Herinnering

image_pdf

25 december 1964

Aan het begin van deze bijeenkomst allereerst de bekende waarschuwing. Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Denk dus zelf na.

Als onderwerp kunnen wij, ons misschien eens bezig houden met: Herinnering.

Volgens de gangbare opvatting is herinnering het herbeleven van het verleden binnen de mens zelf. Een onderwerp, dat echter meer punten biedt, dan uit deze formulering op het eerste gezicht blijkt, terwijl vele verschillende benaderingen mogelijk zijn. Ik echter wil u vooral het volgende ter overweging geven.

Wanneer wij aannemen, dat de mens niet slechts een stoffelijk wezen is of een reeks van geestelijke voertuigen, maar ook een werkelijk deel vormt van de oneindigheid, moet in hem wel – zij het diep en verborgen – een herinnering aan die oneindigheid bestaan. Dit zou inhouden, dat de herinnering in de mens niet alleen het verleden bevat, maar tevens alles omvat, wat voor deze mens nog komen gaat. Als deel van de oneindigheid beseft men immers toekomst zowel als verleden. Daarmede zitten wij midden in een interessant punt, dat in deze tijd van het jaar steeds weer aan de orde wordt gesteld door vele soorten van prognoses en voorspellingen. Want wanneer men terugdenkt in eigen leven blijkt reeds op aarde, dat de herinnering niet integraal zal zijn. Men herinnert zich niet alle dingen evenzeer en even duidelijk. Ja, wat meer is: Men herinnert zich lang niet alle dingen even juist. Men herinnert zich bepaalde punten van eigen leven, waarbij men eigen positie wat versiert en soms zelfs de situatie in wezen geheel omdraait. Zo, dat een drenkeling dertig jaar na dato wel eens zegt, dat hij in het water lag om de redder, die hem achterna sprong, te kunnen redden.

Het feit, dat de herinneringen nooit integraal blijken te zijn, houdt ook in, dat alles, wat men zich van de toekomst “herinnert” eveneens niet integraal binnen het bewustzijn zal kunnen doordringen en zeker niet binnen het menselijke bewustzijn op aarde. Verder betekent dit, dat zelfs de geest, die toch een veel grotere vrijheid van voorstelling en beweging heeft dan de mens in de stof, eerst de barrière van tijd en ruimte zal moeten doorbreken, voor het deze geest mogelijk wordt toekomst en verleden in hun geheel, juist en integraal te zien.

Elke herinnering bestaat uit twee waarden. Wij herinneren ons allereerst steeds iets persoonlijks, een eigen beleving of interpretatie, terwijl wij in de tweede plaats ons wel iets meer feitelijks plegen te herinneren. De persoonlijke herinnering is altijd weer gebaseerd op ons eigen wezen. Ons eigen harmonisch of disharmonisch zijn, onze geestelijke toestand en bewustzijnstoestand worden daarin gespiegeld, het geheugen is selectief. Zo kan het voorkomen, dat men in zijn vroegste jeugd met geesten heeft gesproken en zich dit later scherp herinnert. Wat men zich dan niet zal herinneren, is de methode, waarmee dit contact tot stand kwam, de werkelijke inhoud van het contact in meer feitelijke zin. Het laatste heeft het Ik niet sterk beroerd en wordt daarom vergeten, terwijl het eerste meer persoonlijk was en de eigen beleving, de ervaring van het contact in het Ik omvat. Het eerste punt was dus zuiver persoonlijk en in wezen een eigen interpretatie aan de hand van gevoelens enz., terwijl het tweede punt in wezen een opsomming van de werkelijke feiten en omstandigheden zou bevatten. De herinnering aan omstandigheden zal altijd sneller vervagen, vertekend worden of vergeten worden, dan de persoonlijke ervaringen, de voor het ik zelf van belang zijnde feiten.

Men kan dan ook zeggen, dat een mens, die schouwt in het verleden, dan wel schouwt in de toekomst, of die een incarnatie in het verleden wil doorgronden, of visioenen heeft van wat er over 2000 jaren van belang zal zijn voor de mensheid, daarbij altijd deze twee elementen op ziet treden. Datgene, wat behoort tot de persoonlijke ervaringen en een persoonlijk contact betekent met mensen, de wereld of iets anders, zal in de herinnering juist zijn uitgedrukt en weergegeven. Datgene, wat behoort tot de objectieve en werkelijke omstandigheden, zal echter zelden juist worden weergegeven en in vele gevallen zelfs geheel vertekend zijn.

Ik snijd dit aan, omdat men zo vaak te maken krijgt met mensen, die menen dat zij bv. een incarnatie uit het verleden goed kennen. Ik betwijfel dit. Volgens mij kunnen zij zich bepaalde persoonlijke waarden en contacten wel goed herinneren, omdat deze werkelijk behoren tot het persoonlijk bestaan. Ook al zal dit niet uit aansluitende, maar slechts uit incidentele beelden bestaan, zo zal men aan de persoonlijke waarde van de incarnatie volgens mij toch wel een redelijk juist idee kunnen hebben, maar de details, die men zich daarbij meent te herinneren als eigen positie, landschap, waarden van de wereld enz. zijn haast altijd uitgesproken onjuist.

Een dooreenlopen van feiten en eigen meningen en belevingen kan men ook op aarde steeds weer constateren, neem bv. de REM-kwestie. Er is hier een “ferme-jongens-stoere-knapen” mentaliteit over de gehele linie. Het heldenfeit van de bezetting van het eiland, het krachtdadige en gedecideerde optreden van de regering en de ergernissen van de mensen zullen op het ogenblik de boventoon voeren. Stel dat over 50 jaar – wanneer men er althans dan nog over zou denken – dit alles weergegeven zou worden, dan zou men alleen horen over de teleurstelling van mensen, die hun programma nu niet meer mogen en kunnen ontvangen, over de ergernis van de mensen. Dit zal verwerkt worden in alle verhalen omtrent het optreden zowel van de REM als van haar bezetters. Maar hoe het in feite geweest is, dat zal men niet meer horen. Dat is men dan allang vergeten.

Wanneer je een oude man vraagt, hoe het vroeger was, zal hij met graagte en veel details praten over zijn jeugd. Hij zal misschien uitvoerig vertellen, hoe slecht hij het had. Maar als het er op aan komt, liegt hij over een groot deel van zijn ellende, omdat hij oordeelt naar de huidige maatstaven en zijn herinneringsbeeld daarbij aanpast. Of misschien zal hij u ook wel spreken over de goede oude tijd. Ook dan liegt hij onbewust. Want hij herinnert zich nog wel, dat toen een borrel maar 5 centen kostte, maar vergeet het feit, dat hij die 5 centen zelden of nooit daarvoor ter beschikking had. In beide gevallen spreekt men eerlijk en wil men werkelijk een beeld van het verleden geven, maar blijkt men de feiten te verdraaien.

Omdat wij de feiten steeds weer plegen te verdraaien en vanuit het heden het persoonlijke element, zowel van de huidige behoeften als de vroegere emoties, het totaalbeeld laat bepalen, is het bijzonder moeilijk, enige herinnering aan feiten en omgeving ook maar enigszins juist over te brengen. Want er zijn niet alleen meer de herinneringen aan het verleden en desnoods het zich “herinneren” van de toekomst. Zeker zijn voor de mens ook de contacten belangrijk, die hij in zijn dromen en tijdens uittredingen heeft. Wij vinden daarbij ook vaak herinneringen aan bepaalde sferen. Men meent, dat deze herinneringen waar zijn, maar in feite zal men van de werkelijkheid nauwelijks een redelijk beeld kunnen geven of een aanvaardbaar verhaal kunnen vertellen. Al is de gegeven beschrijving van een sfeer naar eigen mening ook redelijk juist, toch zal zij in feiten volkomen vervalst zijn. Ik geef u een voorbeeld. Iemand is bewust uitgetreden en kwam in Zomerland. Deze mens is wat sentimenteel van geaardheid, zeer gesteld op het mooie, het liefelijke, het zoetelijke. Zo iemand vertelt dan: Ik ging naar zomerland en sprak met oom, tante, vader, moeder, of man, of vrouw. Toen ik rond mij keek, zag ik zo’n mooie bloemen, dat deze op aarde nooit gekend worden, ook de vlinders waren er veel mooier. O, als je dat eens had kunnen zien met al die kleuren en al die nette paadjes….

Al bestaan er ideaal beelden van bloemen en vogels, vlinders enz. binnen de gedachtebeelden, die het wezen der zomerlandsfeer bepalen, zo zijn deze toch niet te vergelijken met de beelden die worden beschreven, en zelfs wel worden geschilderd. Hier is het eigen ik aan het woord. Het ik zal de ontmoeting beseffen en zelfs misschien juist weergeven, maar het geheel niet plaatsen onder de werkelijke condities, in de werkelijke omgeving, doch plaatst het geheel in een soort toneel, dat volgens het ik de juiste aanvulling is van het ervaren contact.

Ook hier ondervinden wij dus moeilijkheden, wanneer wij de werkelijke waarde enz. willen interpreteren volgens de werkelijkheidsmaatstaven van de menselijke wereld. Men zal zich allereerst af moeten vragen: wat in deze herinnering berust op het persoonlijk contact en wat is een beschrijving van omstandigheden? Zet alles, wat beschrijving van omstandigheden is, terzijde en bezie het persoonlijke contact alleen. Van dit persoonlijk contact uit kan men de sfeer van het geheel bepalen en zo de waarschijnlijkheid berekenen t.z.v. de gegeven beschrijvingen; men beschikt dan over een – zij het zeer onvolledige – maatstaf, waarmede men de waarde van het beschrevene uit het Zomerland kan bepalen.

Toch is het Zomerland nog wel het gemakkelijkste gebied in de sferen om te beschrijven en dus ook om je enigszins juist te herinneren; hier heersen immers de gedachtevormen nog, die aan de mens en zijn wereld verwant zijn. Zou men naar een hogere, verder gelegen sfeer gaan, dan wordt alles nog veel moeilijker. Stel dat iemand u zegt: Ik heb God ontmoet. Dat is mogelijk: Elke mens draagt een vonkje van de Goddelijke Adem in zich, elke mens kan, wanneer hij zichzelf in een ogenblik van verrukking maar ver genoeg vergeet, zijn God ontmoeten. Op de vraag, of een dergelijke ontmoeting in menselijke termen uit te drukken of weer te geven is, luidt het antwoord echter: Neen. Wanneer zo iemand dus vertelt dat God hem dit en dat gezegd heeft, geeft hij zijn persoonlijke interpretatie, zijn persoonlijke beleving van dit contact weer.

Zegt hij daarbij nog, dat God er zus of zo uitzag, dat rond hem bepaalde lichten, zalen, gestalten waren, dan is men eigenlijk aan het fantaseren. Men plaatst dan, misschien ook met gebruikmaking van enkele meer reële elementen, het persoonlijk contact op het toneel, dat er volgens eigen gevoelens bijpast.

Dit is dus wel iets, wat wij nooit mogen vergeten. Wanneer het nu over een contact met God gaat, zal men dit alles nog wel willen aanvaarden. Maar het komt eveneens voor op het terrein van eigen verleden, dat in de herinneringen herleeft, en dan is men niet geneigd te aanvaarden, dat hierbij fantasie een grote rol kan spelen bij alle beschrijvingen, enz. Wanneer ik een herinnering in mijzelf doe herleven, is dit geen proces dat volle realiteit bezit buiten mij. Het is een aantal impressies uit het verleden, die worden samengevoegd. Deze samenvoeging bestaat niet alleen uit de herinneringen van een bepaald gebeuren of element, maar bevat sporen van alle in ervaring en geheugen gelegen elementen, die met het herinnerde maar enigszins in verband kunnen staan.

Wanneer het ik zo het toneel aankleed, waarop zich voor dit ik aanvaardbaar een persoonlijk contact uit het verleden kan herhalen, dan is er in feite sprake van een contact tussen twee polen. Hiermede wil ik zeggen, dat men nooit in de herinnering juist en eerlijk een relatie met bijvoorbeeld 100 andere mensen kan herscheppen. Men kan slechts met één enkele mens of één massa, die voor het ik als één geheel optrad, mij de relatie in waarheid herinneren. Zelfs dan is het woord waarheid alleen beschrijvend voor het zuiver persoonlijk contact. Alles wat het ik daarnaast in de herinnering aan personen ten tonele voert, is in feite toneel aankleding, een figuratie, die voor het verkrijgen van een bevredigend beeld wel noodzakelijk is, maar niet werkelijk iets te zeggen heeft.

In de “Gijsbrecht” zien wij een toneelgebeuren, dat in vele gevallen doet denken aan het toneel van onze gedachten, wanneer wij een herinnering ophalen: Wij treffen hier de reien aan van burchtzaten, kloostervrouwen enz. Bij alles, wat wij in onze herinnering ten tonele voeren, nemen onze opvoeding, geloof en verdere ervaringen de plaats in van deze reien, die commentariëren en een binding vormen tussen de los staande fragmenten van de herinnering.

Iemand, die ontzettend veel geleerd heeft – of zeer strenge opvattingen heeft – zal dus niet meer in staat zijn een gebeuren uit zijn jeugd te bezien in het raam der werkelijke verhoudingen en beweegredenen. Zijn wijsheid, kennis, inzichten, scholing werken hier voortdurend niet alleen verklarend, maar ook interpreterend en leggen hun eigen beeld op aan de herinnering. De vreugde die zo iemand zich uit het verleden herinnert, is slechts zelden werkelijk de vreugde geweest van het in het verleden plaats vindende gebeuren, de ontmoeting, de ervaring. Bij de herbeleving geeft hij aan de juiste feiten van het persoonlijk contact de waarden en betekenis, die hij krachtens zijn huidige instelling en kennis daaraan meent toe te moeten kennen.

Nu wordt ook begrijpelijk, waarom de ene mens het verleden steeds weer zo somber ziet, terwijl de ander het verleden zo aangenaam en licht pleegt te zien. Hier speelt de eigen mentaliteit een zeer grote rol, terwijl het element vergelijking met het heden eveneens een zeer grote invloed heeft. Ook bij uittredingen en alles, wat met geestelijke ervaringen verband houdt, geldt hetzelfde. De mens, die blijmoedig is en steeds het leven blijmoedig aanvaardt en benadert, zal in alles, wat hij uit geestelijke belevingen en waarden overhoudt aan herinneringen, het goede naar voren schuiven. Naarmate de feitelijke waarde nu wegvalt en de invloed van de persoonlijke benadering en het persoonlijk contact sterker worden, zal het goede uit die mens sterker van toepassing zijn. Zijn zien van het goede wordt voor hem de verklaring van het verleden.

De mensen die praten over de “goede oude tijd”, zijn lang niet altijd mensen die in het heden teleurgesteld zijn. Wel zijn het dan mensen, die altijd een zekere blijmoedigheid hadden en nog hebben. Zij zijn zelf goed in het heden, daarom is voor hen het verleden eveneens goed.

‘Beleven’ en ‘goed’ zijn voor hen één. Zij geven wel toe, dat er in het verleden, bepaalde verkeerde punten bestonden, maar herinneren zich hun gezelligheid, de andere menselijke verhoudingen, waarin zij vorming vonden en zien hun gehele leven als goed, zodat deze tijd, waarin de vorming het sterkste plaats vond, eveneens een zeer goede tijd geweest moet zijn, vaak beter dan het heden, waarin vorming en ervaring langzamer komen en door het ik niet zo intens en volledig worden geabsorbeerd.

En wanneer dit zo geldt voor het verleden, kan ik rustig vragen: Waarom zou het zo ook niet zijn voor de toekomst? Wanneer u de prognoses leest van helderzienden, van sterrenkundigen, handlijnkundigen enz., zien wij vaak grote verschillen, terwijl de kern van de zaak gelijk blijkt te zijn. Het is niet alleen de stand van de sterren of de kabbalistische ontcijfering van karakter en waarde van het jaar, dan wel de helderziende waarneming alleen, die hier van belang zijn. Wij kunnen een prognose pas op haar juiste waarde schatten, wanneer wij de persoon, die ze geeft, kunnen begrijpen.

Er zijn mensen, die de wereld ergens haten. Dit zijn mensen, die vinden, dat zij in het leven niet voldoende gewaardeerd of erkend worden. Ofschoon het verder misschien heel gemoedelijke en gezellige mensen zijn, hebben zij ergens maar één hoop: Dat de stoute wereld vandaag of morgen zo erg in wanorde geraken zal, dat zij, de nu geminacht of niet begrepene, als redders van die wereld kunnen stralen. Wanneer nu zo iemand een prognose op gaat stellen, zult u wel begrijpen, wat er komt. Zo iemand kan de toekomst misschien zien met al haar goede en kwade mogelijkheden. Hij redeneert: Van dat goede zal toch wel niet veel terecht komen, en begint dus de meer negatieve zijden op te sommen.

Wanneer het zou gaan over een prognose voor het volgende jaar, zou zo iemand stellen: Vergroting van oorlogsdreiging in de eerste twee maanden, waarschijnlijk gepaard gaande met nieuwe gewelddadigheden; nadelige veranderingen in de politieke situatie, een grote nieuwe ziekte, die losbreekt, een wereld die door rampen wordt geteisterd, revoluties enz.

Helemaal ongelijk zal hij niet hebben, want die dingen vinden werkelijk wel plaats. De vraag is echter maar: Waarop leg je de nadruk.

Want als een blijmoedig mens, een optimist die uit het verleden ook steeds weer al het goede puurt, hetzelfde ervaart, luidt zijn prognose: Het zal een goed jaar worden. Dankzij spanningen in de eerste maanden van het jaar wordt de mogelijkheid tot een reëlere verhouding tussen de grote machten geschapen, wat voert tot een onderling vertrouwen en vriendschap. Door natuurrampen, die wel niet zo heel ernstig zullen zijn, zal het gevoel van samenhorigheid en samenwerking onder de mensen zoveel groter worden, wat de mensheid tot een grotere en edeler eenheid samensmeedt. Het lijden, dat hiermede gepaard zal gaan, is gering en zal niet opwegen tegen al het goede, wat daaruit geboren zal worden. Bovendien, met alle spanningen, revoluties, stakingen enz. worden de mensen gedwongen naar nieuwe wegen en benaderingen te zoeken, die een oplossing van deze verwarringen en conflicten kan brengen. Hierdoor brengt het komende jaar vele nieuwe uitvindingen, die nu nog geheim zijn of nog niet volmaakt genoeg zijn, maar opeens bruikbaar worden en hun toepassing vinden. Als er, wat niet onmogelijk is, een nieuwe vorm van een ziekte los zou breken in een bepaalde streek, de gehele wereld dan zal zoeken naar een oplossing, een genezing, waarbij men dan niet alleen de oplossing vindt voor een juiste bestrijding van die ene kwaal, maar ook andere kwalen, die tot op heden ongeneesbaar waren, mogelijk zal maken. Ja, dit jaar zal een groot en goed jaar zijn, zegt zo iemand dan.

Maar er zijn ook neutralisten in deze. Hoe minder het je namelijk kan schelen wat er eigenlijk met de wereld zal gebeuren, hoe minder je geneigd zult zijn, om de waargenomen omstandigheden te vertekenen, of in een bepaald vlak te brengen. Dan zegt men over het komende jaar als volgt: Ofschoon de eerste paar maanden niet ongevaarlijk zijn, mogen wij aannemen, dat een oplossing voor vele geschillen gevonden zal worden, waardoor een wereldoorlog ook dit jaar uit zal blijven. Het feit, dat de natuur ook het komende jaar nog met enige rampen enz. de mensheid wat opjaagt, zal vele mensen er toe brengen hun eigen houding t.a.v. het leven enigszins te wijzigen. Zowel in benadering van een ware menselijkheid als in wetenschappelijk opzicht zal de mensheid dan ook in het komende jaar wel vooruitgang boeken. Het draagt er toe bij dat in ruimere mate gebruik wordt gemaakt van en onderzoek wordt gedaan naar bepaalde menselijke mogelijkheden, kwaliteiten en problemen, die tot nu toe in de ijskast hebben gestaan.

Wat ons dus drie prognoses geeft voor het komende jaar, gegeven door drie personen, die precies hetzelfde waarnamen – de drie voorgaande prognoses zijn dus allen gebaseerd op precies dezelfde feiten – en die toch een geheel ander toekomstbeeld geven.

Wanneer u dit kunt begrijpen, wordt het zaaks eens naar iemand te kijken, die “in de tijd” kan zien. Zo iemand ziet, evenals de hypothetische helderzienden van zo even, steeds fragmenten en niet het geheel. Hij ziet bv. soldaten marcheren in bepaalde uniformen in een bepaalde stad.

Hij moet dit beeld interpreteren en kan nu stellen: Er komt dan een grote oorlog. Een optimistischer instelling brengt hem er toe te zeggen: Dit zal wel een parade zijn, een feestdag, waarbij ook dit leger medewerkt, het moet de wereld ondertussen dus wel goed gegaan zijn. Een realist zal minder interpreteren en stellen: Ik zag soldaten marcheren. Zij doen dit echter onder zovele verschillende omstandigheden, dat ik pas wanneer ik ook weet, wat zij nu eigenlijk daar doen, een verdere verklaring mogelijk is. Voorlopig kan ik alleen zeggen: over ongeveer 100 jaar zullen soldaten in dat uniform in die stad marcheren. Nu is het niet aangenaam te verklaren, dat men wel iets ziet, naar in wezen toch niets weet. Vandaar dat dergelijke waarnemingen in de tijd bijna altijd worden opgesierd met details, die niet werkelijk werden gezien en voorzien van commentaren, die slechts zelden geheel gerechtvaardigd zijn.

U hebt een geheugen. Ook nu, ook vandaag schemeren daarin de herinneringen. Deze gaan heel wat verder dan uw eigen stoffelijk bestaan. Ook al zijn deze herinneringen zelden of nooit direct toegankelijk, u herinnert zich en verwerkt in uw dagelijks leven en uw dagelijkse reacties bepaalde belevingen in andere werelden en sferen.

Meer ook materieel hebt u een soort geheugen, waarbij u zich waarden van voorouders, handelwijzen, reacties en zelfs bekwaamheden herinnert. Ook hierop zal de mens in bepaalde gevallen een beroep doen en dit geheugen neemt onder sommige omstandigheden de plaats van de overlegde reactie in. Men noemt dit dan wel ‘instinct’.

U hebt bepaalde geestelijke herinneringen. Toen u geboren moest worden heeft u de eerste tijd – prenatale periode – in dat wordend mensenlichaam nagedacht over de vorige keer, dat u in de stof was en nog contact gehad met de sfeer, van waaruit u incarneerde. Al deze herinneringen werden, zij het zwak, in de stof vastgelegd en mogen dus gerekend worden tot de waarden, die in het geheugen verborgen liggen. Hoe u ook wilt gaan, of wat u ook doet, ook deze herinneringen zullen bij uw reacties en besluiten een rol spelen. Want het geheugen bevat heel wat feiten, die men zich nooit bewust zal herinneren, maar waarvan men zich op onderbewust vlak wel degelijk steeds weer bewust is en wordt.

Ik meen dat de meeste mensen zich meer herinneren van vroegere incarnaties, dan zij voor zich toe kunnen of willen geven. Al is het maar, omdat deze beelden en herinneringen niet passen bij hun status en wil in het heden, omdat het andere verhoudingen of verplichtingen zou scheppen.

Maar ook al zal het bewustzijn deze punten dus op de achtergrond houden, men gebruikt de gegevens toch wel. Wij zullen vaak zien, dat iemand qua karakter geheel anders is dan tijdens een vorige incarnatie, terwijl hij zich gelijktijdig beroemt op eigenschappen, beroept op rechten en verwervingen, die vroeger een feit waren, maar in het heden slechts een illusie zijn. Vele van de zogenaamde pretenties van mensen worden op deze wijze uit een herinnering geboren, die zij bewust niet eens zouden willen aanvaarden.

Ga nu nog een stapje verder en stel, dat het geheugen – als omschreven, dus mede onbewuste herinneringen inhoudende – niet alleen tijdens het verblijf op aarde stoffelijke waarden en beelden omvat, maar ook geestelijke waarden. Misschien vindt u dit een eigenaardige veronderstelling, maar ik meen dit toch wel te mogen stellen. U leeft immers niet steeds 24 uren stoffelijk volbewust? Over het algemeen is men zich geheel stoffelijk bewust in de volle zin van het woord gedurende 8 à 10 uren, zodat men zich 14 tot 16 uren van andere waarden dan de stoffelijke feiten en eigen wezen op aarde niet bewust is. Het ik bestaat op meerdere niveaus van bewustzijn. Een leven in een meer geestelijke sfeer zal zeker gedurende een deel van je tijd, dat men zich stoffelijk niet vol-bewust is, mogelijk zijn.

Een heel eenvoudige stelling, die hiermede samenhangt, stelt wel, dat de mens zich reeds tijdens zijn leven in de stof in het hiernamaals een huis bouwt. Misschien is dit ietwat overdreven, zoals elke vereenvoudiging van feiten al snel een overdrijving zal lijken. Maar wat men als stofmens nu doet, is het geven van vorm, niet alleen aan bv. een astraal voertuig, maar aan alle voertuigen, waarin je zo dadelijk in de geest zult leven. In zekere zin maakt men dus inderdaad tijdens het leven in de stof zich reeds een woning in de sferen klaar. Op het ogenblik, dat je stoffelijk minder bewust bent, als bij slaap, of zelfs tijdens suffen tijdens bv. het volbrengen van haast automatische bezigheden, dan is de geest vaak actief op eigen niveau.

Wat men op een geestelijk niveau gedurende een dergelijke toestand doormaakt, herinnert men zich. Niet volledig, niet geheel bewust, dat ben ik met u eens. Maar wat u bereikt hebt, de persoonlijke verhouding, het persoonlijk gebeuren op geestelijk vlak, onthoudt u wel en u reageert er op. Wij zien mensen, die op een bepaalde tijd erg blij of erg bedroefd en prikkelbaar zijn, zonder dat hiervoor eigenlijk een reden is. Men zegt dan wel, dat zo iemand met het goede of verkeerde been uit bed gestapt is. Maar in wezen geven deze mensen uiting aan herinneringen van een geestelijk beleven of zelfs uiting aan krachten, die zij op geestelijk gebied verloren hebben, of opdeden.

Wij zien bv. dat de mensen, die met het “goede been” uit bed kwamen, in vele gevallen op dergelijke dagen een ongewone weerstand bezitten tegen de onaangenaamheden des levens.

Ook hier was er sprake van een gebeuren, een herinneren op geestelijk vlak, dat doorwerkt in het stoffelijk bestaan. Dit beïnvloedt waarderingen, want wanneer man de omstandigheden ondergaat, beoordeelt men ze gelijktijdig, en vergelijkt ze met vooral zeer sterke of zeer recente invloeden in het geheugen. Men herinnert zich – al is dit zelden bewust – dat men bepaalde reserves of krachten, bepaalde mogelijkheden heeft gevonden in de sferen en oordeelt nu: “ach, dat is zo erg nog niet, dat kan ik best verdragen, dat kan ik best aan.” Hierdoor is men dan zo positief gestemd.

Je zou dit natuurlijk ook om kunnen draaien. Want ik spreek nu wel over het geheugen van geestelijke belevingen in de mens, maar je zou ook kunnen spreken over stoffelijke herinneringen en ervaringen, die invloed uitoefenen op de geest. U gaat over. En, volgens de nog niet zo dwaze geloofsbelijdenis van vele spiritisten, komt u in de andere wereld aan, zoals u op de aarde geweest bent, met alle deugden en gebreken. Wat speelt hierbij voor de geest een rol? De vorm die u misschien nog denkt te hebben, is geen werkelijke vaste vorm meer, zij is een gedachte, een herinnering. U wordt gekweld door verschrikkingen? Ook dit zijn herinneringen.

De hel is niet, zoals vele mensen schijnen te denken, opgebouwd uit de dreiging van het demonische, doch eerder opgetrokken uit de herinneringen van het ego. Hel is een verstikking van het Ik in eigen herinneringen en eigen onmacht. Zo wordt het hiernamaals dus eigenlijk ook door herinnering bepaald. En kunnen wij dit insluiten, wanneer wij, het geheel beschouwend, gaan samenvatten – waarbij ook mijn herinneringen natuurlijk een rol zullen spelen.

Maar ik zou het zo zeggen: Alles, wat wij zijn, alles wat wij beleven, alles wat morgen brengen zal en gisteren heeft gebracht, herinneren wij ons reeds nu. Wij zijn een brandpunt van eeuwigheid, een oneindigheid, die leeft te midden van de mootjes en brokdelen, die men leven in tijd en ruimte pleegt te noemen. Door de volledigheid van het beeld dat in ons ontstaat kunnen wij aan de ene kant haast instinctief, haast automatisch reageren, en aan de andere kant zullen wij problemen zien rijzen, die voor anderen niet reëel zijn, doch voor ons voortvloeien uit het niet harmonisch zijn met onze herinneringen van verleden en toekomst.

Wij zijn oneindigheden. Dat is mooi gezegd. Maar deze oneindigheid van eigen wezen durven wij ons niet te realiseren. Want hoe groter het aantal herinneringen wordt, hoe sterker de belangrijkheid van alle momenten, die wij nu groot achten, genivelleerd wordt, terug gebracht tot een en dezelfde maatstaf. Wanneer dit het geval is, is de belangrijkheid, van wat wij doen, voor- bij, en daarmede de voor ons in het besefte bestaan zo belangrijke stimulans – meer zijn, beter zijn enz. – weggenomen. Daarom wensen wij ook dit niet te zien. Wij wensen niet te veel bewustzijn te bezitten.

Wat mij brengt tot een volgens deel van mijn betoog en dat ons tevens iets van het begrip herinnering verwijdert. Op het ogenblik, dat het ego zichzelf in waarheid beseft, omvat het het totaal van bestaan van dit ik en alle vormen, waarin het op zal treden of opgetreden is, alle eigenschappen die het bezeten heeft of bezitten zal. Kortom: Het ik, dat waarlijk zichzelf kent, kent de eeuwigheid. Doordat het deze kent is het in staat, al wat in dit ik nu belangrijk schijnt, zowel deugd als schuld, tot zijn ware proporties terug te brengen. En dezen liggen enigszins anders, dan de mensen wel plegen te denken.

Ontleed eens een stuk metaal, bv. koper. Dan kom je aan moleculen die, wanneer geen bijmenging werd gegeven, meteen atomen zijn. Dat atoom bestaat uit kleinste deeltjes, die wij precies gelijk overal elders terug kunnen vinden. Toch blijft koper koper, ook wanneer je het vloeibaar maakt of zelfs vervluchtigt. Het slaat dan neer en blijft koper, altijd weer. Je zou kunnen zeggen, dat dit mogelijk is doordat er een herinnering is, een soort gemeenschappelijke herinnering aan de juiste vorm en juiste structuur van het element koper.

Wanneer je een mens hebt, zo kun je die mens naar de onderwereld brengen, laten leven als een wilde, of als een cultureel en beschaafd heer met ambtelijke b.b.h.h. Je kunt hem maken tot een geest in het hoogste Licht. Maar een ding zal hij blijven: Mens. Er is een kosmische herinnering van het wezen mens. En ofschoon uit de energie, die de mens vormt in het latere, het Hogere en overal ook al het andere in de schepping gemaakt zou kunnen worden, keert hij altijd weer terug, deze energie, tot de vorm, die mens heet. Het is het kosmische geheugen, dat deze vorm aan de energie oplegt en deze vorm ook steeds weer handhaaft. Dit kosmische geheugen ligt ver boven de aarde – geestelijk, en niet in afstand – en zal ook boven alle geestelijke sferen zijn, waarin de mens voorkomt.

0-0-0-0-0-0-0-0-0-0

 Vragen.

  • Hoe zit het dan met de voor menselijke vormen, die toch ook voorkomen?

Dit is een kwestie van een vorm. Maar het wezen “mens” was ook daarin reeds aanwezig. Ik wil u herinneren aan het feit, dat zelfs nu nog alle vroegere stadia van materiële ontwikkeling tijdens het embryonale stadium worden nagebootst, zodat men hier van een soort versnelde evolutie zou kunnen spreken. De ontwikkeling voltrekt zich wél snel, maar ook de vóór- menselijke vormen zijn daarin aanwezig en worden als zodanig zelfs door de stoffelijke mens in zijn huidige vorm nog steeds als deel van de kosmische mens tot uiting gebracht. U ziet dus, dat het stoffelijke deel van dit kosmisch geheugen nog heel wat meer doet, dan alleen het wezen mens handhaven: het recapituleert bij het ontstaan van elke vorm alle daaraan voorafgaande stadia.

Mij ging het echter niet in de eerste plaats om de menselijke vorm. Het ging mij om het volgende denkbeeld: Wat wij weten van het eerste scheppingsmoment, is weinig. Wat wij wel kunnen beseffen daarvan is echter dit: dat reeds toen het wezen der dingen was vastgelegd met alle mogelijkheden en ontwikkelingen. Je zou misschien, kunnen zeggen, dat er een verdeling van de energieën in het geschapen Al plaats vond en binnen die energie alle vormmogelijkheid en bestaansmogelijkheid werd vastgelegd, welke tot het mogelijke wezen van de gestelde vorm behoort, zodat deze energie altijd weer terug zal keren tot de grondvorm, de eigenschappen van de energie, die bestemd werd om de “mens” te vormen. Men kan Gods Schepping zien als een voortdurend proces. Dan moeten wij Gods optreden als een voortdurende bemoeiing zien. Wij kunnen het echter ook anders stellen.

Wij weten niet, wat God is, maar alles wat er in de schepping bestaat, heeft Hij, op één ogenblik, gedacht en daarmede heeft hij alle mogelijke vormen bepaald, die in het Al kunnen bestaan.

Verder heeft Hij zo alle verwantschappen van vormen bepaald, zodat hij ook alle overgangen en veranderingen van vorm tot vorm in dit eerste ogenblik van de schepping reeds heeft vastgelegd.

Dan is de herinnering mens, die God ergens in de kosmos heeft vastgelegd, niet alleen maar de mens van heden, maar alles wat behoren kan tot het mens-zijn, gaande misschien reeds van de eerste amoebe af tot de laatste vorm van misschien een wezen, dat alleen nog maar trillende energie is en verder niets. Dit omvat ook alle sferen en alle mogelijkheden van die sferen. Dan kunnen wij misschien – heel misschien, want het is een moeilijke materie – begrijpen, waarom onze geaardheid, ons mens-zijn, zo belangrijk is.

Onze geaardheid is goddelijk. Onze geaardheid is daarbij tevens tijdloos, ongeacht de tijdelijkheid van een vorm of uitdrukking. Omdat die eeuwigheid in ons bestaat, zullen wij bv. nooit een prognose kunnen stellen, of ons een verleden kunnen herinneren, dat niet behoort tot de “kosmische” mens. De mens kan terugkeren tot de amoebe, maar zelfs in die amoebe zal hij toch de mens blijven. Zijn waarneming van de wereld, zijn relatie tot de wereld is dan reeds, zij het waarschijnlijk alleen op geestelijk vlak, een primair menselijke. Wanneer de hoogste fase van voleinding en bereiking in zicht komt, wanneer je één wordt met de Goddelijke Kracht, dan nog ben en blijf je mens. Want je ontmoeting met God kan een opgaan in Hem zijn, maar zelfs dan blijft het nog steeds een in Hem opgaan als mens, beantwoordende aan de oerformule, aan de vastgelegde waarde in het eerste scheppingsmoment, die ik een kosmische herinnering noemde.

Dit voert mij tot een these, die mij voor deze tijd van belang lijkt: Wat wij zijn, wat wij doen, wat wij leven, is nooit het heden alleen. Het heden is altijd het brandpunt van het totaal der mensheid, de goddelijke mensvorm a.h.w. Wanneer wij ons wagen aan prognostiek, kunnen wij bepaalde beperkingen toepassen en daardoor een redelijk beeld verkrijgen. Wat wij echter niet kunnen, is het menselijke element uitschakelen. Omdat het menselijk element gelijktijdig een zekere gelijkwaardigheid inhoudt aan het Goddelijke, althans aan het mens genoemde deel der goddelijke scheppingsgedachte – wij zijn gevormd naar Zijn beeld en gelijkenis – is het onbeperkt en gelijktijdig zijn wij toch weer beperkt; God is zonder begin en einde. Wij zijn zonder een door ons gesteld begin. God is ons begin en wat het einde betreft hopen wij hier dan het beste maar van, maar kunnen dit niet zien.

Waaruit weer valt af te leiden dat wij onbeperkt zijn in ons wezen, maar gelijktijdig beperkt zijn t.a.v. de waarheid. Elke prognose, die wij maken, zal binnen het totaal van het goddelijke een mogelijkheid vormen, want zij wordt door een mens gevormd binnen en uit de waarde mensheid.

Elke prognose, die wij geven, zal gelijktijdig de elementen van een grotere goddelijke wet of een goddelijk ingrijpen buiten beschouwing laten: Mens zijnde kunnen wij het begin niet overzien met de daarin vastgelegde wetten en normen.

Ik beëindig nu dit betoog met een eenvoudig commentaartje, dat misschien wel van nut kan zijn, wanneer zo dadelijk weer “Uren, maanden, dagen, jaren” wordt gespeeld en u weer aan nieuwe goede voornemens bezig bent. Een voornemen, dat wij maken, is gemiddeld een prognose van grote onwaarschijnlijkheid. Wat wij moeten doen, is nimmer willen veranderen. Wij zijn gebonden aan de eeuwige vorm en kunnen niet meer dan mens of anders dan mensen worden. Wij kunnen slecht volmaakt mens worden. Wij moeten proberen om wat wij zijn, zo harmonisch, zo evenwichtig en intens mogelijk te zijn. Wij moeten daarbij trachten alle elementen van ons wezen mee te laten spreken, en dus niet alleen het verstand, het gevoel of de geest, maar al die dingen samen. Wij moeten, in begrip van onze eigen onvolkomenheid, trachten onze volmaaktheid te bereiken, zover deze thans voor ons voorstelbaar en bereikbaar is. Dan kunnen wij er zeker van zijn, dat wij een waarheid bereiken, die in de prognoses, die ik aanhaalde, zeker niet aanwezig was. Drie prognoses over dezelfde feiten, drie verschillende verhalen. Zo kunnen wij het ook doen. Wij kunnen onszelf overschatten, onderschatten, of wij kunnen neutraal ons eigen ik bezien.

Maar als de waarheid gezocht wordt van ons eigen wezen en de waarheid van onze toekomst, dan moeten wij in waarheid uitgaan van dat, wat wij nu zijn. Wij zullen dan ontdekken, dat deugden en zonden inderdaad sterk genivelleerd worden, dat er zo weinig verdiensten overblijven aan de ene zijde, maar aan de andere kant ook maar heel weinig dingen waarvan je moet zeggen: Het blijft toch verschrikkelijk, dat ik dit heb gedaan. Wel houdt je iets anders over: Een innerlijke rust, een innerlijk evenwicht, een innerlijke vrede, die het je mogelijk maakt steeds sneller en juister uit de uiterlijke omstandigheden terug te keren tot de werkelijke vorm van het ik en daarbij niet meer de nadruk te leggen op uiterlijkheden, maar alleen op de persoonlijke relatie tussen dit ik en de kosmos, het andere.

Het is de persoonlijke ontmoeting, die de waarde der dingen bepaalt, het is de persoonlijke beleving en aanvaarding der dingen, die hun werkelijke betekenis voor ons vast legt. Laat ons daarom in onze persoonlijkheid zoeken naar het juiste, het evenwicht, de perfectie. Dan zal zelfs de herinnering die ons onmiddellijk ter beschikking staat en niet binnen het ik verborgen blijft, er een zijn, die niet ligt in negatieve of positieve zin, maar een juiste basis vormt voor het juiste leven van vandaag, een weergave van de uiteindelijke bereiking van morgen.

  •  Wat u zei over het vaste patroon in de ruimte, kan dat ook gelden voor dieren?

Niet geheel. Ik kan mij dieren voorstellen, die een eigen grondpatroon in de kosmos hebben. Maar het gestelde kan alleen gelden voor die soorten van dieren, waarvan het wezen niet in de wordingsgang van de mens, dus in het kosmische patroon van de mens, aanwezig is.

  • Komt wat niet tot de mensheid behoort in de door u gebruikte zin op een andere wijze tot bewustwording, bijvoorbeeld via natuurgeesten?

Er zijn inderdaad wezens en zelfs dieren, die ressorteren onder een ander archetype.

Dezen maken een eigen bewustwording door, die echter van de menselijke wel sterk kan verschillen. Wij kunnen daarbij zeggen, dat het kentekenende verschil is gelegen in de andere trilling van de levenskracht, welke niet harmonisch is of kan zijn met de trilling, die voor de mens bepalend is. Indien wij de grondwaarde zien, zo ontdekken wij, dat zelfs bepaalde planten, ook al hebben deze maar één enkel krachtcentrum – denk aan de chakra’s bij de mens – toch verwant zijn met de mens. Anderen verschillen zozeer van de mens, dat wij zeker kunnen zijn, dat zij tot een andere groep van bewustwording behoren.

Een archetype moet nu eenmaal beperkt zijn. Alles wat buiten deze types ligt, of zich in wezen iets buiten die beperkingen zal grijpen, kan niet meer met het oertype verwant zijn en behoort dus bij een andere gang van bewustwording. Al datgene, wat volledig als mogelijkheid en ontwikkeling binnen de grenzen van een archetype valt, rekenen wij wel hiertoe. Het is mogelijk, dat dergelijke wezens hun bewustwording vinden via de natuurgeesten, maar er zijn zeker ook andere mogelijkheden, zoals een bewustwording op aarde als heersende vorm, nadat het menselijke ras voorbij is op die planeet. Maar voor het zover komt, hebben wij nog wel een paar wortelrassen te goed op aarde. Er zijn ook vroeger beschavingen, culturen, geweest, van niet menselijke geaardheid, zelfs op de aarde – ofschoon de mens hier wel niet van beschaving en cultuur zal willen spreken. Er zijn elders in het Al heersende vormen, die niet tot het menselijk oertype behoren en er zullen er ook later zeker wel zijn. De mens is dus zeker niet het product van het enige oertype dat tot het hoogste bewustzijn kan komen. In de spiegeling van het goddelijke wordt heel wat meer geprojecteerd, dan een mens zich kan voorstellen.

  • Wordt de herinnering van het goddelijke plan in onze persoonlijkheid gespiegeld, of is het een apart bouwsel?

Het goddelijk scheppingsplan is in ons zover gespiegeld – en als een niet besefte herinnering aanwezig – als wij daarvan direct deel zijn. Om het anders te zeggen: Wij kunnen ons het totaal van de waarden van ons archetype herinneren, maar wij kunnen ons niet het totaal van het scheppingsplan herinneren. Dit laatste wordt voor ons eerst mogelijk, indien wij, na de eenheid met deze volmaakte vorm bereikt te hebben, ons daarvan los zouden kunnen maken. Dit betekent in wezen: eerst wanneer wij binnen de cirkel van de goddelijke werkelijkheid treden en niet meer leven en denken in de wereld van spiegelingen, waarin beperking van wezen en bewustzijn bestaat. Dit laatste is voor mij wel een theorie, maar in wezen onvoorstelbaar.

  • Leven deze andere wezens, deze wezens die behoren tot een ander archetype, ook in een ander deel van het Al?

Ongetwijfeld ook, maar noodzakelijk is dit niet. Men ziet de dingen meestal te veel in verband met eigen wezen en eigen maatstaven. Luister maar eens naar de volgende allegorie:

Twee paarden staan in de weide te praten. De een zegt: Begrijp je die mensen nou? Zij hebben meer dan genoeg te eten en toch blijven zij maar voortzwoegen, zij hebben geen plezier in hun bewegingen en blijven toch bewegen en, wat erger is, proberen ons tot hetzelfde te brengen.

Het andere paard sprak toen: Wij, als hoger type, moeten dat maar geduldig dragen, al begrijpen wij dit niet geheel. Want per slot van rekening kan een minderwaardig wezen als een mens, dat niet eens een eigen gedachtetaal bezit, niet anders. Wij moeten geduld en medelijden met hen hebben, want misschien komt er eens een fase, waarin zelfs mensen ook paard kunnen zijn… Het ontleden van de gelijkenis laat ik aan u over.

0-0-0-0-0-0-0-0-0-0

Esoterie: Rechtvaardigheid.

Misschien tot teleurstelling van sommigen, die meer voor een prognose hadden gevoeld, is dit tweede deel van de avond ook vandaag aan de esoterie gewijd. Daarbij zou ik uit willen gaan van het begrip: Rechtvaardigheid.

Wij kennen ook in de esoterie het begrip wet, rechtvaardigheid, kortom, begrip van een goddelijke eigenschap die bron en weergave is van alle kosmische wetten en daarbij tevens de regeling van ons eigen leven en onze eigen persoonlijkheid inhoudt.

Deze rechtvaardigheid is voor ons moeilijk. Wij weten er weinig raad mee, omdat wij altijd weer willen marchanderen met de Eeuwige. Ook in de esoterie zijn wij maar al te zeer geneigd om te zeggen: “Maar God, ik doe zo zeer mijn best, dat U mij mijn fouten maar moet vergeven”.

Waarbij wij vergeten, dat het begrip vergeven – niet aanrekenen – nog niet betekent, dat wij dan ook meteen bevrijd zijn van alle werkingen van oorzaak en gevolg.

De goddelijke Liefde en de Goddelijke Rechtvaardigheid zijn weliswaar twee facetten van Eén Wezen, maar zij zijn voor ons vaak schijnbaar tegenstrijdig. Wanneer ik een taak op mij neem en die taak naar behoren vervul, zo zal deze taakvervulling op zich voor mij een positieve waarde verkrijgen. Het is een soort verdienste. Door het vervullen van die taak zal ik dan ook méér worden, dan ik was. Wanneer ik nu echter in de vervulling van die taak zoek naar een gemiddelde – zo de volledige wijding aan de taak terzijde schuivende, zoals nog zo vaak voorkomt – zal de Goddelijke Liefde mij sterken om toch het goede nog te kunnen volbrengen.

Dat is de liefde. Maar de rechtvaardigheid onderwerpt mij gelijktijdig aan de gevolgen van mijn eigen onvolkomenheden.

Ik weet niet, of u dit helemaal kunt volgen. Maar het geeft een belangrijke verklaring voor veel, dat wij op de wereld niet zonder dit kunnen begrijpen. Wij zijn in de esoterie geneigd in ons zelf te gaan. Wij vinden daar God als liefde, Licht en goedheid en kunnen dan niet begrijpen, waarom die zelfde God dan bv. wreedheid toelaat. Ik kan mij voorstellen, dat een mens, die toch innerlijk zeer bewust is, op een gegeven ogenblik de wreedheid van mens tegen mens ziet en uitroept: “Mijn God, hoe kunt Gij dit toelaten!” Maar ook hier speelt de rechtvaardigheid een rol, want deze bevat geen eenzijdige inmenging in leven of mensheid. Zij omvat altijd een gelijke mate van vrijheid en gebondenheid voor het goede én het kwade.

Het valt ons moeilijk ons God voor te stellen als bron van Licht en duister tegelijk, toch is Hij dit.

Moeilijker is het misschien nog je voor te stellen dat deze God, met zijn onmetelijke liefde gezien van uit ons standpunt, gelijktijdig ook onmetelijk wreed is. Wreedheid is een samenstel van lijden, dat volgens ons door niets gerechtvaardigd wordt en een ingaan tegen wat wij zien als onze innerlijke waarde. In vele gevallen is dit ontdekken van de wreedheid in God voor een verdere bewustwording een belemmering en is men geneigd, de hele God nu maar wat opzij te zetten of eenvoudig alles, wat deze wreedheid schijnt te veroorzaken vanuit het Goddelijke, eenvoudig weg te verklaren. Maar geen van deze handelwijzen kan ons verder brengen.

Wanneer wij ons al baseren op de goddelijke liefde en wijsheid, zo moeten wij leren ons ook te baseren op de goddelijke rechtvaardigheid. En dit betekent, dat niets zinloos in, maar houdt ook in, dat alles, wat in het Al geschiedt, ergens zijn compensatie vindt. Daar, waar duister is, zal Licht komen. Maar daar waar Licht is, zal duister komen. Want eerst wanneer Licht en duister tezamen in elk ego, in elk bewustzijn evenwichtig vertegenwoordigd zijn, kan de Goddelijke waarde in het ik beseft worden.

Ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn, die tegen deze stelling in verweer komen. In vele systemen van geloven en denken zien wij het kwade als de grote tegenstander. Het is de duivel, de demon, de vorst der duisternis, die wij vrezen en die wij trachten te ontvluchten. Ik meen, dat dit voortkomt uit het feit dat de mens begrippen als duivel en demon in de tijd projecteert.

Maar als God tijdloos is, dan is ook de duivel tijdloos; wanneer beiden tijdloos zijn zullen wij, wanneer wij tot God gaan, die duivel eveneens ontmoeten.

Ook dit punt zal voor velen moeilijk te verwerken zijn: Streven tot God en gelijktijdig het duister ontmoeten. Op de innerlijke weg is dit echter volkomen waar. Wij kunnen niet beter worden, zonder ons eerst meer van het kwade bewust te zijn. Wij kunnen niet bewuster worden, zonder ons gelijktijdig bewust te worden van de punten, waar wij qua ervaring en bewustzijn te kort schieten. Wij zijn gevangen in een net van tegenstellingen, tussen de tegendelen door beweegt zich ons ik op weg naar bewustzijn. Het is geen weg, die één van de tegendelen kan aanvaarden en de andere kant gelijktijdig verwerpen. Het is een weg, die beiden tot eenheid brengt.

Zo dadelijk gaat men Kerstmis vieren, zoete liedjes zingen onder de kerstboom, vertederd kijken naar het kindje in de stal. Men doet aan kerstmaaltijden, kerstvermaak, kortom, het is werkelijk een tijd van vreugde. Wanneer men dit moet rechtvaardigen, zegt men: 2000 jaren geleden werd Jezus in Bethlehem geboren in een stal. Dat was de overwinning van het Licht op het duister. Ik vind dit echter wel wat eenvoudig gezegd. Per slot van rekening impliceerde de geboorte van Jezus reeds de kruisiging. De komst van Jezus op aarde impliceerde ook alle lijden en alle ellende, die voort zijn gekomen uit degenen, die Zijn leer verkeerd hebben geïnterpreteerd. Jezus mag volgens het christelijke geloof dan uit de hemel tot de aarde zijn neergedaald, maar men mag niet vergeten dat Hij na zijn dood neer moest dalen ter helle volgens dit zelfde geloof, voor Hij weer tot die hemel op kon stijgen.

De eenzijdigheid van de kerstviering is misschien een gerede aanleiding om eens te vragen, of in dit alles ook rechtvaardigheid is. Volgens mij is alles namelijk het gevolg van een goddelijke rechtvaardigheid, die ook wij in ons leven telkenmale weer zullen ontmoeten. Jezus geeft zichzelf aan de wereld. Goed. Zovele mensen trachten eveneens zich geheel te geven aan een bepaald doel, zich geheel voor iets in te zetten, maar dat betekent nog niet, dat zij daarmede ook uit de zorgen zijn.

Kerstfeest is wel een mooi gebeuren, maar het is om de dooie dood niet zo feestelijk. Bewustwording, waarbij wij a.h.w. onszelf offeren, waarbij wij neerdalen in de wereld, de beperkingen van bewustzijn en zijn daarvan omentwille van anderen aanvaarden, kan op zich nog geconstrueerd worden als een vreugdig iets. Maar het feit impliceert gelijktijdig ook alle gevolgen daarvan. Als Jezus eens niet geboren was, zouden bv. de jonge kinderen van Bethlehem niet uitgemoord zijn. Het is dan ook vreemd, dat men tussen de kindermoord en de komst van Jezus geen verband pleegt te leggen. Men weet het wel, maar poneert: dit was de schuld van Herodes. Hij beval, dat de kinderen vermoord moesten worden. Maar wij zouden even goed kunnen zeggen: Het was de schuld van Jezus, want Hij wist immers, dat dit zou gebeuren en heeft het niet kunnen of willen voorkomen. En dan krijgt het kerstfeest opeens een wat ander karakter: De geboorte van het Licht op aarde gaat gepaard met moord en doodslag.

Als in ons het Licht geboren wordt, is dat een verrukkelijk iets. Maar wij zijn al te zeer geneigd om dan het verdere leven als alleen maar feestelijk te zien. Zoiets van: Nu hebben wij het, nu is de verlossing aanwezig. Wij plegen te vergeten, dat de moeizame tocht naar de verlossing dan eigenlijk eerst echt begint. God is rechtvaardig: Wanneer wij Licht ontvangen, zullen wij ook het duister moeten aanvaarden. Wanneer er een Licht komt op de wereld, moet er ook lijden en duisternis zijn, om dit te compenseren. Wanneer er een waarheid op de wereld wordt geboren, moet er ook een leugen zijn, al is het alleen maar als compensatie. De tegenstellingen moeten blijven bestaan. Dat is de goddelijke rechtvaardigheid: Men moet het gehele Al kennen en beleven, niet slechts één enkel, zelfgekozen deel daarvan ondergaan, zo anderen doemende het tegendeel te ervaren.

Een God, die alleen het goede bevordert en het kwade weg neemt, is geen werkelijke God meer.

Hij is eenzijdig. Hij zou ook geen rechtvaardige God zijn, omdat Hij – na het geschapen te hebben – het zijn en het bestaan ontzeggen zou aan alles, wat strijdig is met wat wij zien als Zijn wil. Indien wij zo kunnen denken, wordt lijden de aanvulling van het goede. Wij komen dan van stellingen tot stellingen, die op het eerste gezicht even dwaas zijn als de stelling, dat martelaren alleen door hun pijnlijke dood het eeuwige Licht verwerven. Maar waarom ook niet: wanneer je in jezelf veel moet prijsgeven, veel moet verlaten, dan moet je daarvoor ook iets terug winnen. De goddelijke rechtvaardigheid dwingt ons niet ons daarvan ook bewust te zijn – al tracht de goddelijke liefde ons dit te leren.

Wij hebben eigen keus. Hij dwingt ons niet tot aanvaarden. Hij stelt alleen de feiten. God is ook in onszelf degene, die de feiten stelt. Hij is degene, die bepaalt, wat voor ons een maximum en een minimum is. Hij is het, die voor ons bepaalt wat onze grootste bewustwording is en onze grootste dwaasheid is. Die dingen leven in ons. Wanneer wij de innerlijke trede van bewustwording bestijgen, dan moeten wij deze dingen waar maken. Je kunt niet een engel wekken, zonder ook zijn spiegelbeeld, de gelijkwaardige demon, te wekken.

Dit beseffen is, volgens mij, ook het verkrijgen van een begrip voor de eigenaardige wijze, waarop de oude wijzen de gangen van hun inwijdingstempels hadden geconstrueerd en de wijze, waarop bv. de Egyptenaren hun dodenboek in elkaar zetten. Het vreemde in dit laatste is namelijk, dat, naarmate de ziel hoger stijgt en dichter komt tot de hallen van het eeuwige recht, hij ook met gevaarlijker, met meer demonische wachters geconfronteerd wordt. Hoe verder ik stijg in mij zelf, hoe dichter ik kom bij de eeuwige waarheid, die in mij ligt, hoe gevaarlijker ook het duistere element in mij moet zijn, hoe meer ik naast de hoogten van het bereikte bewustzijn ook de afgronden van mijn onbewustzijn en onbeheerst zijn zal moeten zien. Het is uit deze en dergelijke evenredigheid, dat het leven voortspruit. Onze esoterie is nu eenmaal niets anders, dan het erkennen van het werkelijke leven in onszelf.

God is de schepping, wij zijn een soort miniatuur van Zijn schepping. Zeker, een kosmische ramp is iets anders dan een koliek, maar gezien vanuit de kosmos kan er een explosie plaats- vinden, die voor de orde én structuur van een sterrennevel dezelfde betekenis heeft als de betekenis van de koliek voor ons organisme. Men stelt: Wat buiten ons beseft, bestaat, is in ons aanwezig. Dan moet elke wet, die wij buiten onszelf erkennen, ook in ons bestaan en elke regel, die wij in onszelf erkennen, eveneens op de kosmos van toepassing zijn.

De eindconclusie van deze eenvoudige opbouw zegt dan ook: Al datgene, wat ik in de wereld of in de kosmos erken, is deel van mijzelf, niet slechts als eigenschap of mogelijkheid, maar als een feitelijke werkelijkheid. Wanneer ik rond mij wreedheid zie, zo moet ik beseffen, dat ook ik wreed ben. Wanneer ik goedheid rond mij zie, zo moet ik weten, dat ook ik goed ben. De bewustwording is dan ook niet: Wreedheid weren en goedheid bevorderen, maar veeleer een synthese van de tegenstellingen. Wanneer wij in onszelf Licht en duister doen samensmelten, ook al is dit maar op één terrein, dan bevredigen wij de Goddelijke rechtvaardigheid en staan wij gelijktijdig in het brandpunt van de Goddelijke Liefde.

De Goddelijke Liefde namelijk aanvaardt alles, houdt alles in stand. De goddelijke rechtvaardigheid schept echter de wet der tegendelen. Zij schept de wetten, waarin, binnen de gelijkblijvende velden, elke geboorte een dood met zich moet brengen, elk tot stand komen van een structuur gepaard moet gaan met het ten ondergaan van een andere structuur. Deze rechtvaardigheid kunnen wij alleen ontwijken, wanneer wij op een gebied in ons zelf komen tot een toestand van absolute rust, wanneer wij niet krampachtig alleen het Licht zoeken en even krampachtig vluchten voor het duister, of ons misschien zelfs op het duister werpen als een bijzondere macht, maar Licht en duister in ons doen samenvloeien, tot er op dit vlak voor ons geen Licht, en geen duister meer is. Dan zwijgt de rechtvaardigheid, maar blijft liefde over. Dan ook is de wijsheid niet meer de verklaring van de tegenstellingen, maar het begrip voor het zijnde, het alomvattende.

Er bestaat een aantal regels en wetjes, waarin dit alles door vele wijsgeren en denkers tot uitdrukking werd gebracht. Misschien is voor u de volgende de meest begrijpelijke: Wanneer ik het Licht doe sterven in het duister en het duister doe verzwelgen door het Licht, heb ik mij de trede gebouwd, waarop ik kan staan om een nieuw Licht en een nieuw duister te zien, strijdende met dezen, tot ook zij één zijn geworden in mij, en een nieuwe trede vormen in de trap, die reikt tot in de oneindigheid.

Het begrip oneindigheid t.a.v. de treden van bewustwording is ook al iets, waarmede wij last hebben. Wij zullen liever een bepaald aantal treden of fasen als beslissend aannemen. Maar oneindigheid betekent bij deze trap niet: Er komt geen einde aan, maar slaat op de mogelijke treden. Het is zoiets als het oneindig aantal versnellingen, dat men in de oude Ford had. Een oneindig aantal mogelijkheden dus. Wanneer wij eenmaal op een bepaald punt rust, evenwicht bereikt hebben, zal ons steeds weer blijken, dat rond dit punt gebieden van leven en bewustzijn bestaan, waarin wij deze rust niet meer hoeven te bereiken, waaraan wij voorbij kunnen gaan, omdat wij in onszelf reeds stabiel genoeg daarvoor zijn.

Daarom betekent het bereiken van een trede van bewustwording niet: Eén enkel punt van bewustwording, maar eerder een heel terrein. Wat begrijpelijk maakt, waarom een leider van een esoterische school eens zei: “Wij zelf zijn het, die de treden en trappen der bewustwording bepalen. Wij zijn het, die hun hoogte vaststellen. Want zij bestaan alleen in ons en voor ons. Het is niet belangrijk, hoe wij dit doen, hoe wij het doel bereiken. Belangrijk is alleen, dat wij in onszelf ergens deze synthese van tegenstellingen vinden. Op dat ogenblik leven wij op dit terrein niet meer.”

Wanneer een boeddhistisch heilige uitroept: “Ik ken warmte noch koude, honger noch verzadiging, want ik ben met de lichtende en in de lichtende en het is dit woord, dat mij in standhoudt, het is tussen het woord en het zwijgen, dat ik leef”, zo klinkt dit misschien als een opschepperij. Maar je kunt het ook zo zeggen: “Ik heb geen interesse meer aan voedsel, geen angst voor honger. Deze zijn voor mij slechts leven. Dit leven bestaat uit zichzelf. Door zo alle zorgen van lager niveau te hebben uitgeblust, besta ik desnoods nog als mens in de stof, maar mijn bewustzijn en beleven speelt zich op hoger niveau af. Dit is het wat mij voedt.”

Al is voor de westerse mens het wonderverhaal van de man die 1000 jaren oud is, niet eet en niet meer drinkt onaanvaardbaar. Esoterisch echter is het zeer wel te aanvaarden. Wanneer je een bepaald niveau overwonnen hebt, telt het niet meer mee; het is er nog wel, maar heeft voor het ik geen belang meer. Dan kan de wijze nog eten met de mensen, maar dit is voor hem niet meer noodzaak en verzadiging, doch een uiterlijkheid.

De innerlijke weg brengt ons niet tot een verschillen van de mensheid in de zin, dat wij ons anders zullen moeten gedragen, op opvallende wijze anders zullen moeten zijn – een nogal verbreide misvatting, – doch betekent eerder, dat wij steeds meer van het leven voor onszelf zo onbelangrijk hebben gemaakt, dat de uiterlijke vorm ons niet meer beroert, niets meer “doet”. Daarom zijn wij meester, zijn wij bewusten.

Men stelt zich op de proef: een wijze kan zover van de wereld vervreemden – als kluizenaar bv. – dat hij zichzelf bewijzen moet, dat hij boven de wereld staat. Na een bepaalde tijd is het noodzakelijk, dat men zichzelf dit bewijst; eerst dan kan men weer verder gaan. Ook dit is een bewijs van de goddelijke rechtvaardigheid. Wij kunnen wel stellen, dat wij iets niet zijn of ergens boven staan, maar zolang wij dit niet bewezen hebben aan onszelf, is het geen zekerheid voor ons en dus geen trede, waarop wij kunnen staan bij het reiken naar hogere bewustwording. Het is dan geen werkelijke bereiking en wordt dit eerst door het geleverde bewijs.

Maar ik moet sluiten. Onthoudt dus: Voor de kracht, die je krijgt, zul je ook krachteloosheid moeten aanvaarden. Voor het inzicht dat je verkrijgt, ook besef van domheid. Je kunt niets krijgen, zonder ook het tegendeel te aanvaarden. In de wereld van heden is men geneigd zich, zowel esoterisch als exoterisch te beklagen over het kwaad, dat er is, te vragen: Was dit nu wel noodzakelijk, had het niet beter anders kunnen zijn. Het antwoord is: In het recht, in de wet, die geschapen is en waaraan wij onderworpen zijn, moet het kwade gebeuren, opdat ook het goede mogelijk zal zijn. Wanneer het goede zichzelf realiseert, zal het kwade daaruit voortkomen, omdat alleen zo het goede werkelijk zal kunnen bestaan. Daarom is zo een oordeel vaak een dwaasheid. Niet aan ons is het te oordelen over goed en kwaad, Licht en duister. Aan ons, om in het ik de synthese van deze dingen te vinden.

image_pdf