19 februari 1963
In deze wereld is op het ogenblik een enorme verwarring. We zouden kunnen zeggen dat niemand eigenlijk meer zeker weet waar hij aan toe is en wat er gaat gebeuren. Deze verwarring is niet alleen zuiver materieel, ze is ook meer geestelijk.
Er zijn nl. een hele hoop oude geloofswaarden en een hele hoop schijnbaar vaste waarden in het menselijk denken langzaam maar zeker aangetast door de loop der tijd. Wanneer wij denken aan de opvattingen bv. omtrent gezinsvorming in het verleden en wij zien de moderne denkbeelden daarnaast, dan worden wij onmiddellijk geconfronteerd met een totaal andere opvatting omtrent de taak van het gezin, een andere verhouding tussen man en vrouw. Wij worden geconfronteerd met een zeer persoonlijke poging om contact met elkaar op te nemen, terwijl daar tegenover staat dat de materiële belangen die vroeger zo erg op de voorgrond traden, zodat een huwelijk in vele gevallen in de eerste plaats een contract was, eigenlijk beginnen weg te vallen. Zo komen we ook te staan tegenover de kwestie van arbeid en arbeidsvreugde. Vroeger was arbeid je leven, nu is het werk wat je doet voor de doorsneemens niet meer of niet minder dan datgene wat men verricht om te kunnen leven. En dat is een groot verschil.
Het geloof was vroeger de aanvulling van elk tekort dat op aarde bestond. Tegenwoordig is het alleen een vluchthaven waarin men zich verschuilt wanneer het leven te grote moeilijkheden baart. Ik wil niet eens spreken over de ideeën van ridderlijkheid, de opvattingen omtrent oorlog, de gedachtegangen omtrent sociale verhoudingen, economie, kortom al datgene wat de hele wereld eigenlijk maakt tot wat zij is.
Die verwarringen kunnen we natuurlijk zonder meer toeschrijven aan de overgang naar een ander tijdperk. We doen er echter verstandig aan hier ook rekening te houden met de mens zelf. Het menselijk type, de geestelijke achtergrond van de mens en zo te begrijpen wat er zich afspeelt. Want de meeste mensen begrijpen niet wat er op het ogenblik gaande is.
Het is een wereld waarin ze hun belangstelling verliezen omdat ze geen overzicht meer hebben waar ze zich ontzettend druk maken over kleinigheden, of waar ze de meest belangrijkste beslissingen rustig aan een ander overlaten.
Om dit eerste punt duidelijker te maken moet ik ver teruggaan in de geschiedenis.
In de tijd dat een stam een kleine gemeenschap was, was het aantal leden van de stam bepalend voor haar invloed, haar macht, haar jachtterrein. Later werd diezelfde getalsterkte bepalend voor de area dat men voor landbouw kon gebruiken of voor de hoeveelheid kudden die men kon houden. Het bevolkingsaantal was toen zeer belangrijk en elke nieuwe spruit was eigenlijk een rede tot grote vreugde. De ouders, de voortbrengers, waren dan ook niet in de eerste plaats de voortbrengers van het leven van hun kinderen, maar van de welvaart waarin die kinderen deelhadden. Als zodanig vinden we dan ook de patriarchale verhoudingen die wij bv. treffen bij Jacob of bij Abraham. Die verhoudingen die wijzigen zich echter betrekkelijk snel. Wanneer wij Egypte zien in de tijd dat de Joden daar slaven zijn, blijkt reeds dat in Egypte die opvatting gewijzigd is. Het kind is belangrijk geworden om zichzelf, er is nog ruimte genoeg er zijn mogelijkheden genoeg. Het kind is ofwel gewin bij de slaven, dan wel een verlenging van eigen leven, men leeft voort in zijn kinderen. En hier gaat het geloof een grote rol spelen. Dit geloof dat vinden we dan mooi gekristalliseerd in de Joodse opvattingen en zeker ook indirect in de geboden zoals die door Mozes ontvangen zijn.
Nu is dit alles steeds gebaseerd geweest op een mensheid die door vergroting van haar aantal gelukkiger kon leven. Er is dus een praktische achtergrond die niets met het geloof als zodanig te maken heeft, maar in het geloof wordt gefixeerd omdat het geloof nu eenmaal een bevestiging is van wat de mens nastreeft.
Nu komen we in de moderne tijd en daar ontdekken we overbevolking. We ontdekken juist door de concentraties van mensen in bepaalde gebieden een zeer irrationele verdeling van productiemethoden en middelen. Hier is het kind niet meer zo belangrijk. Het is niet meer een gave, het is in vele gevallen een belasting, niet alleen voor de ouders maar ook voor de gemeenschap. Nu kan men natuurlijk een geloof dat in, laat ons zeggen 5 á 6000 jaren ontstaan is, de rationalisatie van die eerste verhoudingen in de stam, niet zonder meer opzijschuiven.
En zo wordt de mensheid dus geconfronteerd met de eigenaardige toestand dat enerzijds kinderen moeten worden voortgebracht, want zij zijn een zegen en een gave Gods en anderzijds eigenlijk een beperking van het aantal nieuwe bewoners van deze aarde noodzakelijk is.
De mensen voelen dat aan en ze proberen dat in sociale maatregelen op te vangen. Zij proberen hun denken op een of andere manier te wijzigen. Maar ze kunnen het niet. Daardoor wordt de plaats voor de vrouw die in het oude gezin in de eerste plaats de moeder is, ook gewijzigd. De vrouw krijgt een grotere zelfstandigheid die eigenlijk niet helemaal past bij haar wezen volgens de oude traditie. Traditie en het bestaan van de vrouw komen voor een groot gedeelte met elkaar in strijd. Dan blijkt verder dat in de poging om tot een aanpassing te komen, de interpretatie bv. van de 10 Geboden ook van tijd na tijd zich verandert. In de dagen bv. dat het gebod omtrent kuisheid, omtrent doodslag wordt gegeven, wordt dit als volgt uitgelegd; een gezin bestaat niet uit één man en één vrouw. Het kan ook uit één man en meerdere vrouwen bestaan. Maar slechts één vrouw kan hij direct verwerven anders komt het stamverband in gevaar. De andere erft hij a.h.w. vloeien hem dus door andere omstandigheden toe en zijn dan ook aan hen gebonden.
De vrouw dus is kuis en rein zolang zij aan het sociaal stelsel beantwoordt. Veel later wordt die kuisheid niet meer gezien als een bepaling van gedragspatroon, maar als een direct verwerpen van alles wat lichamelijk is. Er zijn dan ook groepen, o.m. bij de Albigenzen, die absoluut daarop tegen zijn, die al het lichamelijke alleen maar als demonisch zien wat natuurlijk ook al dwaas is. In deze dagen verandert die zaak een klein tikje en ontdekken we dat de liefde, de gemeenschap, de persoonlijke binding man-vrouw op de voorgrond gaat treden. Maar dat men gelijktijdig die oude begrippen tracht te handhaven om het sociaal patroon te fixeren.
Gij zult niet doodslaan werd eens beschouwd als iets dat alleen op de eigen stam betrekking had. En dit is begrijpelijk. Wanneer binnen de stam moord plaats vond verarmde die stam en haar invloed. En dat “gij zult niet doden” uitgelegd wordt op een voor ons wat vreemde manier, (de verovering van Khanam bv. is een voorbeeld van Genociden, daar wordt een hele reeks van stammen praktisch uitgeroeid en er wordt een voortdurende oorlog onder meer tegen de Amelakieten gevoerd) dan wordt dat niet als doodslag beschouwd. De idee van de stam geldt. Dit wordt later overgedragen op de natie. U mag nl. niet iemand zo maar doodslaan, maar als u het in de oorlog netjes doet, dan is u een held, (tenminste als u aan de winnende kant staat. Verliest uw partij dan blijft u een moordenaar).
Dit zijn ook weer spanningen die de mens niet kan verwerken. De mens kan niet verwerken dat je op de éné manier wel kunt doden en op de andere manier niet. Het blijft toch gelijk. En vandaar dat het respect voor het leven bij heel veel mensen tot in het absurde is toegenomen ofwel is afgenomen. Een maatschappij die dat leven in de weegschaal stelt is voor beiden niet aanvaardbaar. De één wil het leven uitroeien, we hebben een tegenstander, goed doodt hem, de ander zegt het, leven is heilig, het mag onze tegenstander zijn maar wij mogen hem niet doden. En het brengt die mens dus in conflict o.m. met zijn godsdienst, met de maatschappij waarin hij leeft.
Het resultaat is een grote innerlijke verwarring. En deze verwarring betekent weer dat alles onberekenbaar wordt. Je kunt dus niet meer zeggen dat een bepaalde uiting bepaalde gevolgen heeft. Men zegt op het ogenblik leiding te geven en gebeurtenissen te veroorzaken. In feite loopt men achter de gang der zaken aan, en drijft a.h.w. op de stroom des levens. En wanneer men dat harmonisch doet, in een innerlijke harmonie, dan zou je de oude Chinese filosofen kunnen aanhalen, want hoe of langs waar gaat of komt men tot Tao, deze oude gedachtegang geldt echter alleen voor de mens die harmonisch is. En zijn harmonie mag niet alleen betrekking hebben op de materie, het materieel geordende evenwicht, het moet ook betrekking hebben op zijn geest, innerlijk wezen, zijn voertuigen, zijn esoterisch bewustzijn. Zolang daar strijdigheden tussen zijn, zal die mens dus deelhebben aan alle ontstellende ontwikkelingen dezer dagen.
Punt 2. De mens leeft op aarde schijnbaar betrekkelijk vrij. Feitelijk wordt hij beperkt door de mogelijkheden van zijn tijd, door de inwerking van verschillende krachten op zijn wezen. Hij wordt verder beperkt ook door zijn eigen bestaan, want hij heeft, voor dat hij op de aarde kwam, reeds een zekere vorming ondergaan, hetzij door menselijke levens, hetzij door een bestaan in andere werelden of sferen.
Uit het niet is God. Uit God is de mens en de mens vormt zich, maar hij ontplooit zich in de tijd slechts daar waar dit volgens het Goddelijke patroon en de Goddelijke gedachte noodzakelijk is. Die denkwijze is zover wij kunnen nagaan volledig juist. Dus het strookt met alle feiten die wij in de sferen kennen. De mens op aarde heeft dus niet alleen maar te maken met een verwarring die voortkomt uit hem zelf, maar daarnaast met een grote reeks van waarnemingen die voortkomen van buitenaf. En daarbij zijn bepaalde factoren en krachten in de wereld die hij niet beheersen kan. Hij kan ze proberen in te passen in zijn eigen schema, eigen denken, hij kan eraan voorbijgaan, maar moet ze verwerken.
Nu blijkt verder dat juist die beperkingen die de mens ondergaat zeer grote indruk op hem maken. Het is eigenaardig dat een mens zich heel snel begint te verzetten tegen een beperking van zijn persoonlijke vrijheid. Zolang hij zich kan voorpraten dat hij zelf die beperking gemaakt heeft, heeft hij er vrede mee. Zodra ze hem tegen zijn zin wordt opgelegd echter is hij opstandig. Hij kan dit maatschappelijk vaak niet zijn. Hij kan zich niet verzetten bv. tegen de grote spanningen tussen de grootmachten op aarde op het ogenblik. Maar hij kan ze ook niet aanvaarden.
Het resultaat is dus dat die mens niet alleen de invloeden ondergaat die er bestaan, maar dat hij die invloeden bovendien ondergaat op een zeer bijzondere manier. Hij selecteert daaruit nl. invloeden die voor hem gunstig zijn. En dat betekent dat hij stelling neemt in zichzelf tegen bepaalde, niet door hem beheersbare of zelfs kosmische werkingen op aarde.
Het resultaat daarvan is een innerlijke disharmonie en die disharmonie heeft voor vele mensen eigenaardige en onbegrijpelijke resultaten. Wanneer nl. het eigen denken (dus het gaat om het gedachteleven) niet harmonisch is met het gevoelsleven, dan ontstaat er op een gegeven ogenblik een afwijking van de werkelijkheid. En dat is geen tweede werkelijkheid waarin je volledig kunt leven, waaruit je kracht kunt putten, maar het is een verschuiving van waarden. Dus die verschuiving van de werkelijke waarde van de tijd brengt de mens steeds in botsing met het gebeuren van buitenaf. Dan wordt hij overstelpt en overweldigd door mislukkingen, door dingen die precies anders lopen dan hij had gedacht, onrechtvaardigheden van medemensen. En dat brengt hem weer in verwarring, in verzet en dat brengt de zaak weer verder van de kook.
U zult begrijpen dat dat geestelijk element samenhangt met de voertuigen die in de mens leven. Dit brengt me tot punt 3. Het menselijk voertuig.
In het lichaam bevinden zich een aantal andere lichamen. Die lichamen zijn van een andere structuur, ze hebben andere eigenschappen ze hebben toegang tot andere gebieden, andere werelden. Wanneer de mens werkelijk goed is, wanneer hij volmaakt zou zijn, dan zouden al deze elementen geïntrigeerd zijn tot een geheel. Dus het hoogst beleefde is kenbaar in het lichaam. Wat het lichaam beleeft is kenbaar in het hoogste deel van het wezen, en dat alles harmonisch. Maar dat gebeurt niet. Nu heeft de mens de behoefte om in die verwarring houvast te vinden. En hij zal daarbij beroep doen (al weet hij dat zelf meestal niet) op zijn innerlijk wezen, op de kracht die hem beheerst. Deze kracht is voor de doorsnee mens het geestelijk lichaam, heel vaak een soort mentaal lichaam, mentale wereld waar hij uit stamt. Hij probeert om in dit lichaam een Godsbegrip te scheppen, een krachtbron waaruit hij putten kan. Maar hij is niet in staat zijn geloof bv. materieel volledig te uiten. Hij heeft sentimenten, en dat kan niet en dat past niet. Het gevolg is dat hij ook innerlijk in strijd komt. Hij lost dit probleem dan meestal op door een geloof of een moraal te scheppen die hem dus schijnbaar gelijk geeft. Maar dat gelijk dat hij heeft is voor hem onplezierig, want ergens is een hiaat. De mens voelt zich onvolledig het is net of er iets nog niet gebeurd is. (Het lijkt wel of hij in een station staat, wachtend op een trein die binnen moet komen, terwijl die trein maar steeds niet komt; hij heeft vertraging. En dan realiseert men zich niet dat men aan de verkeerde kant van het perron staat.) Zo mist de mens dus vele mogelijkheden.
Hij blijkt daardoor een onbevredigd mens, een hongerig mens. En die honger die kan een tijdlang geestelijk wel worden verzadigd althans verminderd, maar er komt een ogenblik dat de strijd tussen wat je wenst, wat je in jezelf gelooft en kent en voelt, en de werkelijkheid, buiten je zo groot is dat je ofwel helemaal naar die geest moet grijpen of helemaal naar de materie. Je kunt er geen balans vinden, onevenwichtigheid. Die onevenwichtigheid brengt dan weer met zich dat het geestelijk voertuig, dat de grootste invloed heeft op je bewustzijn, niet in staat is om contact op te nemen met hogere indrukken. Het is een telefoonlijn die voortdurend door de stof en haar problemen bezet blijft zodat er weinig ruimte of plaats overblijft voor een contact weer met andere en hogere werelden.
Dan zien we hier een mens ontstaan die in strijd is met zichzelf, met zijn wereld en voor zichzelf de innerlijke strijdigheid niet wil beseffen, en de praktische noodzaken die uit zijn wezen en streven voortvloeien niet wil aanvaarden, zich bewust of onbewust afsluit van hogere kracht en hoger vermogen. Geen enkele theorie, geen enkele leerstelling is in staat om die mens tot harmonie en een juist begrip te brengen. Er is niets wat hem helpen kan buiten een innerlijk verwerkelijken van rust, van vrede, van evenwichtigheid.
Daarom is het grote probleem van deze moderne tijd waarin u leeft, de mensheid die haar stoffelijk verleden a.h.w. terzijde moet schuiven en op grond van haar idealen en geloof een totaal nieuwe en andere wereld moet opbouwen zonder te trachten ook maar iets van het oude voor zich te behouden. Dat is zeer moeilijk.
Nu zal het u duidelijk zijn dat deze opgaven niet vervuld kunnen worden zonder dat die mens aan bepaalde voorwaarden voldoet. En die voorwaarden komen dan terecht op het terrein dat wij weer geloof, magie, mysterie, mystiek zullen noemen.
Want hier moet de mens zich dus absoluut gaan verwijderen van alles wat tot zijn uiterlijke wereld behoort. Het is niet meer, er is een Kerk, ik behoor daartoe, dus moet ik dat geloven. Er is. Ik geloof dit. Ik beleef dit in mijzelf. Ik kan het feitelijk tot werkelijkheid maken, en daarom ben ik mijn Kerk. En dat kunnen de mensen meestal niet begrijpen.
Ik wou nog even wijzen op een ander aspect, dat eigenlijk wel door alle tijden bestaan heeft, maar dat in deze tijd natuurlijk ook grote invloed krijgt. De mens heeft zijn veiligheid van begin af moeten zoeken in de massa. Hoe groter de groep, hoe groter de veiligheid. Bestaan in zekerheid en bestaan in een groep, deel zijn van een groep, zijn voor hem praktisch synoniem. Deel zijn van een groep betekent beantwoorden aan de eigenschappen, de kwaliteiten de eisen en de wetten van die groep. En zo is de groep voor de mens ook vaak belangrijker dan het eigen ik. Ook dat beseft hij niet en dat draagt ook bij tot die verdeeldheid.
Wij zullen nu die aspecten ontleden.
In de eerste plaats. Het zich steeds weer herhalende begrip “harmonie”. Kan er een harmonie bestaan terwijl er een voorbehoud is. Ik geloof niet dat het mogelijk is. Een harmonie kan nooit maar ten dele gerealiseerd worden, ze bestaat of wel, of niet. Er is geen tussen fase. Omdat dit het geval is, kan de mens dus ook niet zeggen: ik ben nu eenmaal zo, ik wil dit of dat niet aanvaarden. Of ik zal me hier of daar niet door laten beïnvloeden. Hij moet zeggen: “ik ben hier, wat leef ik” en “wat is mijn partij, mijn contact in het harmonisch geheel”. Dan kan het soms zijn dat het een taak van een mens is om op te treden als een soort pauk, een instrument dat alleen met een doffe toon steeds weer een ritme geeft, als een rollende donder die ergens achter de gemeenschap aanzweeft. Het kan ook zijn dat hij een eerste partij heeft te spelen, een eerste viool bv. maar het kan evengoed zijn dat hij alleen maar met het orkest mee moet strijken. Nu is de grootste factor die voor ons daarbij van belang is, niet wat is mijn partij, maar ook wie is de dirigent. Wat is de kracht die de harmonische mogelijkheden bepaalt en het ritme weergeeft waarin de harmonie kan bestaan.
En daar vrienden, daar komen we te staan tegenover een wat eigenaardig fenomeen, want we weten niet wie de dirigent is, we weten niet wie die kracht bepaalt. Dat weten we innerlijk, maar innerlijk dat betekent ook weer iets wat we verstandelijk niet helemaal kunnen bijbenen, we kunnen dat niet verklaren. We moeten ons dus in een overgave richten op de dirigent. Maar die dirigent ligt niet ergens in de wereld, dat is niet een geestelijk leider of een voorganger, dat is niet de staat. Die leider, die dirigent dat is ons innerlijk contact met het Hogere.
En nu blijkt wanneer een mens in zich vraagt; “Wat drijft mij, wat is de honger, wat is de strijd, wat is de nood die ik in mijzelf heb?” dat hij daarin wel degelijk een regel vindt. En die regel is bv. voor sommige mensen “ik wil niet eenzaam zijn”. Vaak een heel belangrijke factor. Voor anderen is het “ik wil erkend worden, ik wil betekenis hebben”. En weer voor anderen bv. “ik wil de waarheid brengen, of ik wil iets maken of bezitten”.
Die gedachten zijn schijnbaar strijdig. Ze passen binnen het grote geheel, het grote patroon. Zodra je de mens probeert gelijk te schakelen, te normen totdat eenieder precies gelijk is met dezelfde waarde, dezelfde gedachten, dezelfde mogelijkheden en rechten, dan zal geen enkele mens meer kunnen beantwoorden aan zijn eigenlijke wezen. Er mag dus geen maatstaf zijn in ons. Wat is ons verlangen? En wanneer we dit verlangen in onszelf erkennen dan zullen we ook ontdekken dat dit golft. Het komt dus niet gelijkmatig. Maar er zijn perioden dat we ons gedwongen voelen om iets te doen, en andere perioden dat we behoefte hebben om alleen maar rustig te zijn. Er zijn perioden dat we ons bezig kunnen houden met geestelijke problemen en er zijn perioden dat we ons ineens helemaal niet meer voor de geest interesseren. We willen het materiële kennen, we willen het materiële zien.
Die ritmen dat zijn de gebaren van de dirigent. De dirigent die ons zegt nu forto, nu pianissimo, die ons zegt, nu snel, nu langzamer. En deze gebaren verstaan, dat betekent beseffen dat wat in jou rijst als een behoefte, geen schuld in behoeft te houden. Ik wil altijd geestelijk streven en nu heeft het geen zin. Dat is geen schuld, dat is geen tekortkoming. Het is in tegendeel een aanduiding dat voor u op het ogenblik de tijd is gekomen om rustig en gerust te zijn.
Wanneer elke mens op die manier vanuit zichzelf bouwt volgens zijn eigen begrippen, de één misschien economisch, de andere magisch en de derde idealistisch, sociaal, een vierde misschien op het vaderland en de vijfde op een wereldvrede of op een beschaven van arme negerkindertjes, dan heeft ieder daarbij de mogelijkheid iets goeds te brengen, iets goeds te volbrengen wanneer hij de mogelijkheid krijgt dit te doen vanuit zichzelf en volgens zijn eigen wetten en regels.
Nu zult u begrijpen dat na dit algemeen gesteld te hebben we toch ook nog eventjes vanuit het standpunt van onze groep moeten spreken; niet omdat het een groep is, maar omdat ze bestaat uit een groot aantal individuen, die een gelijksoortige neiging hebben, gelijksoortig begrip, gelijksoortige behoeften bezitten. Het is dus niet dat wij als Orde gelijk moeten zijn. Maar dat het feit dat de Orde voor u spreekt ons eigenlijk de kans geeft om samen te werken met anderen wier taak, wier mogelijkheden ongeveer gelijk zijn. En dan krijgen we volgende punten:
A. Wij kiezen wanneer we eenmaal een geestelijke weg voor onszelf begeren tussen het esoterische en het magische pad. Het esoterische pad is het pad der zelfbespiegeling. Hierin proberen wij onszelf te leren kennen en dat kunnen wij alleen door onszelf als een geheel te beschouwen en uit onze daden zowel als uit onze gedachten voortdurend conclusies omtrent ons eigen wezen trekken.
In deze zelfbespiegeling ontdekken we dan op de duur misschien meer blijvende, meer eeuwige elementen. Deze meer eeuwige elementen geven dan op een gegeven ogenblik wanneer we nu bezig zijn een gevoel van licht, van kracht in onszelf, dan kunnen we zeggen we hebben een contact met het hogere, met het Goddelijke bereikt. Deze weg kan moeilijk geleerd worden. Er zijn wel systemen waarbij deze esoterische scholing van groot belang is. We vinden ze zelfs in bepaalde vormen van het Christendom. Maar daarvoor moet je tijd hebben, daar moet je je hele leven aan wijden. Dat wil zeggen: dat moet een mens zijn die met die wereld verder niets te doen wil hebben, die alleen zoekt naar die innerlijke waarheid. De andere die geestelijk wil streven en desondanks aan die wereld gebonden is en in die wereld zoveel heeft dat voor hem of haar belangrijk is, zal haast automatisch uitwijken naar het magische pad. Het magische pad kan worden beschouwd als het verwerven van krachten. Maar het verwerven van krachten betekent ook het scheppen van parallellen in het eigen wezen, of het scheppen van harmonieën in het eigen wezen. En wel met krachten waarmee we harmonisch zijn en dat is een noodzaak, we kunnen niet met elke kracht gelijk werken, en in de tweede plaats, wij moeten dus iets tot stand brengen vanuit die kracht door ons eigen begrip. Hier zijn dan methoden voor mogelijk. En nu verder gaande over deze meer magische opvattingen kom ik tot:
B. Alle magie bestaat uit het gebruik van natuurlijke wetten, krachten en mogelijkheden, echter op een wijze die op de wereld niet algemeen bekend is en waarbij bovendien over het algemeen andere dan zuiver stoffelijke delen van de mens mee in het geding worden gebracht. Die magie impliceert voor ons een zoeken naar een zekere eenheid, naar een zekere kracht, zij impliceert voor ons bovenal de behoefte om iets tot stand te brengen, maar wat? Hier zal de mens in zijn keuze heel vaak worden beïnvloed door zijn behoefte om zijn medemens goed te doen. “Ik wil genezen”. Goed. U kunt genezen langs de paranormale weg, zoals dat heet. Want in u zijn die levende krachten. Wanneer u innerlijk zo harmonisch kunt zijn, dat uw hele leven uitgaat naar diegene die lijdt kunt u genezen, kunt u dat lijden wegnemen. Maar heel vaak wil je eigenlijk niet werkelijk iemand genezen. Je doet het omdat je het mooi vindt, je vindt het een ideaal, je zoekt dus niet naar een werkelijkheid, neen je zoekt naar iets wat mooi klinkt. Je bent niet op het werkelijke genezen ingesteld, maar op het gedachtebeeld “goed” dat je daar onmiddellijk mee verknoopt. Dan betekent dat, dat die genezingen moeilijker tot stand komen, of misschien niet. U kunt ook zeggen “ik zoek naar kracht, ik wil bv. demonen bezweren” dat is mogelijk. Een mens die in zichzelf harmonisch is en die een volledige overgave kent aan het Hogere om een demon te bestrijden, kan een demon bestrijden, kan hem uitdrijven, het is deel van de eeuwig kracht. Maar wanneer hij dat alleen maar doet omdat het voor zijn idee een bestrijden van het kwaad is, terwijl hij de demon zelf niet erkent voor wat hij is, datgene waarin hij optreedt of waarmee hij werkt niet voor zijn werkelijke waarde in het leven, dan zal hij weer niets tot stand brengen, dan zal de demon hem beheersen en niet hij de demon. Wat dus belangrijk is in al die magie is weer de harmonie.
Dan vragen we ons eigenlijk af: wat is harmonie?
Wanneer ik iets tegen mijzelf in doe, dus niet tegen de wetten van anderen, maar tegen mijzelf in, verstoor ik altijd harmonie. Wanneer ik mijzelf bevestig, onverschillig op welke wijze, is dat harmonie, mits mijn denken en mijn handelen in overeenstemming zijn. Dus als je het beginsel eigenlijk wil zien van de magie, ik moet mijn innerlijke gesteldheid, mijn denken en mijn daden in overeenstemming brengen, daarbij kan mijn daad een symbool zijn van mijn gedachte of kan de gedachte omgekeerd een samenvatting zijn van de werkelijke betekenis van mijn daad. Maar die 2 die moeten in overeenstemming zijn. In de moderne wereld gebeurt dat niet vaak. De mensen handelen meestal anders dan ze denken. Ze doen altijd anders dan ze willen, of zouden willen of ze reageren anders dan hun feitelijk wezen, hun feitelijke behoeften zijn. Maar wij zoeken nu eenmaal een geestelijk pad, dan moeten wij zeggen: wij zoeken deze harmonie van woord en daad. Wij zoeken deze harmonie van gedachten en stoffelijke uiting. Wij zoeken de harmonie van ons innerlijk gevoel en ons denken. Die harmonie, die blijkt dan binnen het ik voor het ogenblik te verkrijgen zijn, maar niet blijvend.
Je kunt wel een hele hoop mensen hebben die je steunen. Wanneer u ergens in de ellende zit dat is al wel gebeurt, dan zal het voorkomen dat je zegt; nu als ik de steun niet had gehad van deze of gene vriend dan zou ik er niet doorheen gekomen zijn. Wanneer meerdere mensen kunnen streven op dezelfde manier elkaar kunnen aanpassen dan zal steeds de één de inzinking van de ander kunnen opvangen.
De harmonie is niet meer een ogenblik persoonlijk beleven geworden alleen, maar het is gelijktijdig een groepswaarde, groepswaarde die gecompenseerd wordt doordat, waar de één disharmonie dreigt te vinden de ander uit zijn bereikte harmonie compenseert. We krijgen wel weer een groep, maar een groep die optreedt als een entiteit, als een persoonlijkheid tegenover de rest van de kosmos.
Een dergelijke persoonlijkheid nu kan natuurlijk niet worden opgebouwd op alleen materiële, of alleen geestelijke basis. Ze moet op beide berusten. Kloosterorden hebben daarbij heel vaak een systeem dat daarop lijkt. En om nu direct in de niet katholieke kloosterorde te verzeilen wil ik het vb. nemen van bepaalde orden van Derwisjen. U heeft misschien weleens gehoord van de dansende Derwisjen? En u weet misschien ook dat deze mensen dus een bepaald esoterisch systeem hebben. Zij zoeken een zekere vorm van verrukking. Hun ingewijden bewegen zich in een bepaald ritme en roepen daarbij bepaalde spreuken, bepaalde sleutelwoorden uit of zingen die voor zich heen. In sommige gevallen worden ze alleen gedacht. Voor de beschouwer is daar niets aan te vinden maar de mensen vormen een keten ze zijn een geheel. Ze komen samen, ze eten, ze werken samen, ze delen één ideaal, één gedachte. Dat is eigenlijk wat je noemt broederschap. Het is meer dan broederschap. Broeders kunnen twisten onder elkaar maar zodra het gaat om het doel, om het streven van deze mensen kan er geen twist zijn, ze zijn a.h.w. aan elkaar gelijk. Deze mensen vormen een zo sterk mogelijke binding onderling, ze komen regelmatig samen, ze houden regelmatig lezingen en besprekingen, ze zullen wanneer ze op reis gaan afspreken waar ze elkaar ontmoeten om a.h.w. elkaar een ogenblik geestelijk te verfrissen. Op die manier zou een groep dus ook eigenlijk moeten werken en samengesteld zijn.
Nu kun je zo’n groep niet willekeurig vormen. Je kunt niet zeggen, nou dat vind ik nu aardige mensen daar ga ik nu eens mee proberen. Dat doe je in het begin, dan ga je proberen of je resultaten kunt krijgen hetzij met een materialisatie, met kruis en bord, misschien wel met het voorlezen van verzen e.d. Maar op de duur ga je ontdekken, er is ergens iets wat tussen ons niet gelijk is en dat is te groot, wij kunnen niet elkaar aanvullen, in elkaars plaats treden a.h.w. En zo krijgt u dan een selectie totdat degenen die precies bij elkaar passen die gemeenschap eigenlijk werkelijk kunnen vormen. Deze gemeenschap is dan veel sterker, dat in de eerste plaats, omdat zij berust op de gezamenlijke werking, er is een continu werking van bepaalde krachten en bepaald streven.
Werk je magisch dan zult u gebruik moeten maken van alle magische middelen die die harmonie en die eenheid kunnen uitdrukken. Maar ze moeten steeds worden gekozen in overeenstemming met alle aanwezigen en niet met een enkeling. Er is dus iemand die leiding heeft. Men leidt en helpt elkaar. Wie op het ogenblik geen licht heeft, die geeft het over aan de andere. Die sterk voelt, wie in zich licht voelt, geeft leiding.
En door dit systeem dat in vele magische kringen inderdaad gebruikt wordt, kan men dan de invloeden die van buiten komen makkelijker verwerken. Laat ons zeggen het is de invloed van Aquarius, dan werkt Aquarius op de mensen in, maar vandaag is A erop afgestemd, morgen B en overmorgen C, elk van hen is dan op dat ogenblik sterk, in hem werkt de levende kracht van dat ogenblik. Dan kan hij de anderen a.h.w. die op dat ogenblik zwak zijn aanvullen. De groep wordt harmonisch met de grote tendens van de tijd. Dan zijn er andere invloeden, laten we zeggen, zoals op het ogenblik is er een rechterlijke invloed d.w.z. er worden veel afrekeningen gemaakt.
Kijk eens, ook wanneer dat gebeurt dan is een elkaar bijstaan iets wat je in staat stelt om een teleurstelling, om een verandering te verdragen die alleen niet verwerkt kon worden, maar die binnen de groep door de steun van anderen wel gedragen kan worden. Men kan meer verandering verwerken en dat is noodzakelijk. We hebben verder te maken met een invloed die een zekere neiging naar een mystieke beleving brengt. Maar niet iedereen kan op hetzelfde ogenblik mystiek beleven. Niet iedereen kan een contact met het Hogere zo maar vinden. Maar als een van de groep het vindt, kan hij deze kracht, deze sfeer overdragen op de anderen.
Er ontstaat een juistere afstemming, zodat Hogere krachten makkelijker inwerken. En de groep als geheel gaat dan ook wel heel snel haar streven bepalen. Soms ritueel, soms niet ritueel. Elk voor zich zoekt daar een vorm voor die past. Maar het is zeker dat die groep dus een uiting geeft en die uiting is weer tweeledig.
De groep als zodanig moet reageren naar buiten toe, op de materie, maar zij moet ook reageren op die geestelijke inwerking. Het resultaat is dat, wanneer die beide factoren nu maar redelijk harmonisch zijn, eenieder in zich steeds meer bewust wordt van Hogere kracht, van Hogere wezens van andere voertuigen, dat andere werelden worden. Dan kan het heel goed zijn dat de een die toegankelijkheid vindt in inspiratie, de andere in een mediamiek weergeven en een derde in het scheppen van muziek of scheppen van een schilderstuk. Maar ergens moet die harmonische bezetenheid ontstaan.
En wat gebeurt er nu? Die harmonische bezetenheid wordt weer uitgedrukt naar de andere toe, de andere beleeft mee, verwerkt mee. De Hogere wereld is niet slechts voor één maar voor allen toegankelijk en ze wordt niet meer gezien als iets wat ligt boven ons, ze wordt gezien als iets wat deel is van ons, dat is belangrijker.
Dan krijgt die groep daardoor beschikking over allerhande krachten en vermogens die normaal alleen bestaan in bepaalde groeperingen bv. een medicijnman die bij een wilde stam zit, die maakt een training van een paar jaar door. Hij behoort ook tot een broederschap in deze zin, een soort genootschap, maar door die voortdurende samenwerking met anderen kan hij kruiden vinden die aan anderen voorbijgaan, die hij eenvoudig niet ziet. Hij kan een kracht (geestelijke) uitstralen die een ander nooit kan opbrengen. En toch zijn die dingen deel van zijn wezen. Het is niet bovennatuurlijk, het is een natuurlijk proces.
Nu zult u begrijpen dat de komende tijd steeds meer geestelijke werking, geestelijke krachten eigenlijk vergt. Want er is een periode van vergeestelijking. Men moet de vastgeroeste normen eerst loslaten en desnoods afbreken, en pas dan en alleen dan kan men overgaan tot het opbouwen van een nieuw systeem, een nieuwe norm. Enig systeem moet er zijn anders kunnen de mensen elkaar niet ontmoeten, kunnen ze elkaar niet helpen, niet beroeren, is er geen gemeenschappelijke waarde meer.
Dat alles bij elkaar brengt ons tot de conclusie; de verwarring van de mens brengt met zich mee dat hij allereerst innerlijk het juiste contact moet vinden. Hij moet in zich realiseren wat hij is, wat zijn partij is in het concert van het leven. Daarnaast moet hij zich gaan realiseren dat hij nimmer alleen voortdurend kan werken of scheppen en dat hij ook niet alleen kan doen wat hij wil, maar wel met behulp van bv. Hogere krachten. Hij moet het altijd doen binnen zijn wereld, maar op zijn manier. Binnen die wereld moet hij dan zoeken naar datgene wat harmonisch, wat samenwerking kan zijn. Hij moet daarbij de vernieuwing van alle waarden kunnen accepteren. Dus ook bv. van morele waarden, het doden van een paard of een koe is ook doden. Wanneer ik zeg, het leven is heilig, dan moet ik niet stilstaan bij de mens, dan moet ik verder gaan. Dat kan ik niet onmiddellijk, dat zal langzaam moeten groeien Maar er komt een ogenblik dat je het zult moeten erkennen.
Dat wil niet zeggen dat u allemaal vegetariërs zult moeten worden, want voor sommigen past het niet, het is een vb. dat ik geef. Maar dit vb. stelt een bepaalde manier van leven en ook van groeien van denken, van werken, en daarin ligt dan dus de kracht.
Hetzelfde geldt voor zedelijke waarden in ander opzicht ten opzichte van vaderlandsliefde en alles, ergens moet je een norm vinden. Een norm van een nieuwe tijd die niet aan het oude is gebonden. Bv. niet trouw zijn aan een ideaal maar trouw zijn aan de mensheid die naar een ideaal kan groeien. Niet zoeken naar een theoretische stelling die de mensen opleggen, maar in de mensheid het beste wekken tot uiteindelijk dit aan een droom, aan een ideëel beeld kan gaan beantwoorden.
Wanneer u de conclusies trekt alleen, maar helemaal alleen kunt u niets bereiken. In de tweede plaats door u alleen maar vast te houden aan alles wat nu op het ogenblik bestaat, de regels en de gedachten zoals u ze nu hebt, zult u ook niets bereiken. U hebt een vernieuwing nodig. In de derde plaats, die vernieuwing moet voor u uitgaan van datgene wat u in uzelf voelt en wat u kunt, niet van uw onvrede maar van uw mogelijkheden zowel stoffelijk als geestelijk. U moet in deze mogelijkheden zoeken naar contact met anderen, met een groep opdat uw hoogtepunten a.h.w. voor de hele groep steun zijn, maar gelijktijdig die groep haar hoogtepunten aan u schenkt, zodat er een permanente kracht, een verheffing van het “ik” en haar vermogens mogelijk is. Dan moet u er rekening mee houden dat het aanvaarden van de huidige toestand tot op zekere hoogte noodzakelijk is, niet in een zielloze aanvaarding “zo is het, en laat het nou maar zo gebeuren”, maar in een “zo zijn de feiten”, ik kan niet veranderen wat is. Ik kan slechts de basis ervan, de grondwaarde die erin leeft, die kan ik veranderen. Vanuit mijzelf door mijn denken, mijn handelen, door de groep waarmee ik harmonisch ben, door de innerlijke krachten die ik ervaar. Want zij zijn niet iets wat mij wordt gegeven. Ze zijn een deel van een kosmische harmonie, een kosmisch geheel waarin ik een persoonlijke taak vervul.
Wanneer u niet zover bent dat u zelf kent, niet zover bent dat u zegt; “ik weet wat ik materieel en geestelijk moet zijn en doen en ik kan dit”, dan komt er voor u een periode waarin u leiding nodig hebt. Dat is voor het grootste gedeelte van de mensheid. Bij die leiding geldt weer, wanneer ik een leider aanvaard, is zijn zeggenschap absoluut. Wanneer ik zijn leiderschap niet kan aanvaarden dan is dat niet de fout van de leider, het is mijn fout, ik heb de verkeerde groep, verkeerde methode gevonden. Ik moet een ander zoeken.
Ik heb nooit iets aan een ander te wijlen, enkel aan mijzelf, Wanneer ik een absolute leider aanvaard, dan kan die alleen leider zijn op dat terrein waarop hij sterk is. En dat betekent dat ik de mogelijkheid heb om die leider aan te vullen vanuit mijn persoonlijk terrein, niet op zijn terrein, neen, vanuit mijn persoonlijk wezen, mijn eigen prestatie. Op deze wijze kan een mens in deze dagen een hele hoop harmonie scheppen en een hoop evenwichtigheid herwinnen.
Stel verder voor uzelf: wat er buiten mij gebeurt en wat ik niet kan beïnvloeden, is voor mij van geen belang, ik aanvaard dit, al is het maar voorlopig, Waar ik echter beslissen kan en werken kan, breng ik mijn innerlijke waarheid zo scherp en zo duidelijk mogelijk naar voren. Ik zoek geen conflict met anderen. Ik zoek juist vrede en verdraagzaamheid, maar die vrede en verdraagzaamheid betekenen niet dat een ander bepalen kan, wat ik doe, denk en werk. Ik ben mijzelf. Ik ken een ander het recht toe om dat evenzeer te zijn.
Een laatste raad: u zult altijd vertrouwen op een geestelijke leiding. Althans neem ik aan. U heeft inderdaad die leiding wanneer uw eigen instelling voldoende juist is. Maar deze leiding is geen gezag. Haar uitspraken zijn geen bevelen. Zij zijn slechts waarden die in u moeten worden opgenomen, want u moet als gelijkwaardig partner kunnen staan tegenover de grootste en hoogste kracht. Als u tegenover God staat, moet je niet zeggen; God U bent zo groot, doet U maar, dan moet je zeggen: God dit kan ik doen, doet U de rest. Zo moet je ook tegenover een leiderschap, tegenover een geestelijke leider staan. Ga uit van je zelf. Alles wat je ontvangt, is je gegeven om in jezelf harmonie te scheppen en die harmonie te delen met alle werelden, werkingen en mogelijkheden die passen bij uw wezen, die behoren tot uw partij, uw taak in de schepping. Dan zult u zich waarschijnlijk minder druk maken over politiek, over het staken van sommigen en u zult ongetwijfeld ook ontdekken dat er in het leven zoveel positieve en goede dingen zijn, dat u zich nu niet meer blind moet staren op anderen, maar op uzelf plotseling meer presteert, meer creëert, meer betekent voor anderen en dat onafhankelijk van uw leeftijd uw geslacht uw sociale status uw intellect. Het gaat er alleen om dat u harmonisch bent. Gaat u daarvan uit dan zal de rest zich vanzelf wijzigen.
Leef in vrede met uzelf, zo zult gij niet met de wereld strijden.
Leef in vreugde in de wereld opdat gij ‘t leven niet vermijdt maar in uzelf verwerkt.