2 augustus 1959
Wanneer we moeten spreken over de op en de neergang van de mens, dan gaan we spreken over een verschijnsel dat in de eerste plaats stoffelijk is. Het geestelijk verschijnsel dat er achter ligt, is gelijkmatiger en vertoont geheel andere acties en reacties. U moet me dus niet kwalijk nemen dat ik eerst het stoffelijke, daarna echter ook het geestelijk esoterische gedeelte behandel.
Op en neergang van de mens komen voort uit de wijze, waarop hij zichzelf aanpast in zijn omgeving. Elke beheersing van de omgeving betekent gelijktijdig de noodzaak zichzelf ten dele te verloochenen. Deze zelfverloochening – meestal in de vorm van een rationalisatie, gesteund door maatschappelijke vormen en recht – brengt weer met zich mee het opbouwen van spanningen in de mens. Nu zou het misschien gemakkelijker voor de mens zijn geweest om dus niet zijn milieu te beheersen maar in perfecte harmonie daarmee te leven. Dit is de oude paradijsmythe van de mens, die wandelt met God; die een leven heeft, waarin alle dingen hun eigen plaats vinden; een vredige wereld, waarin de dieren niet met elkaar strijden; een vruchtbare wereld, waarin de hele natuur niets anders doet dan ook de mens in vruchten zijn voeding bieden.
Deze periode bracht echter met zich mede het onvermogen van de mens om zich van de groepsgeest los te maken. Een dergelijke stoffelijke vorm impliceert ook geestelijk de gebondenheid aan een groepsbewust zijn. En als we spreken over Adam en Eva, over de eerste mensen of misschien over het werk der lagere goden – het ligt eraan welke richting we uitgaan – wat godsdienst of beschouwing betreft dan zullen we steeds weer erkennen dat dit niet de weg tot zelfstandigheid is. Een weg tot zelfstandigheid is een weg van beproeving. Zoals een van de boeddhistische wijsgeren dat in zijn commentaren schrijft: “De weg van onze Meester is een weg, waarin men leert zichzelf meester te zijn, terwijl men de omgeving accepteert.” Deze weg echter is zeer moeilijk, omdat men juist – oorspronkelijk in harmonie zijnde met de omgeving – zich daarvan zeer moeilijk losmaakt en zijn eigen persoonlijkheid hoofdzakelijk uitleeft in die omgeving. Het zal u wel duidelijk zijn dat de op en ook de neergang van de mens daarmee in verband staan. Laat ons dan enkele stoffelijke elementen opnoemen, die daarbij zeer sterk betrokken waren.
In de eerste plaats het begrip bezit. Het begrip bezit is het meest belangrijke in zowel op als neergang van de mens. Door het verwerven van bezit verwerft hij tevens de idee van macht, waardoor hij zich durft verzetten tegen datgene, wat in zijn omgeving optreedt. Men heeft wel eens gezegd; Het valt de rijke moeilijker in God te geloven dan de arme. Dat is in zekere zin waar. De rijke is heerser. Hij voelt zich meer zelfstandig en ziet dat, wat men z.i. door middel van bezittingen kan doen. Hij heeft geen behoefte om een beroep te doen op een onbekende grootheid als God. En wanneer anderen dat doen en de beantwoording niet plaatsvindt volgens zijn eigen concept, dan zegt hij al heel gauw: Die God bestaat niet.
Steeds weer zien wij dat bezit in twee vormen optreedt. In de eerste plaats als groep, stam of volksbezit. In de tweede plaats echter ook als particulier bezit. Dit bezit wordt uitdrukkelijk niet beperkt tot de dode dingen. We kunnen in de oudheid bv. zien, hoe de rijkdom van verschillende groten, zelfs van de Aartsvaders, wordt geteld naar het aantal mensen dat zij bezitten. Een vorst bezit in feite zijn volk. Hij is het, die decreteert wat er gebeurt. Een hoofdman is de bezitter van zijn stam, hij is machtiger dan allen tezamen. Deze opvatting brengt ons dus tot groepsontwikkeling, waarbij echter de eenling langzaam maar zeker zijn persoonlijk bezit zozeer verhoogt dat kan een bezit zijn aan weten en daardoor van bezit (zoals bv. bij de priesterkaste) of wel van direct bezit en daardoor vergroting van stoffelijk weten (zoals bij de handelsstand) dat de onfeilbaarheid van de vorst wordt bedreigd. Daardoor wordt zijn bezit dus minder zeker. Als we de maatschappelijke verhoudingen bezien, dan gaat de op en de neergang van de mens direct parallel met de strijd van de eenling om zijn bezit t.o.v. de groep te vergroten en de tendens van de groep om haar bezit (dus ook haar macht) t.o.v. de individuen te vergroten. Dat men daarbij geen enkel middel schuwt zal u ondertussen wel duidelijk zijn geweest. Ofschoon het op het ogenblik bijna 5000 jaar geleden is, dat een filosoof het citaat dat ik u zal aanhalen, deed neerschrijven, is het vandaag aan de dag nog nieuw en zou het kunnen worden toegepast op de moderne politiek, op de moderne wereld toestand. Hij zegt nl.: “O gij, die dronken van uw macht vernietigender werkt dan de storm, gij, die de mensenharten sterker doet beven dan de aarde in haar vulkanische grootheid, gij zijt de demon die in de mensen woont en bezit.”
Bezit is een illusie. Een illusie die ook wederom wordt uitgedrukt in de verhouding man/vrouw, de verhouding ouders/kinderen, de verhouding werkgever/werknemer. Al deze vormen tezamen kunnen de mens doen klimmen en doen ondergaan. Op het ogenblik nl. dat het bezitsbegrip gezamenlijk wordt gedeeld en een wederkerige verantwoordelijkheid voor het gezamenlijke bezit wordt geaccepteerd, zien we groei. Er ontstaan wereldrijken maar ook gelijktijdig grote beschaving. Kennis is niet iets, dat angstvallig geheim wordt gehouden of met zegels en stempels wordt voorzien als “zeer geheim”, maar iets dat moet worden medegedeeld, want anders heeft ze geen waarde. In Griekenland zijn tempelgangen die aan de rand van de Acropolis liggende de mens doen schouwen over Athene. Vandaag aan de dag wil men daar nog gaarne een ogenblik stilstaan en mediteren over dat wat was. Er is echter een tijd geweest dat een ieder die een ontdekking had gedaan, een ieder die een nieuwe filosofie had ontwikkeld, een ieder die een nieuw inzicht had gekregen in de krachten der natuur, in deze Stoa rondging en aan zijn leerlingen vertelde (en een leerling was een ieder die wilde luisteren) wat hij had gevonden. De grootheid van Athene ligt voor een groot gedeelte in de kennis, die men op deze wijze gemeenschappelijk bereikte.
Op het ogenblik echter dat men kennis te zeer gaat specialiseren en als een geheim beschouwen, zien we verval. Ik wil ook daarvan graag een voorbeeld geven. U weet bijvoorbeeld dat de medische professie over het algemeen nog iets in zich draagt van de oude medicijnman mentaliteit: het geheim, het magische middel, de geslotenheid van de stand, het verdedigen, verontschuldigen, a.h.w. uitwissen van elkanders fouten. Dit heeft in de Ver. Staten geleid tot een zo grote reeks processen om schadevergoeding, dat de medische stand zelf heeft getracht in te grijpen. Men ontdekte toen dat in de eerste plaats de kennis van de medische stand onvoldoende werd doorgegeven aan de leek. Met als gevolg dat de leek de idee van de medische professie, de reclame eigenlijk van de medische professie volgend meende dat een dokter een soort alwetend en onfeilbaar mens is en het hem dus zeer kwalijk nam, wanneer hij faalde. Men kwam verder tot de conclusie dat velen van degenen, die die kennis bezaten, door hun zekerheid binnen die gemeenschap minder nauwkeurig omgingen met het leven van hun medemensen als eigenlijk noodzakelijk was. Nu hoopt men maatregelen te treffen, waardoor dus zuiverder bekend wordt wat de medische stand doet, wat zij kent en wat haar mogelijkheden zijn. Hier was de mogelijkheid tot algemene verpleging en verzorging dus bijna ten onder gegaan juist door deze geheimhouderij.
We vinden een dergelijke gedachtegang ook weer overal terug wanneer we gaan kijken in de oude en moderne beschavingen, wanneer die voor een ondergang staan. De ondergang van Alexander de Grote is misschien wel grotendeels te wijten aan het feit, dat hij het werkelijke doel van zijn veldtocht geheim hield. Het was daardoor dat hij met zijn zegevierende legers langzaam maar zeker kwam te staan tegenover de vraag: Wanneer gaan we naar huis? Wat willen wij eigenlijk? De veldheer, die het geheim hield, zag ten slotte zijn eigen leger tegen zich gericht, zelfs toen hij trachtte de wil van dat leger te vervullen. Het was de neergang van een groot mens maar ook van een militaire grootheid, van een verenigd Griekenland. Hetzelfde zien we in Rome. Zolang Rome een vast doel heeft met zijn veroveringen, zolang iedereen in de stad het weet en weet hoe noodzakelijk het is, groeit Rome en wordt Rome machtig. Maar op het ogenblik dat men zijn werkelijke doeleinden verbergt en er niet meer voor uit wil komen, wordt Rome een stad waarvoor de Barbaren vechten. Een stad die in zichzelf steeds tegenstrijdiger eisen gaat stellen en daardoor haar eigen ondergang ten slotte veroorzaakt. Ik kan u meer van die voorbeelden noemen.
Voor de mens zelf geldt precies hetzelfde. Wanneer die mens leeft en tracht in harmonie met de wereld te zijn, zal hij soms aan die wereld offers brengen, die voorkomen zouden kunnen worden. Maar daarvoor in de plaats krijgt hij de steun van de wereld. Hij bereikt daardoor meer, hij leeft gezonder, hij leeft prettiger, hij kan ten slotte een groter gemiddelde welvaart bereiken. Stelt die mens zich echter tegenover de maatschappij, dan kan hij misschien een rijkdom voor zichzelf verwerven die door anderen met afgunst wordt bezien. Maar vrienden, wanneer hij dat doet, sluit hij zich tevens meer en meer af van de maatschappij. Het is niet voor niets dat we steeds weer horen over de playboys, over de mensen die stammend uit rijke vorstelijke geslachten, uit rijke handelsgeslachten eigenlijk nietsnutten blijken te zijn. En slechts wanneer zij geboeid worden door sociale aspecten en zo van uit zichzelf de wereld benaderen, dan wordt het verval van het geslacht voorkomen. Zelfs bij uzelf is het zo. Er is een tijd, dat u egoïstisch bent. Als kind ben je egoïst. En ondanks je welgemeende genegenheid voor bepaalde delen van je omgeving en je wereld, blijf je zo egoïstisch, totdat je rond 25-30 jaar bent. Eerst dan ga je langzaam maar zeker afstand doen van het ik-begrip, tenminste als je een wijs mens wordt. Het vreemde is, dat degenen die – na deze eerste, uit de jeugd geboren hardheid, deze ging tot zelfhandhaving, tot bereiking – met de wereld in contact men en harmonisch zijn, in staat zijn ontzettend veel te verdragen.
Van hen kan niet worden gezegd, dat hun leven met één slag vernietigd is. Van hen kan niet worden gezegd, dat zij plotseling in nood verkeren. Maar wee de mens, die zijn bezitsrecht, zijn idee van “mijn bezit, “mijn macht”, “mijn recht” gebruikt om zich een nauwe kring te scheppen, waarmee hij heerst. Voorbeelden te over zien we. We zien verhoudingen man/vrouw bijvoorbeeld, waarin de vader of de moeder nog de heerser van het gezin is. Alles moet naar die pijpen dansen. Binnen het gezin kan het allemaal goedbedoeld zijn en er kan ontzettend veel moeite genomen worden, maar “ik ben de baas”, zoals zonnekoning het ook zei, nietwaar; “L’etat c’est moi”, waardoor hij de ondergang van zijn geslacht eigenlijk veroorzaakte. Zo zie je het daar ook. In zo’n echtpaar valt een van de partners weg en plotseling staat de ander in een ledig leven. Hij of zij weet niet meer wat te doen. Men past zich dan of wel aan de wereld aan en gaat niet meer zelfzuchtig spreken, dan wel men gaat ten onder. Zelfmoord, krankzinnigheid, een onbegrepen losbandigheid gepaard met sterk ongeluk vloeien daaruit voort.
Zo klimt de mens en zo daalt de mens. Maar zijn klimmen gaat steeds gepaard met de impulsen van de gemeenschap, van de natuur en van het Goddelijke; zijn dalen is echter een overdrijven van zijn eigen mogelijkheden. Wanneer dan ook de beschaving in golven over de wereld gaat, wanneer geluk en vrede maar ook oorlogen als ontstellende stormen over de wereld heenrazen, kunnen we misschien begrijpen dat hier direct de stoffelijke bron ligt in de mentaliteit die men bezit, niet in de middelen.
Nu dit eerste gedeelte dat een algemene inleiding zou kunnen zijn voor het volgende, wil ik dan nu trachten om geestelijk de werkelijkheid te zien. We hebben altijd de behoefte aan een sterke man. En dat vind je in de staatskunde, waar men grijpt naar de dictator of naar de sterke minister-president, de krachtige figuur – of hij nu De Gaulle heet of Adenauer of Eisenhower . We zien het in de religie waar men grijpt naar de onfeilbare Paus, de alwetende dominee, de met profetisch geweld begaafde prediker. We zien het overal, de mens zoekt naar iets sterkers. En toch is er maar één die werkelijke de Sterkste is. Dat is de geheimzinnige Kracht, die God heet. Voor de geest is de stoffelijke benadering van deze grote steun, dit middelpunt dat uiteindelijk orde schept, alleen maar in God gelegen. In de geest is dat heel moeilijk.
Wanneer de geest voor het eerst beseft dat er een God bestaat, ordent zij zich gelijkmoedig in de wetten, in de regelen die worden gegeven. Zij lat zich door de ministers, de afgezanten (de groepsgeesten) dirigeren en volbrengt met een zekere vreugdigheid haar leven, ook wanneer dit van uit menselijk standpunt gezien misschien erg ongelukkig zou zijn. Zij glorieert erin deel te zijn van het geheel. Langzaam maar zeker echter komt haar weten zover en haar contact met de werkelijke Godheid, dat ze de behoefte niet meer heeft aan de bemiddeling. Men zegt wel eens, dat geen man groot is in de ogen van zijn echtgenote en geen vorst groot in de ogen van zijn kamerdienaar. Op dezelfde wijze komt men zo dicht te staan bij de directe uitvoering van de opdrachten van de groepsgeest, dat men verder gaat zoeken. Men zoekt naar de werkelijke macht, die er achter schuilt. En op het ogenblik dat dit begint, begint het menselijk contact met God in de geest.
Nu zijn hierin natuurlijk verschillende fasen aan te stippen. Eerst nl. erkent men de grootheid van God en de eigen nietigheid. Dan beseft men dat men zelf deel heeft in dat goddelijk scheppingsplan en acht zich dus reeds belangrijker. Men beseft op de duur dat men vrij is om binnen dit scheppingsplan te handelen zoals men zelve wil. Het idee van grootheid groeit. Soms voelt men zich de gelijke van God en ontstaat juist daardoor wat ook in de Bijbel zo leuk wordt verhaald de val in het duister. Die val in het duister ontstaat door een ontkenning van God als steun en als bezielende kracht. We kunnen niet zonder steun bestaan, ook niet in de geest. Op het ogenblik dat dit wegvalt, of dat wij dit verwerpen, wordt veel van de schepping zinloos. Dat wil zeggen dat wij uitbreken in een nutteloos verzet tegen onbegrepen noodzaken. We zijn nooit in staat om dat verzet te handhaven. Het resultaat; we zijn diep ongelukkig, we lijden veel meer dan noodzakelijk is en zullen trachten onze wereld te vernietigen, maar kunnen in feite slechts onszelf steeds meer beperken tot een nieuwer terrein en daardoor ongelukkiger worden. Dit verblijven in het duister komt vaak voor. Het is een ervaring, die praktisch elk wezen, dat de menselijke weg gaat, in meer of mindere mate een of tweemaal doormaakt. Wanneer men echter beseft hoe noodzakelijk de Goddelijke Kracht is, dan wordt men weer en met een zekere blijdschap het uitvoerend orgaan van die God. Wij krijgen dan de geest, die in menselijke vorm neerdalende voortdurend handelt volgens beste weten. Met een ideale mens. Geen mens die geen vooroordelen heeft, die geen vijandschappen kent. Niet het ideaal, maar een mens die voortdurend weer tast naar het goede, die voortdurend probeert om het contact met het Goddelijke, dat hij in zich toch erkent, sterker te maken, groter te maken.
In de geest is het precies hetzelfde. De geest, die God eenmaal erkend heeft en tracht Gods wil uit te voeren, zal het ook vaak verkeerd begrijpen, zal vaak zichzelf belangrijker achten dan hij of zij is. Men zal proberen om in die lichtende sferen zijn eigen wijsheid te spuien als zijnde een orakel en wordt ongedurig en kregel, wanneer een ander meent dat zijn deel van de waarheid belangrijker is. Dat blijft bestaan. Zeker, in een lichtere sfeer, waarin God Zich gemakkelijk openbaart, worden deze geschillen over het algemeen uitgeblust door een scheiding te veroorzaken. Een ieder leeft in zijn eigen wereld en men zoekt geen contact meer. Bij de mens is dat helaas onmogelijk. Al vindt u nu honderdduizend keer, dat de wereld alleen uit vredige mensen zou moeten bestaan en al leeft u helemaal daarnaar, u zult niet in staat zijn de mensen die vijandschap en geweld gaarne gebruiken uit uw midden te bannen. U zult ermee moeten leven. Dat is de zin van het stoffelijk bestaan. De geest zal zo leren niet slechts haar eigen richting, maar de richting van het geheel te accepteren.
De proeven die hierbij voorkomen zijn soms zwaar. Een mens moet leren in sommige gevallen lichamelijk lijden, geestelijk lijden te accepteren op aarde. Hij moet leren te worstelen met complexen, die in hem kunnen ontstaan, deze te onderdrukken en er meester over te zijn. Voorwaar geen eenvoudige taak, maar een lonende taak. De mens die meester kan worden over zijn lichamelijk lijden, de mens die meester kan worden over al deze bezitsbegrippen die de aarde beheersen en daarvoor in de plaats kan stellen zijn eigen deel-zijn van een groot geheel, waarin hij een taak heeft, ook al beseft hij die niet, de mens die het begrip heeft dat zelfs de schijnbaar gedwongen ledigheid inhoudsvol en nuttig kan zijn, die mens ondervindt dan die eigenaardige stijging die we zouden kunnen noemen; het opgaan van de geest.
Bij de mensheid hebben we gezien dat een beschaving, een volk, desnoods uitgeblust kan worden, verdwijnen kan. In de geest is dit moeilijker mogelijk. Alles wat in de geest eenmaal is ontstaan, blijft in die geest leven. Maar de geest kan bewust een deel daarvan verloochenen. Zodat de kwaal dan eigenlijk in het “ik” schuilt; men is tegen zichzelf verdeeld, Dit tegen-zichzelf-verdeeld-zijn, zou de neergang in geestelijke zin kunnen betekenen.
Wij hebben nu twee delen van het onderwerp gezien; de geest en de wereld. We zouden zeker niet volledig zijn, wanneer we de conclusies die op aarde werden getrokken en die in de geest ook worden getrokken omtrent het einddoel uit het oog zouden verliezen.
Ik weet het, hier heeft u niet om gevraagd en u heeft misschien iets anders verwacht dan u gekregen heeft. Maar laat ons dan eens zien wat de stof vertelt over de uiteindelijke ontwikkeling van de mens. En dan begin ik met een profetie uitgesproken in het klooster van
De Negen Boeddha’s: “Want er zal een tijd zijn, dat de wereld rood is, dat vlammen opstijgen tot de hemelen en de mensheid roept; Ziet, dit is het einde! Zij echter, die hun eigen nood en ellende vergeten, en zullen streven naar het welzijn van anderen, zij zullen gered worden. Want het is niet de kracht der stof, doch het weten der demonen dat de mensheid dreigt te vernietigen. Wanneer de storm bedaard is, zo zullen zij zijn geesten op het ware pad, lichamelijk uitend wat de Meester leerde; vrije mensen, vrijelijk ingaand tot de onbegrepen wereld van het Scheppend Vermogen.”
Ik moet erbij voegen, dat deze profetie stamt uit het jaar 1927, ze is dus betrekkelijk oud. Maar de gedachtegang die hierin wordt gevolgd doet ons toch wel de problemen zien van uw eigen tijd, nietwaar? Typisch is hier dat in de profetie de nadruk niet wordt gelegd op stoffelijk behoud, op schuilkelders, op verdedigingswapens, maar op het zichzelf vergeten om anderen te helpen. Klaarblijkelijk wordt hier de communale drang, de eenheidsdrang die in de mens bestaat, gezien als een uitbreiding van een geestelijke status, die onkwetsbaar maakt tegen al, wat de stof aan ellende en onheil zou kunnen baren. De eindconclusie is er een, die overeenkomt met het 1000-jarig Rijk waarover Johannes spreekt in zijn Openbaringen, waar hij zegt dat wanneer de Ruiters zijn uitgegaan, God hen zal heten stil te zijn en er een 1000-jarig Rijk van vrede is. Een opvatting dus die wordt gedekt.
Wanneer wij terug willen gaan tot in de tijd dat het Sanskriet nog een levende taal was, vinden we ook daar een eigenaardige profetie. Ze is zoveel te eigenaardiger, omdat ze sedertdien zo vaak vervuld is geweest en ons misschien zelfs onbewust een kleine blik achter de schermen van het leven doet werpen.
“Alle bewustwording is een van falen en slagen. Wie geboren wordt in de kaste der uitgestotenen, kan via het pad der geboorten tot Brahmaan worden. De oude Zielen zijn de zielen met het gezag en de wijsheid. Wanneer men het gezag van de oude zielen echter niet erkent, wanneer men de ervaring van de rijpe geest niet erkent, dan zullen de kleinen en de jongeren (hier wordt ongetwijfeld dus een lagere stand bedoeld) de wereld maken tot een toneel van grote strijd en ondergang. Ook als de mens zich verheft en vliegt als de vogelen of als de vissen sluipt onder de wateren en zich beroemt op zijn grootheid waar hij meester is van de natuur, zo zal hij zichzelf niet meester kunnen zijn. Want slechts waar de ouderen leiden en de jongeren leren kan een wereld van vrede gebaard worden.”
Het principe is er hier dus eigenlijk een van scholing, van leren. Elke keer: Weer wanneer de minder bewuste mens (en daar kunnen we rustig voor zeggen: de massa) de overhand krijgt, komt er onheil, komt er gevaar.
Zodra echter de wijsheid het wint en dus a.h.w. de leidinggevende, de meer ingewijde ziel op aarde haar gezag doet gelden, ontstaat er vrede. Als je dit nu anders uitdrukt, kun je zeggen; De mens die bewuster is van zijn band met God, zal telkenmale weer aan het gezag komen. Hij zal de wereld voorbereiden voor een nieuwe reeks van beproevingen en ontwikkelingen, waarin de jongeren dan hun eigen werkstuk moeten leveren. Misschien zal het eens de mensheid gelukken het laatste werkstuk te leveren om de vrede onder mensen te scheppen, bezitslust uit te blussen en de angst te bannen. Wanneer dat gebeurt, is het rijk der geesten en der goden teruggekeerd op aarde.
Het is echter nog niet zover. Stemmen van profeten klinken overal. En wanneer ik dan ook deze stemmen nu wil gaan zoeken in landen, die men tegenwoordig onderontwikkeld of onbeschaafd noemt, doe ik dit om van te voren een te grote kennis uit te sluiten van wereldpolitiek en economische verhoudingen. Wat zoudt u zeggen van een bekend orakel der Krokodilmannen, dat het volgende uitspreekt: “Kinderen der nacht, de tijd is nabij. Nog éénmaal zal de Grote (we kunnen zeggen Krokodil, we kunnen ook zeggen Demon) zijn vlerken over de wereld doen gaan en wij zullen verzadigd zijn. Doch indien zijn schaduw voorbij is gevlogen en het licht terugkeert, zo bergt u in de diepste wateren en vlucht. Want dan is de tijd gekomen, dat er geen plaats meer zal zijn voor ons.” Zeker, het gaat hier om een genootschap dat zeer onaangename eigenschappen heeft, o.a. het wurgen van mensen door hen natte klei in de luchtwegen te drukken en zelfs kannibalisme. Maar die stem hier zegt dus; De tijd van verderf, van strijd, van egoïsme, is er. Zo dadelijk krijgen we nog een groot feest, een grote gelegenheid om ons eens uit te leven. Maar als het voorbij is, dan is het afgelopen. Je zou dus kunnen zeggen; De wereld staat voor haar laatste beproevingen, Wanneer de mensheid faalt, zal ze zich vernietigen. Dat deel van de mensheid echter, dat niet faalt, zal dit blijkt uit allerhande profetieën steeds weer zichzelf dus kunnen redden.
Er is in de binnenlanden van Uruguay een meer. Het meer wordt ten dele door moerassen omgeven een zeldzaam verschijnsel daar en daar komt regelmatig een dampwolk. Die wolk neemt de vreemdste vormen aan, soms biddende handen, soms een demon, soms een andere gestalte. En er zijn wijze mannen die dat regelmatig gadeslaan speciaal de dag vóór volle maan en de dag van volle maan en zij profeteren daaruit. Opvallend is een nog geen drie maanden geleden gedane profetie: “Zij, die zich meesters achten, worden door hun slaven vernietigd. Zij, die zich slaven achten, zullen ondergaan wanneer zij zwelgen in hun vrijheid. Zij echter, die hun eigen meester zijn en blijven, zij zullen de aarde erven.” (Mijn mening is, dat men bedoelt met; hen die “meester” menen te zijn, hier niet alleen slaat op de mensen, die over de massa regeren maar ook op degenen, die menen meester te zijn van een bepaalde techniek.) Ik geloof dat hier een paar maanden geleden dus wederom een beeld is gegeven van wat die wereld gaat brengen. En het typische is, dat in één zo’n neergang voor een deel van de mensheid maar opgang voor een ander deel wordt voorspeld.
Ik wil mijn verhaal niet te lang maken, maar gelooft u ook niet, dat het de mens zelve is die zal bepalen of hij op of neergaat? Zou het niet zo zijn, dat de goddelijke Kracht, de goddelijke wet, de goddelijke steun a.h.w., in de juiste (dus in de kosmisch aanvaardende) zin geaccepteerd, bepaalt of je steeds tot groter hoogte kunt stijgen, of in een foutief begrip van meesterschap in het zelf zijn ondergaat. Het stijgen van de ziel en van de mens en van de menselijke maatschappij is alleen mogelijk, wanneer er sprake is niet van theocratie maar van een intens Godsbeleven. Niet de wetten, die God geeft door Zijn orakels, maar het beleven van Gods wetten in jezelf betekent opgang. Neergang is alles wat beperkt is, dat eigen recht en rechtvaardigheid eigen geweld en macht misschien ook tracht te stellen tegenover anderen. Elke poging om tegen anderen in te gaan is in feite het geweld, dat ondergang baart. En neergaan betekent voor de mens (voor de ziel), stilstand en vaak duisternis.
Alles wat wij hebben gegeven is steeds gericht geweest op het u bewust maken van de positieve kant. Wij hebben altijd weer getracht voor u, vrienden, duidelijk te maken dat je steeds een positieve houding moet aannemen, nooit een negatieve. Let wel, zij die één zijn met God strijden voor God, maar zij strijden niet door geweld. Het geweld is niet uit God. Zij strijden door hun aanvaarding en hun vasthoudendheid voor zichzelf aan recht, goddelijk recht. Verdraagzaamheid is hier maar een uitvloeisel van. Naastenliefde een ander en even belangrijk. In feite is het een accepteren van God en het door je innerlijke zekerheid bevrijd zijn van uiterlijke banden. Daarom geloof ik te mogen eindigen met deze woorden: De mens die neergaat is de mens, die beperkingen voor anderen schept om zo zijn eigen beperkte vrijheid groter te doen schijnen. De mens echter die opwaarts gaat is de mens, die afscheid neemt van de beperkingen die anderen hem opleggen, en die daarvoor in de plaats aanvaardt de grote goddelijke Kracht in hem, die hem vrijmaakt boven alle dingen en gelijktijdig hem echter doet verlangen naar datgene, wat de perfecte uitdrukking is van de goddelijke harmonie op aarde.
o-o-o-o-o
Er zijn natuurlijk een hele hoop onderwerpen, waarover je op een zondag kunt praten en over de meeste onderwerpen wordt meer gekletst dan werkelijk gesproken. Wanneer ik nu zo dat eerste onderwerp heb gehoord – Uw eigen keus – dan begin ik onwillekeurig te denken aan de duivel. Ja, niet omdat hij zo sterk in het vorige onderwerp naar voren komt, maar omdat hij de representant is van de verdeeldheid, die de mens in zichzelf kent. En nou moet u niet bang zijn, dat ik u te lang ga vervelen met allerhande beschouwingen omtrent demonen en duivelen, U weet allemaal dat de werkelijke demon in uzelf woont. Maar er zijn toch wel een paar opmerkingen te maken en het lijkt me zo, dat dat op het ogenblik op een dienstige wijze gedaan kan worden.
We zeggen dat de grootste demon in de mens zelf woont, dat wil zeggen dat de wijze, waarop hij tegen zichzelf verdeeld is, naast het element van goed het element demonisch, slecht, duister in hem doet ontstaan. Deze dingen zijn niet uit God. Zij groeien uit de eigen stelling ten opzichte van God. De mens die zich t.o.v. God harmonisch gevoelt, kent geen kwaad. Hij weet dat het er is, maar het is voor hem niet kwaad. Voor hem is alles een uitdrukking van God, Gods mogelijkheid, Gods wil, Gods schepping. Hij kan alles accepteren. Maar degene die oordeelt, begint natuurlijk met te oordelen over dingen in anderen, die hij pas erkennen kan omdat hij ze zelf innerlijk ook bezit, zij het niet als uiting dan toch zeker als gedachte. Zo ontstaat natuurlijk de demon in ons. Maar aan de andere kant; u heeft de vorige spreker horen praten over de Vier Ruiters van de Apocalyps en u heeft ook op vele verschillende gelegenheden gehoord dat er demonen zijn, wezens van de astrale wereld enz. enz. (wezens dus die buiten u staan en die vanuit uw standpunt toch wel slecht zijn) zou ik dit willen stellen; De duivel met al zijn sympathieke en onsympathieke eigenschappen is het product van het contact tussen hetgeen u in uzelf kent doch verwerpt en hetgeen harmonisch daarmee buiten u bestaat. Wij zijn niet het slachtoffer van de duivel. Wij zijn het slachtoffer van onszelf. Maar we creëren onszelf voortdurend sterkere duivels naarmate we proberen om onze eigen heiligheid t.o.v. anderen harder te verdedigen. Hoe meer wij menen recht te hebben en gerechtvaardigd te zijn om een oordeel te mogen spreken, hoe groter het gevaar dat wij buiten ons een duivel scheppen van buitengewone kracht en capaciteit.
Er zijn wonderen genoeg in het heelal. En een van die wonderen is wel, dat elke harmonische beheersing van de goddelijke Kracht betekent een wereld verwerkelijking op zichzelf. Wie de goddelijke Kracht beheerst, schept. Die duivels waarover ik het heb – zowel in u als buiten u – die komen voort uit het Goddelijke. Zij zijn niet iets dat tegenover God staat. Het is alleen een kwestie van verdeeldheid in jezelf, van negatief streven buiten je. Op het ogenblik dat die krachten tezamen komen hebben we te maken met een scheppend vermogen. Elke duivel, elke demon kan creëren. Maar hij kan het alleen in samenwerking met anderen. Hij kan het alleen wanneer zijn eigen demonische of naar het duister gerichte impuls zozeer wordt aangevuld door een ander, dat hij daarin een zekere afgerondheid, een zekere volmaaktheid krijgt. Nou, als je dat vasthoudt, is het helemaal niet zo verwonderlijk meer dat je hoort van duivels die even met hun vingers knippen en een regen van goud doen neerdalen, huizen met een enkele zucht overeind zetten en rijkdommen geven aan een ieder die hen volgt. En het behoeft ons nu ook niet meer zo te verbazen, dat de duivel zich zo vaak bij de neus laat nemen. Zoals door de smid, die als een van zijn wensen aan de duivel had gevraagd om een zak, waar niemand uit kon. Waarop hij de duivel toen hij eenmaal kwam verleidde om erin te kruipen en hem zo op het aambeeld begon te kloppen, dat dit heer, dat van zichzelf al een hoge temperatuur had, zo roodgloeiend werd, dat hij zei: “Ik laat je vrij als je me er maar uit laat.”
Kijk, deze legenden zijn eigenlijk een soort weerkaatsing van hetgeen zich in de mens afspeelt. Nu moet je eens goed luisteren; Op het ogenblik dat wij iets veroordelen als kwaad en ons toch laten verleiden om het te doen, wat doen we dan? Dan scheppen we aan de ene kant buiten ons iets, vaak versterkt door harmonische tendensen, terwijl we aan de andere kant in ons een schuldbewustzijn scheppen. We hebben dus enerzijds stoffelijke verwerkelijking mogelijkheid, aan de andere kant geestelijke nood. Zolang die geestelijke nood blijft bestaan, zal onze verwerkelijking mogelijkheid blijven bestaan. Op het ogenblik echter dat de geestelijke nood wordt opgeheven hetzij in een absolute wanhoop, hetzij in een terugkeer tot een redelijker aanvaarding van de goddelijke Kracht zal de schepping ineen vallen.
Ik vertel u dit, omdat de ups en downs van de mensheid de downs vooral over het algemeen met dit demonisch element in direct verband staan. Wij willen allen bewust worden van onszelf. Wij willen geestelijk groeien, wij willen verdergaan, nietwaar? En over het algemeen doen we dit door onmiddellijk te beginnen met trappen en schoppen uit te delen. Ze lijken soms wel een stel dames op de uitverkoop, die esoterici. Die stelling deugt niet en dat is niet goed en zo moet je leven en dat moet je laten en dat alleen mag je doen! Daarmee beginnen ze een demonisch element te scheppen. Want in hun verwerpen komt de frustratie. In de frustratie komt misschien de scherpere uiterlijke bereiking het creëren van wondervermogens, enz. maar gelijktijdig een innerlijke armoede, die op een gegeven ogenblik of tot wanhoop leidt (een opgeven van het hele streven misschien) of wel tot een uitblussing van de werkelijkheid (dus waanzin, waarin evenzeer de gave teloorgaat.) Om werkelijk de duivel in en buiten ons een klein beetje in toom te houden, zouden we dus als verstandige mensen moeten handelen en wat dat betreft ook als verstandige geesten. Dat doen we dan zo: Wij erkennen steeds wat voor onszelf niet aanvaardbaar is. Wij zeggen echter niet “dit is een wet”, we zeggen: “dit is een ogenblikkelijke toestand”. Wij proberen ons steeds te realiseren, dat hetgeen nu voor ons onaanvaardbaar is, buiten ons zeer wel aanvaardbaar kan zijn. Wij komen dus niet tot een strijd met onszelf. Op het ogenblik dat een bepaalde noodzaak, te sterk rijst, ontstaat in ons vanzelf een grote begeerlijkheid; de verwerping wordt dus langzaam maar zeker opzij geschoven, we krijgen de mogelijkheid tot consumptie, tot vervulling en als gevolg daarvan de mogelijkheid tot een bevredigd verdergaan in onszelf en het scheppen van juistere maatstaven. Buiten ons oordelen wij helemaal niet. Het resultaat is dan dat we dus de harmonie met onszelf zo goed mogelijk en met de wereld buiten ons praktisch geheel handhaven. Door niets te veroordelen om zijn wezen doch alleen t.o.v. zijn betekenis, die het op dit ogenblik en dit alleen voor onszelf heeft, kunnen wij komen tot een sterker erkennen van onszelf. Wij raken niet alleen onze gebondenheid aan het demonische kwijt, maar wij verwerven ons scheppend vermogen op een andere manier. De kracht, die wij eens meenden te moeten verwerven uit frustratie en bitterheid, wordt nu ons normaal deel uit de volheid van ons leven.
De ware esotericus grijpt niet naar verre sferen. De sferen ontstaan a.h.w. ín hem. De ware esotericus is niet voortdurend bezig met het ontleedmes der rede zichzelf in stukjes te hakken en dan te verklaren waarom die gehaktmassa eens een niet helemaal goed mens was. Want zo vernietigt hij zichzelf. Hij laat de kennis van het voor hem juiste langzaam in hem (of uit hem) groeien. De ware esotericus bemoeit zich in de eerste plaats met datgene, wat hij op aarde heeft; geestelijk en stoffelijk. Hij zal zich bezighouden met de geestelijke aspecten zover als ze voor hem of haar op dat ogenblik spreken.
Ik heb altijd gevonden – onder ons gezegd en gezwegen – dat de grootste stommelingen op geestelijk terrein degenen zijn, die zichzelf heilig achten omdat ze naar de kerk gaan en dan tijdens de preek zitten te snurken. Dat is nu precies het tegendeel van wat je moet doen.
Als je nu voelt dat je naar de kroeg moet gaan, ga naar de kroeg. Als je voelt dat je je moet bedrinken, bedrink je desnoods, maar realiseer je dat je er een kater van krijgt. Accepteer het leven zoals het is. Zoek in dat leven de voor jou harmonische werking te vinden en constateer zoals elke goede esotericus dat in jezelf een kracht groeit, die je niet kunt verklaren. Je bent misschien niet geleerd of wijs, maar je vindt de juiste woorden op het juiste ogenblik zo scherp en zo sterk, dat je daardoor voor anderen een steun betekent. Je hebt misschien helemaal geen genezende krachten en je bent helemaal geen wonderdoener, maar op het ogenblik dat het nodig is, schijnt van jou een fluïde uit te gaan, dat anderen helpt, dat geneest. Wanneer je schijnbaar in wanhoop zou moeten staan, omdat zakelijk en anderszins de zaak averechts verkeerd loopt, dan kies je automatisch de enige richting die op een verantwoorde wijze het voor jou noodzakelijke welzijn doet voortbestaan.
De ware esotericus is de mens, die door zijn perfecte harmonie, die hij heeft met zijn wereld en zijn God, komt tot de uitdrukking van die harmonie als een scheppende waarde. Niet door het op te leggen aan de wereld, maar door het eenvoudig van uit zichzelf te zien ontstaan als product van zijn eigen zijn en denken. De mens die zo leeft zal misschien zo nu en dan wel eens veroordeeld worden door anderen. Maar één ding is zeker; voor die mens geen demonen en geen duivelen, voor die mens niet de innerlijke gespletenheid en het innerlijk verzet tegen het “ik”, voor die mens een wereld, die rijker en schoner wordt, een voortdurend grotere volheid van leven. Niet begeerteloos maar een leven, waarin het begeren niet belangrijk meer is, omdat de harmonie van het zijn alle gebreken aanvult en het weten omtrent de goddelijke Kracht een eenheid schept, sterker dan ooit door de verwerkelijking van begeerten zonder meer bereikt kan worden.
Waarmee ik dan alleen maar wilde zeggen, vrienden, je hebt nu zoveel gehoord over esoterie, over godsdienst en over filosofie… begrijp nu één ding; Het belangrijkste is; wees niet verdeeld tegen jezelf en accepteer dat Onbekende, dat Goddelijke. Probeer niet het te ontleden, dat lukt je toch niet. Probeer ook niet jezelf helemaal te ontleden, want dat lukt je ook niet. Probeer alleen jezelf te herkennen daar, waar het je mogelijk is iets omtrent jezelf te begrijpen. Op die manier kom je stoffelijk en geestelijk in de meest prettige en juiste verhouding te verkeren. Dan zul je de meest gelukkige mens kunnen worden en de meest verlichte geest.