Goede Vrijdag

image_pdf

12 april 1963

Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik u er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. U zult wel begrijpen, aan welk onderwerp deze avond gewijd is. Het is uiteindelijk Goede Vrijdag! Ik vraag mij overigens af, waarom men deze gedenkdag juist de góede vrijdag noemt. Het gebruikelijke antwoord is natuurlijk, dat op die dag wordt herdacht hoe Jezus voor de mensen stierf. Maar het zijn uiteindelijk de mensen, die Hem gedood hebben!
Dezelfde mensen, die korte tijd tevoren Hem nog als een vorst hadden ingehaald in de stad, “Hosanna” roepende, hebben schreeuwend Zijn dood geëist. Als gevolg hiervan is Hij op de Schedelplaats gestorven. Zó goed kan ik dit alles nu ook niet weer vinden.  Ook wanneer ik Jezus’ leven bezie, rijst bij mij de vraag, waarom juist zozeer de nadruk wordt gelegd op deze dag, op dit gebeuren. Ik kan begrijpen, dat men de nadruk legt op Zijn Geboorte, of desnoods op Zijn Opstanding. Maar deze nadruk – een hele week lang liefst – op Zijn lijden, lijkt mij wat overdreven.

Mijn inziens zou het beter zijn zich allereerst met het belangrijkste, namelijk, met Jezus’ leer bezig te houden. Jezus leerde, dat men de mensen lief moest hebben. De moderne wereld doet dit dreigend met een atoombom. Jezus leert, dat wie Hem wil volgen, zijn bezit aan de armen moet schenken en alles achter zich laten. Er zijn maar weinig mensen, die er ook maar iets voor schijnen te voelen hun Meester op dit terrein na te volgen. Jezus heeft geleerd, dat in iedere mens de naaste moet worden gezocht: een mens, die je gelijke is, een beeld van God op aarde. Vele mensen doen dit trouw, behalve wanneer de naasten, negers, joden of zo zijn, of misschien leden van een andere stand. Neen. Van de praktijk van Jezus’ leer bemerk ik niet zoveel.
Natuurlijk, u leeft in een christelijke maatschappij en het zou dwaas zijn te beweren, dat het christendom helemaal niets tot stand gebracht heeft. Maar of de nadruk ligt, waar hij hoort te liggen, namelijk op het in de praktijk brengen van Jezus’ leer, is een grote vraag. Ik zal mij hier maar niet verder mee bezig houden. Want het is Goede Vrijdag. En voor mij houdt dit nog wel andere dingen in dan kritiek op een zogenaamde christelijke maatschappij.

Belangrijker dan het gangbare verhaal, belangrijker dan alle dingen lijkt mij vooral op deze dag de vraag: Wie was Jezus eigenlijk? U zult misschien, zoals vele anderen, willen antwoorden: Gods’ Zoon. Het kan zijn. Maar het heeft naar mijn inzicht weinig betekenis hierop de nadruk te leggen, vóór men werkelijk en zonder twijfel weet, wat dit begrip inhoudt. Bovendien helpt het ons niet Hem te begrijpen, Zijn leer beter te verstaan. Wat was Hij verder? Een timmermanszoon, een gegoede middenstander van goeden huize. Dat brengt ons niet veel verder. Wat deed Hij? Hij stierf aan het kruis. Ook dit maakt Hem geen uitzondering, want in die dagen werden er buiten Jeruzalem gemiddeld 3 à 4 mensen per week gekruisigd. Minder dan 70 jaar later vertelt ons Flavius Josephus zelfs, dat er op één enkele dag duizenden mensen buiten Jeruzalem gekruisigd werden. De kruisiging op zich is niets bijzonders, de reden daarvoor blijkt al evenmin uitzonderlijk te zijn in die tijd.
Jezus is opgestaan uit de dood. Een heerlijke boodschap. Een bewijs van de Eeuwige Kracht, die ook binnen een menselijk lichaam kan wonen, een kracht, waardoor ook een menselijk lichaam de dood kan overwinnen. Maar wat heb je er als mens aan? Kun je er als mens iets mee doen? Volgens mij niet.

Neen, wanneer wij zoeken naar de ware betekenis, die Jezus voor ons heeft, lijkt mij deze allereerst in Zijn leer te liggen. Alles, wat ons over Hem verteld wordt, is verleden tijd. Jezus heeft wonderen gedaan, doden opgewekt. Maar dat gebeurt niet meer. Jezus heeft zieken genezen door woord en handoplegging. Maar in déze dagen is dit onbevoegde uitoefening van de geneeskunde en als zodanig verboden. Die wonderen zijn verleden tijd. Zij zeggen de mens van heden in feite niet veel meer dan de wonderlijke gebeurtenissen in een sprookje. Wij kunnen wel stellen, dat men in deze dagen dit alles geheel bewust en zonder enige poging tot uitleggen of verklaren zou moeten geloven en in de praktijk brengen, maar wie kan dit nu nog, wie doet dit nu nog?

Daarom is het beter het essentiële te zoeken van deze tijd. Deze ontwikkelt zich gedurende rond 1600 jaren naar het heden toe, terwijl op de achtergrond steeds weer Jezus’ leer leeft. Mijn conclusie is, dat Jezus niet door Zijn dood, maar door Zijn leven waarlijk belangrijk voor ons is. Daarom lijkt het mij verkeerd, wanneer men op dit vieren van de Goede Vrijdag zoveel nadruk legt. Ik kan u natuurlijk het traditionele verhaal doen, beginnende in Getsemane en gaande via de wrede geseling tot de belofte aan de goede moordenaar.
Maar ik meen de Jezus aan het Kruis samen te kunnen vatten in woorden: Hij leefde volgens Zijn leer en is gestorven om de waarheid ervan te bewijzen. Meer heeft dit alles voor deze tijd niet te zeggen volgens mij. Neem mij dus niet kwalijk, dat ik dit eerste deel van de avond niet gebruik om te spreken over het Kruis en het verraad van Iskariot, maar de aandacht wijdt aan de Leer van Jezus. De Leer van Jezus is een eeuwige Leer. Een leer, die op aarde meerdere malen verkondigd is, elke keer een weinig anders. Het is een Leer, waarin de krachten leven van hogere waarden, van hogere sferen, een leer, die niet alleen maar leeft in het Nieuwe Testament, maar in de eeuwigheid zelf.

Wat leert Jezus ons dan? Hij leert ons, dat wij nederig moeten zijn. Kennelijk bedoelt Hij hiermede echter geen slapheid, geen waslap mentaliteit, geen minderwaardigheidscomplex. Jezus is zelf zeer zeker nederig, ofschoon hij niet aarzelt de Farizeeën de waarheid te zeggen en met de zweep de handelaars uit de tempel te drijven, wanneer zij van de godsdienst een aardig zaakje hebben gemaakt.
Jezus bedoelt met deze nederigheid kennelijk niet een nederig zijn tegenover allen en alles, een onderworpenheid zonder meer. Hij lijkt eerder te zeggen, dat wij wel moeten beseffen, dat wij eigenlijk, vergeleken bij de Schepper, niets betekenen of zijn, dat wij niet alles weten, dat wij ons niet in de plaats van de Schepper mogen stellen. Wij hebben allen in ons leven een taak: “wij worden geroepen”. In het vervullen van onze taak kan het soms zelfs een plicht zijn enige tijd de ‘meerdere’ van anderen te zijn. Wij mogen echter nooit stellen, dat het dan ook ons recht is, dit te zijn of zelfs, dat uit ons wezen en onze taak voortvloeit, dat wij altijd ‘meerdere’ zullen zijn.
De mens dient te beseffen, dat er oneindig veel wetten, waarden en dingen zijn, die hij niet kent, zodat al zijn menselijke gewichtigheid en doelbewustheid – ondanks alle goede bedoelingen in de ogen van de engelen – wel eens niet veel meer dan een klucht kan zijn. Naar ik meen houdt de nederigheid die Jezus ons voorhoudt, als noodzakelijk allereerst in: begrijpen hoe beperkt je eigenlijk wel bent.

Belangrijk is in Jezus’ leer de naastenliefde. Ook wij hebben alle mensen als onze naasten lief. Behalve dan die ene buurvrouw, die altijd zo vervelend is, de chef op kantoor, die zich nooit echt prettig tegenover ons gedraagt enz. Er is al veel over dit onderwerp gezegd, zodat ik kort kan zijn.
Jezus maakt van de naastenliefde niet een liefhebben van de mens als zodanig en zonder meer, om wát hij is, maar het liefhebben van de mens zonder meer. Iets, wat een groot verschil uitmaakt. Jezus leert echter niet, dat iedere mens zonder meer onze naaste is, al zullen wij dit graag stellen en past dit m.i. ook beter in deze tijd, die immers elke uitvlucht zal aangrijpen om eigen liefdeloosheid te verontschuldigen.
Jezus geeft toe, dat er ook vijanden kunnen zijn. Wij kunnen in het leven mensen, krachten en wezens ontmoeten, die onze vijanden zijn. Jezus beseft, dat de mensen hierin een verontschuldiging voor hun eigen vijandschap zullen zoeken en stelt daarom uitdrukkelijk: “Hebt uw vijanden lief”. In deze dagen zou hij bv. kunnen zeggen: mensen, zijn de communisten jullie vijanden, naar je meent? Dan moet je juist daarom ook de communisten liefhebben, méér dan de neutralen, die vriend noch vijand zijn. En Hij zou er waarschijnlijk aan toevoegen: alleen met liefde kun je vijanden tot vrienden maken, kun je hen ‘bekeren’. Alleen wanneer men ook zijn vijanden wil beminnen, zal men harmonie kunnen vinden. Hij gaat daarbij zeer ver in Zijn Liefde, zoals het gebeuren dat wij heden herdenken ook wel aantoont: wanneer men u op de linkerwang slaat, keer de rechter toe.

Volgens mij is dit niet alleen letterlijk bedoeld. Jezus stelt, dat men in het leven nooit geheel vrij is om te doen en te laten, zoals men goed acht of wenst. Men heeft altijd weer tegenslagen te verwerken, wordt altijd weer met tegenstrevers geconfronteerd. Dit mag echter geen reden tot verzet en liefdeloosheid zijn. Juist dan moet men zeggen: “Geeft het leven klappen? Ik kan er tegen, geef er nog maar een bij als het moet. In mij is de vrede, die mij alle uiterlijke dingen doet verdragen zonder haat zonder verweer.”

Wat blijft er in uw dagen nog over van de werkelijke Jezus? Hij was zeker de nederigste onder de nederigen. Hij waste de voeten van zijn apostelen, alsof hij niet de meester, maar hun knecht was. Hij doet dat natuurlijk en zonder er over na te denken. Nu beweert men wel, dat Hij dit deed, om de mensen een voorbeeld te geven, maar volgens mij was Jezus – volgens innerlijk bewustzijn – altijd de dienaar van de mensheid en dus ook van zijn volgelingen. Volgens de menselijke begrippen is die Jezus eigenlijk maar een eigenaardige figuur. Wanneer men een overspelige vrouw wil stenigen, schrijft Jezus in het zand, terwijl hij tot de vervolgers van de vrouw zegt: “Wie onder u zonder zonden is, werpe de eerste steen”. Let wel, Hij schrijft zijn aanklachten in het zand, niemand hoeft te weten, wat het betekent, wie hij aanklaagt, zo dadelijk wist hij het weer uit, alles is slechts in het zand geschreven.
In wezen leert Hij de mensen hier, dat men niet het recht heeft anderen te schaden door hun misdaden bekend te maken, of zelfs eigen gedrag te rechtvaardigen door een beroep op de misdaden en fouten van anderen. Slechts wanneer zij anderen verwijten maken, mag men hen er onopvallend aan herinneren, dat ook zij schuldig zijn.

Ook valt mij op, dat van Jezus zo vaak een mens of een God wordt gemaakt, die in wezen heel ver van het leven af staat. Een Meester, Die, in verheven eenzaamheid, met zijn apostelen door de velden wandelt en alleen maar wonderen doet of leringen geeft. Wanneer je Jezus echter als menselijk wezen zoekt in Zijn leven en leer – die Hem tot het Kruis voeren en daarna tot de Herrijzenis – tref je geen bleke teruggetrokken mens aan, die vele christenen in Hem willen zien. Hij heeft kennelijk menselijke belangstelling. Wanneer hij aan een put wat babbelt met een Samaritaanse vrouw, zo kan het wel zijn, dat zij vele mannen heeft gehad, maar dat kan hem niets schelen. Die vrouw is een mens, een mens, die interessant is, een mens die hij helpen wil. Hij houdt zich niet op met de ‘goede’ mensen en de ‘betere’ standen.

Maria Magdalena, de danseres uit de plaats bij het meer van Tiberias, die bekend stond om het verven van weefsels, was nu niet direct respectabel. Zij was eerder zoiets als een prehistorische striptease danseres, die daarnaast een nog veel ouder beroep uitoefende. Jezus neemt haar rustig op. Hij verbood haar zelfs niet om te dansen. Hij maakt haar alleen duidelijk, dat dansen niet een zaak hoeft te zijn van zinnelijkheid en gewin, maar dat men ook kan dansen, omdat men dansen wil, omdat men vreugde heeft in het leven.
Het beeld van Jezus, dat zovelen u op deze Goede Vrijdag trachten te tekenen, is niet de werkelijkheid. Vaak is het meer een karikatuur. De lijdende mens Jezus is niet de gehele Jezus. Eén enkel aspect wordt hier onmetelijk overdreven. En wanneer men Hem tekent als een vorst, zo is het nog erger dan een karikatuur, want Jezus was waardig, maar zeker geen heerser. Wie Hem u zo schildert, toont u een andere Jezus, dan degene, die op aarde geleefd heeft.

Het is ook zeker geen beeld van de echte Jezus, die heden nog de aarde zeer nabij is. Dezelfde Jezus, die, vergezeld van vele anderen, juist in deze dagen weer tracht op de aarde te werken en de mensheid tot Licht te brengen, ook al werkt hij voorlopig nog vanuit de sferen en niet vanuit een stoffelijke vorm. Jezus is een blijmoedig mens. Het leven is voor hem niet een somber wachten op de eeuwigheid, zoals voor vele volgelingen, die zich Christenen noemen.

Zeker kost het Jezus soms moeite iets te aanvaarden. Maar heeft Hij het eenmaal aanvaard, dan spreekt hij er verder ook niet over. Jezus voelt bv., dat men Hem gevangen zal nemen en weet wel, dat Hij uiteindelijk gekruisigd zal worden. In de Hof van Olijven heeft Hij dit met zichzelf uitgevochten. Hij heeft een antwoord moeten vinden op de vraag, of Hij blijven moet dan wel weggaan, of Hij zijn macht gebruiken zal of niet. Hij besluit te aanvaarden, te blijven. Dat kost moeite. Wij worden even geconfronteerd met een mens in tweestrijd. Vanaf dit ogenblik echter is hij weer zichzelf.

Wij weten, dat Hij in zijn leven ook plezier kon maken. Zelfs zijn leringen zijn allen ergens doortrokken met een glimlach, met een ijle, maar werkelijke levensvreugde. Hij heeft gevoel voor humor. Neem bv. het ogenblik van zijn gevangenneming. Hij wil zich niet verzetten. “Wie zoekt gij?” “Jezus van Nazareth”. Dat antwoord komt wat geërgerd. Zoiets van: “wat mot die vent eigenlijk.” Jezus zegt: “Ik Ben Het”, en daar liggen zij, met al hun wapens en macht, allemaal tegen de vlakte.

Als een wonder, als een manifestatie van macht alleen, is dit niet bepaald doeltreffend, want zo dadelijk zullen zij Hem desondanks, gevangen nemen. Hij wil en kan zich daaraan nu niet meer onttrekken. Ik denk zo, dat Jezus bij dit tafereel even heeft geglimlacht. Ook zijn reactie op het verraad van Judas is ergens vol verfijnde humor. De ‘kus’, een soort accolade, is in wezen een eerbewijs. Jezus verwijt dus niet slechts Judas, verraadt men de Meester met een kus?” Maar is eigenlijk ook nog ergens sarcastisch: “Is het nu nodig om je meester met een huldeblijk te verraden?” Vooral in andere leringen en situaties blijkt steeds weer, dat Jezus in alle dingen niet slechts de mensen lief heeft, naar ook wel degelijk gevoel heeft voor de humor. Jammer genoeg komt dit vaak niet tot uiting, omdat het vaak eerder een kwestie van nadruk is dan van de woordkeuze zelf.
Wanneer men voor het Sanhedrin Hem vraagt: “Zijt gij de Zoon Gods?”, zo antwoordt Hij: “Gij zegt het”. Een bevestiging? Als zodanig wordt het vaak gezien. Maar dit “gij zegt het”, kan ook betekenen: niet ik, maar jullie zeggen dit, maar ik besef wel, dat het geen zin heeft hierover te strijden. Niet mijn woorden, maar alleen jullie woorden en die van je gekochte getuigen gelden immers hier? Praat maar, jullie hebben al zo veel gepraat…

Opvallend is verder Jezus’ innerlijke kracht. Hij is sterk, op het harde af. Zelfs wanneer Hij zijn kruis niet meer kan dragen, troost hij nog de wenende vrouwen, dankt de Cyrener, die gedwongen wordt het kruis met hem te dragen. Zelfs aan het kruis is zijn aandacht evenzeer gericht op zijn moeder, de vrouwen en leerlingen, de moordenaar, die met Hem sterft. Wanneer het lijden Hem soms overweldigt, zo hervindt hij zichzelf steeds weer: “Zoon, zie Uw moeder, Vrouw, zie Uw zoon”. Een troost. Zeker. Maar ook ergens iets anders: een verklaring dat broederschap en koninkrijk Gods’ voort blijven bestaan, zodat Zijn dood niet het einde van de dingen betekent.
De glimlach hervinden wij bij de opstanding: Maria Magdalena spreekt hem aan, denkende een tuinman voor zich te hebben. “Weet gij, waar zij de Meester hebben gebracht”? En dan de ontdekking: het is de meester zelf: “Rabboni!” Jezus’ reactie lijkt zo iets te zijn als: kind, kind, ben je nu zo in de war, dat je mij niet eens herkent? Dan neemt zijn zorg voor anderen weer de overhand: “Beroer mij niet, want ik moet nog ingaan tot het huis van mijn Vaders”.

Duidelijk wordt de humor van Jezus vooral wanneer wij zijn gelijkenissen lezen. Steeds weer is hierin ergens plaats voor een glimlach. Kennelijk is Jezus niet een sombere meester. Wanneer men in zijn naam met sombere gezichten en zwarte kousen door het leven meent te moeten gaan, zo zal Hij de eerste zijn om over deze menselijke dwaasheid te lachen, liefdevol, maar met begrip voor het belachelijke.
U meent misschien, dat ik het onderwerp wel wat lichtzinnig benader. Maar dit is niet waar. Ik zoek niet naar de mythes, maar naar de Meester. De Meester, die er nu nog is. Ik zoek niet naar het bovennatuurlijke, naar het onbereikbare ideaal, maar naar de weg, die Jezus wijst. Wanneer Hij is gestorven om het gaan van die weg voor ons mogelijk te maken, zo lijkt het mij juist op deze gedenkdag passend, dat wij naar de kern van Zijn leven en leer zoeken. En deze zullen wij niet vinden in de tot sleur geworden droefgeestigheid of de juichtoon van hen die menen, dat Jezus nu wel alles voor hen in orde heeft gemaakt. De waarheid kan niet gevonden worden in de rite alleen of in de woorden-kloverijen, die in de naam van Jezus en de godsdienst vaak met een ernst worden bedreven, alsof zielenheil en wereld alleen daarvan afhankelijk zijn.

Het is waar, wanneer ik stel, dat Jezus er plezier in heeft gehad, wanneer de Schriftgeleerden Hem uitdaagden, als bv. “Heer, aan wie zullen wij schatting betalen?” Ik kan mij voorstellen, dat Jezus fijntjes heeft geglimlacht toen Hij vroeg: “Wie zijn beeld staat er op de munt?” Het beeld van de keizer! Niet zonder voldoening ziet Hij, hoe zijn tegenstanders in de val lopen: “Geeft dan de keizer, wat van de keizer is en aan God, wat van God is”. Uit dit alles treedt volgens mij ons op de eerste plaats een mens, een mens vol levensvreugde en mensenliefde tegemoet. Niet een God. Dit lijkt mij het belangrijkste.
Vanuit dit standpunt kunnen wij zijn leer benaderen, zijn weg begrijpen. Ik zie een milde en gelijktijdig toch ook zo sterke mens. Een glimlachende Meester, die de liefde predikt in een wereld, die door zelfzucht en haat wordt verteerd. Hem zo ziende, erken ik, dat Hij allereerst ons allen een weg bouwt. Niet de dogmatische weg, waarvan menig christen droomt, maar een voor allen mogelijke weg van innerlijke verandering.

U gelooft misschien in een voortdurende evolutie van mens en wereld. De enig mogelijke evolutie voor de mens heeft echter Jezus reeds getoond, de wijze, waarop alles bereikt wordt, heeft Hij reeds geleerd: Zijn wet van naastenliefde, Zijn wet van eerbied en liefde voor God, Zijn wet van waarheid, zijn tezamen de weg van de innerlijke evolutie. En Jezus weet heel goed, wat er op aarde gaande is. Hij gehoorzaamt aan de wetten van het mens-zijn. Zelfs in geloofsartikelen horen wij, dat Hij afdaalde ter helle om na drie dagen te herrijzen uit de dood.
Wanneer wij Jezus willen zien als God, klinkt dit wat eigenaardig. De overwinnaar wordt niet door juichende engelen na zijn geslaagde verlossing ingehaald in de hemelen, maar drie dagen lang vertoeft hij in de hel. Of moeten wij zeggen het duister, waarin de mens na de dood met zich en het leven wordt geconfronteerd, voor hij zijn geestelijk bestaan aanvaardt? Ook Hij heeft kennelijk dus tijd nodig om zich zijn dood te realiseren. Ook hij betreedt het schaduwland aan de grenzen van leven en dood. Maar Hij blijft zijn liefde geven, ook daar. Daarom is Hij Licht. Hij blijft blijmoedig, zodat het duister Hem niet beroeren kan, maar in tegendeel het Hem mogelijk wordt in het duister velen te beroeren en tot bewustzijn van Licht te wekken.

Opvallend is het ook, dat Hij niet uit de hemelen komt, om op te staan uit de dood. “Ik moet nog ingaan tot het huis van mijn Vader”. Geen hemelkrachten spelen hier een rol. Jezus is zo zeer in harmonie met de oneindigheid, dat hij uit de duistere wereld tot het aardse leven terug kan keren, wanneer Hij weet, dat Zijn leerlingen bevreesd zijn. Dit menselijke, deze harmonie, die alle dingen overwint, deze weg van het leven is voor mij het belangrijkste deel van alles, wat besproken kan worden op deze Goede Vrijdag, die ik toch werkelijk niet zó “goed” vindt. Want dit is volgens mij de dag, waarop men zich bovenal zal moeten realiseren, hoezeer de mens faalt, niet zozeer in het aanhangen van een bepaald geloof, maar in zijn mens-zijn. Dit is de dag, waarop men zich zou moeten realiseren, dat dingen in het leven, waarvoor men terugschrikt als verschrikkelijke offers of grote dwaasheden vaak belangrijker zijn dan alle verstand, alle menselijke wijsheid, die men op het ogenblik zo gaarne gebruikt om een compromis met de wereld en zichzelf te sluiten.

Wat zou Jezus wel zeggen, wanneer Hij op het ogenblik zelf tot de mensen van heden zou kunnen spreken? Misschien zullen wij dit zo nu en dan nog wel eens horen. Ik stel mij voor, dat Jezus op deze dag, op deze Goede Vrijdag, zou zeggen: “Besef wel, mens, dat ik niet gestorven ben om het u mogelijk te maken te leven zonder ooit de gevolgen van uw daden te moeten dragen. Ik ben gestorven omdat dit voor mij de enige weg was, om wáár te zijn, om geheel te beantwoorden aan de God, die ik aanvaard had, om geheel de taak te vervullen, die ik als de mijne had erkend, toen ik mijn openbaar leven begon.”

En ik denk dat Hij ook zou zeggen: “Ik ben met u. Want de liefde, die ik gevonden heb in de kracht, die ik de Vader noem, is zó groot, dat zij u allen kan omvatten, altijd weer, ondanks alles. Ik ben altijd met u door deze liefde en uit deze Kracht. Maar ik kan en mag voor u niet degene zijn, die uw lasten draagt. Wanneer uzelf uw lasten draagt, zal ik u misschien kunnen helpen. Ik ben ook niet degene, die u de wijsheid of kracht kan geven, waardoor u zonder meer het Rijk der Hemelen kunt betreden. Ik kan u slechts leren, hoe u de eeuwigheid zelfs als mens reeds in uzelf kunt beseffen, zodat u deel zult zijn van de eeuwigheid als Ik, zelfs reeds op aarde.”

Ik denk ook, dat Jezus zou zeggen: “Waarom, mensen, strijden jullie zoveel over mij en mijn leer, waarom strijden jullie zo sterk tegen alles, wat volgens jullie – gezien mijn leer – niet goed zou zijn voor anderen? Waarom leef je mijn leer niet voor jezelf, zoekend naar God in u, levend uit de God in u, zoals ik deed? Waarom, mensen, komen jullie regelmatig bijeen in kerken om mijn woorden te horen, wanneer je mijn leringen loochent met elke daad? Waarom hebben jullie een God van mij gemaakt? Is het misschien, omdat gij bevreesd zijt voor een Jezus, die mens is?”

Ik kan mij voorstellen, dat Jezus dergelijke dingen zou zeggen. Maar ik kan mij niet goed voorstellen, dat Hij daarbij de verwijten aan de mensheid zou uiten, zoals ik en sommige broeders van onze Orde wel doen. Naar ik meen, zou hij niet zeggen, dat de christelijke maatschappij niet deugt e.d. Ik kan mij niet voorstellen, dat Jezus zich daarover druk zou maken. Ik denk eerder, dat hij zou vragen: “Mensen, is het nu werkelijk zo belangrijk, hóe je een doel bereikt, of is het misschien belangrijker, dat men het doel bereikt? Heb ik u niet geleerd u vrienden te maken uit de mammon? Heb ik u niet geleerd, dat het loon in de eeuwigheid niet afhankelijk is van de hoeveelheid gedane arbeid, maar eerder voortkomt uit het erkennen van de verplichting te arbeiden, zelfs wanneer deze eerst op het laatste ogenblik komt. Heb ik u niet geleerd, dat men eerst als mens leven moet, voor men het eeuwige leven kan ontvangen?”

Ik denk ook, dat Jezus tot de mensen zou zeggen: “Ik kan niet tot u allen spreken. Want dan zou u verwachten, dat mijn uitspraak strookt met de K.V.P. de V.V.D. de P.v.d.A. enz. Maar ik wil niet spreken over stoffelijke waarden, zoals jullie die zien. Ik spreek niet voor een republikein of een democraat, tegen een Labourman of een Tory. Ik wil alleen maar spreken tot de werkelijke mensen. Ik wil alleen maar tot jullie spreken, tot u. Ik heb geen boodschap voor geheel de wereld, zeggende hoe zij zal moeten leven en werken. Ik heb alleen een boodschap voor u. Wanneer u maar wilt luisteren, zult u deze kunnen verstaan.”

Zo stel ik mij voor, dat Jezus zou spreken op deze dag. Ik meen, dat hij u daarbij ook veel zou leren. Het is mij niet gegeven zijn stellingen nu allen te gaan citeren of te zeggen, wat hij volgens mij nu wel van deze tijd zou zeggen. Gelukkig kan ik echter op deze Goede Vrijdag echter uitgrijpen naar iets anders: naar de waarden van deze tijd. Uiteindelijk gaat het niet om een vrijdag uit een ver verleden, het gaat om vandaag. Het gaat niet over de kracht, die eens op de wereld werd geboren en uiteindelijk glorieus ten hemel opgestegen is. Het gaat eerder om de kracht die nu leeft in de wereld. Het gaat niet om de mensen uit het verleden, die door Jezus werden genezen of Hem verloochenden. Het gaat om de mensen van vandaag. Die vrijdag in het verleden was geen “goede” vrijdag. Sterker: of er voor deze wereld ooit een werkelijk goede dag komt, is niet afhankelijk van Jezus. Hij zou alle dagen voor alle mensen goed willen maken. Of er ooit een werkelijk goede dag voor de wereld zal komen, is mede afhankelijk van ons allen.

Wat zijn dan de feiten? Er is Licht. Er is Kracht. Er is nu een werking, zoals deze aarde, in lange tijd niet gezien heeft. Er zijn mogelijkheden om de wereld te herscheppen. Er is een mogelijkheid, voor de mens om als een vlinder uit te breken uit zijn cocon van materialisme en lichtender, werkelijker te leven op aarde en daarna. Dit is het Licht, de Kracht, die de wereld wordt gegeven door Jezus en vele anderen. Het is Gods Licht, Gods Kracht. Maar de Meesters keren tot de wereld, om die krachten op aarde aanvaardbaar, om die kracht op de juiste wijze actief te maken. Eens ranselde Jezus wisselaars en handelaars uit de tempel. Niet omdat zij daar waren, maar omdat zij binnen de tempel zichzelf zochten. Het is misschien maar goed, dat de Jezus van toen niet in stoffelijke vorm op aarde is weergekeerd: Hij zou nu de reputatie van tempelranselaar gekregen hebben. Want in alle tempels van deze dagen zetelen velen, die eerder zoeken naar eigenbelang, die werken uit zelfzucht, ten voordele van eigen gezag, eigen macht, eigen roem, mensen vol zelfgerechtigheid, die handel drijven met de zielen van anderen. De Jezus van heden zal zich, naar ik meen, daarmede niet mee bemoeien.

Hij zal zeggen: “Goed. Gij kunt nu kiezen of u het Licht wilt aanvaarden of het wilt bestrijden. De tijd is voorbij, dat men met de komst van het Licht handel kan drijven.” Nu eerst wordt de zin van zijn woorden ons duidelijk: “Wie niet met mij is, is tegen mij”. Dat wil niet zeggen: wie geen christen is, gaat naar de hel. Het betekent: wie het Licht niet aanvaardt, dat ik u breng, wie de levende kracht, die ik u breng, niet aanvaardt, wie zegt mij te volgen, maar gelijktijdig de harmonische mogelijkheden, waardoor de mens waarlijk en bewust deel wordt van het Koninkrijk Gods, verwerpt, is tegen mij. Dié is mijn vijand, mijn tegenstander. Niet omdat ik dit wens, maar omdat hij zichzelf daartoe maakt. Ik meen, dat Jezus in deze dagen haast meer dan ooit een ieder wil helpen. U kunt het Licht uitdagen en het zal niet antwoorden, niet terugslaan. Toch is het onwrikbaar, een muur, die door geen menselijk vermogen ooit doorbroken zal kunnen worden. Men kan zich uitputten in zijn worstelingen, men kan strijden tegen het Licht, tot men onder een lawine van Lichtende krachten bedolven wordt en zal moeten beslissen of men zal aanvaarden of ten onder gaan.

Misschien is er toch wel een gelijkenis tussen het gebeuren, dat vandaag wordt herdacht en de wereld van heden. De mensheid kruisigt immers elke dag opnieuw haar hoogste waarden, haar grootste ideaal. De mensheid kruisigt haar behoefte aan harmonie, aan vrede, om toch a.u.b. ook maar niet een kruimel welvaart te moeten missen. De mensheid kruisigt zijn geloof, omdat men het belangrijker acht een politieke overwinning te behalen, dan oprecht te zijn. De mensheid kruisigt de innerlijke goedheid, kruisigt eigen hart, omdat men bang is, voor gek te worden gehouden. De mensen kruisigen in deze dagen alles, wat goed en belangrijk is: hun eigen verantwoordelijkheden, hun werkelijk inzicht, hun inspiraties, zij nagelen alle waarden van het leven aan het kruis, alle eeuwige waarden aan het kruis, met redelijke argumenten en zijn daarbij vaak heel wat wreder dan de beulen van vroeger. Misschien is het toch wel een soort goede vrijdag, al is het voor de mensheid een kwade vrijdag: de vrijdag dat de mensen trachten de waarheid, die in hen leeft, te kruisigen.

Hoe staat het ook weer in het Nieuwe Testament? “Ten derde ure kruisigde men Hem. Toen Hij stierf was de hemel verduisterd, het voorhang van de tempel scheurde, de aarde beefde.” De legende zegt, dat men in die uren vele doden om had zien gaan op de berg. Misschien zegt dit alles u niets over het heden, misschien echter beseft u, dat dit alles ook vandaag kracht heeft, dat het nog geldt. De aarde beefde. Mensen kunnen dingen doen, die zelfs de aarde niet verdragen kan. Ook in deze en komende dagen geeft de natuur blijken hiervan. “De hemel werd verduisterd.” Ook nu zijn er hemelen, die verduisterd worden, al is het voorlopig heel redelijk te verklaren: het is vulkaanas. Maar misschien komt er nog meer duisternis. Let wel, de mensen die wisten, hebben dergelijke verduisteringen niet gezien als een ellende en verdrukking. Zij hebben in Egypte gezegd: “Ziet, het duister is de kracht van Jahwe, die ons komt bevrijden”. Zij hebben in Jeruzalem gezegd: “Hier wordt in storm en het lichten van de hemel de waarheid geboren”. Jezus sterft, maar God spreekt. Degenen, die nu de waarheid beseffen, zien alle tekenen van stoffelijke en geestelijke duisternis, alle storm, niet als teken van ondergang, maar als boden van komend Licht, van bevrijding.

De legende zegt, dat in die uren de doden omgingen. Doden zijn mensen, die in het verleden geleefd hebben. Vraag u zich eens af, hoeveel doden op het ogenblik op aarde omgaan, hoeveel er uit het verleden gereïncarneerd zijn op uw wereld, herboren misschien met de krankzinnige machtswellust van een Caligula, de onverschilligheid van een Nero, de machtshonger en eigenwaan van een Napoleon of een Alexander? Hoevelen incarneerden op aarde met een priesterlijke eigenwaan als achtergrond? Hoeveel vorsten leven nu weer, die eens hun eer en trots stelden in het feit, dat zij meer krijgswagens bezaten en wredere soldaten dan enig naburig land? Vorsten, wier roem het was, dat hun volk rijker was dan enig ander, dat hun expedities verder doordrongen in onbekende gebieden om te plunderen dan bij enig ander vorst. En ook de edelen en voornamen, die brood en spelen gaven aan het volk, zijn in deze dagen hernieuwd geïncarneerd.

Er gaan waarlijk vele doden om op de wereld, al beseft men dit niet. Doden, die het verleden willen doen herleven en weigeren een werkelijk nieuw leven, een nieuwe bewustwording te aanvaarden. Zij leven als mensen onder de mensen. Maar zij trekken met zich de zware last van een noodlot, een karma, een verleden, dat overwonnen moet worden. Maar zullen deze mensen dit begrijpen, zullen zij aan de noodzaak tegemoet komen, zullen zij stellen:”Ik zal iedere mens helpen, ik zal voor allen doen, wat ik kan. Ik zal alles verdragen. Maar het onrecht zal ik niet dulden”? Helaas is het waarschijnlijker, dat de meesten zullen roepen: “Heil, Heil onze redder”. Want zij denken, daar is er een, die het voor ons op kan knappen. Laat hij de verantwoordelijkheid maar dragen, dan hoeven wij het zelf niet te doen.” O ja, de levenden van het verleden, die het heden niet kunnen aanvaarden, de doden, gaan om… .

En het voorhang van de tempel scheurde. Het heilige der Heiligen, de plaats waar God woonde tussen de vleugelen van de Seraphim, de plaats, waar alleen de hogepriester éénmaal per jaar ongeschoeid binnen mocht treden, dit grootste heiligdom lag plotseling open voor de blikken van de profanen. Een enkele bliksemschicht daalde neer en er was geen heilige der heiligen meer. Weg was in wezen de gehele priesterlijke hiërarchie en alles, wat daarbij behoorde. O, men heeft het Heilige weer afgesloten. Men is verder gegaan als voorheen. Maar de geest Gods zweefde niet meer boven de Ark van het Verbond.
Ook nu spreekt men u van grote krachten, van grote waarden. Maar wie zegt u, dat een hedendaags voorhang niet reeds gescheurd is? Misschien is er, evenals toen, een vreemde, onbekende dreiging en menen de priesters, de gezagdragers van heden, evenals vroeger, dat men niet anders kan doen, dan het bestaan ervan te ontkennen en verder te gaan, of er niets gebeurd is. U heeft er misschien niets van gehoord. Maar wie zegt u, dat dit niet zo is? Dat er een dreiging is, die het oude belaagt, maar zorgvuldig geheim wordt gehouden?

Een dreiging, die voor de mensheid alleen maar goed, voor de heersende machten echter verlies van macht, aanzien, grondslag zou betekenen? De Krachten van het Licht komen steeds sterker. Zij komen tot uiting waar zij thuis horen, niet daar, waar men naar deze Lichtkracht verlangt. Want de Krachten van het Licht wekken niet wat men begeert, maar zijn rechtvaardigheid, besef, inzicht in het Ik. De kracht van het Licht beantwoordt niet aan dat wat is, maar vervult een taak, die noodzakelijk is voor de vernieuwing van de wereld.

O, ook de beste leerlingen zullen in deze dagen, wel eens moedeloos worden, het moe zijn om nog verder te luisteren. Wat hebben wij aan al dat gepreek. Wanneer men ons maar met rust laat, wanneer wij maar niet als opstandelingen worden beschouwd. Net als Jezus’ leerlingen – in de voor hen zo sombere dagen vóór Pasen – zich verscholen hielden in een kamer achter gesloten deuren en luiken. Deze apostelen, deze leerlingen van Jezus, zaten daar te bibberen, als gewone angstige mensen, die niet meer wisten wat te doen en wat te laten. Maar kort daarop deden diezelfde gewone mensen dan toch maar wonderen. Zij spraken “in vele tongen”, genazen zieken, dreven duivelen uit. Zij vonden zelfs de middelen en de mogelijkheid om te midden van een vijandige wereld de eerste christengemeenschap te stichten.
Zeker, met die eerste christengemeenschap is het uiteindelijk niet direct goed afgelopen. Dat was hun fout. Zij hadden Jezus niet goed begrepen. Maar goed, zij hadden in ieder geval de kracht om dit alles te doen. En het waren dezelfde mensen, die in paniek de stad waren weggevlucht, of in een gesloten kamer hadden zitten rillen, zich afvragend: “Mijn God, waar moet dat naartoe?” En deze mensen hebben uiteindelijk een gehele wereld veroverd – of een belangrijk deel ervan.

Zou het misschien ook nu zo zijn? Het Licht is er, de Kracht is er. Maar gelijktijdig is de somberheid er, onbegrip en wanhoop. Want de Liefde Gods’ wordt nog steeds ergens door de mensen gekruisigd. God, zoals hij bestaat in het menselijk leven, wordt ontkend, de waarheid die in het Ik leeft, wordt geloochend. Dat is de kruisiging van vandaag.

Nu staat de mens in conflict. Nu zal hij een oplossing moeten vinden. Wat zal hij doen? Zal hij mee roepen met de anderen, zoals het volk tegenover Jezus? Zullen de mensen van heden, stellen: “zolang wij onze macht kunnen behouden, zolang wij nog een evenwicht kunnen handhaven, waarin wij op onze wijze verder kunnen bestaan, is alles in orde”? Of zullen de mensen van heden de tekenen van de tijd begrijpen? Zullen zij misschien zeggen: “er moet toch ergens iets zijn, dit kan niet het einde, de oplossing zijn, waarop wij wachten”?
Naar ik meen, leeft er in deze dagen in velen een sidderende verwachting. Ik meen, dat er op deze wereld velen zijn, die, zij het met onrust en verzet, wachten. Wachten zonder te weten waarop. Zoals eens de leerlingen gewacht hebben, de leerlingen, waarvan maar enkelen de moed hadden van verre naar de kruisiging te gaan zien, waarvan alleen Johannes de moed had met de vrouwen onder het kruis te staan. Ik geloof dat de kracht van Licht en Waarheid ook nu zal herrijzen. Nog lijkt het, alsof de mensheid gevangen is in een helse werveling van gebeurtenissen, of er nergens een uitweg is, of het noodzakelijkerwijze vandaag of morgen ergens spaak moet lopen. Nog schijnt het de mensen toe, of elke uitweg naar een beter bestaan bewaakt is, of het edele, het lichte, de waarheid, de Kracht Gods, ingesloten is in een graf.

Een graf dat bewaakt wordt door ontelbare legers en door vele geheime diensten onderdrukt. Maar ook hier geeft het verhaal ons hoop. Toen Jezus was afgenomen van het kruis en in het graf gelegd, gingen de oudsten tot Pilatus: “Men heeft hem in een graf gelegd op de grond van Jozef de Arimatheër. Stel ons een wacht voor het graf, opdat men niet komt en zijn lichaam wegvoert, zodat de jongeren kunnen zeggen: ziet, deze is herrezen.” De wacht wordt betrokken. Maar ondanks dit alles gebeurt het wonder van Pasen. In de morgen is het graf leeg. Jezus is opgestaan. Het grote Licht heeft zich van alle wachten niets aangetrokken en is de wereld ingegaan. Maar Hij komt niet in de eerste plaats bij de groten van de aarde, of zelfs maar bij zijn leerlingen, die toch zoveel wijsheid van Hem geleerd hebben. Zelfs niet tot Johannes gaat Jezus, ofschoon deze Hem van al zijn leerlingen het meest dierbaar was. Het Licht gaat de wereld in en toont zich allereerst aan de zondares Magdalena. Haar wordt de troost het eerst gegeven. Dan toont Hij zich aan de Emmaüsgangers en breekt het brood met een paar mensen langs de weg. Eerst dan, maar niet eerder, verschijnt het Licht aan hen, die in het verborgene nu, gewaarschuwd door Magdalena, op Hem wachten. Jezus keert tot deze wereld terug. Niet als een vorst, die nu een theocratie gaat stichten – zoals sommigen hopen en denken – maar als deel van de lichtende Kracht, die God in Zijn Liefde telkenmale weer de aarde zendt.

Hij is een van de Meesters, een van de velen dus, die vanuit deze kracht de mensheid opnieuw zullen beroeren. Hij is een van hen, die de mensheid zullen terug trachten te voeren tot een waar beleven, tot een werkelijke gebondenheid met het leven en met God.

Jezus is nu, op dit ogenblik reeds, de wereld zeer nabij. Daarom spreek ik niet van een “goede vrijdag”. Die vrijdag acht ik veel te beschamend voor de mensheid. Maar wel spreek ik u van een nakend Paasfeest. Het Licht zal herboren worden op aarde, ook al zal voordien misschien de aarde nog beven, of zal de hemel nog verduisterd zijn, al wandelen de doden op aarde en zal het voorhang van de tempel opnieuw gespleten worden. Mijn termen zijn hier symbolisch. U moet ze dus niet zo letterlijk nemen. Al zullen deze dingen plaats vinden, verdeeld over vele komende jaren, zo ben ik er toch zeker van, dat ergens op aarde de kreet weer zal klinken, niet omwille van het verleden, maar om de werkingen van deze tijd en dit Licht: “Christus is herrezen. Waarlijk, Hij is opgestaan. Halleluja.”

Wanneer wij op deze vrijdag dit voor ons zelf verwerken kunnen, dit alles ergens kunnen begrijpen en aanvoelen, zal misschien deze vrijdag voor ons toch nog een Goede Vrijdag zijn. Dit wens ik u allen, ons allen, in wereld en sfeer, toe. Opdat wij innerlijk de harmonie met het groeiende Licht zo mogen vinden, dat ook voor ons de opstanding, het feest van de bevrijding, het Paasfeest, nabij is. Want alles in deze dagen is een bode van de komende herrijzenis van het Licht op deze aarde, van een herboren worden van de mensheid tot een hogere en nieuwere taak.

De kracht die in ons leeft.

Op deze avond wil ik gaarne met u spreken over de drijvende kracht, die ook geheel het paas- gebeuren, dat door u in deze dagen wordt herdacht, tot stand brengt. Men zegt u misschien: “Hier was het Jezus, die leed, Jezus, die opstond uit de dood.” In werkelijkheid was het de levende adem Gods zelve. Want de mens is slechts waardevol, de mens bestaat slechts, zolang hij – bewust of onbewust – deel is van de Scheppende Kracht.

De Schepper zelf heeft ons Zijn wetten gegeven, wetten, die niet geschreven staan in de heilige boeken van de mensen, maar verankerd zijn in het wezen en de structuur van het Al zelf. Wetten en Krachten, die in zekere zin ons aller erfdeel zijn. Want wij allen zijn deel van dit Licht. Wanneer Jezus sterft, zo sterft daarmee het menselijke. Wanneer Jezus herrijst, herrijst de Lichtende Kracht. Wij allen gaan een weg, die doet denken aan het leven van de Jezus, die wij heden herdenken. Wij worden soms getroffen door een fel ogenblik van innerlijke verlichting. Dan menen wij, dat wij de waarheid bezitten. De enige Waarheid. Maar het blijkt ons altijd weer, dat onze zon maar een onbelangrijke ster tussen vele sterren was, dat onze waarheid maar een zeer klein deel was van de grote, de enige volledige waarheid.

Daarom wil ik u op deze avond spreken van deze kracht, die in ons leeft.

In u, door u, werkt de eeuwige wet. Niemand van u zal zich hieraan kunnen onttrekken. Door u en uit u werkt de eeuwige kracht en niemand van u kan zich daarvan scheiden of losmaken, zij het dan, dat hij zou zijn uitgeblust, alsof hij nimmer geleefd had. Want zo is de werkelijkheid: Licht, Kracht en Kosmische Wet, die gezamenlijk zowel de mens baren als de tijd, die uit zich voortbrengen het gebeuren van het menselijke leven. Niet meer en niet minder is waar.

Wanneer gij in uzelf zoekt naar de waarheid, zo zult u altijd weer ergens een Licht vinden, een enkel beleven, een ogenblik van denken, waarin God spreekt. Maar zo gij zegt: dit is nu de énige waarheid, zo zult gij verblind zijn en als een blinde zult u uw weg moeten zoeken in een u vreemde wereld. Wanneer u ontwaakt tot de werkelijkheid, zult u dan moeten ontdekken, dat niet alleen rond u, u vele vijanden zijn geboren, maar dat ook uzelf, u tot vijand zijt geworden.

Wij zijn onszelf veelal niet bewust van de vijandschap, die wij voor onszelf koesteren, want wij willen steeds weer onze tijd en onze beperkingen stellen boven de werkelijkheid, waarin wij leven, ofschoon ons innerlijk zich hiertegen verzet. Wij willen het belang van een enkel ogenblik van menselijk zijn verheffen tot de troon en regelende kracht van de schepping zelf. En ook dit kan niet zijn.

Om onszelf hierover te troosten, noemen wij onszelf vaak onbelangrijk. En toch, wanneer in een gewelf bouwt één enkele steen wordt weggenomen, zo bestaat er gevaar, dat de gehele structuur ineenstort. Wanneer men olie perst, zo is het zaad, waaruit de olie wordt gewonnen, misschien in zich onbelangrijk. Maar zonder dit zaad is er geen olie. Wanneer gij kruiken vormt, is de klei, waaruit dit geschiedt misschien billijk en goedkoop. Het is het werk van uw handen, dat de klei haar vormen geeft. Maar zonder de klei maakt men geen kruiken. Zo zijn wij misschien onbelangrijk, omdat wij onze uiteindelijke vorm nog niet hebben verkregen. Klein voelen wij ons zelf misschien ook, omdat wij een deel zijn van een onmetelijk groot, een kosmisch, geheel. Maar belangrijk zijn wij wel: belangrijk, omdat ook wij deel zijn van Licht en Kracht, omdat ook in ons het ogenblik zal kunnen komen, dat de beperkte mens sterft en het ware innerlijke Licht herrijst.

Gods Licht is een wonderlijke zaak. Het is het leven van alle sferen die u kunt kennen en vele buitendien. Het is Licht én Duisternis. Het is de sfeer van hoogste verrukking en rust en is de sfeer van het diepste lijden en de meest volledige ondergang. Want dit alles is in dezelfde kracht: er is de Kracht, er is het Licht, er is de Wet. De wet is het, die ons leert, hoe wij in het Licht moeten leven, de wet zegt ons, hoe wij uit de Kracht moeten putten. Wanneer die wet ons niet gegeven wordt in menselijke woorden, wanneer zij ons niet wordt geopenbaard in een Lichtend schrift aan de hemel, maar alleen in onszelf wordt geschreven, zo is en blijft het een kosmische wet, die in beperkingen niet kan worden weergegeven, maar belangrijker is dan alle dingen.

Waarlijk gelukkig is de mens, die in zich iets van de eeuwige wetten beseft. Want hij erkent in zichzelf ook het Licht en de kracht. Hij weet uit de schijndood van onbelangrijkheid, van gebondenheid aan tijd en gebeuren te ontsnappen. Voor hem ligt een eeuwige wereld open, waarin hij een zekere taak vervult: een taak, die hem gelijktijdig een vreugde is, omdat zij het spreken van het Licht in zijn wezen is, omdat de vervulling ervan betekent, dat het Ik doortrilt wordt door de krachten van de oneindigheid zelf. Het Licht, dat in Jezus was, is het Licht, dat leeft in alles wat bestaat. Jezus kende dit Licht, zoals er ook anderen zijn geweest, die niet slechts een enkel menselijk ogenblik van innerlijke verlichting kenden, maar het ware Licht bereikten: verwerpend alles wat voortkwam uit de beperking, mochten zij de eeuwige waarheid in zich erkennen en de oneindigheid in zich dragen.

Zo is Jezus de Wet. Niet omdat Hij zelf de wet is, maar omdat de eeuwigheid deel is van zijn wezen en hij zo de wet in zich draagt. Hij is voor uw wereld bovenal de wet, omdat hij deze wet leeft, haar weergevende op een wijze, die mensen kunnen aanvoelen, een wijze, die de mens in staat stelt de wet te begrijpen.

Jezus is de Kracht. Niet omdat Hij alle kracht is of de enige kracht, maar omdat in Hem is de Goddelijke kracht, de bewust erkende levenskracht en kracht van schepping, die in ieder leeft, maar door Hem werd erkend en zo werd tot de levende kracht van alle tijden.

Jezus is Licht. Want de waarheid was in Hem. Niet de waarheid van de mensen, maar de waarheid, die eeuwen overziet en het kleine gebeuren samenbrengt tot één openbaring van de Levende God zelf.

Het is díé Jezus, die gij herdenkt op deze dag. Maar het is het Licht, het is de Kracht, het is de Wet, het is de Schepper zelf, die door Jezus geopenbaard werd.

Het is het Licht, de Kracht en de Wet, die ook in deze dagen opnieuw geopenbaard worden op deze wereld, zoals dit geschiedt in alle tijden.

Maar zij, die leven in Licht en Kracht, zij, die gij in uw onbesef de Meesters noemt, zijn het, die in deze dagen de wet ten uitvoer brengen aan u. Zij zijn de levende kracht, die u benadert. Zij zijn het Licht, dat Waarheid doet zien.

Zij zijn het die tot u spreken in woorden die mensen kunnen begrijpen en woorden in u  wekken, die aan de mens verwant zijn, opdat de mens de eeuwigheid moge beseffen.

Gij verwacht misschien van mij, dat ik op deze avond meer zal zeggen over Jezus, of u zal spreken over Krachten, die zullen komen en een gebeuren, dat deze wereld benadert. Maar dit heeft geen reden en geen zin.

Wát ik u ook zeg, of niet zeg: in u leeft de Kracht. Wat ik ook tot u zou roepen, het antwoord op de werkelijkheid kan nooit liggen in mijn woorden, maar slechts in úw wezen.

Er is licht, dat dooft. Dat is het licht van een geloof, dat zich snel beschamen laat.

Er is licht, dat leeft, dit is noch geloof, noch zekerheid, doch een innerlijke verbondenheid, met het Allerhoogste.

Er is kracht, die veel tot stand brengt en dan aflaat en vermoeidheid brengt.

Er is echter ook een kracht, die eeuwig en blijvend is, omdat zij voortkomt uit de onuitputtelijke bron van de kosmos zelf en zo zich steeds weer in de mens vernieuwen kan.

Indien u dit beseft, zo heeft het geen zin verdere woorden te spreken over Jezus, over verlossing of ondergang. U, mijn vrienden, draagt in uzelf het Licht, u draagt in uzelf de kracht en de wet, waaruit u bewust kunt worden.

Vraag niet: wat is mijn taak? Zeg niet: Meester, wat moet ik doen?

Zeg tot u zelf: Wat is God in mij? Waarheen voert Hij mij? Luister naar een antwoord, zoek naar deze  in u levende waarheid.

Zo u haar echter erkent: aarzel niet. Aarzel zelfs niet, wanneer ook uw weg misschien voert naar een Getsemane, of zelfs voert tot een kruisiging.

Aarzel niet, wanneer die weg u voert door Lichtende landen en blije sferen, u misschien ook voert tot wat gij ziet als de diepste hel.

Want zo gij beantwoordt aan de kracht, die in u leeft, het Licht, dat in u bestaat, zo zijt gij deel Gods en hebt gij daardoor deel aan de waarheid.

Zo gij leeft uit deze kracht, uit deze wet, uit deze waarheid, zo zult gij u zelf kennen voor dat, wat gij zijt: een eeuwig en onveranderlijk wezen, uit God geboren, uit God gevormd en deel van God door alle tijd.

Vraag nimmer: “waarheen zal ik gaan?” Want de kosmos is zo vol van krachten, van wijsheid en leven, dat er geen ogenblik is, dat niet rond u alles aanwezig is, wat voor u noodzakelijk is.

Vraag slechts: “Wat is mijn taak?”, en handel dan volgens de wet, die gij in uw innerlijk kent.

Zeg nimmer: “Dit is mij niet gegeven, dit is mij niet vergund”. Zeg nimmer: “Deze taak is beneden mij”.

Zeg in uzelf slechts: “Dit erken ik als deel van mijn wezen, dit is de kracht, die mij roept, dit is de wet, die mij zendt”, en gij zult erkennen, dat het wonder van het Licht zich ook door u openbaart.

Gij zult dan erkennen, dat voor u een wereld openligt, zo groot, dat een mensenleven u nog slechts is als een rookwolk, die een kort ogenblik voor de zon heen langs trekt.

Hoe kan ik u zeggen, wat God en Goddelijk Licht zijn? Gij kunt deze slechts ervaren, vrienden.

Woorden en indrukken schieten hier tekort.

Hoe kan ik u zeggen wat het Paasfeest betekent? Het is een feest van bevrijding. Inderdaad, en een feest van verlossing. Maar is het een verlossing uit Egypteland? Een verlossing uit de slavernij van de zonden? Gij moogt het zelf omschrijven. Want Pasen is in de eerste plaats de verlossing van uzelf. Israël was niet gebonden in slavernij in Egypte, omdat de Joden tot deze slavernij gedoemd waren, maar omdat zij aarzelden, dat, wat zij bezaten, hun banden met het leven, hun zekerheden prijs te geven. Daardoor alleen werden zij tot slaven. De mens is niet in de duisternis en beperkingen van zijn stoffelijk leven geketend, omdat dit zijn noodlot is. Het is duister voor hem, omdat hij de moed niet heeft het noodlot te aanvaarden, zijn ketenen te verbreken met alles, wat niet waarlijk deel is van zijn wezen en zo waarlijk verlost te zijn.

Zoek God niet op de wereld. Zoek Zijn wil niet in mensen of in menselijke wetten. Wat weet gij, hoe het Licht leeft in anderen? Erken het Licht, dat in u leeft.

Uit de verbondenheid met dit Licht, uit de éénwording met die kosmische kracht zult gij leven en erkennen in anderen en zult gij weten omtrent uzelf en alle zijn.

Beroep u niet op uw beperkte kennis. Zij is het middel, waarmee gij kunt leven als mens onder de mensen. Maar wanneer het Licht roept, wanneer de Wet in u spreekt, wanneer de Kracht door u tot uiting wil komen, leg dan uw kennis naast u neer, gij die deel zijt van het eeuwige. Want gij zijt niet slechts beperkte mensen.

Er zijn vele beelden van herrijzenis uit het graf, die steeds weer gebruikt worden. Maar ik zeg u: “Zij, die zich alleen bezig houden met het eren van hetgeen buiten hen ligt, zij, die zich alleen beroepen op de kracht, die buiten hen is en niet erkennen, hoe zij ín zich dragen het enig werkelijke Goddelijke, dat in de stof kenbaar is, niet beseffen, dat in hen het enige ware goddelijk rijk is, dat zij benaderen kunnen, zij allen zullen niets bereiken”.

Zij, die vrezen voor het Licht, zij, die vrezen voor de wereld, zullen niets bereiken.

Zij, die de Kracht niet vertrouwen, zij die vluchten voor het onbegrepene, zij zullen niets bereiken.”

Maar wie hetgeen in hem leeft erkent, zal beseffen hoe een onmetelijke kracht van liefde, een harmonie die alle zijn en alle tijd samenvat in één Licht, één woord, één waarde, ook in hem leeft.

En in dit leven, dit eeuwige leven, zal de mens dan gaan. Misschien tot het kruis, tot een plaats van gerechtigheid. Hij zal de aarde verlaten en tot de aarde keren. Hij zal leven in de vlakten, of verborgen in de bergen. Hij zal spreken uit sferen tot de mensen, of opstijgen tot hoger Licht. Alles schijnt mogelijk. Maar deze dingen zijn slechts de vorm. De werkelijkheid is het Licht, de onmetelijke Liefde, die alle dingen samenbindt.

Juist op deze avond wil ik u daarom zeggen, dat boven alle dingen dit Ene leeft: de Liefde Gods, die gij in uw wezen beantwoordt, het Goddelijk Licht, dat gij durft erkennen en aanvaarden en de taak, de Wet, die uw wezen richt op de volmaakte bereiking, die uw einddoel is.

Gij zult uzelf nu afvragen: wie spreekt hier? Gij zult op deze vraag een antwoord willen zoeken. Ik zeg u echter: indien gij de waarheid beseft en waarlijk hoort, spreekt er slechts één door alle stemmen: de Scheppende Macht Zelf.

Gij zult zeggen: “Hier is kracht”. Maar aan wie behoort die Kracht?

Er is er slechts één aan wie deze kracht kan behoren: de Bron van alle Krachten.

Misschien wilt gij zeggen: “Hier is wijsheid”. Vanwaar komt zij, van wie is deze wijsheid?

Ik kan u slechts antwoorden: er is slechts één Bron van Wijsheid: dé Wet, de Goddelijke liefde, de eeuwige Harmonie, waaruit het leven geboren wordt.

Vraag niet naar namen en doe geen beroep op anderen, gij, die in uzelf het Licht draagt.

Vraag niet om een zegening, gij die zelf zegenen kunt, zij het, opdat gij in de zegening die gij verlangt, uw eenheid wilt beseffen met anderen.

Alle dingen zijn onbelangrijk buiten dit ene: Hebt uw God lief, zoals Hij leeft in u. Aanvaard Zijn Kracht, zoals zij werkt door u en vervul zijn Wil, zoals gij deze beseft in uzelf.

Want zo gij dit volbrengt, zo zult gij waarlijk tot Jezus zeggen: “Broeder”. Meer nog, gij zult beseffen: gezamenlijk zijn wij Christus, de Kracht de eeuwige Liefde, openbarende het Goddelijk Wezen.

Daarom: zegen uzelf en de wereld, waarin gij leeft. Zegen de God, vanwaar gij zijt voortgekomen.

Verheug u, dat gij in deze tijd het Licht moogt erkennen en aarzel niet de kracht te aanvaarden, die u gegeven wordt.

Dan zult gij waarlijk beseffen, dat ook dit onbetekenend moment van tijd de openbaring is van een Liefde voor alle schepping, die zonder gelijken is.

Ik wens u , vrienden, een groeiend besef toe van dat, wat in u leeft, een groeiend besef van het Goddelijk Vermogen, dat ook door u geopenbaard kan worden.

Moge dit alles geschieden, opdat wij bewust en wetend verbonden mogen zijn in deze eeuwige harmonie, waarvan wij allen slechts de uiting zijn.

Ik mag, vrienden, hieraan misschien nog enkele woorden toevoegen:

Wat is gebracht, was méér dan woorden alleen. Het is een Kracht, waarmee ook uzelf misschien iets bereiken kunt. Om de overgang voor het medium te vergemakkelijken, zal ik nu trachten het lichaam van het medium op meer normale inwerkingen af te stemmen. Woorden voor wat gebracht is, heb ik niet. Er zijn dingen, die boven woorden gaan. Ik hoop, dat ook u dit beseft.

Stemmen als deze zullen over de gehele wereld klinken. De waarheid, die u deze avond werd gebracht, zal de bron van krachten moeten zijn, waaruit de mensheid kan putten wanneer er misschien moeilijke dagen komen. Het is a.h.w. de openbaring van deze tijd. Ik hoop dan ook, dat u het zult billijken, wanneer wij hier de avond afbreken. Wij van de Orde zijn blij, dat ook in onze groepen zoiets gebracht mag worden en hopen alleen maar, dat u niet teveel onder de indruk bent van het bijzondere, om in u op te nemen, wat  gegeven werd. Wij wensen u allen een werkelijk prettige Pasen, die u niet alleen van buiten, maar vooral innerlijk steeds sterker Licht zal brengen.

image_pdf