte alleen maar een verderfelijk priesterdom kende.

In de tijd, dat de priesters hun machtswellust bot vierden, in de tijd, dat Amenhotep geboren werd en voor het eerst zocht naar een waarheid, waren er ingewijden, die hem vertelden over die ene God. Er waren wijzen, die hem toonden, wat de innerlijke waarde – belangrijker dan die van de stof – betekenen kan in het leven. Toen is er een zonnestad gebouwd, een stad, die één God moest kennen. Deze is door de wil van de priesters, die hun macht beknot zagen, ten ondergegaan. Maar deze uiting, deze tragedie van een vorst, die te wijs en te zwak was, verbergt de grote groep, die door alle tijden heen in Egypte vanaf het eerste ontstaan, toen de eerste krijgers de bescherming overnamen over de landbouwers, tot de tijd dat pronk van de laatste farao moest vallen voor de Romeinse veldheren, altijd geweest is. Een wijsheid die ongetwijfeld zijn stempel heeft gedrukt op het Christendom, een wijsheid die terug werd gedrongen, opnieuw naar het oosten, tot aan de bergen van de Karakorum zelf.

Die wijsheid zegt ons: God is een Kracht die in en rond ons leeft. God beseffen wil zeggen: één zijn met God. Werken volgens de wil van God, zoals je die zelf erkent, in je zelf, is je besef van God steeds meer vervolmaken en zo de eenheid naderbij komt. Een leer die overal leeft, die durft te stellen: wanneer gij wilt gaan tot het Licht, tot God, de inwijding en de bereiking, dan zult gij moeten gaan doorheen het graniet van eigen onbewustzijn, totdat men zichzelf beheerst, niet meer vrezend de dood. Men zal moeten gaan door de vallei der slangen, waarin de demonie, de koninklijke cobra u tegemoet treedt te midden van haar gebroed dat uit haar is voortgekomen. U zult elk begrip van kwaad in uzelf moeten overwinnen, voordat u verder kunt gaan. U zult moeten gaan door de vallei van vuur, gaande door de vlammen, in pijn uzelf verliezen en voor het eerst beseffen dat er meer is dan een voertuiglijkheid. Eerst wanneer u zo gelouterd zijt tot de essence van uzelf, dan hebt u recht van bestaan. Dan bent u werkelijk deel van de schepping.

Die leer leeft vandaag van de dag nog voort. Groots en machtig, niet verknoopt met Egypte, die tijd is voorbij, maar verknoopt met de mensheid zelf. Wanneer wij dit erkennen van Egypte, dan mogen wij erbij zeggen, vrienden, dat wij dit goede aspect terug vinden in vele godsdiensten, zo niet in alle. Naast de intriganten van het Christendom zijn er de behoeders geweest van het weten, de brengers van troost en van vooruitgang. Naast de predikanten die de burgerij uitbaatten, zijn er de wezens geweest die zichzelf schenkend aan de wereld, een besef van God kregen, ver van al wat mogelijk lijkt. Dit geldt voor het Boeddhisme, voor de leer van Mohammed, voor de Brahmanen en voor de paria’s. Dat geldt voor iedereen. Want: waar er geloof is, zal deze weg bestaan. Indien wij het geloof kunnen ontdoen van de uiterlijke verschijnselen, van het rookgordijn, dat door verpolitiekte denkers, machts wellustige priesters en vorsten, wordt gelegd om hen blind te maken, die zonder dit misschien hun eigen wegen zouden willen gaan.

  • Mochten de priesters getrouwd zijn, of was er celibaat?

Er was geen celibaat, want er werd vaak het tempelhuwelijk toegestaan. Wel gold over het algemeen, dat de priester alleen dan mocht huwen wanneer hij beneden een zekere graad was gebleven, dat hij boven deze graad verkeer mocht hebben met daarvoor bestemde tempelmeisjes en dat hij, komende tot absolute inwijding, zelfs dit achter zich liet, dat dus een werkelijk celibaat ontstond. De lagere priesterkasten waren allen gehuwd, bv. de dorpspriesters waarover ik heb gesproken. De artsen waren praktisch allen getrouwd. De dienaren van Anubis, van de lagere balsemde af tot de priesterastroloog die de juiste plaats en het uur berekende van de ter aardebestelling, waren getrouwd. De hogepriesters waren echter niet getrouwd. In de Isisdienst waren zij absoluut celibatair, in de Amondienst en later, toen Amon-Re samen werd gevoegd tot één Godheid, hadden zij de beschikking over een betrekkelijk grote harem van tempelmeisjes. Daarbij moet uitdrukkelijk worden opgemerkt, dat dit niet de tempelmaagden waren, die voor de z.g. altaar dienst bestemd waren. Dezen moesten zuiver zijn en wilden zij huwen, wat werd toegestaan, dan kregen zij een andere taak en functie en mochten niet meer aan het altaar werkzaam zijn.

  • Als iemand uit het gewone volk voor het priesterschap werd uitverkoren, werd dan tevoren celibaat opgelegd?

Dit werd niet vooraf opgelegd. Het gebruik in deze dagen was, dat, zodra leerlingen de leeftijd van 12 tot 14 jaar bereikt hadden, hen regelmatig een soort stadsverlof werd gegeven. Zij konden in deze tijd hun ouders bezoeken, maar konden ook in deze tijd bij daarvoor bestemde publieke vrouwen terecht om zo de vrouw te leren kennen vanuit een zuiver lichamelijke zijde. Vonden zij een genegenheid, die hen naar dergelijke banden in een meer persoonlijke relatie deed verlangen, met één persoon dus, dan konden zij tot een bepaalde leeftijd, meestal 22 jaar, daarvan mededeling doen. Hun verdere scholing werd dan veranderd.

Uitzondering werd gemaakt op deze regel voor sommige paranormaal begaafden, die men over het algemeen bij hun intrede in de priesterschap, castreerde. Er bestond in dit opzicht dus wel degelijk zekere vrijheid, ofschoon pressie vaak werd uitgeoefend, wanneer men verlangde, dat iemand in een bepaalde tak van het priesterschap in zou treden. Het is bekend, dat zelfs kandidaten voor een hoge priesterfunctie, die op 25 of 26 jarige leeftijd wensten te huwen, niet uit de priesterschap werden gestoten, maar werden overgebracht naar de z.g. publieke administratie, die immers ook geheel in handen van priesters was. Zij hadden dan nog de mogelijkheid om bv. het tot stadhouder te brengen. Er waren dus mogelijkheden te over. Er zijn maar weinig gevallen bekend, waarbij het celibaat dwingend werd opgelegd.

  • Was de huwelijksband streng, of was scheiding mogelijk?

In de gewone wereld was scheiden in die dagen een zeer eenvoudige zaak. Wel bleef de huwelijksrelatie te allen tijde bestaan, maar men kon de vrouw het huis uitwijzen. Men was dan weliswaar voor haar onderhoud aansprakelijk, maar dat kon tot een minimum worden teruggebracht. Een nieuw huwelijk was na een huisuitwijzing mogelijk. Voor de priesters echter gold, dat bij een aangegaan huwelijk terwijl zij binnen de tempelmuren leefden, scheiding niet mogelijk was, terwijl elke daad van ontrouw meestal leidde tot de dood van beide partners.

Dat was een tamelijk strenge maatregel, zodat men het met de huwelijksmoraal binnen de priesterschap over het algemeen wel zeer ernstig nam.

  • Werd het huwelijk gesloten voor de priester?

Het huwelijk werd over het algemeen als volgt gesloten. Men leerde elkaar kennen en had zekere verlangens. Het was dan noodzakelijk, het met elkaar er over eens te worden, of men de offers van carrière enz. wilde brengen. Was men het daarover eens, dan ging de vrouw naar haar meerdere. In de meeste gevallen was dit een hogepriesteres of abdis. De jongeling ging naar het hoofd van zijn tempel, meestal door bemiddeling van zijn novicemeester. Was hij geen novice meer, dan wendde hij zich om bemiddeling tot de priester, die het hoofd was van zijn afdeling. Beiden werden dan een half jaar van elkaar geheel gescheiden gehouden.

Gedurende deze tijd werd hen ruime gelegenheid tot overdenking geboden. O.m. trachtte men het meisje verliefd te maken op een andere man, meestal ook priester zijnde. De man werd in verleiding gebracht door een ander meisje. Meerdere beproevingen waren hiermee verbonden.

Men bood verder vaak beiden gunstige posities aan, ver van elkaar. Waren beiden na het halve jaar ondanks alles toch nog besloten elkaar te huwen, dan werd dit toegestaan. Men bracht beiden dan te samen in een tempelruimte, waarbij zij echter van elkaar gescheiden bleven.

Een soort kooi. Deze kooien stonden voor een beeld van de godheid. Beiden moesten dan de nacht in meditatie doorbrengen. Wanneer zij ook na deze nacht nog het huwelijk aan wilden gaan, werden zij naar de tempelplaats gebracht. Dus niet bij het heilige, of zelfs maar in de z.g. voorhal, maar werkelijk op de voorplaats. Beiden werden hier dan publiekelijk met bloemen getooid en weggeleid. Door twee plechtige stoeten werden zij dan uiteindelijk toch tezamen gebracht. Waar het een priesterhuwelijk betreft, komt dan meestal de hogepriester – soms ook zijn vertegenwoordiger – die beiden met bloemenslingers aan elkaar bindt. Hierbij zegt hij dan, dat deze banden voor eeuwig zijn gesloten. Het is gebruikelijk, dat beiden daarna tezamen ingaan tot de voorhof – waarin meestal ook een godsbeeld staat – en daar de slinger, die hen gebonden heeft, deponeren op de knieën van de god. Daarna worden zij samen een week lang in een vertrek opgesloten. Zij zien gedurende deze tijd niemand. Ten hoogste wordt hen de gelegenheid gegeven in een klein stukje tuin te wandelen. Natuurlijk krijgen zij beiden alle voedsel, dat zij nodig hebben. Maar verder moeten zij het die week dan samen maar rooien. Dit was dus het normale verloop van een priesterhuwelijk.

  • Wat is de achtergrond van het celibaat?

Dat is nogal begrijpelijk. Wanneer je een werkelijk grote verantwoording draagt en je bent getrouwd, zul je ofwel je positie te kort moeten doen, dan wel de partner in het huwelijk.

Men kan niet verwachten, dat iemand die aan de goden gewijd is, de een of het ander te kort zal doen. Naarmate de priesterlijke functie dus belangrijker is en meer eist van de mens, zal men ook minder stoffelijke verantwoording kunnen aanvaarden. Zoals ik reeds zei: er werd aan de meeste priesters geen absoluut celibaat opgelegd. Boven een zekere rang had men meestal de beschikking over een aantal z.g. tempelmeisjes. Het ging dus niet zo zeer om een verhinderen van de stoffelijke liefdesuitingen dan wel om het voorkomen van de emotionele bindingen die hiermede gepaard kunnen gaan, en het recht, dat een ander op u zou kunnen doen gelden.

Men ging namelijk uit van het standpunt, dat een contract een contract is en zeker, wanneer het voor de Goden gesloten is. Het lijkt mij heel verstandig. Een priester, die zich geheel wil wijden aan zijn gemeente, zal dit, wanneer dat eenvoudig werk is, als bv. alleen prediking, huisbezoek en zo, dit zeker met een huwelijk kunnen verenigen. Maar wanneer hem de verantwoording wordt opgelegd voor duizend priesters met hun prediking, met hun eredienst, dan moet men zelf geestelijk inzicht weten te krijgen. Dan komt men vanzelf tot grote perioden van onthouding en transmutatie van krachten. Dat past niet in een huwelijk, waar er dan twee zouden moeten zijn, die dit accepteren en dat is meestal niet gelijktijdig zo. Bovendien zit er nog aan verbonden, voor de werkelijk ingewijde priesters, of werkelijk celibatairen – ook in de Egyptische periode – dat de vrouw “onrein” wordt. Dat moet u niet zien als een verwijt van vuil maken, of zo, maar de gedachten worden door de vrouw vaak zeer sterk geboeid bij de man. Omgekeerd trouwens ook. Die gedachten zijn dan onrein, want zij kunnen zich niet meer bepalen tot het abstracte en tot het hogere. Dit is dan de reden, dat in sommige gevallen celibaat goed en aanvaardbaar is. Daar staat tegenover, dat men zeker ook andere methoden kan vinden en vanuit ons standpunt vinden wij bv. de boeddhistische priesterhuwelijken, die worden toegelaten, eigenlijk veel beter. De mens leeft negen maanden bv. normaal in gezinsverband, om dan 3 maanden in een klooster, dus beschermd tegen elke eis, tot rust te komen en nieuwe geestelijke bewustwording op te doen. Het lijkt ons echter persoonlijk beter, dat ook voor het celibaat, vooral in de hogere functies, toch ook wel wat te zeggen valt.

  • Die vallei van vuur en van slangen etc. zijn dit beproevingen, die wij in dit leven doormaken, of eerst van een werkelijk priesterschap daarna?

Het heeft niets met dit leven, of een ander leven te doen. Het wordt dus symbolisch hiermede weergegeven. Wanneer u een slechte eigenschap hebt en u probeert die te overwinnen, dan valt u elke keer terug vóór u het weet. Dat is nog erger dan graniet, het stoot je elke keer af. Al je pogingen dreigen te mislukken. Wanneer je eenmaal zover jezelf meester bent, dan zeg je vaak: wat heb ik nu nog aan mijn leven? Daar komt verder, dat, wanneer dit geestelijk gebeurt, er een doodsangst bij komt. Wat die slangen betreft, dat is ook weer hetzelfde. Om harmonisch te kunnen zijn, is het niet voldoende, dat wij het goede beseffen, maar wij moeten ook het kwade kennen. Eerst het kwade kennen en ons daarin volkomen meester zijn, dan kunnen wij verder gaan. Het zijn dus fasen van ontwikkeling, die in een stoffelijk leven kunnen plaats vinden, of in een ander leven, maar zij zijn altijd geestelijk.

Stoffelijk komen wel de verschijnselen ervan naar voren, maar meer niet.

Wat die vallei van vuur betreft, dat is eigenlijk een symbool, dat hier gegeven wordt voor het Licht, dat het Ik verteert, tenminste de menselijke voorstelling van het Ik. Wil je werkelijk in God opgaan, dan mag je je niet t.o.v. God begrenzen en daarom is het noodzakelijk, dat je van elke persoonlijkheid, die een verschil betekent met de kosmos, gereinigd wordt. Vandaar, dat je door dat vuur moet gaan om de uiteindelijke bereiking te vinden. Dat is dus een symboliek en staat niet in direct verband met een ogenblikkelijke werkelijkheid. Wel geeft het fasen aan, die iedereen eenmaal op zijn weg zal ontmoeten.

  • Kunt u iets vertellen over de vis-symboliek?

Dat wel, maar dan moeten wij eerst eens even wat uit elkaar halen.

Er bestaat ook een vissymboliek, die op de verschillen tussen de mens en dit aalvlugge waterdier zijn gebaseerd. Het is over het algemeen een uitdrukken van vervreemding in een dergelijk geval. Zij zeggen wel eens, dat ze je een handje geven als een bedorven schelvis. Of men kijkt zo melancholiek als een schol, die al drie dagen dood is. Een dergelijke vissymboliek is op de duur ook wel in de wereld ontstaan, ook al beseft u het niet meer zo. Namelijk de koudbloedigheid van de vis heeft een afschuw gewekt bij de mens, omdat dit in tegenstelling staat tot zijn eigen warmbloedigheid. Zo kunnen wij wel zeggen, dat, zodra de vis symbolisch wordt gebruikt i.v.m. de materie, ze een ongunstig symbool is en dus over het algemeen gebreken aanduidt, vanuit stoffelijk standpunt.

Iets anders is het met de geest. U moet goed begrijpen, dat de vis in de Oudheid vele belangrijke functies heeft gehad. Er is een tijd geweest, dat de vis voor de kustbewoners een hoofdvoedsel was, dus instandhouding. Er is een tijd geweest, dat men de vis gebruikte bij bepaalde sacrale maaltijden. Vandaar, dat bij de Joden geen ongeschubde vis mocht worden gegeten, want dat behoort niet tot het Godgewijde. Men is astrologisch gekomen tot een beeld, of een tijdperk, dat men wel dat van de Vissen noemt. Al deze door mij genoemde betekenissen en oorzaken worden samengevat in een aanduiding van gesteldheid. Zo vinden wij voor het Christendom de vis vaak als een element van menselijke broederschap. Hij geeft een geestelijke verbondenheid aan, die niet bepaald of beperkt wordt door lichamelijke waarden.

Hij geeft – indien op een zekere wijze getekend – ook nog aan, het dragen over de wateren des doods. Het is oorspronkelijk meer Brahmaans, maar dat is ook wel in vele andere landen doorgedrongen. Men stelde zich namelijk voor, dat soms wijzen, die dus – zoals het geloof zegt met alle dieren vrienden en harmonisch zijn – vóór de wateren kwamen, die leven en dood van elkaar scheidden. De zee dus, die de wereld begrenst. Dan waren er grote vissen, die hen er over heen droegen, dan leerden zij het land van de Goden kennen. Zij, die dit land hadden leren kennen, bezaten een wijsheid en kennis, die bovenmenselijk was en hun teken was dan een vis.

Een herinnering aan de schakel, die bestond tussen goden- en mensenwereld. Toen nu Jezus werd geboren, was die vissymboliek nog tamelijk veel gebruikt. Heus niet alleen bij volkeren, die ergens in het oosten leefden, want ook de Romeinen zelf hadden daar bv. bepaalde vissymbolen. Wij vinden die trouwens ook bij de Mitrasdienst terug, die door de Romeinen ook nog wel eens verbreid werd. De symboliek was er. Jezus werd waarschijnlijk nog sterker met de vis vergeleken, toen hij de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van brood en vis tot stand had gebracht, waarbij ook – indien ik u erop mag wijzen – in het verhaal voorkomen symbolische getallen van broden en symbolische getallen van vissen. Reken het maar eens met de kabbalistische vergelijkingen en vergelijk, wat er voor staat.

Zo is voor het Christendom de vissymboliek wel heel erg belangrijk geworden. Het geeft in de eerste plaats aan de astrologische invloed, de heerser van het tijdperk der Vissen, dat regeert en zich openbaart. In de tweede plaats geeft het aan de band tussen mensen- en Godenwereld.

In de derde plaats: De gewijde broederschap tussen de mensen. U zult begrijpen, dat deze veelzijdige symboliek niet door iedereen gelijkelijk werd geïnterpreteerd. Wanneer wij bij het vroege Christendom het geheime teken van de vis zien gebruiken, waarmede Christenen elkaar herkenden en ook de woningen vaak van Christenen onopvallend onderscheiden zijn van anderen, dan zijn er maar heel weinig, die hierbij denken aan de invloed, die Jezus heeft als vertegenwoordiger van een kosmische kracht. Men ziet Hem niet als een vertegenwoordiger van een kracht, maar als een openbaring van de Kracht.

Toch wordt onbewust dit symbool mee gebruikt. Men wijt het in deze dagen heel vaak aan de broederschapsmaaltijd, waarbij dus de vis op de proppen kwam. Het is trouwens opvallend, dat je zelfs tegenwoordig in sommige Christelijke gemeenschappen nog dagen hebt, waar je wel vis, maar geen vlees mag eten. Men denkt, dat dit een onthoudingsmaaltijd is. Niet waar. Per slot van rekening, je kunt beter een behoorlijke zalm eten dan een stukje mager geitenvlees. Het hoeft helemaal geen onthouding te betekenen. Maar het is wel een herinnering aan het symbool van de verbondenheid en de broederschap, die eens hierdoor werd uitgedrukt.

Zo werd deze vis het geheimsymbool van een gemeenschap. Toen men die gemeenschap probeerde te ontdekken, zei men: “Jezus is dus de Vis, Die ons verenigt”. Zo komen wij tot het religieus symbool. Esoterisch heeft het ook wel wat te zeggen. In de esoterie komt de eenvoudige grondvorm van de vis – het wordt dus niet verder vol getekend, maar eenvoudig met een haal aangegeven – voor de levensweg te staan, die in begin en einde onbepaald is en verder een kringloop. Ook dat noemde men de vis. Dit is hoofdzakelijk van Chinese oorsprong, waar wij namelijk ook heel wat met de vis symbolisch te maken krijgen. In deze symboliek wordt aangegeven, dat, wanneer een periode voleind is, het wezen zijn eigen weg gekruist heeft, omdat de bewustwording eerst dan kan ontstaan, wanneer de eigen weg van begin en einde uit bezien wordt. Wij zien echter niet zijn begin en einddoel. In de zelfkennis worden die niet geopenbaard. Maar de zelfkennis brengt de directe verbinding met begin en einddoel en zo de juiste plaatsing tot stand, wat een heel verschil is. Op deze manier werd de vis ook het symbool van de ingewijde en zo ook al weer erg toepasselijk op Jezus. Daarnaast echter moeten wij wel eens heel goed uitkijken, want naast Jezus was de vis ook nog het symbool van andere natuurkrachten en -Goden.

Nu is er vroeger van de zeegod ook nog een aparte inwijdingsdienst geweest. Het vreemde is, dat deze zeegod zich soms openbaarde als een vis, als een gestalte van een gevulde vis, vaak een dolfijnengestalte, maar met een vergrote rugvin. Dit beeld van de God gaf de eenheid met de natuur aan. De inwijdingsschool was ook weer op harmonie gericht, maar hierbij was de harmonie met de natuur de meest belangrijke. Ook daar vinden wij het vissymbool. Dit blijkt in de hogere trappen te worden teruggebracht tot iets, wat lijkt op die gestalte van die lus, die aan het einde dus twee open lijnen laat, die gelijk van lengte zijn. Hier vinden wij namelijk ook de open staartvin, maar daarbij aangeduid een rugvin, vaak met één enkele lijn. Daarmede werd aangeduid, dat de eenheid van de natuur, eenheid met al het zijnde, zoals de vis dit is met het water, zonder dit niet leven kan, de geestelijke krachten volledig openbaart, waarbij echter de inwijdingsleer, de rugvin, de richting geeft en Alfa en Omega, het begin en einde tezamen de stuwing zijn waardoor men zich beweegt te midden van de schepping, volgens eigen wil maar gestuwd door Goddelijke Kracht.

  • Hoe is het met Leviathan, de reuze vis, die onder de gelovigen zal worden verdeeld waardoor zij het paradijs zullen kunnen ingaan?

Denk even terug over wat ik u zei over de vis als bewustwordingssymbool. Breng hiermede dan de oude reisverhalen over grote zeemonsters in verband. Voeg hierbij de oude gebruiken van offermaaltijden, ook de gemeenschapsmaaltijden in het begin van het Christendom. Hier hebt u dan alle gegevens. De vis die gevangen zal worden is op zich een bewustzijn. Alle kennis kan op zich goed en kwaad zijn. Indien dit bewustzijn echter wordt gegeven aan de ingewijden of de gelovigen, zij die zich dus met dit bewustzijn geestelijk kunnen voeden, betekent dit de bevrijding van de stof-geest binding in de stoffelijke zin. Deze wordt dan vervangen door een kosmische binding, waarin stof en geest een absolute balans hebben. Dit is dan het paradijs!

 Wat is de betekenis van mijn leven.

Graag wil ik ietwat afwijken van hetgeen hier bij de esoterie gebruikelijk is. Er zijn soms punten, die geheel uiteen moeten worden gezet voor men tot een illustratie daarvan over kan gaan. Naar ik meen, zijn wij op dit ogenblik aan een dergelijk punt gekomen: De grote vraag voor menig mens, vooral wanneer hij esoterisch is gericht blijft steeds, wat is de betekenis van mijn leven? Deze betekenis kan niet helemaal aan de hand van gelijkenissen worden verklaard, maar moet uiteengezet worden in termen die ten dele technisch, ten dele esoterisch zijn. Ik hoop dat u mij toe wilt staan, althans deze keer, een ietwat ingewikkelde behandelingswijze te gebruiken.

Het leven rondom ons, of de levenskracht, zo u wilt, is een elektromagnetisch veld. Nu kunnen wij zeggen dat dit God is. Maar dat is moeilijk juist te bepalen. Wel kunnen wij stellen: dit is voor ons de meest kenbare uiting van het Goddelijke, n.l. het leven zelf. Hierin bewegen wij onszelf met een, naar voor ons eigen idee, betrekkelijk grote doelloosheid. Om nu te begrijpen hoe deze schijnbare doelloosheid, deze onvrede en dit zoeken in feite toch op zich een doel kunnen zijn, moeten wij ons voorstellen hoe binnen het Goddelijke het geheel bestaat. Wij kunnen niet bestaan binnen dit veld zonder te leven. Zodra wij leven zijn wij ook deel van het veld.

Stelt u zich nu voor dat wij dus als in een caleidoscoop een oneindig aantal mogelijkheden krijgen die altijd uit dezelfde delen zijn opgebouwd. Hiermede hebben wij dan een beeld van onze eigen persoonlijkheid. Want wij zelf, in verhouding tot onze wereld, kunnen in vele verschillende vormen optreden, werken en reageren. Evenals het voor ons zichtbare beeld van de glasstukjes van de caleidoscoop, is echter niet alles wat wij zien echt! In het apparaatje is de schijn van symmetrie immers ontstaan door een driehoek van spiegelende wanden. In ons leven zien wij de schijnbare afgerondheid van elke levensfase ontstaat door een weerkaatsing van een schijnbaar buiten ons liggende wereld, die de belangrijke elementen van ons leven verveelvoudigt.

Het doel van ons leven is nu, met de mogelijke combinaties “Ik-buitenwereld” zover te gaan, dat in elke combinatie het geheel der aanwezige “Ik-factoren” geheel wordt ontdekt. In sommige boeddhistische kloosters zegt men, dat, wanneer alle namen van God bekend zijn, de wereld ten einde zal zijn. Dit nu is niet zo dwaas als het u misschien lijkt. Want op het ogenblik dat alle mogelijke functies in alle mogelijke verhoudingen binnen ons wezen zijn geopenbaard, heeft het Ik zich zelf erkend en zo vervuld. Er is dan geen nieuwe ontdekking meer mogelijk. De aandacht zal zo wegvallen van de spiegelende vlakken van de begrensde werelden, die tot dit ogenblik ons steeds weer de waan hebben gegeven te leven in een afgerond geheel met bepaalde mogelijkheden en bepaalde verplichtingen.

De esotericus weet, wat waan is. Waan is een niet werkelijke toestand die niet als werkelijkheid wordt geaccepteerd. Men kan hier aan toevoegen: Wij zijn aan deze waan als belevingswaarde slechts gebonden, zolang wij onszelf bij voortduring blijven ketenen aan deze waan en de schijnbevrediging, die zij voort kan brengen. Het is echter niet mogelijk, geheel aan de waan te ontkomen, voor wij deze beseft hebben in al zijn mogelijkheden. Bovendien moeten wij van al deze waarden van schijn afstand weten te doen en mogen wij hen niet meer begeren. Er zijn mensen die waan boven werkelijkheid prefereren, omdat zij menen hierdoor aan de moeilijkheden en verplichtingen van een bewust bestaan te kunnen ontkomen. Dit geldt zowel voor als in de geest als voor in de stof.

Hierdoor is dus een binding aan de waan steeds mogelijk, zelfs, indien het bewustzijn volledig is. Maar indien de waan wegvalt, wat blijft er ons dan nog over? In de caleidoscoop blijven, bij het wegnemen der schijn-veroorzakende waarden, kleine stukjes glas van vaste vorm en kleur over.

In een mozaïek zouden deze te passen zijn op een vaste plaats, waarbij zij dan deel uitmaken van een onveranderlijk beeld. Het doel van ons leven is te erkennen, waar wij de meest juiste werking hebben binnen het Al, zonder daarbij veranderlijk te zijn. Wij dienen te erkennen, dat wij in feite geen variabele waarde zijn maar een samenstel van vaste waarden, die in samenspel ten opzichte van elkaar kunnen verwisselen, waardoor een schijn van verandering wordt geschapen zonder aantasting van het wezen.

Het leren is voor ons pas voltooid op het ogenblik, dat wij onszelf beseffen en aanvaarden, zoals wij in werkelijkheid zijn. Het heeft geen enkele zin, dit te paren aan een schuldbewustzijn. Dit laatste is maar al te vaak de verontschuldiging, die men aanvoert voor het accepteren van een waan, die in feite erkend werd. Ook het zich op deugden beroemen is evenzeer een waan, een uitvlucht. Men kan nu eenmaal niet ontkomen aan de eigen innerlijke werkelijkheid, daar deze uit God is en vaststaat voor alle tijden. Wanneer wij leven, aanvaarden wij een buitenwereld, waardoor een deel van ons eigen wezen en beleven wordt vervlochten met het wezen en leven van een ander persoon. Wij menen daardoor de werkelijkheid van een ander tot de onze te kunnen maken. Dit is niet waar. Niets kan tot ons wezen behoren wat niet vanaf den beginne daarin heeft bestaan. Het erkennen van een ander, zonder hen als direct deel van eigen wezen of wereld te willen zien, maakt het ons mogelijk de kosmische betekenis van deze anderen te beseffen. Daardoor zullen wij de werkelijke verhouding tussen het geschapene en ons wezen binnen het kosmische veld leren beseffen en zullen wij ons levensdoel kunnen bereiken.

image_pdf