Hermetica

image_pdf

uit de cursus ‘Magie en magiërs’ – november 1970

De naam hermetica is ontleend aan Hermes, de bode van de Griekse goden. Een wat eigenaardige naam als wij weten dat onder de naam Hermes Trismegistos (driemaal meester) deze figuur een grote rol speelt in bepaalde leringen in Egypte. De werken aan hem toegeschreven zijn volgens sommige schrijvers enorm in aantal. Er wordt gesproken over 26.000 en nog wat. Een ander maakt er wat minder van 20.000. Een ooggetuige die een bijeenkomst van hermetisten verslaat, ziet dat 42 boeken in plechtige processie worden rondgedragen. Hij zegt dat zijn de Werken van deze Hermes.

Men neemt vaak aan dat deze figuur werkelijk heeft bestaan. Sommigen nemen aan dat hij een Egyptenaar is geweest die de naam Thoth droeg en die later als Hermes Thoth bekend is geworden. Hoe zitten de feiten eigenlijk in elkaar?

In de eerste plaats moet u goed begrijpen dat bepaalde vormen van kennis in het Egyptische rijk erg belangrijk waren. Ze betekenden macht en grote mogelijkheden. Daaronder behoorden o.m.de verwerking van metalen, het werken met metaalzouten, de vroege chemie. Deze zaken waren aan de priesters voorbehouden. Langzaam maar zeker echter gingen de twee rijken vervallen.

Als u iets kent van de geschiedenis van Egypte, dan weet u ook dat dit grote rijk langzamerhand terugzakt tot het peil van godsdienstige ambtenarij. En juist in die periode komen er Grieken, die zich voor handelsbetrekkingen en anderszins gaan vestigen meestal in de deltagebieden van de Nijl. Deze mensen hebben heel veel interesse voor de oude leringen der Egyptenaren. Want zij zien Egyptische magiërs vreemde dingen doen en ze willen wel weten wat er aan de hand is. Het resultaat is dat zij allerhande fragmenten (meer kunnen zij niet te pakken krijgen) van die oude leringen gaan beschouwen, maar de samenhang ervan is weg. Zo ontstond eigenlijk de hermetica. Je kunt niet om Egypte heen. Men moet echter toegeven dat wat daar is, niet meer een samenhangend geheel is. We zullen veel later zien, dat er een vorm van chemie (later alchemie) ontstaat, waarbij die oude leringen weer een rol spelen. Maar in de tijd dat de Grieken zich ermee bezighouden zien ze dat eerder als een kwestie van een persoonlijk contact zoeken met de goden.

Het is duidelijk, dat ze allerlei denkbeelden overnemen En daar de joodse invloed ook in Egypte sterk is geweest, vinden wij bv. gevarieerde paradijsverhalen. Alleen blijkt al heel gauw dat bv. de slang van het paradijs (die de duivel is) voor de hermetisten religieus een wat gunstiger betekenis krijgt. Hij wordt de weldoende slang of Ouroburos, die weliswaar giftig is. Hij eet zijn eigen staart op. Vandaar de staart, die de slang altijd in zijn bek heeft Hierdoor veredelt hij a.h.w. zichzelf. De mens die daaraan deel heeft, ziet dan wat men noemt het grote Licht.

Wij moeten begrijpen dat de hermetica op het ogenblik dat ze werkelijk tot aanzien komt voornamelijk door de Griekse traditie sterk is beïnvloed. Het is wel Egyptisch maar op Griekse wijze verwerkt.

De mensen die zich met de leringen van Hermes bezighielden, hadden eigenlijk geen belangstelling voor de directe magie. Zij zochten wel contact met hogere krachten en wezens en of ze nu in staat waren zilver te vergulden of niet, dat interesseerde hen niet veel. Hierdoor wordt ook de gehele leefwijze van degenen die zich verder met die wetenschap – want dat wordt het langzamerhand – bezighouden, bepaald.

Deze mensen trekken zich terug. Hun doel ligt buiten de menselijke wereld en hun deelnemen aan de sociale verplichtingen van de wereld zijn eigenlijk maar toevalligheden. Hun werkelijk doel is steeds gelegen in eigen wezen en daarnaast in de experimenten die ze deden op grond van niet altijd goed begrepen verklaringen uit de oudheid. En nu gebeuren er een paar vreemde dingen.

De hermetici komen nl. tot de conclusie, dat je inderdaad bepaalde hallucinerende stoffen verkrijgt, waardoor het mogelijk is geesten te zien, innerlijk contact te krijgen met hogere krachten en vooral de toestand te beleven, waarin je het gevoel hebt dat je op alles het antwoord weet.

Wij weten uit de meer moderne tijd dat het niet helemaal mogelijk is deze dingen als waarheid te beschouwen en dat, als ze worden vastgelegd, de oplossing van alle problemen heel vaak onzin blijkt te zijn vanuit menselijk standpunt gezien. Maar vergeet niet dat de mens die alleen beschouwelijk daarmee bezig is, die verlichting wel degelijk beleeft. En als je dat licht hebt gevonden en denkt dat je alles weet, dan wordt de wereld onbelangrijk. En dat is in de ontwikkeling van de hermetica een van de belangrijkste momenten,

Wat in de wereld blijft werken met de hermetica zijn de hermetisten die eigenlijk niet geslaagd zijn. Zij zijn de knoeiers die leringen verkondigen, allerlei rare experimenten doen, maar die niet veel verder zijn gekomen. Degenen die wel resultaat hebben, trekken zich terug uit de gemeenschap. En wat meer is, zij voelen zich verplicht die kennis geheim te houden. Want het is niet de bedoeling dat iedere mens zomaar met het licht wordt geconfronteerd. Het is niet de bedoeling dat elke mens zichzelf leert kennen en ook niet dat elke mens nu zomaar een stelletje goden of demonen kan oproepen. Het resultaat is dat er een uiterlijke leer en een innerlijke leer ontstaat.

Een heel bekend stuk van de hermetica staat op een stuk papyrus dat gevonden is in het graf van een priester Sethotep. De goede man werd voor Thoth zelf uitgekreten. Op die papyrus staat een grondspreuk die zegt;

“Wat beneden is, is boven, wat boven is, is beneden. Al deze dingen zijn gelijk in de erkenning van de totaliteit.” enz. Hieruit blijkt dat dit naar buiten grote invloed heeft.

De mensen zijn filosofisch geworden, terwijl de verborgen hermetisten juist experimentatoren blijven op grond van een esoterische erkenning en beleving. Het is interessant te zien, hoe juist deze tweede richting veel gnostici aantrekt. In de Gnosis vinden wij allerlei leerstellingen die ons doen denken aan de denkwijze van de hermetisten. Alleen, ze zijn daar meer algemeen gesteld en worden niet op de persoonlijkheid zelf betrokken. De mensen die experimenteren, hebben de grondslag gelegd voor zekere vormen van magie die op het ogenblik nog worden bedreven.

Er wordt bv. de zogenaamde zandmagie uitgevonden ongeveer 200 v. Chr. Hier leert men dat de val van het zand of de toevalligheden door de menselijke ziel kunnen worden gericht en dat het mogelijk is het onbesefte schouwen over te brengen in de symbolen van het zand. Je leert zien in het zand. Dit systeem dat eigenlijk introspectief wordt gebruikt, wordt tegenwoordig nog steeds in het Oosten toegepast voor waarzeggerijen,

Men ontdekt dat je door bepaalde stoffen te groeperen, sommige geesten kunt oproepen. Daarbij worden oorspronkelijk de symbolen van die geesten gebruikt. Maar al heel gauw worden die symbolen onafhankelijk en krijgen een eigen betekenis.

In die tijd zal waarschijnlijk ook de uitspraak zijn gedaan “dat waar lood en kwik elkaar treffen Osiris herrijst”. Dat is een chemi­sche reactie, die op zichzelf niet bestaat. Maar als deze mensen dat zeggen, dan bedoelen ze Osiris, de geest. Want Osiris is ook de mens die na de dood opnieuw opstaat. Het lood en het kwik zijn niet, zoals men dat wel eens zegt, symbolen voor geestelijke krachten (dat vinden wij later wel in de alchemistische filosofie), maar voor hen wel degelijk werkelijke elementen, die met verschillende andere worden gegroe­peerd. Door het groeperen van elementen verkrijgt men een soort afstem­ming of uitwaseming en daarin beleeft men contact met geesten, met goden.

De tijd gaat verder en de leer van Hermes dringt door o.m. via de scholen van Alexandrië naar het eigenlijke beschaafde land (Griekenland in die tijd) en van daaruit zelfs tot Rome. Hier zijn mensen die proberen hun eigen leer daarin terug te vinden.

Nu zou u zeggen dat als je eenmaal een hermetische denkwijze hebt gevonden en daarmee succes hebt, dat je dat succes zult willen behouden. Maar daar blijkt nu juist de fout te zitten. Want de werkelijke Magi (laten wij de naam van de stam maar nemen voor eenieder, die resultaat behaalt) zijn de mensen die in het verborgene, in afzondering werken. In de wereld treden ze niet op als hermetisten. Zij zijn geen verkondigers van filosofieën, het zijn mensen die innerlijk weten en bereiken en die bepaalde kunsten kennen, waardoor zij de geestelijke elementen voor zichzelf zichtbaar kunnen maken.

De filosofen zullen natuurlijk proberen om alles met een andere filosofie in overeenstemming te brengen. Zo zien wij dat in Griekenland zelfs kort nadat het christendom is ontstaan ( 80 n.Chr.) al een richting ontstaat, die m.i. weleens verkeerd gnostisch wordt genoemd, maar die in feite hermetisch filosofisch is. Hierin blijken de joodse en de christelijke elementen verwerkt te zijn.

Wij komen in die leerstellingen heel veel uitspraken tegen, die ontleend zouden kunnen zijn aan het apocriefe evangelie van Andreas en daarnaast aan het evangelie van Johannes. Deze mensen zoeken in de eerste plaats een filosofie die de leer van de ene grote God en de zoon van die God op aarde eventueel in overeenstemming kan brengen met het beleven op aarde Het is het scheppen van een band tussen de feiten en de stelling. Maar als je eenmaal daarmee bezig bent, kom je tot de conclusie dat theorie alleen niet voldoende is en dat het verstandiger is om toch een beetje verder te gaan en over te gaan tot het experiment.

Die experimenten worden sterk kenbaar o.m. in de Griekse gemeente en ook in andere gebieden omstreeks 100 n.Chr. Ik moet hierbij zeggen dat deze experimenten grote resultaten hebben, omdat deze mensen nu gaan terugzoeken in de hermetische geschriften. Daarvan zijn er nog vele over, ook als u op het ogenblik niet veel meer heeft dan een paar fragmenten. ­

Deze geschriften beschrijven bv. hoe de priesters van stoom gebruik hebben gemaakt om bepaalde verschijnselen in de tempel te veroorzaken; open en dichtklappende tempeldeuren, de geheimzinnige wolk die plotseling ontstaat onder veel gesis en geruis, het suizen van de goden werd dat genoemd. Al die dingen gaan ze opnieuw proberen Ze gaan kijken hoe dat in elkaar zit. Het eindresultaat is dat zij komen tot een nieuwe vorm van chemie. Het is niet meer het werk van de verborgen hermetist die werkt met goden of met demonen die verschijnen en met innerlijke verlichting, maar het zijn mensen die werken met de filosofische achtergrond van eigen harmonie met God en daarnaast met de feitelijke materiaalwaarde. En dat is iets wat nog heel lang heeft voortgeduurd.

Er bestaat een 16e eeuwse tekening, waarop u drie jongelieden stevig ziet debatteren over allerlei hermetische wijsheden, terwijl een oude heer in een grote koker bezig is vuur te stoken. Dat er in het vat waarin wordt gewerkt op dat moment een levende slang ontstaat, ontgaat hen allen. Ik geloof wel dat dat een symbool is voor de ma­nier waarop deze mensen hebben gewerkt. Zij hebben heel veel interes­sante kleine en grote ontdekkingen gedaan. Om er een paar te noemen;

De verbetering van verfstoffen, het vinden van een nieuwe methode om bladgoud te vervaardigen en te bevestigen voor schrifturen, het koken au bain marie (genoemd naar de jodin RarJQ in het jaar 300. Een dame, die hermetiste alchemiste was). Alchemie bestond toen nog niet als naam. Onthoud dat goed.

Een groot gedeelte van hun onderzoekingen gaat uit naar overgeleverde geheimzinnige zaken. De rookpotten met bedwelmende gassen, waarvan ze gehoord hebben (waarschijnlijk van China als overlevering via verschillende wegen overgebracht naar de Middellandse Zee) zijn deel van hun onderzoek. Men komt er zelfs toe om enkele van die potten te maken. Ze horen over de geheimzinnige stukken vuur, die ook in het water blijven branden iets wat berust op basis van natuurlijke stoffen, waarbij o.m. asfalt een rol speelt. Ze maken het na. Ook zij hebben de neiging de resultaten van hun proeven te tonen maar het procédé geheim te houden. Ze gaan wel iets verder dan de oorspronkelijke hermetici, maar niet veel. Ze laten de wereld zien wat ze hebben bereikt, niet wat ze werkelijk doen. En omdat zij filosofen zijn in eerste aanleg, ontstaat al snel het denkbeeld van de Steen der Wijzen.

Nu is de Steen der Wijzen weer geen origineel denkbeeld. De Wijsheid uit het verleden blijkt ook al te speken en dat is zelfs duizenden jaren v. Chr. over geheimzinnige edelstenen, die alle wensen vervullen, die inzicht geven, schoonheid, wijsheid e.d. In sprookjes kan men die soms, nog terugvinden. Deze grote steen die men wil maken is eigenlijk niet veel anders dan iets wat uit een sprookje komt. Men denkt aan die steen tweeledig. Enerzijds als een jezelf vormen, maar anderzijds ook als het werken met prima materia, de eerste materie.

Die prima materia is ook iets geheimzinnigs volgens degenen, die daarover het een en ander hebben neergeschreven. Het is een stof, waaruit alle stof is gevormd. Wij zouden in deze tijd zeggen; energie, die zozeer is gebonden aan de geest van de mens, dat hij die rijk is er minder van heeft dan hij die arm is. Een typische omschrijving.

Indien wij het vanuit ons standpunt bekijken, zouden wij zeggen; Dat is waarschijnlijk astrale kracht een bepaalde vitaliteit. Een mens die rijk is zal veel van zijn vitaliteit in zijn bezit verliezen. Hij zal zijn aandacht daaraan besteden en heeft dus minder tijd om vanuit zichzelf vormend te werken.

Zo bekijken ze het daar nog niet helemaal. Ze nemen aan dat je de prima materia kunt vangen, dat je die kunt mengen met andere stoffen. In die tijd heeft men het o.a. over het gesublimeerde kwik. Dat is kwik dat vanzelf overgaat tot kwikwater, daarin zijn giftige eigenschappen verliest en terugkeert tot kwik, maar nu met alleen weldoende eigenschappen. Dat kwik moet je dan gebruiken. Er zijn nog andere stoffen bij en daarmee kun je allerlei wonderlijke dingen maken.

De alchemie ontstaat circa 700, Ze speelt een belangrijke, rol in de tijd van de kalifaten. Nu moeten we niet vergeten dat het denkbeeld van de chemie bij de hermetisten in Europa een grote plaats heeft ingenomen. Dan komen de Arabische denkers (b.v. El Kabira), die. schrijven over el chimeia, het geheim van de verandering der stoffen. En verandering van stoffen slaat ook aan, want de hermetist zoekt ook naar een sublimatie. Zo komen we terecht in een volledig chemisch spoor en wij zien de Europese hermetisten zich al snel veranderen in voornamelijk alchemisten, mensen die met de materie proeven nemen.

Het is ook duidelijk waar bepaalde begrippen van hen vandaan zijn gekozen, want de Arabieren vertellen over een wonderlijke drank, die koortslijders en gewonden onmiddellijk zou genezen. Als wij het oorspronkelijke recept nagaan, dan blijkt dat daar iets als kina bij gebruikt is en dat er verder ook bepaalde sulfaten bij verwerkt worden, al noemden ze die niet zo. Het is inderdaad een drankje, dat als je geluk hebt en je een gestel van een paard hebt, je er snel beter van wordt. Het onderdrukt de koorts en heft infecties op.

Maar dat is niet genoeg. Zij, denken aan het levenswater. Hun zoekei naar het elixir vitae is het zoeken naar iets dat werkelijk totaal leven is, niet meer het medicijn waarover de Arabier heeft geschreven. Als je gaat zoeken naar iets wat niet bestaat en je neemt dat voor mogelijk aan, dan ontdek je vele mogelijkheden. Het resultaat is dat men een aantal zuren vindt en de mogelijkheden om daarmee te werken dat er nieuwe vloeistoffen worden ontdekt en ook nog andere stoffen.

Op dezelfde manier komt men tot het vloeibaar goud. Vloeibaar goud is oorspronkelijk in de eerste beschrijving van de Chimeia een solutie, waarin je metaal kunt dompelen en dan een schijn van goud krijgt. Het is echter gewoon verguldsel. Maar dat idee van vergulden, daar voelt men niet voor, dus grijpt men naar het idee van goud maken. En dan is de verbinding al heel snel gemaakt.

Het vloeibaar goud wordt al heel gauw aurum vitae, het levende goud. De filosofie en de chemie draven door elkaar heen en we kunnen wel zeggen dat de alchemisten pas betekenis krijgen, op het ogenblik dat zij hun praktische pogingen ondergeschikt maken aan een innerlijke erkenning. In die tijd omstreeks 1000 na Chr. stelt men o .m. steeds luider dat niets kan slagen indien men niet eerst de goddelijke inspiratie heeft. Het inspiratieve element neemt steeds meer toe en we horen later zelfs van Hohenheim (bekend als Paracelsus) deze zin para­fraseren:

Van magie heeft al dit werken betrekkelijk weinig. Toch ontstaan uit de gelederen van de alchemisten en hermetisten voortdurend magiërs.

Ik heb u al verteld dat er hermetisten zijn die naar de eenzaamheid zijn teruggegaan met hun geheimen, met hun innerlijke belevingen. Deze mensen ontdekken inderdaad, steeds meer, want zij gebruiken een soort leerlingenstelsel. Iemand die als hermetist een aantal ontdekkingen en belevingen heeft gedaan en geen eigen kinderen wil of kan opleiden, kiest daarvoor een jongeling (men heeft daarvoor zelfs slaven gekocht) om dat mogelijk te maken aan wie de gehele kennis wordt overgedragen.

“Zo verrijkt eenieder a.h.w. de kennis van zijn voorganger met nieuwe ele­menten. Deze mensen worden de grote magiërs, die in een vaste lijn door­lopen tot ongeveer 1860 tot 1870.

Dan zijn er nog een paar die uitsterven. Misschien heeft u er wat over gelezen. In de werken van Bulwer-Lytton komt u nog restanten hiervan tegen. Wat hebben zij bereikt?

In de eerste plaats waren zij het die wisten hoe men geesten moest oproepen. Zij leerden gebruik te maken van de natuurlijke eigenschappen van bepaalde stoffen om daardoor natuurgeesten af te schrikken of tot zich te lokken. Ze leerden de projectie van hun “ik”, maar nu volledig naar andere werelden. Het zijn deze hermetiche magiërs die als eerste mensen sedert zeer lange tijd (misschien zelfs sinds de Atlantische pe­riode) persoonlijk doordringen in de astrale wereld, daarin scheppend werken, nieuwe evenwichten van kracht tot stand brengen en zo geconcen­treerde inwerking op aarde mogelijk maken. Voor hen is het niet het zen­den van geesten, zoals wij dat nog wel ontmoeten bij de groene magie.­ Neen, voor hen is het de beheersing van de astrale wereld en tevens ofschoon dat waarschijnlijk voor het eerst is geweest ongeveer 800 à 900 na Chr. ook het zelf betreden van wat wij tegenwoordig Zomerland noemen. En daarmee is er in de magie en vooral in de witte magie een heel belangrijke stap gedaan.

De mensen hadden eens contact met hoge krachten of goden.

Ze wisten inderdaad iets van hen af te smeken. Maar de godheid kwam nog steeds naar de mens. Nu vinden wij voor het eerst een mens die innerlijk zo ver is gekomen dat hij tot de godheid kan gaan. Hij pro­jecteert zich naar een andere wereld, die volkomen reëel voor hem is en hij weet uit die wereld allerlei werkingen zichtbaar te maken. Hij beschouwt daarbij zijn klimmen, niet als een eindig iets, een bepaald trapje op en ik ben er. Neen, men gaat uit van het standpunt dat die mogelijkheid tot verder klimmen voortdurend zal blijven bestaan.

Iets daarvan waait wel weer naar de filosofen over, maar die maken er dan de alchemistische god van e.d. met een trap naar boven die eeuwig schijnt door te wentelen.

Zij komen zo ver dat ze ook leren de menselijke polariteit te bepalen. Wij zouden zeggen de afstemming van de aura maar dan t.a.v. de wereld en van de hermetist zelf. Hierdoor leren zij groepen van harmonische waarde op te bouwen die zeer grote invloed kunnen uitoefenen en die inderdaad de alchemistische wonderen kunnen doen.

Het vreemde is dat er maar heel weinig alchemisten zijn geweest die het geheim van het maken van goud kenden, maar dat er heel veel hermetisten zijn geweest die daartoe wel in staat waren. Alleen gebruikten de hermetisten dat goud niet. Voor hen was goud niet iets waarmee je wat bereiken kon, het was alleen maar de bevestiging van een juiste instelling en een juiste daad. En daarmee komen wij aan een typerende ontwikkeling vooral in de witte magie.

In de zwarte magie is het resultaat van het werk belangrijk. In de witte magie is je werken belangrijk en het resultaat alleen van belang, omdat het de juistheid van je werken bevestigt. Hier is het dus het werken dat de grootste rol speelt. Het is duidelijk dat mensen die zo leven voor zichzelf alles mogelijk kunnen maken wat zij wensen. Zij hebben geen tekorten, zij hebben geen behoefte aan macht en aan bezit, maar er is een ding dat hen nog steeds biologeert en dat is het grote Licht.

Het grote Licht (wij zeggen tegenwoordig in sommige kringen het verblindende Licht) kunnen wij rustig stellen voor God, ofschoon in oude geschriften dit ook als de zon wordt aangesproken. De mens die zo ver gaat dat hij niets meer kent, kan toch een kracht ondergaan. En als hij vanuit die kracht terugschouwt – en dat is een hermetische lering – dan ziet hij alles in details en samenhang zuiver. Je gaat dus niet naar het licht om er in op te gaan, maar je gaat naar het licht, totdat het je verblindt om dan je omwendende vanuit het licht de werkelijkheid te zien. Hier zou de oosterse filosofie zeggen, dat je door boven maya uit te stijgen de betekenis van werkelijkheid en maya beter beseft. En hiermee doen ook vormen van waarneming in tijd hun intrede.

Vele van de hermetici zeker tot in de 17e eeuw maken gebruik van deze methode om terug te keren tot historische momenten. Er is in Engeland een abt die terugkeert en de kruisiging van Jezus nagaat. Hij beschrijft deze. Ze is niet helemaal in overeenstemming met de Evangeliën. Zijn geschrift wordt later verbrandt. Wat hij beschrijft is zijn persoonlijke beleving, zijn waarneming ervan. Hij toont daarbij mystieke aspecten die ons doen denken aan wat wij horen van Franciscus en verschillende andere heiligen, waaronder zelfs Liduina, die iets dergelijks schijnen te hebben meegemaakt.

Het grote verschil tussen de mysticus en de hermetist is in dit opzicht dat de mysticus bijna per ongeluk in de beleving terecht komt, terwijl de hermetist bewust de beleving kiest en dan vanuit die beleving eventueel een staat van verrukking kan bereiken. Hier is dus wel sprake van een veel beheerster hantering. De overlevering die zij nalaten, wordt natuurlijk hier en daar verbreid. Je kunt niets werkelijk hele­maal geheim houden. Je kunt alleen hopen dat niemand precies de be­tekenis raadt.

Zo ontstaat er in ongeveer 1400 à 1500 een aantal publicaties (geschriftjes eerst), die ten doel hebben op een mooie versleutelde wijze duidelijk te maken wat die magie eigenlijk is. Vandaar tot bv. Albertus Magnus, tot de nieuwe boeken van Mozes e.d. is eigenlijk maar een stap. Deze werken, deze magische openbaringen zijn sterk versleuteld. Men probeert de geestelijke processen te leren, waardoor beheersing van tijd maar ook van entiteiten, van krachten in een astrale wereld e.d. mogelijk wordt. Er is een vervelend punt bij;

De mensen willen die dingen niet zien als iets wat je van binnenuit kunt bereiken en waarbij je innerlijke toestand een grote rol speelt.

Zij willen juist proberen er iets van te maken wat je via een recept tot stand kunt brengen,

Zo ontstaan er dan een aantal magische boekjes. Afschriften, daarvan worden meen ik in Duitsland nog steeds verkocht, meestal tegen hoge prijzen, terwijl ze niets waard zijn. In deze boekjes staat, hoe je een geest oproept, wat je aan zo’n geest wel en niet kunt vragen, hoe je bepaalde stoffen vervaardigt, hoe je een vloek werpt of opheft. Dat zijn de bijkomstigheden de eventuele bevestigingen van het resultaat, die in de oorspronkelijke hermetische leringen staan.

Nu kan ik mij voorstellen, dat u zich afvraagt wat dan die recepten o.m zouden inhouden? Ik wil u een heel eenvoudige geven. Het stamt uit omstreeks 1700. Het is volkomen reëel te gebruiken en een mooi voorbeeld van wat ik bedoel.

“Indien, gij een mens zegen wilt brengen, dan zult ge u eerst rei­nigen.

(Dat komt steeds weer voor en slaat waarschijnlijk op het bad dat in die tijd niet al te vaak werd genomen. Daarnaast ademhalingsoefeningen, beperkingen in de voeding, beperking of uitschakeling van seksueel contact e.d.)

“Nu zoekt gij iets wat de ander kan behoren” (Het kan dus iets zijn wat je hem cadeau wilt geven, het kan ook iets zijn wat van de ander is, of een kopie daarvan).

“Schrijf hierop de naam, van deze.”

(Van die ander dus. En nu begint het verhaal pas goed.)

“Neem het tussen de handen. Druk het tegen de u bekende plaatsen.” (Als dat zo mooi wordt gezegd, dan betekent het dat het tegen de zonnevlecht, wordt gedrukt, tegen de borsten tegen het voorhoofd

“Herhaal voor uzelf.”

(En dan volgt een heel mooie spreuk, die hierop neerkomt.)

“Niets is belangrijk. Ik ben niet belangrijk. Alleen het Al is be­langrijk. Uit het Al komt tot mij de kracht of God. En uit deze God schrijf ik en herschrijf ik deze naam “.

(Stel je dus voor dat je die naam schrijft vanuit het Licht En dan volgt daarop)

“En wat gij beleeft, bindt gij aan het voorwerp ” (Dat is iets wat altijd over het hoofd wordt gezien. Men denkt het is doodgewoon. Je zegt dat en dat gaat gebeuren. Neen: wat gij beleeft. Hier wordt kennelijk gezinspeeld op een innerlijk proces. Maar het kan aan het voorwerp worden gebonden. En dan gaat het recept verder;

“Breng het voorwerp onder de bezittingen van degene die gij wilt zegenen, of zo dit niet mogelijk is, berg het op een plaats waar hij regelmatig zal vertoeven. Zolang gij niet hebt teruggenomen wat ge in u hebt beleefd, zal deze kracht voor hem werken.”

Een heel mooie spreuk. Maar hoe zit de zaak werkelijk in elkaar?

In de eerste plaats moet u er rekening mee houden dat iemand die zich reinigt zich dus ook geestelijk heeft voorbereid. Zo iemand is in staat om al in een zekere begeestering te verkeren, als hij met de plechtigheid begint. Nu moet dat voorwerp zorgvuldig worden gezocht. Ik neem aan dat dat vooral erg belangrijk is, omdat je je dan moet realiseren wie de ander is, wat hij wel en wat hij niet heeft, wat hij wel en wat hij niet kan. Er wordt dus al voor het begin een zeker contact in het eigen denken gelegd. Nu begin je aan de plechtigheid met het doel de zegening over te brengen. Kennelijk is het een innerlijk proces.

Bij dit proces wordt het voorwerp opeenvolgend in de uitwerking van drie chakra ‘s gehouden. Het wordt gebaad in de kracht, die men geestelijk op dat ogenblik harmonisch ervaart. Je zou kunnen zeggen; Het is ook een soort gevoelig maken van de plaats waarop de geestelijke indruk zal worden gemaakt.

Nu begint het spel pas goed, want nu moet je in jezelf beleven. Je kunt je dat het best voorstellen als het scheppen van een soort astraal spel, waarbij een analogie met de wereld eerst wordt opgebouwd en dan in die analogie de persoon datgene ervaart wat je hem toewenst. Indien je dat beleeft, heb je dat ook astraal verankerd en heb je je eigen krachten daaraan gebonden. Er zal dus vanaf dat ogenblik een astrale invloed zijn, gebonden aan jouw levenskracht, die voor de ander een stimulans is in de richting die je hebt gekozen.

Dan moet het voorwerp in de nabijheid van de persoon worden gebracht. Dit voorwerp reflecteert dezelfde kracht op een voor de menselijke psyche misschien nog gemakkelijker te ontvangen terrein. Er is dus sprake van een tweevoudige suggestie

Die suggestie is gericht vanuit een erkennen, waarbij tijd minder belangrijk is, zodat de fouten die in die tijd zouden kunnen voorkomen in het visioen werden erkend en uitgeschakeld.

Er is een keuze uit mogelijkheden gesuggereerd en die suggestie brengen wij aan de persoon in kwestie over.

Het is een proces dat eigenlijk meer wetenschappelijk zou mogen worden genoemd, indien men de geestelijke werkzaamheden maar als wetenschap zou erkennen. Dit is een procédé dat in de 17e eeuw werd gebruikt. Maar vergeet weer een ding niet dat mensen als bv. Jung zich ook, zij het helaas grotendeels vanuit filosofische beschouwingen, hebben beziggehouden met de alchemie en de relatie tussen menselijke psyche en alchemie. Het zijn geen magische sprookjes.

Ik kan mij voorstellen dat u een lezing over groene magie volgt met gevoelens van wat gaat het ons eigenlijk aan. Wij hebben daarover wel meer gehoord en het is niet belangrijk. Maar daarin spelen natuurkrachten een rol. Die natuurkrachten worden hier in de hermetische magie opnieuw gebruikt en gericht, maar op een totaal andere manier.

Nu kunt u zeggen; Wat gaat ons dat aan? Dat was in 1700 zo. Neen, het is vandaag nog zo. De volgelingen van Jung worstelen nog steeds met de vraag betreffende de sublimatie mogelijkheden, met de transmutatie, de transsubstantiatie zelfs die gelegen is in het magisch concept dat ook in de alchemie zijn uitdrukking vond.

Wij hebben nu gezien, dat er eigenlijk twee soorten hermetisten zijn. Beide soorten worden later wel alchemisten genoemd. Ik meen echter dat je de magiër niet als een werkelijke alchemist kunt beschouwen, d.w.z. tot omstreeks 1600. Want in 1600 zijn nl. enkele hermetici in Duitsland in contact gekomen met zich filosofisch ontwikkelende alchemisten.

Nu wordt er een heel eigenaardige situatie geschapen. Er ontstaan de zg. diagrammen (het zijn eigenlijk alleen maar symbooltekeningen), die als ik mij niet vergis later zullen worden geopenbaard en over­geleverd door de Goldkreuzer en die in gewijzigde vorm ook in verschil­lende Rozenkruisersbewegingen tegenwoordig nog een rol spelen.

In deze openbaring van symbolen gaat men terug naar de praxis. Men gaat terug naar de praktische harmonieën en men komt dan weer tot een kruidengeneeskunde die nu echter op erkende geestelijke harmonieën is gebaseerd. Men komt tot demonenbezwering die echter ook berust op de wijze waarop men bepaalde medicamenten toedient. Men zegt bv. Deze entiteit is bang voor melissekruid, dus geef ik sap van melissekruid. Men probeert astrale krachten en verbindingen en suggestieve invloeden te breken. Men probeert het geestelijk wezen van een patiënt te heroriënteren. Paracelsus en zijn opvolgers zijn daarin ook nogal sterk geweest. Daarnaast gaat men zo langzamerhand over tot iets wat in deze tijd misschien wel weer naar voren kan komen nl. het creëren van een tweede werkelijkheid (men zou ook mogen zeggen een alternatieve werkelijkheid) die niet wordt gezien als de realiteit, maar als een omweg die kan worden gemaakt rond schijnbaar onvermijdelijke gebeurtenissen in de realiteit. Men zou kunnen zeggen dat in deze hermetische beschouwing de tweede werkelijkheid die de mens zich schept (een astrale werkelijkheid zou men ook kunnen zeggen), kan worden gebruikt om daar waar bepaalde gebeurtenissen in de menselijke werkelijkheid onvermijdelijk zijn een omweg te scheppen, waardoor de mens persoonlijk en misschien met grotere groepen juist dit gebeuren vermijdt en daarna weer rustig zijn eigen leven verder kan leiden, alsof die gebeurtenis alleen zou hebben plaats gevonden voor zijn persoonlijke ervaring en gevoelsleven. Dat is een heel knappe manier van lotsbeïnvloeding.

Ik meen dat deze wijze van werken, waardoor men vermoedelijk in de eerste tijd komt tot allerlei mandala’s, (symboolwerkingen,), veel zal worden toegepast in uw tijd, omdat men op die manier kan ontkomen aan bepaalde consequenties van daden, die men toch zelf niet heeft gesteld. Daden, die men zelf heeft gesteld, kan men in hun gevolgen nooit vermijden. Maar daden die anderen stellen, kunnen u soms op niet te ontkomen wijze dwingen, tenzij u die omweg weet te gebruiken. Ik geloof dat dat in deze tijd weer in de mode gaat komen. Voorbeelden daarvan zal ik u op dit moment nog niet geven. Ik wil slechts eindigen met te zeggen;

De grote magiërs van de hermetisten zijn praktisch allen weinig bekend. Hun werken in afgeslotenheid is gelijktijdig hun kracht geweest. Het heeft de voortbestaansmogelijkheid van hun discipline in gunstige zin beïnvloed, maar anderzijds een uitbreiding van hun denkwijze voorkomen. Dat zij niet bekend zijn betekent niet dat ze niet bestaan. Wat meer is, deze groep van hermetische magiërs, die praktisch heeft gewerkt en een mondelinge overlevering heeft gekend tot rond 1860, heeft bepaalde schriftoverleveringen nagelaten en deze worden de laatste tijd gebruikt. Indien de mensen in zich weten door te dringen, is het heel waarschijn­lijk dat daardoor een groot gedeelte van de oude disciplines en praxis in deze jaren zal gaan herleven.

Ten laatste wil ik opmerken; Men kan begrippen als hermetica, alchemie e.d. nooit beschouwen als op zichzelf staande wetten. Ze zijn de weergave van ontwikkelingen, waarin elk ander voorkomend geestelijk streven of magisch denken mede een rol kan spelen. Er bestaat geen zelfstandige discipline. Voor het Westen is echter de hermetica van heel groot belang geweest en belooft zij zowel in filosofische als meer praktische zin in de toekomst belangrijk te blijven. Vandaar de aandacht, die ik hieraan heb besteed.

Hofmagiërs.

Vanaf de vroegste tijd dat er magie is geweest, hebben koningen en andere hoge heren een beroep gedaan op de bovennatuurlijke krachten om hun macht te behouden. Hofmagiërs, hofwichelaars zijn er geweest vanaf het eerste stamhoofd dat een sjamaan aanstelde om ervoor te zorgen dat de leden van de stam niet al te ongehoorzaam werden.

De eigenschappen van een hofmagiër zijn natuurlijk heel anders dan men van een werkelijke magiër verwacht. Hij moet in de eerste plaats iemand zijn die het publiek kan amuseren. Hij moet dus een goochelaar zijn. Hij moet ook een hoveling zijn, want hij moet met vele slinkse en handige intriges ervoor kunnen zorgen dat hij de aandacht van de vorst gevangen houdt en gelijktijdig zijn eigen voordelen op de juiste tijd en de juiste wijze binnen krijgt.

Van de hofmagiërs uit de oudheid weten wij zo het een en ander. Zij waren allereerst wel voorspellers. Hun voorspellingen of auguriën hadden altijd één groot voordeel, ze kwamen niet ter ore van anderen.

Als de hofmagiër een uitspraak deed, dan was dat in de eerste plaats voor de vorst. Deze behoefde dus niet ergens anders heen te gaan om en plein public het een of ander raadselachtige orakel te krijgen. Bovendien een orakel zei iets en dan moest je maar weten hoe je het moest uitleggen. De hofmagiër kon je op zijn vingers tikken en zeggen; Definieer dat. Het is duidelijk, dat menig hofmagiër juist door de noodzaak duidelijk te zijn het hoofd heeft verloren. Hij is dan ook prompt begraven.

De situatie moest natuurlijk op de een of andere manier worden gered. Zo had de hofmagiër in het begin drie standaardproducties. De eerste was de wacht op de toren. Hij keek naar de sterren en las daaruit iets af of de goden kwamen hem iets vertellen. De tweede was de magische aanroeping, meestal gedaan terwijl er verschillende mensen bij waren. Daarbij ging hij uit van reukwerken die verdovend werkten plus misschien wel een verklede helper die dan optrad als de geest van een overgrootvader of misschien wel van een toornige godheid. Hiervoor werden vaak jonge slaven gebruikt, die onder die condities altijd alles konden voorstellen. Ze konden een meisje zijn, een oude vrouw, een oude heer, een jongeman. En op deze manier hadden ze al veel bereikt. De derde was de toverij die eigenlijk aan tafel werd bedreven.

De hofmagiër was wel geen hofnar, maar zo nu en dan moest hij een wonder verrichten door bv. een glas water in wijn om te toveren of iets dergelijks. Daarvoor maakte men gebruik van goochelkunst. De goochelaars met machines zijn veel ouder dan u zou denken. Hier in Europa staan de mensen al te kijken als ze de goochelmachientjes zien die er in de jaren 1500 tot 1600 werden gemaakt. Er waren ook waterklokken die bepaalde verschijnselen konden veroorzaken. Die klokjes waren heel klein en betrekkelijk gemakkelijk te hanteren. De magiër kon die ergens plaatsen, zodat op het moment dat hij van tevoren had uitgerekend er opeens bv. een bloem naar bovenkwam die hij dan prompt uit het schijnbare niets plukte en overhandigde aan de een of andere schone dame.

De situatie werd interessanter toen de grote godsdiensten de macht in handen kregen. De grote godsdiensten waren de erediensten in Egypte, de staats erediensten zoals die in Rome hebben bestaan en natuurlijk ook de grote godsdienst waarbij de druïden als priesters optraden en niet te vergeten het christendom.

In al die gevallen zien wij dat de magiër in het begin een bijlopertje is. Hij mag dan wel aan het hof zijn kunsten vertonen, want de vorst wil dat nu eenmaal, maar hij vindt het niet prettig. Maar als men ontdekt hoe je met kleine goocheltrucjes, met een juiste voorstelling, met een juist visioen en misschien zelfs met enkele werkelijke begaafdheden in staat bent de politiek van een heel rijk om te buigen, dan komen er al heel gauw mensen die zeggen; Wij moeten onze priesters op die plaats brengen. Ik geloof dan ook, dat het merendeel van de hofmagiërs in de laatste 2000 jaar op de een of andere manier zijn aangesteld door de heersende godsdiensten, door de geestelijkheid. Het is interessant te zien wat ze hier in Europa al zo konden presteren.

Ze waren allen geschoolde astrologen, want de voorspelling uit de sterren was heel erg belangrijk Dit heeft o.m. een grote invloed gehad op de belevenigen van een zekere Gustaaf Adolf die werd tegengewerkt door de Jezuieten en via intriges in Engeland, maar ook door het direct “inwerken” via voorspellingen op o.m. Wallenstein, een tegenstander of ­bondgenoot dat was twijfelachtig in die tijd in Duitsland.

De voorspelling bestond overigens niet alleen krachtens de astrologie, dat begrijpt u wel. Er was een tamelijk goede berichtendienst. Men wist vaak eerder wat er aan de hand was of wat er zou gebeuren dan de vorst in kwestie. Men las dan gevoeglijk in de sterren een aantal gebeurtenissen af plus een aantal raadgevingen die de vorst als vanzelf in de juiste richting brachten. Daarnaast hadden de meeste vorsten behoefte aan geld. Het was in vele gevallen dan de taak van de hofmagiër om daar de een of andere manier een mouw aan te passen Goudmakers hadden over het algemeen een goede kans om rijk te worden, maar ze moesten tijdig vertrekken. Daarom was voor de hofmagiër deze kans uitgesloten. Maar er was wel iets anders.

Je kon de vorst ertoe brengen om kostbaarheden veel hoger te schatten dan hun werkelijke waarde. Je kon stenen van een bepaalde gloed voorzien. En zo werd ook de chemie vaak gebruikt om vooral sieraden te vervalsen. En via die vervalste sieraden die men dan soms gewoon tevoorschijn toverde en in andere gevallen tegen redelijke prijzen aan de vorst verschafte, bracht men hem de illusie bij dat hij een enorme schat had, waarop hij altijd een beroep kon doen.

Een interessante historie is ook de aanroeping van de duivel. In heel veel landen is er een tijd geweest dat de vorst met zijn hofma­giër de duivel aanriep. De reden was waarschijnlijk dat men dacht: Ach, God is wel goed en als we nu ook nog de duivel te vriend houden, kan er niet veel misgaan.

De aanroepingen van de duivel waren oorspronkelijk gebaseerd op de natuurgoden. Het was dus een soort hekserij. Daarbij werden er ook heksenzalven en heksendranken gebruikt. Die dranken waren gewoon drankjes, waarin johanneskruid, belladonna, dollekervel e.d. zaten. Zo kreeg men dan een roes en in die roes was suggestibiliteit betrekkelijk groot.

Een andere methode die ook werd gevolgd, was de reële aanroeping met bloedoffers. Over die bloedoffers zou ik graag iets meer willen vertellen.

Mensenoffers zijn er betrekkelijk weinig gebracht en voor zover mij bekend nooit door hofmagiërs. Hun offers bestonden meestal uit een haan. Die moest dan helemaal zwart of helemaal wit zijn, dat lag aan de omstandigheden. Daarnaast vaak lammetjes, bij voorkeur de zuiglam, niet ouder dan twee weken. Dan had men ook nog wel eens wat te doen met de lammetjes.

Deze bloedoffers hebben inderdaad invloed, want in het bloed bevindt zich nu eenmaal een deel van de levenskracht. Indien dit betrekkelijk laag ontwikkeld is, dus geen grote eigen vorming heeft, kun je het inderdaad gebruiken om er iets uit te vormen. De levenskracht van de dieren die werden omgebracht, werd door die magiërs heel vaak gebruikt om daaruit verschijningen mogelijk te maken. Men gebruikte verder braisiers, een soort houtskoolvuurmanden, waarop kruiden werden verbrand. Die brachten weer de nodige rook, de nodige etherische oliën in de lucht.

Er zijn een aantal geslaagde oproepingen bekend. Ik stel dit meteen er maar even bij. In enkele gevallen is het verkeerd afgelopen, zoals in het geval van Ludwig van Beieren die vanaf dat ogenblik niet helemaal goed bij zijn verstand was In andere gevallen zijn hierdoor belangrijke berichten en raadgevingen verkregen. Maar er is meer.

Om een mogelijkheid te creëren, aanwijzingen te krijgen gebruikte men een soort bord waarop letters of tekens werden aangebracht, meestal met krijt. Daarop danste een roemer van edel metaal, soms ook van zuiver glas rond, doordat de mensen die beïnvloedden. Wij kennen dit verschijnsel bij het spiritisme en ook daardoor werden allerlei berichten verkregen. De magiërs gingen met hun bloedoffers echter nog wat verder. Ze gebruikten het bloed als zg. demonenlokaas. Dit betekent dat je krachten zoekt die verliefd zijn op levenskracht. Dat zijn meestal aardgebonden krachten. Deze aardgebonden krachten zijn nu niet direct van hoge kwaliteit, maar om een offer te krijgen zijn ze wel bereid om het een en ander te doen. De verschijnselen die zich daarbij voordeden, zijn vergelijkbaar met poltergeistverschijnselen. Maar het was mogelijk om hierdoor een zwaard te laten vallen juist als iemand daar onder door liep en die persoon daarmee te verwonden. Op deze manier en ook door het ziek maken van mensen wisten sommige vorsten orde te houden. De bloedoffers speelden daarbij een heel grote rol.

Een heel belangrijk feit is verder dat bij deze toch wel zwarte magie van de hofmagiërs nooit gebruik werd gemaakt van kerkelijke vaten of bepaalde sacramenten. Een gewijde hostie werd altijd beschouwd als iets waarmee je onnoemelijk veel kon doen. De hofmagiër deed dat niet en wel om de doodeenvoudige reden dat zo hij dit zou doen hijzelf onmiddellijk onder grote pressie zou komen te staan en waarschijnlijk zijn leven zou verliezen. Maar ook de vorst zou daardoor onder grote spanning ko­men te staan, want de kerk kon veel accepteren, maar niet een dergelijke sacrilège. Je mocht desnoods met de duivel onderhandelen, als je het maar netjes deed d.w.z. als je hoog genoeg in rang was. Ik vermoed dat dat een kwestie was van gelijk en gelijk die elkaar niet bijten.

De magiër heeft uit die bloedoffers natuurlijk een aantal andere gebruiken opgebouwd. Zo is het interessant te zien dat bepaalde magiërs de gewoonte aannemen om hun vorst offers te vragen van bepaalde stoffen. Soms zijn het zeldzame dingen, soms alleen maar rare zaken. In vele gevallen zijn er ook waardevolle dingen bij. Er worden bv. bepaalde kostbare oliën en parfums gevraagd. Daarnaast bepaalde stenen en edelstenen, maar evengoed een vos zonder wit. Die moest dan worden gedood. Vossen zonder wit zie je haast nooit. Of er moest een geheel witte fret worden geschoten. Men vroeg om bepaalde lichaamsdelen van gehangenen. Men vroeg om bepaalde haren van dames, ook wel eens van heren; de baardharen bv. van een bepaalde raadsheer waartegen ze iets hadden. Daarmee werd heel veel gewerkt.

Deze offers werden dan weer gebruikt bij het maken van bepaalde simulacra, gelijkenissen. De hofmagiër vertelde daarom (wat niet helemaal waar is) dat woord, afbeelding en werkelijkheid gelijk zijn. Als je dus een bepaalde naam noemde en je had er een beeldje van en je ging dat beeldje bovendien nog mishandelen, dan zou de persoon naar wie je het beeldje had genoemd inderdaad die ellende ondergaan.

Deze praktijk heeft zelfs voortgeduurd tot in de dagen van Napoleon. Napoleon zelf was misschien officieel niet erg bijgelovig, maar ook hij had verschillende mensen in zijn omgeving die in de occulte wetenschappen waren geschoold. Die hebben, vooral in de tijd van Josephine, een heel grote invloed gehad op de manier, waarop de man optrad. Opvallend is trouwens dat hij tegen de raad van occultisten in aan zijn Russisch avontuur is begonnen,

Hitler heeft er ook een hofmagiër op na gehouden. Hij had een astroloog die alles voor hem moest uitrekenen. Die astroloog had nog een functie. Dat was achter Waldfrieden in een villa van een van zijn topfunc­tionarissen. Men had daar een kapel gebouwd en men kwam daar bijeen om een soort Graalritueel te voltrekken. Bij dat Graalritueel moest­ magisch de overwinning worden uitgeroepen. Hitler geloofde daarin zodat hij bepaalde nederlagen ook eerlijk als een overwinning heeft be­schouwd, omdat zijn hofmagiër en degenen daar omheen hem hadden wijsge­maakt, dat dit inderdaad een overwinning was. De man was van de werke­lijkheid vervreemd.

De invloed in Europa is voornamelijk die van de Jezuieten geweest. Zij hebben kans gezien, om op een gegeven ogenblik bijna 90% van de plaat­sen van hofastrologen en hofmagiërs te bekleden met hun eigen ordeleden.

Zij hadden daardoor een tijdlang politiek veel meer invloed dan de paus. Dat is waarschijnlijk een van de redenen geweest dat de Orde der Jezuïe­ten meermalen is aangevallen.

Als wij zoeken naar het beeld van een hofmagiër, zoals men zich die voorstelt, dan moeten we teruggaan naar de tijden van de legenden. Denkt u maar aan de Ronde Tafel van Koning Arthur, waar de tovenaar Mer­lijn optreedt. Merlijn is de man van de grote verhalen. Hij zal daarbij ze­ker bepaalde facetten tonen, ook in het verhaal. De werkelijke hofmagiër zei b.v. “Ik wandelde door het bos. Opeens verscheen mij een satyr en die gaf mij dit voor Uwe excellentie”, zo in die geest. De methode van iets te verklaren en door het gezag van de magiër dat tot onomstotelijke waarheid te maken, heeft lange tijd geduurd. Dat is er omstreeks 1500 1600 een beetje uitgegaan. Maar in Duitsland zijn er tot circa 1800 toe vorsten geweest die zich op een dergelijke wijze, nog lieten misleiden.

Wat de hoftovenaar ook heeft gedaan, een ding is zeker hij is het beeld geweest van de magiër, die probeert zich met mundane zaken bezig te houden en die juist daardoor mislukt. Want u moet niet denken dat elke hoftovenaar of hofmagiër, ook werkelijk iemand was die niets kon. Er zijn er onder hen geweest die in staat waren geesten op te roepen en materialisaties tot stand te brengen. Mensen, die in staat waren om werkelijk in de tijd te zien. Maar ze durfden het vaak niet, want wat je had gezien, kon levensgevaarlijk zijn als je het zei. Dus moest je wat anders vertellen en dan net zolang werken totdat het leek, alsof je toch het juiste had gezegd, zonder dat de vorst dat behoefd te geloven. De misleiding van de mundane tovenarij toont een splitsing aan die vergelijkbaar is met wat wij in Atlantis hebben gezien. In Atlantis had­den wij een priesterschap, die uiteenviel in de Witte Broeders, mensen die in eenzaamheid woonden en daarbij ook bepaalde vormen van wat wij nu magie noemen beoefenden en de zg. grijze en zwarte priesters die in de steden woonden. Als grijze priesters stelden zij zich in dienst van tem­pels. Als zwarte priesters in dienst van bepaalde hoogwaardigheidsbekle­ders of ondernemingen.

Ditzelfde verschijnsel hebben wij gezien in Europa en door alle tij­den heen overal op de wereld waar er macht is geweest. En daaruit kan ik dan enkele conclusies trekken, waar u misschien wat aan heeft.

Om goede magie te kunnen bedrijven moet je losstaan van de wereld, waarin de effecten van die magie tot uiting moeten komen.

Als magiër moet je nooit werken naar datgene wat een ander ver­langt, maar alleen naar datgene wat je zelf als waar of als be­langrijk ziet.

Op het ogenblik dat de magie een persoonlijk gewin ten doel heeft, zal zij zichzelf frustreren, daar het resultaat altijd onvolledig is en daardoor zeer gevaarlijk wordt. De hofmagiër heeft dat keer op keer duidelijk gemaakt.

Misschien mag ik hier nog iets aan toevoegen over een andere klasse, die ik al enigszins heb aangestipt de zg. goudmakers, de alchemisten, die eigenlijk al van ongeveer 1400 af aan de verschillende hoven invloed hebben gehad. Deze mensen lieten enorm veel materiaal aanrukken en lieten soms weleens aan de koning zien dat ze op de een of andere manier een stukje goud hadden gemaakt. Dat was dan meestal doordat ze een roerstaaf gebruikten, waarin zich achter een waslaagje goud bevond. Het goud werd dan gewoon in een kokend loodmengsel gebracht.

Deze mensen waren vaak bekwame chemici. En er zijn vorsten geweest, die daar inderdaad begrip voor hebben gehad. In Italië blijkt dat de hofalchemisten van verscheidene grote vorsten (de koning van Napels, Lorenzo de Medici e.a.), eigenlijk in de eerste plaats een soort apothekers en gifmengers waren. Het was niet alleen hun taak om goud te maken, maar ook om nieuwe giften te produceren, om te helpen immuun te maken tegen bepaalde vergiften, om de mensen te helpen aan nieuwe effecten (vuurwerk werd vaak ook door hen gemaakt), zodat zij werkelijk chemici waren. Het is jammer voor veel van hen dat ze daartoe zijn gekomen. Het meest bekende voorbeeld van ondergang is wel de geschiedenis van John Dee, naar ik aanneem u bekend, een Engelsman die met de alchemie te maken kreeg, een kundig alchemist werd, maar misleid door zijn behoefte aan belangrijkheid en erkenning aan verschillende hoven (o.a. van de koning van Polen) eenvoudig ten onder is gegaan.

De ondergang van de alchemist was heel vaak ook weer zijn behoefte om naar buiten toe resultaten te behalen. Zolang hij in eigen kring bleef, kon hij grote resultaten bereiken als hij daarbuiten kwam liep het mis. Zo leren ons deze mensen

Je kunt nooit magie beoefenen aan het hof van een vorst, voor een instantie, voor een groep. Je kunt het slechts doen uit jezelf. Je kunt in de alchemie nog zo ver zijn, maar op het ogenblik dat je resultaten aan anderen gaat beloven en je bindt, ben jij je mogelijkheden alweer kwijt.

We zullen ons een volgende maal kunnen bezighouden met de geschie­denis van verschillende magiërs, zoals Apolonius. We kunnen bekende alchemisten nemen en wij zouden daaruit dan misschien een beeld kunnen krijgen van de grote invloed die de buitenwereld heeft op het magisch vermogen, het vermogen van de alchemist en van de tovenaar om innerlijke waarheden naar buiten toe te brengen. Want uit de levens van al deze mensen leren we toch wel dat degenen die in de eerste plaats naar bui­ten toe filosoof wordt en dus zijn gedachten openbaart, maar met de re­sultaten in eigen omgeving werkt, grote resultaten boekt voor de gehele wereld. Maar dat degene, die de resultaten naar buiten wil brengen en de denkwijze tot zichzelf wil beperken, het slachtoffer wordt, juist van zijn behoefte naar buiten toe resultaten te tonen. Hij frustreert a.h.w. zichzelf door zich de innerlijke rust voor de innerlijke beleving te ont­nemen.

image_pdf