17 juni 1964
Allereerst herinner ik u er aan, dat wij, sprekers van deze groep, niet alwetend of onfeilbaar zijn. Wat mijn onderwerp van heden betreft: ik zou graag eens met u spreken over: Hel.
Om te beginnen wil ik dan opmerken, dat de hel oorspronkelijk een wereld was, waarin zowel goden als demonen leefden. U kunt zich dus wel indenken, dat deze oude hel maar heel weinig te maken had met de voorstelling van de onderwereld, zoals wij deze later binnen het christendom en ook binnen de islam aantreffen. De gedachte, dat er een onderwereld is, heeft al heel lang bestaan en de structuur van die onderwereld heeft de mensen altijd geïntrigeerd. Je zou kunnen zeggen, dat de mens altijd reeds gezocht heeft naar de ingang van het duistere rijk.
Wanneer de wij de legenden en sprookjes nagaan, worden wij steeds weer geconfronteerd met de dappere broeder of soldaat, die in een put valt, de man of het meisje, dat doordringt in een grot of een spleet in de aarde. En allen komen zij in de verhalen dan in een andere wereld terecht. Opvallend daarbij is, dat deze onderwereld altijd lijkt op de wereld van de mensen en soms zelfs aanmerkelijk beter is. Verder hebben deze verhalen de aanduiding van de plaats in zoverre gemeen, dat deze wereld altijd onder het oppervlak van de aarde ligt, of zelfs wordt aangeduid als liggende in het middelpunt der aarde.
Misschien vraagt u zich nu af, waarom ik dit onderwerp heb gekozen op een dag als vandaag, in een tijd, waarin de spanningen steeds weer oplopen in de wereld. Ik zal trachten, het u duidelijk te maken.
Er bestaan ook andere legenden dan die welke spreken over een hel beneden het oppervlak van de aarde. Vlak naast elkaar treffen wij bv. het onderaardse rijk van de Rode Draak aan – in China – dat een helle wereld is, waarin de magiërs doordringen om met behulp van hun kennis en magisch zwaard, het een en ander af te dwingen, terwijl in Tibet men spreekt over het Rijk van de Heer der Wereld, die onder de aarde woont en eigenlijk meer een soort godheid is. Wij horen aan de ene kant over de monsters, die uit de krochten der aarde opstijgen, zodra het nacht wordt, – bv. bij bepaalde Zuid-Amerikaanse stammen – terwijl wij aan de andere kant horen van rijkdom en vreugde, die in rijken onder de aarde verborgen zouden zijn. Zo kennen Jivaro’s en dergelijke stammen nog een tweede legende: het verhaal van de stad onder de aarde. Deze legende maakt deel uit van stam inwijdingen en wordt daarom maar zelden aan buitenstaanders verteld. Er zijn dan ook maar enkele onderzoekers, die van het bestaan van dit verhaal afweten en daarvan een verslag aan de wereld hebben gegeven.
Zelfs indien wij ons echter in dit opzicht willen beperken, tot wat er in de bibliotheken hieromtrent terug te vinden is, rijst voor ons het beeld op van een stad onder de aarde, geregeerd door een vorst, die omringd is door een grote hofhouding, terwijl rond de stad velden liggen, die door landbouwers bebouwd worden; het geheel wordt overstraald door een geheimzinnig licht. Het lijkt haast een verhaal van Jules Verne. En ook hier horen wij, dat er een ogenblik zal komen, waarop de bewoners van de stad de bovenwereld zullen betreden en de vorst de gehele wereld zal veroveren. Dit is zoveel te opvallender, omdat dergelijke verhalen zeker niet in overeenstemming zijn met de geaardheid van de indianen in het Amazonebekken. In Tibet vertelt men ons over de heer der wereld, die eens met zijn heerscharen naar de bovenwereld zal trekken, om daar een soort duizendjarig rijk te stichten. Bij de vroege christenen horen wij van de dag, dat de monsters uit de hel uit alle krochten der aarde naar de oppervlakte zullen komen, om de strijd te beginnen tegen de Heer der Heerscharen en definitief de wereld voor zich te veroveren.
Iets, wat volgens de prognoses voor hen overigens verkeerd zal uitlopen. Kennelijk doelt men hier op het gevecht tussen Licht en duister, dat wordt aangekondigd als de slag bij Armageddon.
Nu kunnen wij overleveringen en geloofspunten moeilijk logisch en verklaarbaar vinden. Zeker in deze tijd, waarin men zoveel weet omtrent de structuur van de aarde, is het dwaas om aan te nemen, dat er ergens onderaardse wezens verborgen zouden leven in een wereld, die misschien wel wat somberder is dan de oppervlakte van de aarde, maar die verder toch zeer veel op de wereld van de mensen gelijkt.
Wij kunnen het misschien anders formuleren: er is een verschil tussen de wereld, die onder – of achter – de materie ligt, de wereld, die grover, dieper in de rangorde der sferen ligt dan de aarde, en de werelden, die fijner van materie zijn dan de aarde en in de rangorde der sferen dan ook boven de aarde gesteld moeten worden. Hier komen wij aan het voor ons belangrijke punt: men stelt zich dus voor, dat er werelden en wezens zijn, die lager staan dan de materiële werelden. In deze lage werelden leeft echter een bewustzijn, dat uit de afgronden op kan stijgen, om de materiële werelden te veroveren. Een bewustzijn, dat verder kennelijk volgens geloof, legende en sprookje invloed uit kan oefenen op deze wereld der mensen.
Wanneer wij nu terugkeren tot de oude geheimleer, zo treffen wij ook daar het begrip hel aan, al wordt dit wat anders gezien dan in de sprookjes en legenden het geval is: daar wordt gezegd, dat de kern van het duister – en dat is toch eigenlijk het kentekenende van de hel en haar machten – bezield wordt door een kracht, die een eigen wereld wil scheppen. Deze wereld wordt door dit wezen geschapen als een evenbeeld van de goddelijke wereld. Wanneer je nu aanneemt, dat God als enige wereld de wereld der mensen geschapen heeft, is het ook logisch aan te nemen, dat deze wereld van het duister als een dieptepunt ergens in of onder de menselijke wereld is gelegen. Daar wordt de hel duidelijker: zij is niet een actuele wereld, maar een soort nachtmerrie, een chimère, waar je moeilijk aan kunt ontkomen, een wereld vol van allerhande drogbeelden en gedachten.
Om duidelijk te maken, hoe reëel een dergelijke wereld eigenlijk wel zal kunnen zijn, is het misschien goed even terug te grijpen naar de belevingen van iemand, die na de dood het Licht niet wil aanvaarden. Het Licht is de waarheid, en Licht betekent dus: de onveranderlijke feiten.
De geest leeft in een wereld waarin de gedachte dominant is en alle vormen en verhoudingen bepaalt. Men zal daar dus voor zich een wereld scheppen door eigen gedachten. Indien men echter deze eigen wereld zonder enige wijziging wil handhaven, zal men alle contacten met anderen, alle inwerkingen en invloeden van buitenaf moeten afwijzen.
Nu horen wij, dat een ziel die overgaat, soms de waarheid omtrent eigen zijn en wezen niet kan verdragen. Eigen belangrijkheid wordt misschien door het beeld van de goddelijke werkelijkheid geschaad, het gevoel van eigen rechtvaardigheid of uitverkoren-zijn zou daardoor teniet worden gedaan, denkbeelden omtrent de onfeilbaarheid van eigen geloof kunnen worden aangetast.
Degene die overgaat, neemt dit niet. Hij zegt tegen zichzelf: ik wil de beelden, die ik hier ontvang, niet aanvaarden, ik wijs ze af. Hij komt dan in een wereld, die gebouwd is uit zijn eigen gedachten, begeerten en angsten en dus wel zeer bijzonder de zijne is. Hierin gelden zijn eigen wetten, waarden en waarderingen. Door deze wereld te stellen heeft de geest in kwestie zich echter afgesloten voor alle andere ervaringen en mogelijkheden. Hij leeft dan ook niet in het duister, omdat er geen licht rond hem is, maar omdat ervoor hem geen sprake is van contact met anderen, met God. Over dergelijke sferen spreken wij als duistere sferen en wanneer de isolatie van alle leven daarin consequent is doorgevoerd, spreken ook wij hier wel van hellewereld, de wereld van absolute duisternis voor het ik, van afzondering, pijn en smart.
Ook het beeld, dat rijst uit dergelijke ervaringsberichten uit onze wereld, moeten wij invoegen in het totaal. Wat krijgen wij dan als beeld?
- Er is een hel, maar deze wereld bestaat uit gedachten. Zij is dus niet zonder meer als een werkelijke, een feitelijke wereld te beschouwen.
- Deze wereld is geïsoleerd van het goddelijke, of wil zich althans daarvan isoleren en probeert daarnaast voor zich een schijn van wereld op te bouwen, waarin eigen denken en eigen idealen tot uitdrukking komen.
In de esoterie zegt men t.a.v. dit beeld, dat de schepping in deze werelden nooit de volmaaktheid kan benaderen. Of om het anders te formuleren: de schepping van de duivel is een karikatuur van de schepping Gods. Nu kunnen wij dit desnoods nog buiten beschouwing laten; waar is de mens, die de juistheid van dergelijke stellingen geheel en goed kan beoordelen, nietwaar?
Gesteld echter, dat een dergelijke wereld bestaat – en de mensheid heeft in het bestaan daarvan op zijn minst wel zeer lang geloofd – verder stellende, dat de heerser van die wereld ergens macht heeft op de wereld der mensen, zo volgt hieruit, dat deze wereld en haar heerser niet geheel, volledig duisternis zijn. Er moet dus een ogenblik komen, waarop hij Licht is, of althans contact met het goddelijke Licht opneem. Zodra deze heerser dit doet, treedt hij uit zijn eigen onderwereld naar buiten toe. Hij wordt bevrijd uit de dood, het isolement en komt tot leven.
Daarmede zijn wij dan gekomen op een punt, dat voor deze tijd van belang kan zijn. Er is altijd sprake geweest van een strijd tussen Licht en duister. Bij ons is dit lange tijd een strijd van de geest geweest, die bepaalde demonische invloeden wilde verdrijven uit de sferen rond deze aarde. Daarin zijn wij redelijk geslaagd. Maar nu komt de kracht van het denkbeeld van het duister zelf naar voren. Hier heeft de tegenstander, de demon, een goede helper: de kosmos zelf.
De waarden van de wereld zijn op het ogenblik aan het veranderen. Ook de maatstaven, die op deze wereld gelden, zijn aan het veranderen. Zelfs de levenskracht, die de wereld beroert, krijgt een andere trilling, een nieuwe frequentie of inhoud. De mens echter wenst deze veranderingen niet te aanvaarden. De mensen isoleren zich van de nieuwe verhoudingen, de nieuwe noodzaken, de nieuwe bestaanswaarden, de vernieuwing van denken en zelfs wel van nieuwe wetenschappelijke erkenningen. Door dit isolement – dit kan men voor zich wel zien – komen zij te leven in een wereld, die niet meer geheel echt, geheel reëel is. Zij is niet waar, niet echt; het is niet alleen geen goddelijke wereld meer, het is zelfs geen reële menselijke wereld meer.
Zouden wij de wereld, waarin de mensen door hun gedachten trachten te leven dan misschien ook een karikatuur van de goddelijke schepping kunnen noemen? Volgens mij mag gesteld worden, dat zeer vele mensen zich op het ogenblik als gevolg van hun geestesgesteldheid, wagen binnen het bereik van het duistere, de schijn van de krachten der hel. Een punt van groot belang: wanneer zovele mensen, levende binnen de werkelijkheid van uw wereld, toch de waarheid of schijnwaarheid van deze beperkte gedachtewereld wensen te aanvaarden, zal hierdoor de tegenstander, de demon, in staat zijn zich op aarde te openbaren. Denk nu niet, dat ik u tracht te vertellen, dat zo dadelijk het beest op aarde geboren zal worden. Dat heeft men reeds zo vaak gedaan en er zijn reeds zovele mensen geweest, die als beesten leefden, ofschoon hun getal niet 666 was, dat ik daaraan liever niet begin. Ik stel eenvoudig: een invloed uit de afgrond komt naar boven. Zij wordt in de mensen werkelijk.
Hierdoor ontstaat een strijd tussen de werkelijkheid en een wereld, die steeds meer door het demonische concept beheerst wordt. Zodra het demonische wereldconcept sterker wordt dan de feiten, leeft ook de mens in de hel. Wanneer wij de storingen waarnemen, die op het ogenblik plaats vinden zo moeten wij wel zeggen, dat ergens dit alles alleen bestaan kan, indien er werkelijk sprake is van spanningen en strijd. Dit geldt, of er nu sprake is van een kleine aardbeving, die in het zuidelijk deel van Europa gevoeld werd – overigens met een epicentrum, dat dicht bij Pakistan ligt – of de massahysterie, die ontketend wordt op ongekende wijze in verband met kleurlingenproblemen e.d., steeds weer is de basis de kernwaarde van het begrip hel: isolement.
Op grond van dit alles wil ik enkele eenvoudige conclusies trekken. Ik geef ze zo eenvoudig mogelijk:
- Naarmate er meer mensen zijn, die meegaan met de waan, het ontkennen van het geheel, of een deel van de werkelijkheid, zal het deel van de kracht, die zich van de goddelijke werkelijkheid eens heeft afgewend, zich binnen deze mensen en wezens sterker demonstreren.
- Naarmate isolement van denken, voelen, aanvaarden sterker wordt, zal een grotere verdeeldheid onder de mensen ontstaan, terwijl degenen, die de waan aanhangen gelijktijdig meer strijdig worden onder elkander en meer als eenheid optreden in verweer tegen de waarheid.
- Wanneer het conflict zo groot wordt, dat de schijnwereld voor velen realiteit gaat lijken, zal de werkelijkheid hierdoor toch beïnvloed worden. Een wezenlijke beïnvloeding is echter onmogelijk op een dusdanige manier, dat de feiten door de waan nimmer gewijzigd kunnen worden.
Zodra dus de schijnwereld voor de mensen de waarde van de werkelijkheid schijnt te benaderen, zullen als gevolg hiervan spanningen ontstaan, waarbij het geheel van de gekende wereld door elkaar geworpen wordt. Dit wordt veroorzaakt door de werkelijkheid, die, naarmate de schijn meer aanbeden wordt, sterker naar voren treedt, ongeacht de middelen, die daarvoor nodig zijn en de gevolgen, die dit voor de aanbidders van de schijn zal hebben. Zou een opnieuw aanvaarden van de werkelijkheid niet mogelijk zijn, dan ontstaat een totale uitdoving van alle leven en een isolement, dat de bewustwording bemoeilijkt, ook voor die wezens, die niet geheel in de waan zijn opgegaan. Bewustwording is binnen de werelden van materie en vormkennende sferen nu eenmaal niet mogelijk, zonder een althans ten dele erkennen van de goddelijke werkelijkheid. Het is dus een strijd. Daarbij lijkt het mij de moeite je eens af te vragen, wat er alzo zal gaan gebeuren.
Wanneer je de oude strategen nagaat, zie je, dat zij twee methoden plachten te gebruiken, waardoor zij overwinningen wisten te behalen. In de eerste plaats wel de onverdacht snelle verplaatsing van hun troepen. Alexander de Grote werd door deze wijze van strijden bekend, Napoleon gebruikte dezelfde techniek, ook Hannibal wist er het zijne van. Snelheid van actie, d.w.z. dat het schouwtoneel van de strijd tussen waan en werkelijkheid zich uitermate snel zal gaan verplaatsen. Ik geloof dus niet, dat er sprake zal zijn van een conflict tussen waan en werkelijkheid op één enkel terrein. Er moet sprake zijn van een afwisselend optreden van illusies aan de ene zijde, waardoor de erkenning van de werkelijke feiten moeilijk of zelfs onmogelijk wordt. Op een steeds wisselend gebied zullen de waanvoorstellingen en de werkelijkheid met elkaar geconfronteerd worden. Voor men deze strijd goed beseft, zal zij reeds een ander deel van het menselijke leven omvatten.
Een tweede staaltje van techniek in de strijd zal u meer bekend voorkomen: men trachtte een opstelling van eigen leger te verkrijgen, waarbij het centrum kon terugwijken, terwijl de vleugels gelijktijdig haast ongemerkt voorwaarts konden gaan, zodat een omsingeling van de vijand mogelijk werd. Wij vinden dit bij de Romeinen, de Grieken, de kruisvaarders enz. Ook nu zal er sprake zijn van een tactiek, die omsingeling ten doel heeft. Wanneer de werkelijkheid moet winnen en zij staat tijdelijk tegenover een kracht van waan, die zo sterk is, dat wij een rechtstreekse ontmoeting alleen ondergang, een te niet gaan, het resultaat zou worden, zal zij deze tactiek ook toepassen en in het centrum, waar zij in wezen het sterkste is, schijnbaar terugwijken, zo de waan een schijnbaar voordeel gunnende. Het lijkt dan, of de waarheid overwonnen wordt, terug moet wijken. Zij doet dit echter alleen om langs een zijdelingse weg de illusie aan te kunnen tasten, zonder dat dit een algehele ondergang behoeft te betekenen.
Hieruit volgen enkele regels, want gezien de huidige toestand kan worden gezegd, dat de strijd tussen illusie en waarheid reeds begonnen is. Op het ogenblik hebben wij te maken met voorhoede gevechten en wederzijdse verkenningen. Zodra de werkelijke slag gaat beginnen, zullen wij zien, dat ook in uw wereld de hel staat tegenover het Licht. Wanneer het Licht het duister wil overwinnen en gelijktijdig de mensheid en de mogelijkheden, die deze menselijke wereld biedt, wil sparen, zullen als gevolg van bestaande condities en omstandigheden, de krachten der waarheid op bepaalde gebieden tijdelijk terug schijnen te wijken.
Er zal een schijnbare overwinning behaald worden door de illusies. Langs de vleugels zal de werkelijkheid echter zeer snel terrein en invloed gewinnen. De waarheid zal het hierdoor onmogelijk maken, dat illusies zich kunnen handhaven, door zich terug te trekken op oude stellingen.
Wij weten allen wel, dat het op het ogenblik een tijd van veranderingen en overgang is. Wij weten ook allen, dat er nu eenmaal bepaalde krachten bestaan, die de illusies liefhebben en scheppen – al zijn dit ook niet allen baarlijke duivels. Men vraagt zich af hoe die vernieuwing plaats zal vinden en maakt zich onwillekeurig een beeld van een wereld die steeds beter wordt, van mensen, die steeds prettiger en vriendelijker worden, de prijzen ondanks scheppen, standenorganisaties en vakbonden weer laag zullen worden en eenieder verstild is van louter welvaart en vrede. De meeste mensen denken namelijk dat de vernieuwing automatisch alle kentekenen van het nieuwe vanaf het begin zal moeten vertonen, zonder enig voorbehoud of enige tegenspraak. De vernieuwing betekent: eerlijkheid, waarheid, gemeenschapszin. En dat houdt in, dat zij staat tegenover machten, die op het ogenblik nog een groot deel van de wereld beheersen, machten, die een zeer groot aantal mensen van de wereldbevolking – minstens 1/4 maar waarschijnlijk zelfs 1/3 van de wereldbevolking in haar macht heeft.
Dit deel van de wereld leeft in illusies, onder invloed van alles vertekenende onwaarheden, de macht van de hel. En hiermede zal afgerekend moeten worden. Daarbij dient men te beseffen, dat als het demonische in zijn macht zich laat aantasten en vernietigen, maar dan ook alles in zijn ondergang met zich zal trachten mee te sleuren waar dit maar mogelijk is. En mogelijkheden zijn er nu nog genoeg: de mensheid heeft immers beschikking over middelen, waarmede zij de gehele wereld naar believen in een woestenij, een zacht licht gevende ster, die brand in de nacht, of in een groot slavenkamp, waarin mensen sterven door radiatie, kan veranderen binnen de kortst mogelijke tijd. Dit kan niet geriskeerd worden.
Wat is nu de tactiek, die wij in oude overleveringen en sprookjes aantreffen wanneer het gaat om een strijd tegen de hel? Er zijn nogal wat eigenaardige legenden en sprookjes in omloop, waaruit wij de volgende punten kunnen ontlenen:
- Degene, die de moed heeft door te dringen in het rijk der duisternis – ook wel dodenrijk of gnomenland genoemd – heeft het recht om aan de heerser daarvan een vraag te stellen. Hij heeft verder een soort vrijgeleide om terug te gaan, dat klaarblijkelijk wordt verleend door de moed, die hij betoonde om door te dringen.
- De kern van het duister is zo ontoegankelijk, dat men er alleen kan komen, wanneer men over buitengewone gaven en/of middelen beschikt. Altijd weer speelt magie daarbij een grote rol.
- Er is niet alleen maar sprake van een duistere onderwereld: wij vinden naast demonische en duistere rijken altijd weer beschrijvingen, die eerder doen denken aan de werelden van Licht.
Om een voorbeeld te geven van dit laatste: wij treffen steeds weer de zonnegod tijdelijk in de onderwereld aan. Alleen slaapt hij meestal. Baldur “sterft” weliswaar, maar ook hij behoeft niet altijd in de onderwereld te blijven. Op geregelde tijden zal hij weer naar de bovenwereld mogen gaan. Uit Proserpina’s rijk worden geesten teruggehaald enz.
Ook dit moet ergens zin hebben, vooral wanneer legende en sprookjes ons leren, dat je af kunt dalen naar de onderwereld door een put, een ijzeren luik in een bos, een spleet in een berg, om daar reuzen en draken te overwinnen, maagden te bevrijden, schatten te winnen enz. Indien wij nu eens stellen, dat de hel alleen een illusoire wereld kan bouwen, omdat zij de werkelijke krachten wel bezit, maar deze alleen volgens haar aard verbergt, hebben wij in ieder geval een verklaring voor het veroveren van schatten. In de illusie of de bron daarvan moet een onmetelijke hoeveelheid krachten aanwezig zijn. Deze potentie is toch zeker niet groter dan de Goddelijke Kracht, maar zal zich voor ons bewustzijn daarmede maar al te vaak schijnbaar kunnen meten.
In de tweede plaats zal het duister degene, die het zonder vrees benadert, toelaten. Hij wordt wel niet welkom geheten, maar krijgt een eerlijke kans. De mens, die afdaalt in de wereld der illusies zal, zoals degene, die afdaalt in een onderwereld, bepaalde gevaren moeten doorstaan.
Maar hij krijgt een kans. Mits hij zich gedraagt volgens de regels van het Licht, in plaats van zich te gedragen volgens de wetten van de wereld waarin hij vertoeft, zo zal hij ook helpers vinden.
Altijd weer is er hulp, altijd weer treffen wij in de verhalen over een onderwereld een – vaak wat primitieve – rechtvaardigheid.
Deze vinden wij ook terug in bepaalde Veden, in Hindoelegenden, waarin de onderwereld een rol speelt. Ook in bepaalde boeddhistische overleveringen uit de lamaïstische richtingen – handelende over het rad – treffen wij hetzelfde: men kan doordringen in de hellewerelden, men kan er aan ontkomen mits men het Licht maar niet verloochent. Zelfs kan men soms verrijkt uit het duister terugkeren.
Dan krijgen wij een tweede punt, dat eveneens uit de oude overleveringen en godenverhalen te lezen is: de binding, die men heeft met de illusie is steeds die van de begeerte. Daarbij zal juist het begeren een binding op een bepaalde plaats binnen het Al of de illusie veroorzaken. Denk bv. aan Tantalus: vroeger een mens, die, staande in het water, daarvan niet kon drinken, en niet eten kon van de takken met vruchten, die voor zijn lippen hingen. Tegenwoordig is hij eerder een belastingbetaler, die staande tussen de oplossing van de woningnood en de beloofde belastingverlaging, geen van beiden voor zich werkelijk kan maken. Deze situatie vloeit voort uit een gebonden zijn: men wil vanuit de nu ingenomen plaats, vanuit het bestaande principe, iets bereiken. Dat blijkt echter onmogelijk. Daartegenover staan vele verhalen van helden, die juist omdat zij zich niet aan een bepaalde instelling, verhouding of plaats binden, wel hun doel bereiken.
Laat ons dit alles nu eens omzetten in termen, die gelden voor de wereld van heden. De gehele situatie, waarin de wereld verkeert, wordt dan opeens veel duidelijker.
Menigeen zal vrezen, dat de hel op een gegeven ogenblik over de wereld los zal breken. Dit is begrijpelijk, want in deze dagen zullen de krachten van het Licht wat terug gaan trekken.
Gelijktijdig echter zullen de krachten van waarheid – voor een deel werkende via de illusies van de mensen – door gaan dringen in het rijk van de tegenstander. Deze illusie zal door de bewusten beseft worden, maar tevens gezien worden als iets, wat alleen volgens de wetten der waarheid gehanteerd mag worden, als voorbeeld: men zal zeggen, dat men wel wil aanvaarden, dat de christelijke kerken onfeilbaar, enig waar enz. zijn. Maar, zo zal men daaraan toevoegen, dan moet ik ook leven volgens de leer van Jezus, zoals deze in de evangeliën staat. Ieder, die dit niet doet, priester, theoloog, of gewoon mens, noem ik geen christen meer.
Voor groepen, die hun gezag geheel of ten dele ontlenen aan illusies, wordt dit moeilijk. Zij zullen bv. zeggen dat zij strijden voor de waardigheid en vrijheid van elke mens, maar degenen die hen volgen, zullen gaan zeggen: daarvoor moeten wij strijden. Maar zullen jullie nu nog steeds meer wetten maken, die de vrijheid en waardigheid van de mens aantasten? Dan klopt er iets niet.
Men zal zeggen: “Wat beloof je mij? Met welke leuzen lok je mij? Nu moet je die eerst maar eens waar gaan maken”. En wanneer je dit niet doet, zo zal ik trachten je er toe te dwingen. Je hebt mij zelf immers geleerd, dat het wel degelijk mogelijk, verantwoord, enz. is? Wij weten allen, dat er, in vele gevallen sprake is van illusie, wanneer wij nagaan, wat beloofd, beweerd wordt e.d. Wanneer je nu doordringt in deze illusie met behoud van de wetten van het Licht, dwing je die illusie om zichzelf waar te maken, dan wel haar bron te vernietigen. Degene, die zo handelt, is van dienaar tot heerser geworden. Hij beschikt nu over dezelfde krachten, die het duister normalerwijze gebruikte om de illusies te kunnen handhaven. Wat betekent, dat de wereld vooral in het begin wel heel wat spanningen zal kennen en onverwachte storingen op velerlei gebied te zien zal geven. Ik meen, dat men zo hier en daar wel doodsbenauwd zal worden, omdat men zijn regeringsvorm, zijn welvaart, zijn menselijke waardigheid, of vermeende rechten bedreigd acht.
Degenen onder hen, die de werkingen van de komende tijd zien, zullen wel verontwaardigd uitroepen: “Kan dit nu het gevolg zijn van een nieuwe heerser, die toch goed zou moeten zijn?” Het antwoord is: “Ja”. Want alleen door de krachten van de illusie, de onwaarheid, de leugen – machten van de hel – in staat te stellen zeer vooruitgeschoven positie in te nemen is het mogelijk hen af te snijden van dat ene terrein, dat tot op heden hun vestig, hun zekerheid is.
Wat is het terrein van zekerheid, de vesting van de duivel? Dit hebben vele mensen besproken en neergeschreven. Er is echter een filosoofje geweest – een vriend van Swift – die schreef: de duivel vlucht steeds in gemeenplaatsen, wanneer hij zich bedreigt gevoelt. Want daarin is hij sterk en veilig. Wanneer je iemand iets laat verklaren en hem de kans geeft om, met vele gemeenplaatsen, later duidelijk te maken, dat hij zijn belofte toch niet kan houden, ben je meestal verloren, wanneer je vast houdt aan de stelling: “een gegeven belofte moet je waar maken; wanneer later dan blijkt, dat daaruit moeilijkheden ontstaan, zo zullen wij die later bezien, maar eerst moet je je belofte waar maken”, kan zo iemand niet meer terug. Dan kan hij niet zeggen: ik had gelijk en ook nu wil ik het nog wel, maar het kan niet. Op deze wijze kan men kerkelijke, politieke instanties en economische groeperingen in de komende tijd meerdere malen in het slop zien raken. Steeds weer blijkt, dat er ergens iets mis gaat – en je weet niet eens, hoe dit nu wel mogelijk is, want vroeger ging het zo toch best.
Misschien denkt u nu: maar dit is ook voor ons nadelig! Toch niet: in de wereld van het Licht – het huis des Vaders of de hemel – zijn alle dingen volledig, volmaakt en geheel aanwezig. Er kan dus niets zijn, wat werkelijk slecht is. Wij kunnen het echter wel voor ons slecht maken door ons niet te beroepen op de werkelijke energie van het leven, maar steeds weer een beroep te doen op de krachten van de illusie. Wanneer wij de illusie doorzien, haar verwerpen en gelijktijdig ons toch volgens de goddelijke wetten durven bewegen binnen de wereld der illusie, zal de kracht, die de illusie eens in stand hield, de onze zijn geworden. Wij kunnen daardoor zowel de illusie als de duisternis overwinnen.
Is Goldwater hiervan een voorbeeld?
Ik meen, dat dit een kwestie is van meer primaire, om niet te zeggen primitieve tendensen en verschijnselen. Ik meen dan ook, dat dit alles niet zo erg zal worden. Ofschoon ik Goldwater veel meer kansen geef dan de meesten op dit ogenblik willen doen. Ik geef hem de kans op een “near miss”, een ‘maar net’ te kort schieten.
Terug naar de meer algemene feiten. Wij zien op het ogenblik de verwarring ontstaan en weten, dat zij doel heeft. Je kunt de hel niet overwinnen door te zeggen: ik ben sterker dan jij. Je kunt haar slechts bestrijden door haar illusies te ontkennen, of, zo men contact met haar op moet nemen, haar illusies te aanschouwen, maar toch steeds te handelen volgens je eigen innerlijke wet, volgens je innerlijke werkelijkheid. Deze kracht zal volgens mij in het begin betrekkelijk klein zijn. De mensen zijn nog niet klaar om af te dalen in het duister. Zij zijn nog niet bereid om, wat hun wereldbeeld van heden betreft, te sterven. Toch zal hun wereldbeeld moeten sterven, voor zij bewust op kunnen staan tot de kracht en de werkelijkheid van de nieuwe tijd.
Wij hoeven daarom nog niet wanhopig te worden, want de mensen, die doordringen en in zich nog een enkel grein van integriteit hebben, nog een begrip in zich hebben van een goddelijke wet en waarde, of desnoods alleen een besef van hun innerlijke kracht en innerlijke weg, zo zullen zij zich uiteindelijk door de illusies niet laten verdringen of opslorpen.
Ik zal nu nog even de slagorde aangeven zoals die zich op het ogenblik gaat aftekenen, en deze voor u schetsen. Ik kan dit doen, omdat wij zo langzaamaan de krijgsplannen voor de komende tijd wel klaar zien liggen: plannen voor de eerste zeven jaren en in het bijzonder voor het komende jaar.
Het centrale blik van de strijders voor het Licht heeft een wat zonderlinge opstelling. Wij treffen hier de godsdienst in zijn goede aspecten tezamen met vele geestelijke krachten en occulte wijsheid, gepaard gaande met een toeneming van de paranormale gaven onder de mensen. Wij zien daar verder opgesteld vele ingewijden, maar ook als belangrijke partner het gevoel voor waarheid, het gevoel van onlust, dat vele mensen steeds meer bekruipt. Deze dingen zullen langzaam terugwijken. De paranormale begaafdheden zullen zich over het algemeen vooral negatief gaan uiten. Om een voorbeeld te geven: wanneer je uit twee getallen moet kiezen, kies je het verkeerde – maar dan ook altijd – wat volgens de parapsychologie in wezen een positief resultaat mag heten. Als gevolg van dit terugwijken zullen wij verder zien, dat binnen de godsdiensten en kerken een verwarring ontstaat, terwijl alle ingewijden schijnbaar de wereld geen wijsheid geven, maar eerder de schijn aannemen dat zij de mensen dwaas willen maken. Wij zien kenbaar en kennelijk het gehele centrale vlak terugwijken.
Zoals u reeds gezien zult hebben, bestaan de krachten in het centrale vlak van het leger van Licht hoofdzakelijk uit het niet bewijsbare, het niet zo goed controleerbare: zij zijn gebaseerd op geloof, onbewezen stellingen, gevoelens. Dit is begrijpelijk: aan de ene kant is geloof de grootste directe kracht, de sterkste energiebron voor iedereen, door de zo gevoelde en erkennende verbondenheid met het Al en met God – dus ook het machtigste wapen, waarover de krachten van het Licht kunnen beschikken. Door dit wapen nu in het begin niet te doen gebruiken, door te retireren geven wij de zeer gevaarlijke vijanden in het leger der illusie een kans. Maar de vleugels komen onmiddellijk reeds in actie en beginnen, haast onopgemerkt, hun opmars. Op de linker vleugel van het Licht zien wij dan de wetenschap, methodiek en logica. Zo vreemd als dit moge klinken, de wetenschap heeft vele illusies voortgebracht. Maar ontdaan van nevenbelangen – geboren uit het feit, dat niet de waarheid, maar bepaalde ontwikkelingen voor sommige mensen het meest belangrijk zijn – vele flagrante onwaarheden van deze tijd zal kunnen ontmaskeren. De logica wordt gebruikt voor propaganda en wordt maar al te vaak tot een valse logica. Inderdaad. Maar het is de logica, die de consequenties van bepaalde ontwikkelingen kan doorzien en bekend maken.
Aan de andere kant zien wij dan de rechtervleugel. Hier vinden wij een typisch samenspel van stof en geest: inspiratie, het ingrijpen van de Witte Broederschap, zover dit volgens de goddelijke wetten en het menselijke lijden toelaatbaar is. Dit laatste had u waarschijnlijk niet hierbij gewenst. Maar wanneer het lijden van de mens progressief wordt, wordt zijn denken en leven regressief, verwerpt ingewikkeldheden en beperkt zich tot de eenvoudige noodzaken van alle dag als daar zijn: een dak boven je hoofd, voldoende te eten, wat geluk, een ogenblik geen zorgen kennen. Dit is veel eenvoudiger dan de welvaartsstaat en de wereldunie, die men op het ogenblik idealistisch zo graag nastreeft, maar dan met voorbijzien van vele feiten.
Deze beide vleugels zullen het de illusie onmogelijk maken zich verder uit te breiden en haar dwingen zich steeds meer te definiëren. Als de mensheid steeds weer een beroep doet op deze illusie en van haar een antwoord eist op feiten, terwijl deze illusie niet meer terug kan wijken, zit de duisternis in de knel: zij kan haar agressie op aarde niet meer geheel en ongehinderd voortzetten en zal haar krachten zien vergaan in de eis tot waarheid, antwoord en verklaring.
Als u het goed vindt, wil ik nu nog even terug komen op de z.g. lichtende werelden onder de aarde, als bv. het rijk van de heer der wereld in Tibet.
Wanneer er naast de illusie een waarheid bestaat, die lange tijd niet op aarde geopenbaard mocht zijn, zo kunnen wij wel aannemen, dat in deze tijden van verwarring die waarheden wel weer belangrijk worden. Zij worden dan deel van een kosmische waarheid, die de aarde inwijdt in de krachten en geheimen van een nieuwe heerser. Zonder nu te beweren, dat de overlevering waar zal worden en grote soldaten met bleke gezichten uit alle spleten der aarde zullen komen om de heer der wereld ook tot de feitelijke regeerder van de stoffelijke aarde te maken, zo wil ik er toch wel op wijzen, dat ook op deze aarde, en verborgen in deze aarde, geheimen bestaan, die voor de moderne maatschappij zoiets als buskruit of zelfs een atoombommetje zouden kunnen zijn. Zoiets als bv. het feit, dat men met al zijn dromen van vooruitgang uiteindelijk nog niet zo ver is gevorderd als enkele nu vergeten vroegere beschavingen. Of het feit, dat de energieopwekking en het energiegebruik in deze dagen technisch weliswaar beter zijn, maar toch in vermogen en mogelijkheden ver achterstaan bij energieën, waarmee vroegere ingewijden reeds lang geleden geestelijk werkten. Deze geheimen zijn nog een bijzonder wapen voor het leger van het licht, wij zijn zoiets als paratroepers, die midden in de vijandelijke linies optreden en hen in verwarring brengen.
Want wat zal men doen, wanneer bekend wordt, hoeveel dingen beter, anders, eenvoudiger worden en, als gevolg daarvan, ook duidelijk wordt hoeveel bekende waarheden en feiten onderdrukt zijn, omdat men zakelijk daar belang bij had. Dan zou het de wereld van de illusie wel eens heel vreemd kunnen gaan.
Wat is de grote pijn van de hel? Niet het feit, dat je niet streven kunt, terwijl ik ook niet geloof in de bekende eeuwige barbecue in een vuurvaste ruimte met als roosteraars asbest duiveltjes. Maar “hel” is bv. steeds ‘bijna slagen’ en ‘toch net niet slagen’.
Wij hebben zo-even reeds voorbeelden aangehaald uit de Griekse godenleer, net niet slagen is de hel. Om zichzelf te kunnen blijven – dus eigen wereld te behouden – kan de hel niet slagen. Zou de hel slagen, dan zou er een ommekeer van waarden plaats gevonden hebben en zou de hel tot hemel geworden zijn. Daarom mogen wij ook aannemen, dat alle ellende en verwarring, die ontstaat, wel ver kan gaan, maar nimmer zo ver zal kunnen komen, dat de illusie macht heeft over de feiten, over de werkelijkheid.
Ik wil mijn betoogje dan ook gaan besluiten met de conclusie:
De wereld van schijn zal nimmer werkelijk kunnen worden, omdat zij door te winnen, zichzelf zou verliezen. Op grond van voorgaande punten tezamen trek ik de conclusie, dat de eerst komende jaren vele schijnbaar onoverzichtelijke moeilijkheden moeten brengen. Indien men zich daarbij blijft houden aan openbare voorlichting zal men dan ook zonder enige twijfel bedrogen worden. Niet zozeer, omdat men u bedriegen wil, maar omdat de verhoudingen niet worden gesteld volgens de goddelijke waarheid of kosmische wetten, doch volgens een illusoir stelsel, dat zich beroept op waarden, feiten en waarheden, die in wezen niet, of zo niet bestaan.
Een voorbeeld is misschien het feit, dat men u stelt, dat vele dingen nu eenmaal moeten geschieden binnen het kader van de E.E.G. In wezen is de E.E.G. er nog niet werkelijk. Al wat men daarop baseert, al wat men daarvoor reeds nu vraagt als onvermijdelijk, is dus niets meer of minder dan een voorschot op iets, wat men eens hoopt te bereiken, maar wat nu nog niet volledig bestaat, zoals men het zich pleegt voor te stellen, terwijl het een vraag is, of een gemeenschappelijke markt enz. ooit werkelijk zal worden.
Op dezelfde manier zult u in alle voorlichting een hiaat kunnen vinden, wanneer u er op wilt letten; een vooruitlopen op wat misschien eens waar zal kunnen zijn, maar reeds nu als een feit wordt voorgesteld. Of men u nu angst tracht aan te jagen met een nieuwe richting van Chroesjtsjov, of de houding van een Goldwater of iets anders, mijn raad is: let op de hiaten in het verhaal.
U wordt zeer waarschijnlijk opgezweept met halve waarheden, of zelfs onwaarheden, terwijl de feiten in wezen voor u en allen zoals u, onbelangrijk zijn. U wordt gedwongen in een richting te denken, terwijl u in deze richting niet eens zou willen gaan, wanneer u het maar wist.
Laat u dus niet vertellen, dat er op het ogenblik sprake is van een zo grote en wezenlijke welvaart, maar laat u ook niet wijs maken, dat allen binnenkort doodarm zullen zijn. Laat u niet wijsmaken, dat de gulden waardevast is – dat is zij zeker niet – maar laat u ook niet wijsmaken, dat zij reeds morgen niets meer waard zal zijn, want dat is onmogelijk.
Begrijp, dat de kern van uw leven steeds uw eigen wezen is, uw eigen kracht uw houding tegenover de wereld. De voorlichting is grotendeels illusie. Zij is werktuig van de vijand. Ik zeg dit niet, omdat alle voorlichting noodzakelijkerwijze vals of verkeerd is, maar omdat in alle voorlichting elementen schuilen, waardoor men u tracht te bewegen tot een wijze van leven, tot een gedrag ook, dat niet geheel meer strookt met de kosmische orde en wetten.
Bovenal, wees niet opstandig, wanneer alles niet zo snel gaat en zo mooi wordt, als u allen wel zou willen. Ieder verlangt zich in een paradijs te vinden, alle wensen zonder moeite verwerkelijkt te zien. Deze dingen zijn niet mogelijk. Het enige, wat mogelijk is: een voortdurende strijd tegen de illusie, zodat de waan en illusie door u erkend worden, reeds in de periode, dat zij de gelegenheid moet krijgen tot een opmars, omdat alleen zo uiteindelijk een afgrendelen en te niet doen van de op uw wereld zo belangrijk zijnde onwaarheden mogelijk zal zijn.
Houdt er rekening mee, dat het beter is kleine offers te brengen en een grote overwinning te kennen, dan geen offers te brengen en nimmer te zegevieren. Op geestelijk terrein is dit laatste zonder voorbehoud, ontegensprekelijk waar.
Het zegevieren is hier immers de overwinning op de illusie rond je, het zegevieren over de onwaarheid in jezelf, kortom, het overwinnen van alles rond, in en van jezelf, wat niet waarlijk deel is van de Goddelijke Werkelijkheid, dat wat niet waarlijk overeenstemt met de kosmische wetten. Houdt u met dit alles rekening, dan zult u zien hoe deze fantastische ontwikkeling, dit gehele krijgsplan, in het komende jaar reeds zichtbaar wordt voor de wetende.
Laat u echter ook door uw waarnemingen op dit terrein nooit verwarren: daarin kan immers ook een waan schuilen. Het enige middel om uw plaats binnen deze strijd tegen de waan in te nemen, uw plaats tegenover de hel in te nemen, in plaats van er midden in te gaan zitten en wie weet, misschien nog uw billen te branden ook, is: Leeft in deze dagen niet volgens wat men u zegt. Laat uw denken niet bepalen door de veronderstellingen van hoofdredacteuren of andere voorlichters, maar laat uw mening en gedachten steeds weer bepalen door deze ene vraag: “Hoe kan ik met hetgeen ik in mijzelf als eeuwige waarheid erken, leven en dit tot uitdrukking brengen met alle krachten van mijn wezen?” Wie zo handelt, overwint de hel. Wie zich laat misleiden, komt er helaas in.
En dit was dan mijn onderwerp voor heden. Heeft u vragen?
Hebben bepaalde sferen hier nog iets mee te maken?
Er zijn natuurlijk wel bepaalde sferen, die wij duister noemen, net zoals er sferen van Licht zijn, de sferen van waan enz. Dit zijn indelingen die wij voor de mensen maakten, of die de mensen voor zichzelf hebben gemaakt. De waarheid is echter, dat wij allen deel zijn van een continuüm, dat veel verder gaat dan alle grenzen van ruimte en tijd, die u kunt zien. Wij zijn allen deel hiervan, zelfs de illusies, zelfs de duistere sferen. Wanneer wij rekening houden met onze plaatsing binnen dit geheel, hoeven wij geen sferen te noemen, maar kunnen wij volstaan met een eenvoudig zeggen: wij zijn – zeker als je mens bent is dit voor jou volledig waar – het brandpunt van twee krachten, die zich in mij uiten, te weten de illusie en de werkelijkheid.
In de toekomst zal de werkelijkheid een steeds groter deel van ons Al gaan beheersen. Daarom is het voor ons belangrijk deze werkelijkheid steeds meer te benaderen, zonder daarbij verder een onderscheid volgens sfeer of kracht belangrijk te achten. Zolang wij de waarheid, die voor ons bestaat, als basis handhaven en de goddelijke waarheid daarin zoeken te doorgronden, is alle verdere aanduiding onbelangrijk en hoeven wij ons niet af te vragen van welke rang een duistere geest is, of tot welke straal of sfeer een bepaalde Meester behoort. Wij zullen ons alleen maar steeds weer afvragen: is dit Licht? Is dit waarheid? Kan ik deze weg volgen? Naar ik meen, heb je dan alles gezegd, wat belangrijk is, terwijl dit geldt voor alle sferen.
Eenieder, die werkt en leeft binnen de goddelijke werkelijkheid, neemt daarin een vaste plaats in, niet onder het gezag van een ander en ten hoogste onder leiding van een ander, omdat hij daarbij behoort. Zo iemand krijgt vaak krachten van anderen, niet omdat hij daarom vraagt, bidt, smeekt, omdat hij ze ten koste van alles hebben wil, maar eenvoudig, omdat zij hem toekomen, omdat hij ze nodig heeft binnen het kader van zijn taak.
In een vorig betoog hanteerde u de begrippen geloof en waarheid, alsof deze tegenstellingen waren. Maar zij zijn toch hetzelfde?
Indien uw geloof gelijk is aan uw waarheid, is het geen geloof meer, maar weten. Het geloof is een veronderstelling omtrent de waarheid die men voor zichzelf als zeker aanneemt, zonder deze aan zichzelf of voor zichzelf te kunnen bewijzen. De krachten, die men hieruit put doen het geloof steeds weer veranderen, tot het geloof identiek is geworden met de waarheid en het geloof plaats heeft gemaakt voor de werkelijkheid. Dit stamt overigens niet van mij, maar is een citaat.
Menigeen baseert zich bij zijn geloof niet op eigen erkennen of oordeel, maar op wat anderen zeggen. De wereld draagt daartoe bij, door steeds weer te zeggen, wanneer men meent, dat men iets toch niet waarlijk weet: “Ja, maar wijzeren dan jij zeggen, dat het waar is. Je moet hun oordeel nu maar aanvaarden.” Deze stelling is zo gevaarlijk, omdat het geloof dan vaak als volgt wordt verkondigd: “In de schrift – of de oude wijsheid – staat… Maar dat is niet zo bedoeld, je moet het als volgt interpreteren…. Bezie het zo, dan kunnen wij daaruit lezen dat …… Daarmede heeft men dan wel veel woorden vuil gemaakt, met vele redenen zijn stelling omkleed, maar haar geen ogenblik meer achtergrond of inhoud gegeven. Dat is nu op zich niet zo heel erg. Wanneer wij op een vraag geen volledig antwoord mogen of kunnen geven, gebruiken ook wij dezelfde tactiek wel eens. Maar bij een geloof is het iets anders, vooral wanneer men zich beroepende op grotere wijsheid enz. een ander een vrij denken en onderzoeken niet toe wil staan.
Ik wil volstaan met een laatste opmerking: Wanneer wij het geloof willen verheffen tot iets, wat alleen maar abstract mag zijn en alleen in abstracte zin of in theoretische zin besproken mag worden, maken wij het gelijktijdig tot iets, dat alle werkelijkheid ontbeert, niet overzichtelijk is en geen werkelijk inzicht gedoogt in de wijze, waarop men uit geloof bepaalde krachten kan verkrijgen.
Ik meen overigens, dat dit juist een van de dingen is die in de nieuwe tijd zal moeten veranderen. Want een theoretisch geloof omvat zoveel illusie, dat het eerder een wapen van de duivel is dan van God. Zegt men overigens niet: de beste onder de predikanten is de duivel? Ofwel, refraserende om misverstanden te voorkomen: de duivel is de beste prediker. Overigens bewijst dit laatste wel weer, hoe snel een gemeenplaats een verkeerde illusie kan scheppen. Want men zou aan de hand van dit gezegde wel kunnen lezen, dat dus alle predikanten een beetje duivels zijn. Maar dat is ongetwijfeld niet waar.
In aansluiting hierop nog het volgende:
Wij zullen allen eenvoudiger moeten worden, jullie zowel als wij. Wij zullen, ofschoon ons dit moeite zal kosten, steeds meer terug moeten keren tot de eenvoudige feiten. Zolang als de wereld zich nog druk kan maken over het al dan niet in monokini verschijnen van een jonge dame, maar rustig de belangenpolitiek, die in sommige staten neerkomt op een verkopen van land en volk en schending van vele menselijke rechten, rustig aanvaardt of over het hoofd ziet, vraag ik mij af, wat die wereld eigenlijk waard is met al haar theorieën omtrent het goede leven, zondigheid, moraliteit enz.
Zolang mensen aan de ene kant nog medemensen doden of opsluiten, omdat zij toevallig van een ander ras zijn of politieke tegenstanders, en gelijktijdig spreken van democratie, is voor mij van alle theorieën en woorden overigens de aardigheid er toch wel af. Wij zullen terug moeten keren tot de feiten. Want de gevaarlijkste stunt van de machten der hel is wel de theorie, dat je gelijktijdig hoge geestelijke waarden kunt bereiken met overpeinzingen, gebeden enz. en dan toch je nog kunt gedragen als een ellendeling in het kwadraat. De hel spiegelt voor, dat men reeds zeer verdienstelijk is, wanneer men maar weet te zeggen: wij willen het goede, ook al volgt daar onmiddellijk op: “maar wij kunnen helaas niet… .”
Dus, niet meer alles, waarmee je geen raad weet, in de ijskast stoppen of topsecret noemen, maar toegeven wat je niet kunt en dan in ieder geval volbrengen, wat je wel kunt. Dit is de enige methode om dat, wat ik u heden als ‘hel’ heb beschreven, te overwinnen.
De hemel.
In het eerste deel werd uitvoerig gesproken over de hel. Het lijkt mij daarom nu aardig, om in dit tweede deel eens over de hemel te spreken. Ik wil mij niet bezondigen aan een omschrijving van wat men over het algemeen de hemel pleegt te noemen.
De mens weet daar immers betrekkelijk weinig van en maakt er zich voorstellingen van, die onzinnig zijn en streeft over het algemeen onder de leuze “de hemel” naar iets, wat niet werkelijk bestaat. Toch moet het begrip hemel – of het hogere, want deze begrippen zijn bijna identiek – voor ons zowel innerlijk als uiterlijk bijzonder belangrijk zijn.
De innerlijke hemel is de perfecte harmonie. Wanneer wij volledig één zijn met alle dingen, is er maar weinig, dat in staat is ons verder nog persoonlijk te beroeren. Wij zijn dan één met alles, leven in alles, wij zijn onsterfelijk, kennen geen tijd meer, overal tegelijk. Kortom, onze uiterlijke vorm is dan niet meer de begrenzing van ons ik, maar hoogstens nog een aanduiding van de functie, die het op het ogenblik heeft binnen het geheel.
Wanneer wij echter de hemel wat algemener zullen bezien, moeten wij toch wel trachten een toestand te beschrijven. Deze toestand is dan op vele verschillende manieren vast te leggen.
Elke wijze, waarop dit geschiedt, is onvolledig en ten dele onjuist. De meest treffende en passende is volgens mij deze: “De ongekende kern van het leven, de bron Gods, is het middelpunt van de hemel.” Het pulserende Licht van Zijn gedachten en scheppende wil gaat, als de rimpeling in het water van een vijver, tot aan de grenzen van het hemelrijk, om vandaar terug te keren in gelijke trillingen tot de bron. Voortdurend zichzelf openbarende en zichzelf ontmoetende omvat Hij alle vormen en alle krachten. En wie leeft in deze hemel, is deel van deze voortdurende beweging, is deel van dit voortdurende zijn, dat tot zichzelf terugkerende, uiteindelijk slechts een realisatie is.
Hier hebben wij dan een hemel, die voor alle dingen gelijkelijk kan bestaan: zij is een deelzijn van het grote, maar ook een beroerd worden door de gedachte, die uitgaat en terugkeert.
Toch streven wij altijd naar deze hemel. Sommigen van ons zien het bestaan als een jakobsladder, een oneindige reeks van treden, die wij moeten beklimmen, voor wij binnen kunnen treden in het Grote Koninkrijk. Anderen zoeken het misschien langs een weg van een langzaam vergeten van al het onbelangrijke, een langzaam opgaan in de daadloze aanvaarding.
Maar allen vergeten zij één ding: al het zijnde is deel van de hemel, van het Koninkrijk der Hemelen. Alles, wat bestaat, is deel van deze zelfde kracht. Wie echter niet beseft, hoe de waarheid in hem leeft, hij ziet niet de werkelijkheid van de Goddelijke Kracht, doch ziet slechts de weerkaatsing daarvan op het scherm van zijn gedachten. Wij zien de kleine fragmenten van de golving weerspiegeld en menen, dat wij het geheel reeds zien. Onze waarheid is een legkaart van lichtende vlekken tegen een grijze wand van onbegrip. Zolang wij trachten alleen deze flarden licht samen te voegen, zijn wij waarlijk mens, waarlijk geest, maar in ons bewustzijn nog buiten het Koninkrijk der Hemelen; voor ons is dan niet Gods werkelijkheid belangrijk. Deze speelt zich achter onze rug af. Wij zijn niet gewend naar Gods werkelijkheid. Ons aangezicht is gericht naar de weerkaatsing, niet naar de bron.
Alle dingen zijn deel van de hemel, slechts weinigen beseffen dit. Wij oriënteren ons naar buiten toe, niet slechts naar de uiterlijkheden van het leven, maar ook naar de veruiterlijking van het ik door geestelijke bestrevingen, het beklimmen van een geestelijke weg, ons pogen om één te worden met vele grote krachten in het Al. Maar elk van deze grote krachten, waarmee wij eenheid trachten te bereiken, is maar een fragment van de werkelijkheid. Indien wij zouden kunnen leren ons los te maken van deze concepten van eigen leren, eigen wezen en eigen ervaren, en ons te keren naar de kern der dingen, zou er geen vraag meer bestaan, of er nu een hemel, een koninkrijk is of niet.
Op deze wijze tracht ik u, eigenlijk toch weer beperkt, iets duidelijk te maken van het wezen der oneindigheid. Wat gebeurt in de wereld, is eigenlijk de ruimte, die ligt tussen de weerkaatsingen van het Licht van God. Het beleven, dat wij kennen, de vormen die wij zien, de sferen waarin wij treden, zij zijn a.h.w. de schaduw, begrensd door het Licht, dat wij geneigd zijn als onkenbaar of onbetekenend te verwaarlozen. En in de vormen van de schaduw kijken wij als kinderen, die naar de wolken zien en geven aan wat wij zien, een gestalte, een naam, een functie. Daarom vond ik het goed naast de begrippen van hel en illusie, die de wereld zoveel nader staan dan waarheid en hemelrijk, eens de innerlijke realisatie van het Goddelijke te stellen. En de fouten, die wij daarbij zo vaak maken.
Indien ik zoek naar waarheid, zie ik Licht. Ik zeg dan: dit is God. Omdat ik echter deze God niet kan definiëren, omdat het Licht voor mij geen betekenis heeft, maar slechts de weerkaatsing ervan op de wand van bewustzijn, die ik wand der feiten zou kunnen noemen, moet ik trachten te zien, wat door het Licht wordt uitgespaard als in een schimmenspel, waarbij ik zelf – wetend of niet – de schaduwen werp. Zolang ik esoterisch streef, zal ik moeten beseffen, dat alles, wat ik zie, niet God is, maar slechts de delen van het goddelijke, die mij in mijn bewustzijn nog niet bereiken. Wanneer ik denk aan een kracht, die ik bezit, zo moet ik beseffen, dat deze kracht, die ik in mij realiseer, niet de goddelijke kracht gelijk komt, zoals die in en rond mij is, maar dat dit slechts een sjabloon is, een deel van de kracht, die mij niet onmiddellijk bereikt en die ik juist daardoor begrensd en dus kenbaar acht.
Zoals in het menselijke leven de rede noodzakelijk is om tot bewustzijn te komen, zo is in het innerlijk leven de rede de grote hinderpaal bij ons streven om te keren tot het werkelijke Licht.
Niet, omdat de rede slecht is, maar omdat de rede ons dwingt voortdurend te blijven spelen met alle kleine punten van erkenning, als een kind dat speelt met de stukjes van een onbegrepen legpuzzel. Wij zoeken deze stukjes aaneen te passen, wij voegen ze samen op 1001 wijzen.
Vaak noemen wij onze wijze van samen passen alleen goed en vergeten daarbij, dat zij op zich niet eens belangrijk is. Wij zien er een systeem in. Volgens dit systeem zullen wij innerlijk werken, en vergeten daarbij, dat er geen systeem bestaat, dat het alles alleen maar een schimmenspel is. Wij zoeken naar een uiting van het oneindige. Maar wat ons onmiddellijk daarvan bereikt, kunnen wij niet onder woorden brengen. Slechts de lacunes in ons begrip, de hiaten, kunnen wij verklanken. Daar kunnen wij woorden van maken.
Zo is het ‘koninkrijk der hemelen’ voor ons niets anders dan een werkelijkheid die wij voortdurend de rug toewenden. Dan kan men komen met de oude leuzen: “gelooft en gij zult zalig worden…..” In ieder geval schakelt het geloof dan ergens de rede uit. Maar zolang het geloof niet gebaseerd is op de werkelijkheid, maar alleen gebaseerd blijft op een schimmenspel, heeft het weinig of geen waarde. Wij kunnen zeggen: mens, keer in jezelf. Maar in het ik speelt voor het bewustzijn zich hetzelfde schimmenspel af als overal anders.
Ik geloof, dat wat wij zouden moeten doen, is: ons afkeren van het totaal van onze eigen illusies, onze eigen gedachten en wensen, onszelf zo bevrijdende van dat, wat wij voor onszelf zijn. Want wie vergeet zich te identificeren met de schaduw, die hij werpt binnen het goddelijke en naar het goddelijke zelf ziet, verliest weliswaar het beeld, dat hij van zich in zichzelf draagt, maar ziet daarvoor de werkelijkheid, waarin hij leeft. Hij is meer zichzelf dan ooit tevoren en kent zichzelf beter dan een ieder, die elke lijn van het eigen ik zou kunnen omschrijven en elk probleem, elke onvolmaaktheid weet weer te geven, die zijn ik nog kent.
Zo zoek ik dan voor mijzelf in de hemel altijd ergens een kracht. Niet mijn kracht, want dan zou het de hemel niet zijn. Ik zoek ook een punt van benadering. Maar dat kan ik zelf nooit zijn, want ik ben reeds deel van de hemel. Ik zoek in de hemel het oneindige vermogen, om mijzelf te realiseren, maar besef gelijktijdig, dat ik dan weigeren moet eerst mijzelf te omschrijven. Een strijd zonder einde, een strijd, omdat je nog niet ontsnappen kunt aan die menselijke behoefte om alles toch nog maar eerst eens te overdenken, te overwegen. Een haast eindeloos schijnende strijd bovenal, omdat je jezelf zo belangrijk vindt en dit ben je in de werkelijkheid niet.
Toen engelen uit de hemel vielen, zoals de legende luidt, vielen zij niet, omdat zij vijanden waren van God. Dat heeft men ervan gemaakt. Zij konden in die hemel niet meer bewust bestaan, omdat zij zichzelf te belangrijk vonden. Zij zagen naar zichzelf, niet naar de hemelwereld, waarin zij bestonden. Dit geldt ook voor ons. Om terug te keren naar die werkelijkheid moeten wij meer doen dan alleen maar een hemel zoeken en nastreven, of God alleen maar aanbidden. Wij moeten leren ons langzaam af te wenden van het ik. Wij moeten allereerst leren op te gaan in de feiten rond ons ik en mogen niet opgaan in onszelf.
Een esotericus, die zijn levenslang in zichzelf naar waarheid heeft gezocht, zal geneigd zijn deze stellingen moeilijk, of zelfs onaanvaardbaar, te vinden. Maar laat mij dan deze vraag stellen: “Welk resultaat vindt gij, met al uw zoeken? Wat is dan het resultaat van een leven lang werken en zoeken, van overpeinzingen en mediteren? Wat is uw macht, uw beheersing? Wat is de vreugde van uw leven en uw werkelijkheid? Zijn er in uw leven geen ergernissen meer? Zijt gij nog steeds niet uzelf tot raadsel?”
Ik ben bang, dat een dergelijke vraag mij kwalijk genomen zal worden. Men zal ze zien als een veroordeling – en dat is daarmede zeker niet bedoeld. Wie echter niet eerst zo in zichzelf gezocht heeft, zal maar moeilijk kunnen aanvaarden, wat de werkelijkheid van de hemel, de goddelijke werkelijkheid is.
Maar deze inkeer tot het ik is niet het werkelijke einddoel, het is niet de werkelijke weg. Het is voor ons alleen maar een voorbereiding van ons wezen tot die ene, die ontzagwekkende daad: ons afwenden van het ik en ons, zonder kritiek of maatstaven van logica, keren naar het centrum van het Al, zeggende: “God, overspoel mijn wezen. Laat in mij uw gedachten opwellen. Ik heb geen behoefte aan mijn eigen redeneringen.”
Ik geloof, dat wij juist hierin die vreemde kracht kunnen vinden, de kracht, die ons steeds weer omschreven wordt als zijnde een deel van de ware ingewijde, het deel van de gezondenen Gods op aarde, de vreemde kracht, waardoor je gelijktijdig in een menselijke werkelijkheid als mens kunt bestaan en toch niet meer een echte, beperkte mens bent. Eigenaardige gesteldheid, waarbij je door alle sferen gaat en toch van geen daarvan een bewust deel bent, is die macht: omdat je zelfs eigenlijk geheel de sfeer bent, in alle gevallen door je band met het Goddelijke.
Uit de deinende werkelijkheid van het pulserende Goddelijke Licht komen de vragen op ons aanstormen, zodra wij het Licht zelf niet willen zien. Wij willen de bron, de kern van de beweging niet aanvaarden. Daarom kennen wij geen hemel, maar kunnen wij ons ten hoogste een paradijs voorstellen, een afgepaald stukje grond, een soort concentratiekamp der goedheid.
Maar wat hebben wij daaraan? Als een mens zou leven in een paradijs en het eeuwige leven zou hebben, zou wandelen met God, wat zou hij dan nog bezitten, tenzij dat hij zou kunnen leren die God te aanschouwen in werkelijkheid?
Toch streeft de mens naar het paradijs, toch zoekt de geest naar het paradijs. Wij gaan vaak onder in onze begrippen van eigen belangrijkheid. Wij werken en streven – wij in de geest net zo goed, als gij hier op aarde – om de wereld goed te maken, om de mensen gelukkiger te maken.
Wij streven ernaar, om de waarheid en de bewustwording te doen zegevieren. En wat bereiken wij uiteindelijk? Niets meer dan God al in zich heeft vastgelegd. Wij zijn in wezen middelen tot een doel, maar niet de veroorzakers van een nieuwe beweging. Wij zijn de weerspiegeling van een gedachte uit een ongekend bron, niet de denkers, die een wereld in waarheid bouwen.
U ziet het, mijn omschrijving van de hemel wordt haast automatisch wat melancholiek en ook wat negatief in benadering. Hoe kun je anders over een volmaaktheid spreken, dan door te zeggen, wat je er nog niet in vindt, dat je er nog geen bewust deel van bent? Toch is die hemel ergens dichtbij. Ik weet wel, dat er over de hemel al veel met u is gesproken. In uw jeugdjaren heeft men u met de beloften van de hemel zoet gehouden en gedreigd met het duiveltje, dat u zou komen straffen, storen in uw slaap of meeslepen naar de hel.
Precies zo is het mij eens gegaan, en toch weet ik nu, dat die hemel Kracht is. En wanneer ik weet, dat die hemel Kracht is, zo vraag ik mij soms af: waarom moet ik dan nog steeds alleen maar kijken naar de schimmen, de hiaten? Waarom zie ik nog niet bewust naar de werkelijkheid?
Eén enkele maal gelukt dit je. Dan vergeet je de laatste kleuren, de laatste trillingen, die nog onderscheid geven. Dan wieg je in een eeuwige golfslag van een Licht, dat eeuwig is, dat niet sterker en niet zwakker wordt en toch zich schijnt te wijzigen.
Dan spreekt er een stem en zij heeft geen geluid; is er een stilte, die zo luidruchtig is, als ik nog nooit een stilte heb gehoord. Dan weet je: ja, dit is de hemel, de Kracht, waaruit je leeft. Dit is de Kracht waaruit mensen leven, de Kracht, waaruit je gezonden wordt, maar ook de Kracht, zonder welke er nimmer geluk kan bestaan.
Innerlijke waarheid is slechts speelgoed, onvolmaakte tekening, vergeleken met dit gebeuren.
Een enkele maal kent een mens, een geest, in een flits iets van deze verrukking. Maar het ritme zelf beroert je nog niet.
Zolang kun je nog niet vertoeven in die wereld; toch is het deze wereld die schept, het is dit hemelrijk, het is deze goddelijke bron die heen en weer schijnt te spoelen naar zijn begrenzingen, waarbinnen wij wel kunnen bestaan, maar waarbinnen wij nog niet schijnen te kunnen beseffen. Hier wordt alles gebouwd. Ook een hel, een wereld, een sfeer, steen, plant, dier, mens. Dit alles wordt hieruit gebouwd. En wanneer ik mij wend tot deze bron, dan weet ik.
Wanneer ik in staat ben mij over te geven aan dit ritme, dat mij voortdurend omringt, wanneer ik vergeten wil, dat er nog schimmen zijn, waarheen ik zien wil, dan, dan is mijn wezen kracht in kracht, leven in leven, wet in wet. Dan ben ik niet meer, omdat ik niet meer alleen besta, niet meer begrensd, besta. Dan ben ik als een blad aan een plant, als een enkele noot uit het lied van een aartsengel, een enkele ster op het met stofgoud bezaaide hemelvlak.
Om dat te zijn, streef ik. Dit te zijn is het beste.
Onze strijd tegen de misleiding, tegen de illusie, is een strijd tegen onszelf, zo goed als een strijd tegen de dwaasheid. Ons streven naar de hemel wordt langzaam maar zeker het streven om jezelf te kunnen vergeten, opdat je waarlijk kunt leven. Er is in de hemel geen grens buiten dat ene: de Kracht Gods, die keert en zich weerspiegelend misschien in vele gedaanten op de wand van ons bewustzijn, nimmer daarin werkelijk wordt. Er is maar één wereld, één bestaan, één ritme, dat waarlijk zin heeft. Wij moeten ontsnappen aan onze zelfgeschapen wereldjes, aan onze sferen, de ketenen van begrip en bewustzijn, die wij ons zelf hebben opgelegd.
Toch, al kun je dat niet kennen, is de hemel altijd weer vreugde. Want ik weet, dat deze Kracht er is. Ik weet, dat voortdurend de golvingen van Goddelijk Licht mij beroeren, ik weet, dat alles, wat ik zie aan heersers, openbaringen en krachten, niets anders is dan een enkele golf uit de goddelijke bron. En ik weet, dat ik daarin deel ben, dat ik hieraan niet ontkomen kan, dat ik niet behoef te streven om iets goed te maken, dat ik slechts hoef te zijn.
Alles ligt in het bestaan: een bestaan in volle aanvaarding Gods, een bestaan, waarin je alles volbrengt wat je gevoelt, dat God is. Dit is hemel. De weg er heen is niet te omschrijven. Niet langs innerlijke paden als Raja-yoga en karma-yoga, niet langs de paden der mystiek of via een bepaalde godsdienst, niet via geheime leringen of kabbala, maar alleen via jezelf.
Mijn hemel ben ik. Mijn hel ben ik. Hoe meer ik mij keten, hoe meer ik mijzelf tot hel word. Hoe meer ik mijzelf bevrijd, hoe meer ik in mijzelf word tot hemel, eeuwig, onveranderlijk en toch levend, weergave van de kracht des levens.
Och, ik weet wel, dit is ergens filosofie, het is een waarheid, maar een waarheid, die moeilijk te verwerken is. Toch vond ik het aardig dit begrip eens te stellen tegenover het zoveel praktischer begrip van de strijd tussen illusie en werkelijkheid. Ik vond het goed om, tegenover de enorme machten, die daar in het geding zijn, wanneer je als mens of geest dit alles beziet, eens de onbelangrijkheid van dit alles te stellen, in vergelijk met dit éne pulserende wezen, dit Goddelijk Zijn, dat onze werkelijke wereld vormt.
Misschien heb ik daarbij onbewust mijn eigen verlangen uitgesproken en mijn eigen onvolkomenheid: het verlangen om mijn grenzen te verliezen en alzo waar te zijn zonder enige beperking.
Wanneer u spreekt van hemel, van God, van het grote geheim etc. bedenk dan eens een enkel ogenblik, dat het zaaks is om ketenen te verliezen, niet om jezelf ketenen aan te leggen.