Het begin

image_pdf

uit de cursus ‘Inleiding tot de esoterische magie’ 1961-1962

Het begin.

Wanneer u de menselijke talen beschouwt, dan zal het u opvallen dat deze uit een betrekkelijk beperkt aantal geluiden zijn samengesteld. Wij kunnen natuurlijk een alfabet maken van 40 of van 1000 tekens, maar wij zijn toch altijd gebonden aan een zeer beperkt aantal klanken in vele vormen van schrift is dit teruggebracht tot minder dan dertig schrifttekens. Dat heeft zijn reden. Want voor de mens leerde schrijven, had hij klanken; en klanken waren associaties. Zoals voor het dier een bepaalde klank meer inhoud kan hebben dan een hele zin voor de mens, zo was in het begin de klank al‑aanduidend. Deze klank past, zoals zij op aarde wordt gebruikt, in een zeer bepaald schema.

Of wij mogen aannemen dat dit schema werkelijk uit de mens is voortgekomen, betwijfel ik overigens. Het draagt nl. zeer veel universele mogelijkheden in zich. Bijvoorbeeld in het Oude Testament wordt gezinspeeld op een eenheidstaal, een eenheidsbegrip en een taalverwarring. Dat deze met de grote tempeltoren van Babylon in verband wordt gebracht, is waarschijnlijk weer een mythe. Maar dat er eens een oertaal heeft bestaan die voor eenieder begrijpelijk was, is door alle onderzoekingen die wij hebben gedaan, praktisch zeker.

Deze taal zal waarschijnlijk ook de voertaal zijn geweest in de tijden der keizerrijken Mu en Atlantis. Wellicht heeft zij zelfs voordien bestaan. Typisch is dat wij bij de oerstammen, die wij kort voordat Mu zich tot een reeks van kleinere rijken organiseert op aarde kennen, deze taalvorm niet vinden. Ik neem daarom aan dat zij van elders is geïmporteerd.

Wanneer ik een kosmische taal zou willen samenstellen, dan kan ik deze baseren op klanken of op beelden. In beide gevallen zal ik ‑ mits ik de juiste oer-betekenis ken, het juiste symbool ‑ een volledige omschrijving kunnen geven van waarden die een ander niet kent Wanneer ik moet spreken bv. over een muis en niemand heeft ooit een muis gezien, dan is het heel erg moeilijk je dit dier voor te stellen. Maar door al de letters tezamen (de m, de ui‑klank die in het oer‑alfabet waarschijnlijk als een letter wordt geschreven plus de sisklank heb ik een omschrijving waaruit iemand, die deze symbolen kan verstaan, zich een beeld vormt. Hij weet nu: het is een klein dier, het is zeer beweeglijk en het heeft bepaalde eigenschappen die doen denken aan een te rappe, te onoverlegde beweging, dus aan schichtigheid. Hij kan er zich dus veel gemakkelijk er een voorstelling van maken.

Te zeggen dat deze oertaal: indertijd een volledige omschrijvingsmogelijkheid bevatte, lijkt mij aanvaardbaar. Ik kan u deze oertaal natuurlijk niet leren in de korte tijd die mij er beschikking staat. Maar zij kan u helpen om de omzettingssystemen, die gebruikt worden in de kabbala, de opbouw van verschillende beelden en symbolen, die wij zowel in de Kabbala als elders vinden, beter te begrijpen.

Als ik bv. stel, dat het letterteken a aangeeft: dierlijk, dat d een verstandswaarde is en dat m (ik noem nu maar iets) een geestelijke waarde is, dan wordt het woord Adam, dat wij tegenkomen als de naam van de eerste mens bv.: dier, in een bepaalde vorm van energie dubbel dierlijk (dubbele a), met geestelijke inhoud. Dus het meer dierlijke, waarin een bepaalde energie de geestelijke inhoud tot uitdrukking brengt. Een redelijke omschrijving, dunkt mij, van de mens die bewust is.

Passen wij ditzelfde toe en nemen wij daarbij de letter e als zijnde: energiedrager of energiebrenger, dan kunnen wij adem bv. ook weer vertalen als zijnde: dierlijk, beweeglijk, dus vorm van dierlijke uitdrukking, energie en geest. Gods adem is dan een logische uitdrukking voor bezieling, maar adem is gelijktijdig een redelijke uitdrukking voor instandhouden van de dierlijke levensprocessen met een geestelijke inhoud. En een geestelijke inhoud, een bezieling, is voor elk wezen noodzakelijk. Ik geef hier enkele voorbeelden, meer niet.

Wanneer wij echter bedenken dat een dergelijke kosmische of symbolische taal heeft bestaan, dan rijst onmiddellijk de vraag, waarom deze langzaam maar zeker is verdwenen.

In de talen der mensheid vinden wij praktisch alle oude klanken terug, maar zij kunnen nu a.h.w. groepsgewijs of stamsgewijs worden gescheiden. Zij hebben een ander gebruik gekregen. Wanneer wij bv. het woord vader beschouwen, Vater, father en het, pater, père, dan zien wij een verschil van afleiding. De mens heeft het voor hem gemakkelijkst klankgebruik genomen en daaraan oorspronkelijke symbolen aangepast.

Nu moeten wij een stap verder doen op onze weg naar begrip door te stellen: zoals er oerklanken zijn geweest, zijn er oertekens geweest. Een groot gedeelte van deze oertekens staat direct of indirect in verband met de hemelruimte, dus de kosmos. Daarbij komen bepaalde beelden voor, die ons voor een pas ontwakend volk, dat nog weinig van de hemel kan zien (eerst in Atlantis schijnt de zon wat regelmatiger), vreemd aandoen. Namelijk: tekens als bv. maangestalten. Tekens als het zonnekruis. Daarnaast tekens die doen denken aan een boom, soms ook aan een kandelaar, maar die op de juiste wijze uitgezet ook een weergave kunnen zijn van het planetair systeem van de zon. Als u eens aan de 7 sferen denkt, dan zal het u wel vreemd aandoen, wanneer u ontdekt dat men geloofde aan 7 werelden, de 7 planeten. Wanneer u dan verder gaat kijken naar de 7 lichten van de hemel, die worden weergegeven door bv. bepaalde kandelaars of lichtdragers, maar ook als bepaalde armen of groeisymbolen bv. in India voorkomen en die bijna gelijksoortig worden herhaald in een rankenmotief in Azië zowel als in Amerika, dan moeten wij ons afvragen: Hoe komt men hieraan? Was dit getal 7 misschien belangrijk? Belangrijk, omdat er 7 krachten waren? Of omdat het symbool 7, de klank 7, misschien meer betekent? Sept of zeven (het is moeilijk om dat in het Nederlands om te zetten); zou waarschijnlijk het best vertaald kunnen worden door het Franse woord zero, nul of rust. De v zouden we wel een Nederlandse betekenis kunnen geven: voorwaarts. Het “niet” dat voorwaarts gaat, dus de verstoorde rust. Zeven vinden we eigenaardig genoeg in vele talen ongeveer gelijkluidend terug. De se‑ of ze‑klank zit er praktisch overal in; terwijl ook een n‑klank in vele talen nu nog voorkomt.

Stel nu, dat het getal 7 nu eens niet heilig is, omdat het alleen de 7 sferen of de 7 hemelwerelden aangeeft, maar “het levende te midden van het niet‑levende”; dan kunnen wij begrijpen, waarom wij ook een levensboom zien als een boom, die meestal 7 takken draagt. Wij kunnen begrijpen waarom herhaaldelijk over 7 engelen enz. gesproken wordt. Dat is logisch. Hier wordt de oude gedachte van “beweging‑in‑Niet” (dus in het Niet‑Zijnde) uitgedrukt. Het begrip dat wij in de Indische filosofie terugvinden als Maya of begoocheling; iets wat niet helemaal identiek is met het daarvoor vaak gebruikte woord “waan”.

U moet zich goed realiseren dat uw eigen wereld bestaat uit beweging. Slechts een karakteriseren van beweging kan voor mij dus een levensweergave of een levensinhoud betekenen. (Dat geldt ook voor ons. Alleen is bij ons de beweging, de gedachte. Dan volgt hieruit dat wanneer ik de beweging zelf ga beleven, zij gelijktijdig een leven‑gevende kracht wordt. “In 7 dagen schept God de wereld.” Maar zodra er beweging is, is er een zelfstandigheid. “En de 7e dag rustte de Schepper en Hij zag dat het goed was.” Hij zag dat het werk Zijner handen goed was. Er is een moment van initiatief. Wanneer dit initiatief is genomen, zien wij het fase na fase van gedachte worden tot werkelijkheid. Maar op het ogenblik van verwerkelijking, onttrekt het zich aan de Schepper. Het is a.h.w. een onafhankelijk deel geworden van die Schepper en heeft van dat ogenblik af zijn eigen leven.

Op deze wijze vinden wij in de oertekens en de oerklanken uit het begin dus een soort kosmische leer terug. Geen leer die bedoeld is om de mensen nu eens even esoterisch op de hoogte te brengen, maar doodgewoon een middel om een uitdrukking te scheppen, die voor alle rassen en voor alle denkende wezens op den duur aanvaardbaar zal zijn.

Wanneer een aap zou leren spreken, zou hij niet kunnen beschikken over een gelijke scala van klanken als de mens. Dat is praktisch onmogelijk. Toch staat hij dicht bij die mens. Een vogel kan dat helemaal niet krijgen. Maar de klank‑symbolen kunnen worden omgezet in trillingen. De trillingen kunnen worden uitgedrukt in daarmee harmonische, maar hoger‑ of lager liggende frequenties. De combinatie van verschillende trillingen tezamen vormen een kosmisch beeld.

Gaan wij niet meer uit van de menselijke ‑ dus voor het gehoor kenbare ‑ trillingen maar van een reeks a.h.w. kunstmatig samengevoegde trillingen, dan kunnen deze worden vertaald voor elk willekeurig ras dat een gehoor heeft. Gelijktijdig drukt de verhouding van trillingen ook een reeks van onderlinge getalswaarden uit. Dus een getalsverhouding. De getalsverhouding kan worden tot een verhouding van afmetingen. Zij kan worden omgezet in gebaren, zij kan ook worden omgezet in tekens. Er is geen enkel denkend ras in de kosmos dat een dergelijke oertaal niet zou kunnen verstaan, omdat deze taal altijd kan worden omgezet. Zij is volledig vertaalbaar en klaarblijkelijk gebaseerd op een aantal in het gehele Al praktisch gelijk voorkomende waarden. Het is bv. vreemd dat een begrip als man of mens niet voorkomt. Er zijn alleen grondwaarden: energie, kracht, beweging. Waarden die overal waar leven is op dezelfde wijze gekend moeten zijn.

Hier hebt u dan de basis van al hetgeen later is ontwikkeld.

Wanneer ik een naam van een engel uitspreek, dan noem ik in feite niet de naam van een wezen; maar als ik hem goed uitspreek, geef ik er een omschrijving van. Ik geef dus het wezen nauwkeurig omschreven weer. De naam wordt tot een portret. Op dezelfde wijze kan een eenvoudig krabbeltje soms het symbool worden van een bepaalde geest, een bepaalde wereld, een bepaalde mens. Wanneer het ritme van dit wezen hierin is uitgedrukt, heb ik een volledig beeld.

Het beeld is altijd harmonisch met de drager van het beeld of met de oorzaak van het beeld. Elk beeld, ook getekend in klanken, lijnen of gebaren, kan dus worden gebruikt om een bepaalde verbinding tot stand te brengen. Reeds in de eerste jaren dat de mens zich bezighield met wat wij tegenwoordig noemen: goden, godsdienst, magie, heeft hij hiervan rijkelijk gebruik weten te maken. Het is zeker niet voor niets dat juist de primitieve mens altijd bang is om zijn wezen aan een ander te doen kennen, door bv. zijn ware naam te noemen, of zijn ware gestalte of gedaante te laten fotograferen, uittekenen of afbeelden. Dat velen zelfs een geheime handtekening hebben, een soort persoonlijk zegel, dat hun innigste wezen vertegenwoordigt en dat zij geheim blijven houden. Want iemand, die mijn wezen kent, heeft macht over mij.

Stel nu verder dat men in die oude tijd veel van dergelijke combinaties heeft geweten. Gewoon combinaties van klanken, gebaren of tekens, waardoor men zich met niet‑menselijke krachten in harmonie kon brengen. Dan zal het zeer logisch zijn dat in die tijd de magie (althans wat men tegenwoordig magie of occult noemt) sterk zal hebben gebloeid. Maar de betekenis zal snel teloor zijn gegaan). Want de mens beschikte niet over een kennis, waardoor hij dit alfabet van grondwaarden kon hanteren. De symbolen of omschrijvingen gingen langzaam over in namen van goden of engelen; geheimzinnige woorden, waarvan men de zin niet eens besefte; gebaren, die nu eenmaal zo zijn en niet anders; en wat u maar wilt. Deze namen spelen dan later een grote rol in de kabbalistiek en ook in een groot gedeelte van de godsdienst en de esoterie.

Wanneer wij de kabbala nagaan, dan valt ons op dat in de hoofdboeken daarvan zo onnoemelijk veel namen voorkomen. Namen van engelen namen van geslachten. Dat er zo onnoemelijk veel gewerkt wordt met getallen en verhoudingen. En het lijkt ons zinloos. Wij vragen ons af of dit misschien een gezelschapsspel is of dat er werkelijk een wetenschap bestaat die zich aan het menselijk kennen en weten onttrekt.

Uit het voorgaande zal het duidelijk zijn geworden dat die namen een grote betekenis hebben en dat de getallen, in de juiste verhouding gebracht, eveneens een naam of een wezen kunnen uitdrukken of ook een toestand. De geheimzinnige tekens, de vreemde rekengebruiken, het omzetten van cijfers in woorden wordt ons nu duidelijk. Want de mens tracht het oude terug te vinden.

Het terugvinden van al deze oude kennis en wetenschappen is moeilijk. En ik geloof ook niet dat het voor u nuttig zou zijn op het ogenblik over dit oude alfabet werkelijk te kunnen beschikken. Want voor u zich iets kunt voorstellen, dat bv. moet worden uitgedrukt als energie, energie‑positief, beweging, kracht, moet u heel wat meer weten dan u nu weet. En toch is dit op de juiste wijze omschreven en uitgedrukt ‑ niets anders dan het beeld van een der krachten die leven in wat u noemt: de ledige ruimte. Of zo ge wilt: kosmische entiteiten die niet aan een bekende of bepaalde stoffelijke belichaming zijn gebonden.

Het ligt nog niet in de bedoeling u Al deze procedures zonder meer te doen kennen en evenmin het alfabet, maar het kan u helpen te begrijpen, waarom dus ook de kabbala en al wat ermee samenhangt van groot belang kan zijn.

Wanneer u een eenvoudige naam leest, is het heel moeilijk u daarvan een voorstelling te maken. Maar nu kunt u het volgende gaan doen: U kunt die naam herleiden tot cijfers. En die cijferbetekenis moet u dan afleiden uit een ‑ naar ik meen wel overal verkrijgbare tabel, waarin voor elke letter een bepaalde getalswaarde is aangegeven. Het aantal getalswaarden gaat dan de 7 niet te boven. Terug naar vroeger; dus naar het grondwezen van de eigen wereld; de 7 sferen van vroeger, de 7 armen van de levensboom enz.

Het aantal letters is onbelangrijk en ook hun samenvoeging wordt onbelangrijk. In de plaats daarvan krijg ik een ritme. Dit ritme herleidt de kabbalist tot een grondgetal. Dat is dan een zeer primitieve poging om de resultante te krijgen van vele verschillende trillingen en aan de hand daarvan het eindresultaat te boordelen. Ik kan dan een akkoord samenstellen uit een groot aantal verschillende tonen en daaruit een zeer vaste totaalindruk verkrijgen, die ik reëel kan gebruiken om een toon ‑ die overigens door geen der instrumenten is voortgebracht ‑ te gebruiken in bv. een pianostuk om deze samenklanken van instrumenten toch weer redelijk nauwkeurig weer te geven.

Op deze wijze herleidt je de mens tot een essentieel nummer. Die essentiële nummers geven dan weer een bepaalde verhouding tot de kosmos aan. Een vergelijking met waarden die de mens dan weer beschouwt als God, geuite God, God geuit in tegenstelling, enz., enz. Dier, mens, priester enz. Hierbij worden dus alleen relaties tot het Al aangegeven. Maar in het Al kan erg belangrijk zijn te weten in welke relatie iemand staat tot het Al: Want wanneer iemand tot mij komt als priester en ik weet dat zijn getal dit niet wettigt, dat zijn persoonlijk getal dus bv., eerder neigt naar het zuiver menselijke, zelfs naar het dierlijke, dan kan ik hem in die priesterlijke functies niet meer aanvaarden. Ik beoordeel hem anders. Ik weet wat voor een geest er in hem leeft.

Te weten wat voor een geest leeft in de dingen is een van de belangrijkste punten in elke geheime leer: in de eerste plaats natuurlijk het “Ken uzelf”. Maar daarnaast toch ook: Weet wat er leeft in de hemelen, wat er leeft op aarde. Wees deel van een geheimzinnig verbond, waarin alles elkaar aanvult. Je zou kunnen zeggen: Weet welke partij een zekere musicus in het orkest der schepping speelt.

De gedachte dat ik daarnaast ook met onstoffelijke waarden te maken heb, zal u vertrouwd zijn. Wanneer ik daarvan een naam ken, zal ik die kracht in zekere mate beheersen, ik kan er een harmonie mee opwekken. Zodra ik die harmonie heb opgewekt, zal die kracht voor mij kenbaar zijn en in mij geuit worden. Er bestaat een soort recht.

U kent het aardige verhaal: Wanneer je erin slaagt een demon op te roepen, dan is hij verplicht je tenminste een wens toe te staan, voor je hem vrijlaat. Hierin ligt ook weer iets van dezelfde gedachte. Zij is vertekend en tot bijgeloof geworden. Maar wanneer ik in mijzelf een harmonie wek met, een bepaalde geestelijke kracht, dan zal de in mij heersende impuls in die kracht ontstaan en door die kracht ook in mij kunnen worden geuit.

Ik mag dus aannemen dat ook voor geesten, de naam een zeer belangrijk iets is en dat niet alle namen zonder meer zullen worden geuit, Niets kan echter zijn eigen wezen ontkennen. Wanneer een geest wordt geuit in een bepaalde trillingsverhouding, dan behoeft dit nog niet een trillingsverhouding te zijn die direct in klank kan worden omgezet. Het kan dus een verhoudingsschrift zijn. In dit verhoudingsschrift echter moet die naam blijven bestaan. Een naam kan door anagram veranderen en dus wel heel anders lijken, maar haar wezen moet gelijk blijven. Wanneer ik in een heilige schrift een naam ontdek, dan is het heel wel mogelijk dat in die naam een andere verborgen zit. Maar ik kan niet op goed geluk alle mogelijke anagrammen van een naam gaan maken. Daarom herleid ik haar volgens vaste methoden en wel in de eerste plaats door een vervanging van zgn. gelijke waarden (de vervangingsmethode, waarover u als ik mij niet vergis in de eerste les al het een en ander hebt gehoord); en in de tweede plaats door eenvoudig weer een herleiding tot cijfers en het vergelijken van deze cijfers met de bekende heilige of magische naam.

Het typische is dat op die manier het aantal krachten dat je kunt aanroepen niet zo buitengewoon groot is. Er zullen machten zijn die over een bepaald aantal namen beschikken, zo stelt een bepaald geloof bv. dat God honderdduizend namen heeft. In een ander geloof zelfs drie miljoen. Elke naam geeft een functie aan, zegt men dan. Dit is niet juist Maar bij elke naam wordt een bijzonder beroep gedaan op een bepaalde uitingsmogelijkheid. Zo kan een engel of een kracht misschien tien namen hebben. Men zou dan kunnen zeggen dat op verschillende zintuigen een beroep wordt gedaan. U kunt iemand iets vragen door te spreken – gehoor. Door gebaren of schrift ‑ zien. Door aanraking – gevoel. U zou het misschien ook nog kunnen uitdrukken door een volgorde van spijzen – smaak. Zo kunnen wij doorgaan – geuren.

Ik kan op verschillende wijzen de kosmische krachten rond mij benaderen. Die manieren zijn vaak zeer uiteenlopend. Maar zij hebben alle een ding gemeen, zij dienen met een bepaalde intentie, gesteund door een bepaalde kennis, het ritme van de persoonlijkheid weer te geven.

U zou het misschien vreemd vinden, als ik u zou vertellen dat een groot aantal van de zgn. Godsnamen tot precies dezelfde getalswaarden kunnen worden herleid en dat voor zover mij bekend alle Godsnamen kunnen worden teruggebracht tot de getallen 1, 2 of 3. De ware Godsnamen. Toch is dat logisch. God kan zijn het niet‑geuite; het geuite; of het in‑uiting‑kenbare (dus door de uiting zelf kenbaar). Drie mogelijkheden. En die drie mogelijkheden kunnen ‑ ofschoon zij voor ons klaarblijkelijk voor dezelfde Godheid gelden ‑ heel goed drie verschillende wezens zijn. Elk van hen zal echter ongetwijfeld op een bepaalde wijze worden ervaren. Op die bepaalde wijze van ervaren dienen wij ons te richten.

De oertaal heeft natuurlijk ‑ ondanks alle verliezen ‑ toch haar betekenis behouden. En veel mensen weten niet eens meer dat ze die oertaal gebruiken, wanneer ze een bepaald teken maken Maar een kruisteken heeft een bepaalde kosmische inhoud. Een inhoud die voor de mensen vreemd is, omdat het de uitdrukking is van de 4de dimensie; nl. veld, kracht, beweging en tijd worden hierin tezamen gevoegd tot uiting of geuite wereld. Maar ook als je dit niet weet, brengt dit kruisteken een zekere harmonie.

Een cirkel, een cirkel in een kruis, een zonnerad, de verschillende runen, die bij zovele ouden ongeveer gelijk zijn terug te vinden, de eenvoudige symbolische samenstellingen, vinden wij vreemd genoeg terug zowel in China als bv. in oude vormen van spijkerschrift. Vooral het Koptische en vroeg‑Sumerische schrift geven hiervan wel sprekende voorbeelden, indien u ze gaat vergelijken met Chinees schrift en met de poging tot een beeld‑alfabet te komen, als bv. in de vroege tijd van de Azteken en praktisch sinds de 4e dynastie in Egypte. Er zijn sterke overeenkomsten in het ritme Deze zelfde ritmen vinden wij terug in de gebaren van de priesters en magiërs.

Wanneer wij de tekens in onze omgeving leren lezen, zullen wij ook zeer vaak het stempel, het zegel a.h.w., van een kracht kunnen tegenkomen. Om dit alles beheerst en bewust te kunnen doen hebt u een onnoemelijk lange studie nodig. Maar reeds het weten dat dit bestaat maakt het misschien toch reeds voor u gemakkelijker om ook zonder beheersing van deze uitvoerige wetenschap ‑ want dat is het eigenlijk ‑ gebruik van deze krachten te kunnen maken

Wanneer ik ontdek dat een vaste volgorde van bv. emoties, geluiden, of zelfs van tekens of kleurverhoudingen voor mij steeds gepaard gaat met een bepaalde invloed op mijn eigen leven, dan kan ik aannemen dat die volgorde een bepaalde kracht uitdrukt. De getalsverhouding, die zo wordt aangegeven, is de naam van de werkzame kracht. Wanneer ik dus deze invloed opnieuw voor mijzelf begeer, dan dien ik deze met de juiste intentie voor mijzelf te herscheppen. En of dit nu klein is of groot, ik zal een harmonie krijgen met de kracht die in mijn leven optrad.

Zo ontstaat eigenlijk een zuiver persoonlijke kabbala die niets meer te maken heeft met de ingewikkelde esoterisch‑filosofische systemen, maar die de mens toch het wezenlijke daarvan doet ervaren.

Het totaal van ons leven wordt beheerst door de mogelijkheid om bepaalde werkingen (en dat wil zeggen bepaalde trillingen) te wekken. Deze trillingen ontstaan bv. in onze aura door uitstraling, in ons leven door gebaren, door klanken, ja zelfs door handelingen. Wanneer deze in een juiste volgorde plaatsvinden, zijn zij een taal, spreken zij de letters van het oude alfabet. Steeds opnieuw kan ik uit mijn eigen wezen het hoogste wekken.

Een kabbalist kan deze dingen misschien aanvoelen, maar dan is hij een bewuste kabbalist en gebruikt hij dus niet meer de kabbala uitsluitend als een middel tot bepaalde berekeningen, maar ziet hij haar inderdaad als een middel om contacten tot stand te brengen tussen zijn persoonlijkheid (het ego) en andere waarden in de kosmos.

U kunt zeggen: Dat is geestelijk. Hierin ben ik het dan niet helemaal met u eens, omdat een groot gedeelte van de door de kabbalist gebruikte symbolen ook vaak stoffelijk zijn. Het is zo moeilijk een onderscheid te maken tussen stof en geest, omdat het totaal van het “ik” hierbij is betrokken en een afstemming dus bv. door een geïncanteerde naam, een juiste naam, een zuivere klankuitdrukking en trilling in uw eigen materie betekent, maar ook een uitdrukking in de verschillende lagen van uw aura veroorzaakt, waarbij delen van uw lichaam, uw astraal, uw levenslichaam dus, mentaal en zelfs de kern, de ziel mee betrokken kunnen zijn Er is geen grens te trekken tussen het stoffelijke en het geestelijke gebied op dit terrein. Wij kunnen slechts zeggen: Wanneer wij op kabbalistische wijze een heilige naam willen gebruiken, kunnen wij dit slechts met succes doen met geheel ons wezen. Want de harmonie kan nooit met slechts een deel van ons wezen worden bereikt; zij moet door onze gehele persoonlijkheid worden ervaren. Zelfs indien onze totaliteit misschien slechts een gedeelte van het werkelijke wezen van een veel hogere of grotere kracht kan zijn.

Dan wil ik nu graag overgaan tot het tweede en overigens ook laatste deel van mijn betoog.

Ik heb getracht u duidelijk te maken, hoe het begin is geweest, het oer‑alfabet misschien, maar dan niet alleen in de zin van lettertekens. Het zal u duidelijk zijn dat vele wezens door ons niet kunnen worden benaderd, omdat wij eenvoudig zelf niet in staat zijn het juiste aantal trillingen op te brengen. Wij kunnen niet precies de juiste afstemming bereiken. U hebt ‑ ik meen in de vorige les ‑ gehoord, dat men daarom ook vaak komt tot een samenwerking. Het begrip van een quorum ( van een minimumaantal aanwezigen) is dan ook hieruit ontstaan. Wij moeten nu proberen om ook hiervan een juist begrip te krijgen.

Wanneer ik alleen ben, kan ik slechts een harmonie bereiken met de kracht, waarmee ik zelf harmonisch kan zijn. Zijn wij getweeën, dan kunnen wij contact krijgen met alle krachten, waarmee één van ons beiden harmonisch kan zijn plus met die krachten, waarvan in elk onzer een zodanig deel leeft, dat wij gezamenlijk met die kracht harmonisch kunnen zijn. Wanneer wij die waarden op één stellen, dan bereiken dus twee personen drie mogelijkheden. Maar drie personen bereiken er reeds zes; te weten de drie eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van aanvulling tussen telkens twee van hen; en misschien als kroon daarop nog een zevende mogelijkheid, ontstaan uit het totaal van het gezelschap. Daardoor kunt ge dus begrijpen dat groepssamenwerking soms erg belangrijk wordt.

Wij kunnen ook ‑ wanneer wij ons bezighouden met de kabbala en de levensweg en de filosofie daaraan verbonden ‑ niet altijd alleen verdergaan. Voor het bereiken van geestelijke krachten en ook wel misschien voor het manifesteren van geestelijke krachten, zijn wij vaak genoodzaakt met velen samen te werken. Hieruit volgt dat bepaalde aantallen de meest gunstige kunnen zijn voor het bereiken van resultaten. En de magiër houdt daarmee dan ook rekening. Ook de kabbalist overigens. Hij zal bepaalde meditaties alleen volbrengen, andere echter wanneer hij ondersteund wordt door een aantal leerlingen. Hij kan zelfs zo ver gaan, dat hij optreedt als uiting van een bepaalde meditatiegroep. Rabbi Levi, de bekende Lembergse kabbalist, had de gewoonte om voor bepaalde zgn. zware bezweringen een gezelschap van tenminste negen leerlingen bijeen te brengen. Hij liet hen dan een soort les lezen, waarin een bepaalde naam voorkwam. Die naam werd in koor herhaald en ook gezongen. In die zang dan nog eens precies ‑ dus op een nauwkeurig vastgestelde wijze van zingen en van toonvolgorde ‑ die naam verklankt. Zo ontstond er een zo sterk mogelijk contact. De rabbi zelf ging dan vaak buiten zijn eigen plaats bepaalde wonderen volbrengen. Maar het typische is dat hij deze dingen alleen kon volbrengen als zijn leerlingen met hem waren.

Dit brengt ons tot eigenaardige conclusies. Zelfs in het Evangelie vinden wij Jezus, die probeert om met de Vader te spreken en klaarblijkelijk niet in staat is dit waarlijk te volbrengen. Hij keert ‑ let op de symbolische getallen ‑ driemaal terug tot zijn drie leerlingen en vraagt hun waarom zij slapen en niet met hem kunnen waken. Indien hun slaap alleen maar een ergernis zou zijn, kunnen wij niet aannemen dat Jezus daarop zou zijn ingegaan. Maar als hun gezamenlijke concentratie belangrijk is om met hem tezamen een harmonie te bereiken, die voor hemzelf alleen op dat moment onmogelijk is, dan krijgt zijn verwijt veel meer betekenis. En het typische is hierbij, dat wij dan ook het getal 3 tegenkomen. Het getal 3, dat in de Joodse geschriften en ook in de kabbala niet zo vaak voorkomt. Daar vinden wij vaak combinaties van 7, 7 x 7 en 7 x 7 x 7. Een soort machtsverheffing.

3: “Voordat de haan 3 x gekraaid zal hebben, zult gij mij 3 x verloochend hebben.” Een getallensymboliek, ja. Maar zeer waarschijnlijk de aanduiding ook van harmonische aspecten.

Wanneer wij dus hier tezamen zijn en wij willen bv. de grootste krachten bereiken, dan is het verstandig te zorgen met een gezelschap van 9 personen te zijn plus een brandpunt, de tiende. Willen wij echter met engelen spreken, dan zal blijken dat het getal 7 meestal het gunstigst is. Met het zo bestaande aantal mogelijkheden plus de gezamenlijke concentratie wordt het beste resultaat bereikt.

Wanneer u begrijpt dat niet alle dingen alleen bereikt kunnen worden, zult u ook beseffen dat er in uw leven voortdurend invloeden kunnen optreden, die nimmer plaatsvinden wanneer u alleen bent; en dan slechts wanneer u niet met een bepaalde persoon maar wel met een bepaald type persoon samen bent. Het gaat hier dus om de afstemming van die persoon. Wanneer u ook leert dit te vinden, zult u ontdekken dat u gezamenlijk met een ander veel meer kunt bereiken dan alleen en dat u ook veel grotere krachten zich kunt doen manifesteren.

De kern van al deze betogen kan worden herleid tot hetzelfde oude lied: Leer voor uzelf begrijpen wat een naam is. En wanneer u die naam eenvoudig wilt maken, ach, u hebt allen een roepnaam. Hoe vreemd het ook klinkt, de naam waarmee gij uzelf noemt is meestal de meest juiste omschrijving van uw eigen getal, d.w.z. uw eigen verhouding.

Wanneer u dit leert ‑ en ik zeg het nogmaals, een zgn. getal alfabet is over het algemeen gemakkelijk genoeg te krijgen ‑ dan moet u eens kijken.

Alle getallen, die op elkaar deelbaar zijn, zijn harmonisch. Getallen echter, die niet elkanders veelvoud zijn en niet door elkaar gedeeld kunnen worden, blijken veel minder contact te geven. Vreemd is daarbij, dat getallen, die gezamenlijk een zgn. heilig getal geven (u kunt ook zeggen een soort priemgetal eigenlijk) ook weer belangrijk zijn. Getallen wier gezamenlijke som bv. 3 of 7 is, hebben een bijzondere betekenis, Maar zij kunnen alleen gebruikt worden voor hogere krachten. Het getal 2 is altijd harmonisch met 4, 6 en 8. Dus met alle even getallen.

Zo ziet u, er is een bepaalde rekenwijze mogelijk. En al is die nog zo beperkt, ik zou u toch de raad willen geven u er eens mee bezig te houden. Het vraagt geen lange en moeizame berekeningen. Het vraagt geen lange en moeizame lering. Het vraagt alleen enig begrip voor harmonie. Wij kennen dan de harmonie, waardoor wij het contact met anderen verkrijgen.

De mens, die dit eenmaal voor zichzelf leert gebruiken en ervaren, zal zich dan vanzelf genoopt voelen terug te zoeken naar dat oude oer alfabet, naar deze oude tekens of klanken, die gezamenlijk het mogelijk maken het heelal te kennen, de krachten uit dit heelal binnen het “ik” en rond dit “ik” tot manifestatie te dwingen en zo een eenheid en samenwerking te verkrijgen, die veel verder gaat dan een mens zich normaal voorstelt.

Vergeet niet dat het “zo boven, zo beneden” in deze zin inderdaad juist is. Dat er op aarde geen enkele waarde bestaat, die niet zijn counterpart vindt in grotere en meer kosmische entiteiten. Dat er geen enkele kracht of wet op aarde bestaat, waarvan elders niet een evenbeeld leeft en bestaat. Zodra wij een beroep doen op datgene, wat hoger is, zal de volle uitdrukking van de kracht, die op onze wereld kan bestaan, voor ons merkbaar worden.

De kabbalist streeft niet alleen naar zijn God, hij streeft ook naar een intenser deelgenootschap met het Al. En daarbij is zijn groei er niet één, waarmee hij zich verwijdert van de aarde of van het lagere. Want hij blijft wortelen in de materie en zelfs daaronder in de chaos. Maar hij bereikt een eenheid niet alleen met deze waarden maar zelfs met de hemel, een perfecte vorming en een Godsuitdrukking, waardoor hij het Al in zich draagt.

Die voorstelling is ook oud. De zuil, als gever van contact tussen het lage en het hoge, bestond in de oudheid en bestaat nog. De gedachte van de cirkel, als uitdrukking van de oneindigheid maar gelijktijdig van het Niet, is oud. Het Niet, dat de beweging of het bewustzijn ontmoet echter, is de uiting, is schepping, is realisatie. De waarden uit de oudheid worden op deze wijze ook in het heden levend. Het schijnbare bijgeloof van vergane tijden wordt zinrijk voor degene die de achtergronden van de kabbala kent. Hij behoeft deze dan nog niet eens zelf volledig te beheersen.

Kabbalistische geheime leren.

Ofschoon het begrip kabbala oorspronkelijk gebonden is aan de leerstellingen, die als zodanig hoofdzakelijk in Zuid-Frankrijk werden ontwikkeld, blijken zij een zeer groot gedeelte van de zgn. geheime leren te dekken, die op aarde zijn verkondigd. De grote voorwaarde daarbij is, dat men een vast systeem heeft, waarbij door middel van getallen en letters de kosmos kan worden omschreven; verder bepaalde berekeningssystemen gebruikt zomede een begrip van ‘s mensen opgang naar het Goddelijke.

Wanneer wij de westerse systemen beschouwen, zijn ze praktisch alle een afleiding van het zgn. Joods‑Egyptisch systeem dat u het best bekend is en dat vooral in Duitsland op het ogenblik nog wel eens heftig wordt onderwezen.

Maar wij hebben ook te maken met de zgn. Babylonische of Perzische kabbala, die weliswaar dezelfde gedachtegangen volgt, maar toch weer andere conclusies trekt. Zij stelt bv. de figuur in de plaats van het cijfer. Ze rekent dus niet met getallen maar met een bepaald aantal symbolen. Dat is misschien wel begrijpelijk, want in die tijd werd er nog niet met getallen geschreven. En symbolen waren toen al zeer in gebruik, o.m. door de methode van orakels, die men raadpleegde. U herinnert zich misschien dat men verschillende soorten gekleurd graan nam. Daar zette men dan een heilig hoen op. Dat heilig hoen pikte daar wat graantjes uit. Iedereen keek toe wat er werd opgepikt en daardoor werd dan een symbool gevonden. Een symbool, afhankelijk van de kleuren, de verhouding van kleuren die werden opgepikt en verder van de wijze, waarop het over het gehele tafeltje of altaartje verdeelde graan binnen een bepaalde tijd werd verorberd.

Deze wijze van werken met symbolen vinden wij natuurlijk ook terug in andere landen. En daarbij is het misschien wel interessant even terug te keren tot China, waar wij nl. ook een bepaalde kabbala vinden. Maar die kabbala is niet gebaseerd op lettertekens ‑ dat zou niet mogelijk zijn, want men had die er toen niet ‑ maar op een aantal zgn. godensymbolen.

Deze godensymbolen omvatten allereerst de 4 windrichtingen. De 4 windrichtingen worden gezien als de 4 rijken. Verder de bovenwereld of godenwereld, de benedenwereld of onderwereld en daartussen de mensenwereld. Deze vormen gezamenlijk de 7 grondwaarden, waarop die kabbala is gebaseerd. Maar nu kent men daar bovendien nog de zgn. buitenwereld of buitenste duisternis (wij zouden zeggen: de kosmos buiten het zonnestelsel); en daarin de figuren van de zgn. rode of demonische en de goden of lichtende krachten. Het vreemde is hier dat in deze kabbalistiek rood (d.i. de vreugdekleur van later) als demonisch wordt beschouwd. De systemen zelf zijn in de loop der tijd nogal erg geformaliseerd en verwaterd en kunnen worden teruggebracht tot het volgende;

Het gehele leven kan worden beschouwd als een kringloop, waarin het getal 24 een grote rol speelt: Het getal 24 is het aantal afdelingen, waarin het menselijk leven nl. tot uiting kan komen. Men neemt aan, dat er 24 verschillende graden van verwantschap en van geboorte bestaan. De mens wordt geboren onder een bepaald grondgetal. Dit grondgetal kan dus lopen van 1 tot 24.

Stel nu bv. dat ik ben geboren onder het getal 17. Dan ga ik uit van het standpunt, dat ik ben geboren onder de invloed van de noordenwind plus de zgn. eigen wereld. Ik heb dan de invloeden van het kille, het stuwende, dat uit het noorden komt. Ik ben dus een hard mens, enz. Wanneer ik voor mijzelf iets wil bereiken, dan moet ik dus de tegendelen van mijn eigen wezen aantrekken. Het is nl. een aanvulling, die men hier op de voorgrond stelt. En daartoe moet ik dan voor de noordenwind, de zuidenwind aantrekken en voor mijn eigen wereld kan ik een keuze maken uit de bovenwereld of de onderwereld. Eerst door die samenvoeging ben ik een totaal mens.

De leer is in zoverre interessant, dat hier dus niet zoals bv. bij horoscopie een vaste grondfiguur voor het karakter wordt gesteld, maar dat men aanneemt dat ik

  1. een bepaalde grondwaarde heb (dat is mijn geboorte, dat is mijn wezen);
  2. een keuze.

De combinatie van beide kan dan positief of negatief zijn.

Het begrip positief of negatief speelt ook verder in die kabbala een grote rol, omdat men aanneemt, dat een mens kan groeien tot het Hogere. Hij kan de hemelse tuinen betreden, maar hij kan ook de grotten der onderwereld binnengaan. Wat hij uit (de bloei, zoals men zegt) in de hemelse tuin, wordt geput uit de krachten, die men neemt uit de onderwereld.

De tegenstellingen spelen een veel grotere rol dan in de westerse opvatting. Dat is ook begrijpelijk, want de namen van goden, zoals deze hier worden gebruikt, zijn alle ondergeschikt aan de Hemelse Keizer (vertegenwoordiger van de Schepper), maar zijn ook alle in een wereld bevat en soms goed, soms kwaad t.o.v. de mens. Het relativiteitsprincipe wordt hier in zeer sterke mate gebruikt. De mens kan dus uit de hemel alle krachten verwerven.

In de onderwereld echter vindt hij geen goden. Zeer typisch. Overal vinden we de onderwereld met demonen en goden, maar deze onderwereld kent eigenlijk maar een grote kracht. Die grote kracht kunnen wij het best noemen de vitaliteit van het stoffelijk leven, het zuiver dierlijke.

De conclusies, die door wijsgeren hieruit werden getrokken, zijn ook interessant. Zij stellen nl. dat ik mijn krachten put uit het dierlijke; door het dierlijke en mijn eigen wezen kom ik tot bewustzijn van het Hogere en in het Hogere wordt het totaal van mijn wezen openbaar: de volheid, die ik oorspronkelijk in het dierlijke heb ervaren.

Vergeet niet dat de Chinees ook vroeger al veel meer gebonden was aan zijn grond dan vele andere volkeren, dat hij ook technisch vaak verder was; zodat het logisch is dat hij zich ook veel sterker gebonden acht aan zijn eigen persoonlijkheid, zijn geslacht, dus zijn familieverhoudingen, dan in het westen het geval is. Dit moet in zo’n systeem worden opgenomen.

De westerse mens nu werkt door vaste getalswaarden. Neen, zegt de Chinees, want ik kan als mens niet altijd dezelfde vaste waarden gebruiken. De goddelijke krachten zijn beslissend voor de waarden die op het ogenblik gelden. En deze kan ik eerst vinden, wanneer ik gebruik maak van wichelstaven. De zgn. wichelstaven bestaan uit een bosje staafjes, elk met een eigen teken. Ook worden er wel eens plaatjes of knopen voor gebruikt, maar meestal gebruikt men staafjes of langwerpige plaatjes. Die, welke met het teken boven vallen, geven de getallen aan; en wel de getallen geteld vanaf degene die werpt, van rechts omgaande naar links (dus tegen de klokrichting in). Wanneer ik die tekens zie, dan ken ik daaruit a.h.w. een soort horoscopie.

Zo zijn de inwerkingen op de wereld. Zo kan vandaag bv. dood een absoluut negatief iets zijn. Het kan nummer 24 zijn, maar morgen kan dood positief zijn. Het kan nummer 1 zijn. Ik reken dus niet met een vaste verhouding, maar ik ga van dag tot dag mijn relatie tot het Hogere vaststellen. Door die vaststelling weet ik ook op welke graad van verwantschap met het Al ik op dit ogenblik sta.

Het is nogal een ingewikkelde geschiedenis, maar het is toch erg aardig, als je het zo beschouwt Want wij kunnen wel altijd dezelfde blijven, maar vandaag ben je anders dan morgen. Vandaag ben je negatief, pessimistisch, niets interesseert je; morgen is de hele wereld plotseling belangwekkend, je straalt van vitaliteit, van daadkracht en je bent gelukkig.

De kabbala, die men hier gebruikt, houdt daarmee geen rekening. De kabbala van de Chinees wel, omdat de Chinees uitgaat van de essenties de relatie mens‑God. Hij gebruikt niet zoals de westerse kabbalist een vaste opbouw, maar zegt: Er zijn een groot aantal vaste waarde‑complexen. Op een gegeven ogenblik kan ik een mens omschrijven als een complex van bepaalde waarden of hoedanigheden. Laten we zeggen: wil, daadkracht, levenskracht enz. en dat complex kan t.o.v. andere complexen voortdurend veranderen. Het is a.h.w. als een planeet, die in haar baan rond de zon: voortdurend haar plaats t.a.v. de overige planeten verandert.

De Chinees stelt verder: Ik moet eerst weten hoe de verhouding op het ogenblik is. Als ik geloof dat de verhouding in elk moment vastligt, moet zij ook gelden als mijn staafjes vallen. Hierdoor speelt het orakel dus wel een zeer grote rol. Maar ik kan hiervan uitgaande verder esoterisch denken. Want vandaag heb ik dus als mens door mijn wezen de mogelijkheid om met de hoogste kracht in een gunstige verhouding te staan. Dan kan ik deze dag besteden om als mens te denken aan God en zo de goddelijke Kracht in mij te verwerkelijken. Maar morgen? Morgen ben ik eerder in verbinding met een natuurgod, een natuurkracht. Dan moet ik mij op die dag aan de natuur wijden. En wanneer dus bv. boerenarbeid moet geschieden, dan moet ik deze op die dag verrichten. Mijn denken en bidden moet ik op de dag doen dat ik met de hoogste God in contact ben. Er zijn dagen dat ik met mijn familie ‑ met het complex, waartoe ik eigenlijk zou moeten behoren ‑ harmonisch ben. Dit is de dag om met mijn voorouders te spreken. En zo wordt dus het gehele leven in een schema gevat waarbij de dagelijkse relatie bepaalt wat ik kan doen.

Dit is overigens ook de aanleiding geweest tot het scheppen van de Chinese horoscoop. Horoscopie en kabbalistiek zijn in China sterker verwant dan dit ooit in het westen het geval zal zijn. Want de indeling in 24 verschillende krachten, zoals wij daar aantreffen, is in geen enkele andere vorm van astrologie en horoscopie terug te vinden. Daarbij is dan verder typisch dat die 24 worden verdeeld weliswaar in 12 invloeden, maar de 12 invloeden in 8 hoofdgebieden,

Er zijn dus maar 8 hoofdgebieden, waar ik werkelijk rekening mee houd. En slechts de wijze waarop die 8 hoofdgebieden t.o.v. elkaar staan, bepaalt hoe ik ben. Negatief en positief kunnen uit een verschuiving voortkomen. Zo kan ik dus precies uitrekenen op welke dag een bruiloft goed is, op welke dag ik zaken moet doen, enz. Een heel eigenaardige opvatting dus.

Nu zult u zeggen: Wat is dan eigenlijk nog de overeenkomst tussen dit denken dat u ook kabbala noemt en onze eigen kabbala?

Wel, de basis is gelegen in het feit dat wij de hemelse krachten kennen, dat wij de hemelse krachten op de juiste wijze benaderen en dat wij door een juiste harmonie met die hemelse krachten ons eigen lot op de juiste wijze vervullen.

De lotsvervulling, het vervullen van de eigen levensweg, is in China praktisch op dezelfde wijze geformuleerd als in de zgn. vroege kabbalistiek in het westen. Toch zijn er bepaalde geheimen aan verbonden, die niet algemeen bekend worden. En aangezien ik juist die geheime systemen wel interessant vind, zal ik u daarover graag iets vertellen.

De Chinees stelt in zijn zgn. geheime leer:

Ik beweeg mij tussen bovenwereld en onderwereld. Alles wat rond mij ligt is alleen maar invloed. Er zijn voor mij in het leven slechts twee richtingen mogelijk. Deze richtingen kan ik zelf bepalen. Ik kan streven naar de bovenwereld of ik kan streven naar de onderwereld. Al het andere is lotsgebondenheid. Dit te beseffen en dit enigszins te kunnen berekenen, stelt mij verder voor de keuze om op deze weg volgens mijn eigen streven harmonisch te zijn met die krachten, die volgens mij behulpzaam zijn. Mijn vrije wil is niet uitgedrukt in mijn beleving (dat is eigenlijk een soort lot), maar alleen in de wijze waarop ik die beleving waarmaak, de harmonie die ik daarin kies.

De geheime leer, die in het westen aan de kabbala is verbonden, is praktisch magie. En ik ga ook daar weer uit van het standpunt:

Wanneer ik de juiste harmonie vind, krijg ik de juiste werkingen. En daarom maak ik ook hier een horoscoop, de zgn. kabbalistische horoscoop, die uit driehoeken is opgebouwd in een vierkant dus niet de bekende cirkel, maar waarin verder toch ook wel allerhande dingen tot uiting kunnen komen.

Wanneer ik het juiste ogenblik vind om bv. een bepaalde geest op te roepen, dan zal deze geest zich aan mij moeten manifesteren. Dit manifesteren is een deel van het wezen van de geest. Ik kan daarvan gebruik maken of niet. Maar altijd in mijn leven word ik beroerd door verschillende geestelijke krachten. Wil ik deze openbaren door een actie mijnerzijds, dan staat mij dit vrij. In mijn leven heb ik slechts de keuze om terug te keren tot chaos of op te gaan tot de perfecte vorm.

Voor mij is het meest belangrijke: de zelfkennis. Dit is overigens in tegenstelling tot de Chinese gedachte. Want die spreekt niet van “zelfkennis” maar van “het kennen van je plaats”. De bepaling is dus anders.

De westerse kabbalist zoekt innerlijk te erkennen wie en wat hij is. De Chinees daarentegen probeert te omgrenzen wat hij is. Hij zegt: Dat kan ik niet zijn. Dit is mijn perfecte omgeving; zo behoor ik te zijn. Wat daar­ binnen ligt, ben ik. En dat definieert hij verder.

De geheime leer heeft verder nog een aantal mogelijkheden tot orakel. Misschien vreemd dat dit juist een geheime leer moet zijn, maar ik vind het toch wel aardig.

“Wanneer ik op de juiste manier weet te vragen, zal ik altijd een juist antwoord krijgen.” Ik vraag ‑ volgens de westerse kabbala ‑ aan de heerser van het uur, na erkenning van de heerser van de dag, De heerser van de dag is altijd een engel; de heerser van het uur is een der bekende aartsengelen. Door de heerser van de dag te noemen en daarna de heerser van het uur zal ik in mijzelf door concentratie een zodanige kracht vinden, dat de vraag die ik stel zichzelf beantwoordt. Want elke vraag is volgens de kabbala, haar eigen antwoord.

De oosterling doet het weer anders en hierbij is het bv. typisch dat de Chinees zijn orakel heel vaak raadpleegt door dit afhankelijk te stellen van een ontmoeting. Ik bid dus, ik mediteer, ik sta op. Wat ik het eerst ontmoet, wat ik het eerst zie (buiten de vaste onbeweeglijke dingen in mijn omgeving die ik ken), is de aanduiding van wat er komt Bijvoorbeeld: ik kom een oud vrouwtje met een last tegen; dan krijg ik deze dag een last te dragen. Maar kom ik iemand tegen die heel welgemoed op een zeilwagen zit, dan heb ik dus de wind mee, bij wijze van spreken. De benadering is enigszins anders, de gedachtegang dezelfde.

Tussen deze twee trappen van orakel liggen eigenlijk de geheime groeperingen en het is moeilijk om deze precies te omschrijven als kabbalistisch. Want de Chinezen hadden geen kabbala, maar ze hadden wel diezelfde geheime leer, diezelfde gedachtegang. En nu weet ik niet of u het wel eens hebt gedaan. De mensen schijnen dit instinctief nog wel eens te doen: een methode die in Perzië en later ook in Griekenland zeer bekend is geweest en vandaar is overgebracht naar Rome enz. Op het ogenblik dus dat ik wil weten, of iets positief of negatief is, laat ik het afhangen van even of oneven. Even en oneven bereik ik door een aantal te nemen, bv.: een handvol graan, iets waarvan ik het aantal korrels niet ken en deze te tellen; of het aantal mensen dat op een bepaald ogenblik op een plaats aanwezig is. Is het even: positief. Is het oneven: negatief.

Altijd vinden wij het eigen getal als positief. Dat is wel heel eigenaardig, omdat God bv. een oneven getal is. God is dus voor ons negatief. Maar als je even nadenkt, is dit toch wel redelijk. Het Goddelijke is voor ons niet kenbaar; we hebben het geuite nodig. “Een eenheid op zichzelf bereikt niets. Een tweeheid bereikt alles, zegt men. Want waar twee waarden zijn; is een vergelijking, een erkenning, een samenwerking, een strijd mogelijk en dus het totale leven.

De idee van dit orakel kan dan ook worden teruggebracht tot de gedachte dat wanneer even getallen aanwezig zijn, de zgn. actieve en de zgn. passieve elementen van mijn bestaan harmonisch t.o.v. elkaar zijn. Ik kan alleen actief zijn, maar dan heb ik niets waaraan ik die actie kan afmeten, Ben ik alleen passief, dan bereik ik niets, want dan kom ik niet vooruit. Maar heb ik zowel de passieve mogelijkheden als de actieve, dan zullen zij t.o.v. elkaar een werking vertonen. Ik weet dat ik vooruitkom, dankzij mijn passiviteit. Dankzij mijn activiteit kan ik het passieve wijzigen. Zo komt dus de ontwikkeling hieruit voort.

Nu is zo’n betrekkelijk eenvoudig orakel al heel gauw weer veranderd in een aantal inwijdingsgedachten. En bij die inwijdingsgedachten spelen allereerst de getallen een rol. Dit vinden wij in China dan weerkaatst in de 4 winden, de 4 windrichtingen, We vinden dit ook bv. in de 4 overwinningen die bepaalde godheden hebben behaald, de 4 lichten van de hemel, de 4 trappen, enz. In tegenstelling tot alle Egyptische of zgn. Atlantische systemen, die meer openbaar zijn geworden, vinden wij het getal 3 niet maar wel het getal 4. En de vierhoek krijgt een aardige betekenis, want is een vierkant niet een samenvoeging van twee driehoeken?

“Wanneer twee driehoeken samenvallen en een vierkant maken” zo vertellen die oude lieden, “dan is onze wereld met de wereld der goden samen een geheel. En een geheel, waarin de waarden gelijk zijn.”

“Hoe kan ik anders werken, zo stellen ze, dan met goddelijke waarden. In een driehoek is dat heel moeilijk. Ik kan ergens naar een top gaan. Maar ik kan van uit mijn basis nooit de top begrijpen, en van af de top kan ik de basis nooit volledig overzien. Ik heb er niets aan. Als ik echter weet dat twee afmetingen van mijn leven gelijk zijn aan twee afmetingen in het goddelijk leven, dan kan ik ook berekenen, waar de scheiding ligt tussen het Goddelijke en mijn eigen leven. Ik kan de directe inwerking van mijn God op mijn leven elk ogenblik bepalen; ik kan a.h.w. treden ín de goddelijke wereld, die congruent wordt met mijn eigen begripswereld. De bekende twee driehoeken maar in een andere verhouding.

Die gedachtegang voert ons uit dit “even‑positief” en brengt ons dan verder tot de kwesties: Zijn deze werelden altijd in een perfecte verhouding? En dan zeggen ze: Neen, deze werelden zijn niet in een perfecte verhouding. Gewoonlijk zijn de twee driehoeken (die van de goddelijke wereld en die van de menselijke wereld) van elkaar afgekeerd of afgewenteld. Die wenteling kan ik alleen vaststellen, wanneer ik weet wat de afwijking is van mijn eigen wezen. Ik moet weten wat mijn basis is en wat mijn twee bestrevingen zijn. Dus de lange zijde: mijn basis, mijn contact met het Goddelijke. Ken ik mijn twee bestrevingen, dus weet ik de zijden van de driehoek, dan kan ik ‑ doordat deze even lang zijn ‑ wanneer ik één daarvan erken, de werking van het Goddelijke in al het positieve en negatieve leren kennen. Ik kan erin doordringen.

Hieruit heb ik dus het vermogen verkregen (en dat is dus heel wat om door de kennis van een bepaald deel van mijn eigen wereld ook een goddelijke wereld, waarmee ik niet harmonisch ben, te beseffen. Besef maakt het echter mogelijk om een steunpunt te vinden buiten het eigen “ik” of buiten de eigen wereld, waardoor men het eigen “ik” tot congruentie met de goddelijke wereld kan brengen. De mens is een godheid. Dat is een stelling die wij steeds weer tegenkomen in die oude geheime leer. En toch zeggen ze niet: De mens is God. Neen, hij is een godheid. Hij is gelijk aan God. Een aardig idee. De mens schiep God naar zijn beeld en gelijkenis. Natuurlijk, als je het gewoon gaat bekijken, deugt er geen snars van. Maar als je het uit dit standpunt bekijkt: de mens is in zijn wezen congruent aan het Goddelijke, zoals het zich in hem kan openbaren, dan is het juist. En zo komt de geheime leer dan vanzelf tot de mens die de goddelijke wereld kan betreden.

Ik zei al, het lijkt een beetje op een inwijdingsleer. Wanneer ik nl. besef wat de vervangende waarden zijn voor de werkelijkheid waarin ik leef (ik heb dus niet alleen mijn eigen verstand­ en gevoelswereld om nu eens een waarde te geven ‑ maar ik weet dat mijn verstand en mijn gevoelswereld gelijk zijn aan een rede en een gevoelswereld, die elders bestaan met dezelfde begrenzingen, maar niet met dezelfde inhoud, dan kan ik mij verplaatsen in de goddelijke wereld. Prometheus kan het licht uit de hemel stelen, want Prometheus weet in hoeverre hemel en aarde identiek zijn. En zo kan hij van de aarde in de hemel treden.

Dat vinden we bij de Chinezen ook weer. Dat was heel eigenaardig, want ze hadden hierover een zeer typische opvatting. Zij zeiden nl. dat de mens, die het perfecte gedrag heeft (dus de perfecte begrenzing van zijn eigen wereld, daardoor een perfecte weergave vormt van het Goddelijke. Dan kan de keizer ‑ van wie wij aannemen dat hij een perfect mens is, die perfect op zijn plaats is, zijn taak perfect vervult ‑ dus identiek zijn aan de hemelse Keizer.

Elke mens kan representant zijn van een deel van het Goddelijke. Het is daarom dat hij zo sterk aan zijn stand gebonden kan zijn en alleen door een verandering van zijn begrippen (en dus van de begrenzing van zijn persoonlijkheid) volgens de wetten, die men later wel Tao heeft genoemd, kan komen tot een hogere plaats. Maar belangrijk is in de eerste plaats dat hij het grote principe in de kleine wereld manifesteert.

Het is weer hetzelfde. En de ouderdom van beide stellingen is tamelijk groot. De stelling van dat vierkant, die ik u noemde, schatten wij ongeveer een 3000 jaar oud; de stelling van de vervangingswaarde van God in mens en mens in God in China is zelfs bijna 6000 jaren oud.

De geheime leren, die daaruit later zijn voortgekomen, zijn nogal verschillend. Maar een zeer interessante vinden wij in de tijd van de Albigenzen, zo 700 à 800 na Chr., de tijd van Karel de Grote (een buitengewoon eigenwijze en zelfzuchtige man, maar toch ook wel weer een groot heerser). Men ging daar nl. van deze stelling uit: Wanneer ik datgene wat ik kosmisch wil volbrengen, volbreng in de stof, dan is dit kosmisch waar, zolang ik besef, dat ik dit alleen doe om de kosmische verwerking. Omgekeerd, al hetgeen kosmisch werkelijk is, zal ik stoffelijk moeten verwerkelijken, voordat ik mijzelf ben, Het klinkt misschien een beetje ingewikkeld, maar het is eigenlijk zeer eenvoudig. Wanneer het betekent, dat ik een kerk moet bouwen, dan ben ik dus in de kosmos verbonden met die kerk. Ik ben a.h.w. die kerk. Dan ben ik ook genoopt om op aarde die kerk te bouwen. Doe ik dit niet, dan vervul ik mijn lot niet. Dan kom ik dus in een negatieve sfeer terecht en ik zal mijzelf a.h.w. daaruit moeten opwerken tot een nieuw begrip. Zeer curieus. Leuk misschien in die zin dat er een heleboel onzin uit is voortgekomen.

Zo was er iemand, die klaarblijkelijk iets had gehoord over steenbokken en meende, dat hij geitenhoeder moest worden, wat natuurlijk kolder was. Maar deze man was buitengewoon koppig en zijn koppigheid te beheersen was zijn taak. Daardoor kon hij het Goddelijke verwerkelijken. In die zin was het gestelde volkomen juist.

Mag ik dit even naar de moderne tijd overbrengen?

Wanneer u op dit moment leeft, dan hebt u bepaalde dingen, waarvan u voor uzelf weet: Dat is voor mij eigenlijk kosmisch waar. Het is misschien een droombeeld, maar ik zie dit niet alleen als iets materieels of zo, het is een deel van mijn wezen. Dan kunt u dus op grond van deze geheime regel stellen: Als ik dit erken als iets dat in mijzelf met het Goddelijke, met het eeuwige verband houdt, dan moet ik het op aarde uitdrukken. Die uitdrukking op aarde is niet de nauwkeurige verwerkelijking, maar het is de omzetting van het symbool-boven in het symbool‑beneden. Voor ons is nl. alles symbolisch.

In de kabbala vinden we dat ook terug. Daar vinden we overal de symboliek overheersend. Waar wij ook komen, het gaat steeds weer om symbolen, om figuren, om relaties, die dus door symbolen worden uitgedrukt.

Als u in dit leven iets ontdekt, dat voor u kosmisch belangrijk is (dus niet menselijk maar kosmisch), dan geldt voor u dat u moet nagaan wat dit is. In vele gevallen betekent het een beperking. Dan zult u die beperking niet moeten toepassen door op precies dezelfde manier op aarde te leven, maar door het begrip van deze beperking toe te passen op uw eigen onbeheerstheid, om daardoor beheersing te leren.

Het kan zijn, dat u op een gegeven ogenblik de kosmische behoefte tot eenheid en harmonie aanvoelt. U kunt deze niet stoffelijk uitdrukken. Maar u kunt haar wel uitdrukken door in uw gevoelswereld met anderen mee te leven. Hierbij speelt nooit de relatie van de wereld tot u een rol, alleen de relatie die u tot de wereld hebt.

De inwijdingsgedachte stelt dus niet, in dit geval dat de wereld een antwoord moet geven op wat wij zijn. Neen, wij moeten zelf een relatie met de wereld scheppen. En wat die wereld daarmee doet, moet die wereld zelf weten. Daar hebben wij niets mee te maken. Wij weten nimmer precies wat het buiten onszelf betekent. Maar in onszelf het Goddelijke te verwerkelijken betekent eveneens het Goddelijke in ons door ons weten te uiten.

Mag ik een voorbeeld geven:

Gesteld: Een mens voelt het priesterlijk element zeer sterk in zich. Dan kan hij op aarde zonder meer nog niet priester of priesteres worden.

Daartoe bestaat misschien de mogelijkheid niet. Maar wat is het priesterlijke dat hij in zich erkende? Het uiten van het Goddelijke, de band met God a.h.w. die hij erkent als bemiddelaar aan anderen doorgeven. Dan zal dus een dergelijk mens niet moeten streven om anderen te beleren, te preken, maar om wat hij in zich erkent als goddelijke Kracht met anderen te delen. Wat zij daarmee doen, is niet zijn zaak. De priesterlijke functie houdt wel in dat wanneer een beroep wordt gedaan op het Goddelijke en de persoon erkent dit, hij ‑ zonder zichzelf daarbij kenbaar te maken desnoods ‑ als bemiddelaar dient op te treden. Hij moet de band a.h.w. leggen. Op die manier wordt de kosmische persoonlijkheid, die wij misschien spiritistisch het best omschrijven als “het bereikte bewustzijnsvlak”, omgeslagen. Zij wordt congruent met de aarde. Dan beantwoordt het gehele leven aan de waarden van de geest.

Leven en geest zijn identiek en het geheel is afgerond. De stoffelijke beleving is niet meer mogelijk of noodzakelijk, omdat zij in het geestelijke is opgenomen. En wat ook verder tot uiting komt, zeker niet meer dit gedeelte in stof of geest. Zodra ik terug moet denken aan dit gedeelte dat ik dus reeds stoffelijk heb verwerkelijkt, leeft het in de wereld. Ik heb het Goddelijke in mij in de wereld geopenbaard. De harmonie met de wereld brengt mij alles, wat ik anders nog zelf zou moeten zijn of beleven en geeft mij zo elke kracht die ik behoef. Het Goddelijke in mij wordt daardoor in de gehele wereld erkend, maar ook het “ik” doet in die wereld ervaring op.

Moeilijk te volgen? U moet het zo zien: U hebt kapitaal. En dat kapitaal hebt u aan de mensen gegeven, want het was uw taak kapitaal te verdelen. Alle mensen, die kapitaal hebben, zijn nu met u verbonden. U behoeft niet meer zelf f. 100.000 te hebben, u hebt f. 100000 onder de mensen. En waar het nodig is, kunt u tijdelijk dit kapitaal even opnemen, als u het later maar weer teruggeeft.

Ten laatste wil ik nog dit zeggen:

In elk van deze zgn. geheime leren, die wij met de kabbala kunnen associëren, neemt het eigen “ik” een zeer belangrijke plaats in. Niet wat anderen zijn, of wat anderen doen of beleven, maar wat ik ben, doe en beleef, dat is de hoofdzaak. In al die gevallen bestaat er een kosmisch beeld. Ik ben niet alleen een mens, ik ben iets kosmisch. Dit kosmische ‑ voor zover ik dat kan uiten ‑ is het leven. Bewustzijn wil alleen maar zeggen: harmonie bereiken, waardoor je je het werkelijke wezen steeds meer realiseert.

Daarbij komt dan nog heel aardig dit naar voren: Ik heb natuurlijk in vroegere levens of bestaansvormen ook een dergelijke functie gehad. Ik ben met een groot gedeelte van wat op mijn wereld en in andere werelden bestaat, eigenlijk wel in harmonie, krachtens dat wat ik vroeger ben geweest. Naarmate ik nu meer de harmonie herschep, herleeft al die vroegere harmonie. De mens die niet harmonisch is, is niet alleen afgesneden van het Goddelijke, dat hij niet kan beseffen, maar ook van alles wat hem kan helpen zijn eigen wezen in een meer kosmische omlijsting te zien. Hoe meer u in uzelf de harmonie vindt met het Hogere en dit Hogere uitdrukt in uzelf, des te ruimer de wereld wordt, hoe meer zij haar invloeden geeft en uw wezen verrijkt met dingen, die niet uw eigene zijn, maar die gij door vroegere levens in die wereld hebt gelegd en die nu tot u terugkeren.

Al wat ik ben geweest, kan tot mij terugkeren, mits ik harmonisch ben. Harmonisch kan ik slechts zijn, als ik het hoogste in mij tot uitdrukking breng in het laagste en het laagste in mij steeds zo gebruik dat het het hoogste in mij mee verwerkelijkt.

Een aardige slagzin. Wanneer u daarover eens nadenkt, dan hebt u geloof ik hieraan wel voldoende.

Evenwicht.

Wanneer de tijden voortgaan en in de mensheid steeds meer krachten ontwaken, maar ook steeds meer beroeringen ontstaan, dan wordt er een kosmische wet geldig. Want een evenwicht dat verstoord is, moet worden hersteld.

Een evenwicht dat verstoord is, kan alleen worden hersteld of door het ingrijpen van onpersoonlijke krachten, die desnoods vernietigen en neerslaan; of door degenen die bewust de tegenstellingen vormen en zo het evenwicht wederom tot stand brengen.

De keuze tussen het vrijwillige en het gedwongene zal door alle tijden heen bestaan. Want al kunnen wij schepselen niet de kosmische wetten ontgaan, wij kunnen wel degelijk voor onszelf herstellen, of zinloos en onbewust de wet zelve met al haar geweld over ons heen laten bruisen.

De huidige tijden zijn vol verstoring en onevenwichtigheid. Indien wij allen meer chaotisch denken, meer chaotisch, lusteloos of geprikkeld strijden tegen datgene; wat we niet beseffen, vergroten wij de bestaande onevenwichtigheid. Het IQ dus noodzakelijk, dat wij als tegenstelling tot al deze vreemde, in het ego opgesloten spanningen van anderen iets terugvinden van het kosmisch contact, de rust en de vrede.

Wij kunnen dit niet doen door onszelf als ik‑heid verder te laten drijven door eigen gedachten en voorkeur. Neen, wij zullen vaak ons eigen wezen, ons ogenblikkelijk streven zelfs moeten vergeten om op te gaan in de grote Kracht, die tegenwicht is.

Daar, waar de wet te streng is, dienen wij wetteloos te zijn. Daar, waar de wetteloosheid groot is, dienen wij tot wet te worden. Want zo zijn de krachten, die eens als wetten werden gesteld, nu eenmaal rond ons. Wijzelf moeten het evenwicht vinden; niet alleen voor onszelf, maar voor anderen.

Het is dikwijls een grote en dankbare taak als mens of als geest te mogen streven om de wet te vervullen en het zinloos wrede, het onbegrepene, gelijktijdig terug te dringen en in de plaats daarvan het begrip en het weten te stellen.

Zoeken naar begrip in jezelf is vaak niet genoeg. Maar diep achter elk begrip, ergens in de meest verborgen hoeken van ons wezen, leeft de wet. Wanneer wij die wet over ons persoonlijk denken laten regeren, dan zijn wij harmonische krachten in de kosmos.

Gij weet allen dat dit een tijd is dat de geest ‑ goed zowel als duister ‑ de aarde beroert. Dit is de tijd, waarin de mens kan ontwaken tot nieuw bewustzijn of ondergaan in eigen onbetekenendheid. Dit zijn de dagen van keuze. Deze keuze kan niet alleen in een lering worden gebracht, evenmin alleen met woorden door ons in de wereld worden vertolkt.

Daarom, vrienden, geloven wij dat het onze taak allereerst is evenwicht te brengen, waar dit ontbreekt. Allereerst te zijn delen van de wereld, die nu leeft; en dan pas wezens, die voor zich denken en streven.

De Schepper, Die ons heeft voortgebracht, heeft ons allen geschapen als de delen van Zijn eeuwig, volledig evenwichtig en harmonisch geheel van denken En wij, onbewuste delen der Gedachte, wij spelen nog steeds ons eigen spel en wij zullen moeten terugkeren tot de Oerkracht, van welke wij zijn uitgegaan: Want slechts wie de goddelijke Kracht bewust ervaart, leeft werkelijk,

Alle wetten en inwijdingen, al het weten en elke begoocheling, zijn in dit opzicht gelijk. Voor ons is niet de keuze: Wat wil ik zijn, wat ben ik of wat denk ik? Maar: Hoe kan ik de juiste invloed zijn hoe vervul ik de taak mij toegedacht in een evenwichtig geheel op de meest juiste en harmonische wijze? Slechts als ik daaraan kan beantwoorden, zal ik waarlijk bewust worden, zal ik God in mijzelf kennen en de vrede vinden die ik begeer.

Dit is voor ons, zoals wij leven, waard en ook voor u is dit evenzeer waar.

Achter uw redelijk denken en uw gevoelens schuilt ook bij u de wet de werkelijke taak van uw leven. En deze kan niet worden bepaald door de kleine dingen van elke dag, maar slechts door het weten en het volvoeren.

Laat ons dan elk op eigen wijze trachten te zijn: een evenwicht brengend wezen. Niet in de eerste plaats bewustzijn‑brengend maar evenwicht-brengend; en daardoor licht‑brengend in de ware zin van het woord. Een licht dat het voortbestaan van de mensheid maar ook de bewustwording van de geest inhoudt.

Indien de taak is beseft en onze juiste eenheid met het Al is beseft, dan hebben wij het voornaamste volbracht. Want wie in zich een is met de wet, een is met de Kracht, Die hem voortbrengt, wat kan hem deren? Wat is voor hem belangrijk?

Wij, onbewusten, streven nog. Maar door ons hiervan bewust te zijn kunnen wij worden tot de vol‑bewusten, voor wie slechts de eeuwige waarheid bestaat en de schijn van tijd en sfeer verbleekt. Hiernaar streven wij.

Wij hopen dat ook gij daarnaar zult streven. Duidt het ons niet euvel dat dit streven ons soms wel eens gaat boven uw denken, uw belang en zelfs datgene, wat wij meenden voor u te mogen doen.

image_pdf