Denken, wetenschap en wijsheid

image_pdf

27 juni 1958

Aan het begin van deze bijeenkomst wijs ik u erop, dat wij niet alwetend, of onfeilbaar zijn. Allereerst vraag ik dan nu uw aandacht voor: “Het denken”.

Denken is zeer belangrijk. U zou zich per slot van rekening van het leven niet bewust kunnen zijn, wanneer u niet denken kon. Elk wezen denkt. Want ook het simpelste wezen reageert op zijn omgeving en kan door ervaring bij een niet geheel aanwezig zijn van bekende condities in de omgeving, toch reeds tot bepaalde conclusies komen omtrent bestaande en komende omstandigheden. Het feit dat de mens dit in zeer grote mate kan doen, heeft hem, althans stoffelijk, tot het heersende geslacht van deze wereld gemaakt. De mogelijkheid tot combineren van herinneringsbeelden brengt de mens op de duur zelfs tot een soort abstract denken. Wel moeten wij één ding hierbij beseffen. Abstract denken kan voor de doorsneemens nooit een realiteit zijn. Er zijn bepaalde dingen, die wij van onszelf eenvoudig niet kunnen aannemen, of geloven. Toch erkennen wij wel, dat deze waarden in het algemeen bestaan. Wij kunnen echter niet onszelf daarin zien. Dit hangt heel vaak samen met onze intelligentie, ons voorstellingsvermogen.

Wanneer ik hier nu iets zou gaan zeggen, dat minder prettig klinkt, bedenk dan wel, dat alle aanwezigen natuurlijk van deze kritiek zijn uitgesloten, tenzij zij zelf deze als geheel doeltreffend ervaren. Dit laatste om te voorkomen, dat u bepaalde uitlatingen als een persoonlijke aanval zou nemen. Zelfs bij normale feiten weigert men eenvoudig te begrijpen, dat bepaalde mogelijkheden bestaan voor het Ik. In de oorlog zijn er bepaalde soldaten die helden worden, omdat zij zich eenvoudigweg het einde van hun eigen leven niet voor kunnen stellen. Dood en sterven zijn voor hen geen persoonlijke realiteit. Daardoor is het, dat zij zullen en kunnen handelen met een ware doodsverachting. Er zijn vele mensen, die graag met een groot gevaar spelen, omdat zij zich niet voor kunnen stellen, dat dit gevaar hen werkelijk zou kunnen treffen. Zij menen, dat alles alleen voor anderen geldt en niet voor hen.

Hetzelfde zien wij bij de morele eisen, die menigeen aan de wereld meent te moeten stellen. Men heeft die eisen als een soort abstractie geaccepteerd, iets wat wel waar is en bestaat, maar niet op zichzelf hoeft toe te passen. Zij bestaan alleen voor de wereld. Het Ik accepteert ze niet en voelt ze niet als voor zichzelf belangrijk aan. Deze eigenaardige verschijnselen in het menselijk denken zijn het wel, die ons steeds weer tot voorzichtigheid moeten nopen bij een enkel afgaan op de voorstellingen en meningen, die binnen het Ik bestaan. Ongeveer 3/4 van het menselijke denken berust op zelfmisleiding en zelfbedrog. Dit geschiedt heel vaak door het bewust, of onbewust, uitschakelen van het Ik bij de beschouwing van algemeen geldende wetten, of als voor in het algemeen belangrijk geachte voorwaarden. Toch zullen wij anderzijds op aarde juist dit denken moeten gebruiken om tot een geestelijke bewustwording te komen. Wij zullen juist door dit denken er toe moeten komen harmonisch binnen onze wereld te leven. Eerst door het juist gebruiken van ons denkvermogen zullen wij er op aarde in kunnen slagen ook werkelijke persoonlijkheden te zijn en niet slechts de holle echo van de menigte en de begrippen van anderen.

Wat moet dan wel in de eerste plaats aanwezig zijn om te kunnen beantwoorden aan de voorwaarden, die stoffelijk gelden voor het redelijk denken? Het is onmogelijk te stellen, dat wij onszelf objectief moeten leren zien. Dit kunnen wij namelijk niet. Maar wij kunnen onze subjectiviteit in het denken althans zover beperken, dat wij al wat wij dan al in anderen kunnen zien, beschouwen, ook als in onszelf aanwezig, desnoods alleen als mogelijkheid. Hierbij houden wij ons aan de bekende regel: niets kan door ons erkend worden dan als een onbegrepen verschijnsel, wat niet tenminste  als mogelijkheid in onszelf woont. Zodra wij uit kleine tekenen afleidingen gaan maken omtrent de innerlijke toestand, of motieven van anderen, een besluit nemen omtrent de door het nog niet geuite, maar in hen levende bedoelingen, dan moet deze waarde in onszelf aanwezig zijn. Deze erkenning zal in de eerste plaats al leiden tot een zekere mildheid bij het beoordelen van anderen. In de tweede plaats helpt een dergelijke zienswijze ons heel vaak onszelf iets beter te leren kennen.

Een tweede punt is m.i. al even belangrijk. Wij hebben de gewoonte om datgene wat onaangenaam voor ons is, te ontgaan. Wij doen dit niet alleen metterdaad. Dat is wel een onmogelijkheid, wanneer wij in de stof leven. Wij doen het heel vaak door onze wijze van denken. Wij gaan gewoon een andere dan de werkelijke waardering ervoor vinden. Dit is een soort maskerade, waarbij wij onze eigen daden, gedachten en verlangens bemantelen met drogredenen. Dat wij dit doen, zullen wij voor onszelf meestal heus wel kunnen weten. Alleen, wij willen onszelf zo graag overtuigen van het feit, dat wij het goed bedoelen, dat wij goed, edelmoedig zijn en wat dies zij meer. Een dergelijke methode van denken leidt ertoe, dat je jezelf in situaties brengt die je niet meer kunt beheersen, want op het ogenblik dat je in dit zelfbedrog gaat geloven en de werkelijkheid steeds weer opzij schuift, handel je volgens niet meer juist erkende drijfveren. Daardoor zijn de gevolgen van vele handelingen nu onverwacht en kunnen grote geestelijke schokken met zich brengen. Dit is onaanvaardbaar. Laat ons steeds weer trachten niet onszelf goed te vinden en onze daden te rechtvaardigen, maar onszelf eerlijk te beschouwen. Laat ons vooral trachten bij elke gedachte en elke daaruit voortvloeiende handeling zo waar mogelijk te zijn tegenover onszelf.

Zuiver stoffelijk gezien bestaat er verder de bittere noodzaak een duidelijk onderscheid te maken tussen dromen – dagdromen misschien – en de werkelijkheid. Dat, wat wij ons voorstellen is nooit waar, tenzij het onmiddellijk buiten ons wordt bevestigd, of worden kan. Misschien is dit heel erg hard voor ons. Wij dromen per slot van rekening zo vaak van geesten, die ons een bezoek brengen. Er zijn vele mensen die dat doen. Wij dromen al even vaak dat wij erg belangrijk zullen zijn voor andere mensen, maar of het ooit zo zal zijn, weten wij niet. Feitelijk blijkt van deze dingen vaak niets terecht te komen. Laat ons dan dromen erkennen als een wens, een doel waarheen wij misschien kunnen streven. Maar laat ons nooit zeggen – zoals zo vaak gebeurt – dat dit een waarheid is en dat deze dingen ons door het lot vervuld zullen worden. Op het ogenblik, dat de mens meent in handen van een zogenaamd noodlot te zijn, geeft hij veel van zijn vrijheid prijs. Hij zal zelf niet meer streven naar een verdere bereiking, of ontwikkeling, maar steeds alleen wachten op het lot. Als gevolg hiervan kan hij ten ondergaan. Ondergaan niet alleen in geestelijke zin, maar ook wel degelijk stoffelijk. De psychologische afwijkingen, die op deze manier kunnen ontstaan, zijn wel zeer uit den boze. Zij veroorzaken dwangpsychosen, waanbeelden en vele ziekteverschijnselen. Dezen worden dan alleen maar geschapen en gebruikt om een aanvaardbare fictie te kunnen handhaven, in plaats van de werkelijkheid te moeten erkennen. Onaanvaardbaar, ook uit geestelijk standpunt. Wees dus eerlijk tegenover jezelf. Ga niet steeds weer trachten te beantwoorden aan een hoog doel. Probeer alleen maar netjes te blijven en jezelf te beheersen in de wereld waarin je vertoeft, met een gelijktijdig erkennen van de grondslagen van eigen angsten en begeerten. Zo komt men tot een bewuste uitdrukking van eigen streven in eigen levensinhoud.

Een volgend punt bij het denken heeft vaak iets van een tragikomedie. Wij komen nl. soms op een punt, waar wij in staat menen te zijn allerlei waarden omtrent andere werelden geheel te verwerken en geheel te gebruiken. Het gevolg is, dat aan de hand van stoffelijke herinneringsbeelden en ervaringen een beeld omtrent een latere werkelijkheid wordt opgebouwd. Op zich is dit nog niet zo ernstig. Maar men maakt nu deze voorstelling van een latere werkelijkheid tot levensdoel, waardoor men een voortdurende herhaling van bepaalde, hiermee verknoopte waarden binnen het eigen Ik bewerkstelligt. Dit kan tot een afwijking van het normale en een sterke beperking van eigen levensmogelijkheden leiden.

Een laatste punt. In het menselijke denken komen wij een eigenaardige gevoelsreactie tegen, die mede berust op denken en erkennen in stoffelijke zin. Dit is het zogenaamde berouw. De redelijke, dus in het denken gelegen en kenbare gevolgen van berouw zijn veelal een voortdurend herhalen van voorbije en dus onherstelbare en onbeheersbare omstandigheden. Hiermede gaat een voortdurend ontkennen van het eigen Ik gepaard, een steeds weer zichzelf bestraffen voor een niet bereiken, of nalaten. Ofschoon de meesten het niet beseffen, wordt dit in het leven vaak een zeer pijnlijke kwestie. Men weet vaak namelijk niet dat men zichzelf eigenlijk straft. Alle ongevallen, tegenspoed, die men zich door eigen verkeerd reageren op de hals haalt, wordt dan vaak gezien als een straffend, of wrekend, ingrijpen van hoger hand. Toch is het alleen een gevolg van reactievertraging en verkeerd reageren door het berouw. Het redelijke gebied van beleven wordt hierdoor weer beperkt en ook de geestelijke mogelijkheden worden terug gebracht tot ten hoogste één derde van normaal. U zult zich misschien afvragen, wat wij dan in de plaats van berouw moeten stellen. Op het ogenblik dat wij handelen – en dat doen wij altijd zoveel mogelijk in het nu, nu reeds trachtende te handelen voor morgen – zullen wij volgens ons beste weten zo eerlijk mogelijk omtrent eigen inhoud en bedoeling, het in het heden meest aanvaardbare, of noodzakelijke, allereerst volbrengen. Wat gisteren is gebeurd, kan vandaag gevolgen meebrengen. Deze gevolgen zullen wij trachten te neutraliseren en zo de daad van gisteren – althans in het heden – herstellende. Aan wat voorbij is, zullen wij, zij het dan uit oogpunt van ervaring en bewustwording, geen aandacht meer wijden: wat geweest is, is geweest. In elke mens ligt een begrip van en weten omtrent het verleden toch opgesloten. Het heeft geen zin dit voortdurend te activeren wanneer dit gelijktijdig een vermindering van gevoel van eigenwaarde, een verwaarlozing van de mogelijkheden, die het heden biedt, en misschien zelfs een minderwaardigheidscomplex veroorzaakt. Het heeft geen zin te spreken over hetgeen wij gisteren misschien misdreven hebben. Het is alleen zinvol in het heden zo goed mogelijk te leven en daaraan alle pogen en denken te wijden.

Dit zijn een paar stoffelijke punten. U zult echter begrijpen dat vanuit ons standpunt deze weinig nut zullen hebben, wanneer niet onmiddellijk daarmede verknoopt wordt een beschouwing over wat geestelijke mogelijk is. Hetgeen wij denken noemen, heeft geestelijk een geheel andere functie dan in de stof. Vergelijkend gesproken, grotendeels, doch niet helemaal zuiver en waar, kunnen wij zeggen, dat het denken van de geest een soort gevoelen is, dat voorstellingen binnen het Ik opbouwt. Het is dus allereerst een gevoelsreactie. Dit lijkt in de wereld vaak onredelijk en kan door stoffelijk denken niet altijd gevolgd worden, want wij weten niet welke krachten ons onbewust beïnvloeden, welke vergeten herinnering, of welke invloed via het bovenbewustzijn tot ons doordringende, onze redelijkheid mede bepalen. Zeker weet de mens niet, welke Goddelijke wetten hem in zijn mogelijkheden beperken. Zijn erkennen daarvan drukt hij uit in een niet redelijke waarde, namelijk het gevoel. Toch houdt deze vele redelijke waarden ontkennende gevoelsreeks een aantal erkenningen in die het Ik dichter bij de waarheid kunnen brengen. Vandaar dat het gevoel, op aarde slechts een ondergrond van het geestelijk denken, de basis is van het voorstellingsvermogen, waardoor geestelijk een aanvaarden van en werken in een geestelijke wereld bereikt wordt.

Wanneer wij op aarde bestaan – zoals u en wij – gaan voortdurend de gevoelswaarden van het leven vervalst worden door de redelijke processen op een verkeerde manier te gebruiken, dan geven wij aan de geest een vals beeld van het leven, giftig voedsel, verkeerde voorlichting. Wanneer zij dan aan de hand van het in de stof ervarene binnen haar eigen wereld wil reageren, stuit zij op vele weerstanden. Hieruit vloeit vaak dan de vlucht voor de werkelijkheid van eigen wereld voort, de vlucht voor het Licht. Er blijft dan slechts een beperkt bestaan binnen eigen denken zonder uitingsmogelijkheid over. Dit wordt dan de duisternis genoemd. Iemand, die op aarde leeft, is niet alleen verplicht op aarde als een redelijk wezen te handelen. M.i. is hij ook verplicht om te zorgen dat zijn gehele wezen – inclusief alle geestelijke voertuigen en de kern van het wezen zelf – voortdurend zo juist mogelijke ervaringen opdoet en zo juist mogelijke belevingen doormaakt. De geest, die op aarde een leven in waarheid heeft geleerd en dus niet velerlei valse emoties door heeft moeten maken als gevolg van zelfbedrog, van een verspiegeling van eigen wezen a.h.w., zal in staat zijn in haar eigen wereld – zelfs wanneer het leven naar stoffelijke normen slecht geweest zou zijn – haar eigen plaats te vinden en te behouden. Vandaaruit kan zij dan het werk van bewustwording voortzetten. Indien zij valse waarden in zich kent, zal de geest, al is het leven volgens stoffelijke normen ook nog zo goed geweest, met zeer veel moeite eerst weer de werkelijke toestand van het eigen Ik moeten realiseren en ten koste van vele moeite en pijnlijke ervaringen alle misverstanden door valse emoties opgewekt, moeten vervangen door juiste emotionele verhoudingen. Eerst dan kan zij in haar geestelijke wereld haar weg vervolgen.  Het denken van de geest, zij het nog zo verschillend van het denken dat u op het ogenblik kent, is m.i. het beste wapen, dat wij kunnen hanteren tegen de onvolmaaktheid, de innerlijke onvrede, die ons niet slechts stoffelijk, maar vooral juist geestelijk voortdurend kan belagen. Wij moeten een innerlijke evenwichtigheid tot stand weten te brengen. Deze kan niet worden uitgedrukt als vrede met de wereld. Vrede met de wereld is een stilstand, die pas aanvaardbaar wordt, wanneer wij de volmaaktheid benaderen. Innerlijke vrede is anders, het is een in jezelf zonder tegenstrijdigheden zijn. Daardoor is men immers in staat alle invloeden van buiten af op de juiste wijze op te vangen en erop te reageren. Men kan de invloeden van buitenaf absorberen en toch zichzelf blijven. Ongeacht het gebeuren van een wereld kan men dan steeds in vrede verder gaan. Een mens, die enkel stoffelijk denkt, kan, wil hij in vrede met zich en de wereld leven, niet zonder een aanvulling stellen. Deze noemen wij dan ideaal, of geloof. Een ideaal is uiteindelijk niets anders dan een geloof aan bepaalde stoffelijke mogelijkheden. Alle geloof is steeds weer een erkenning van waarden, waarvan je slechts een onbewust begrip hebt. Het is voor de mens immers niet mogelijk de bestaande wereld zo te kennen en te accepteren, dat zij voor u alles betekent. De achtergronden van het hiernamaals en alles wat daarbij behoort, maken deel uit van een dergelijk geloof. Het is een aanvulling van het eigen wezen. Die aanvulling kan nooit geheel op een leugen gebaseerd zijn. Het geloof geeft uiting aan een behoefte. Deze kan slechts bestaan, wanneer er ergens en ter eniger tijd de mogelijkheid kan bestaan die behoefte te bevredigen. In de natuur zien wij een dergelijke reactie, waardoor het wezen zich steeds weer aan kan passen aan reeds bestaande, maar nog niet besefte omstandigheden.

Het is dan ook logisch te stellen, dat elk geloof dat bestaat, elk geloof dat wij hebben, slechts als aanvulling van het stoffelijk denken geldt en zo, zonder een redelijk besef van bestaande waarden in het leven, toch reeds een vredige aanvaarding van dit leven mogelijk maakt. Verder kunnen wij stellen dat alle geloof ons een steun kan zijn bij een geestelijk verder gaan door de stof, waar wij, ons niet helemaal van het Ik bewust zijnde, in dit aanvaarden van niet gekende waarden de mogelijkheden vinden om toch, volgens het geheel van de in het Ik geborgen waarden, juist te handelen. Geen enkel geloof kan geheel volmaakt zijn. Het geloof van individuen kan ook niet gelijk zijn. Het is onmogelijk aan de hand van de rede een geloof te omschrijven en vast te leggen. Het is zelfs niet mogelijk om met woorden de hoofdpunten van een geloof geheel weer te geven. Het gaat voor alles om het gevoelsargument.

Nu is de gevoelsreactie van alle wezens tenminste enigszins verschillend. Zo zal de betekenis die een ieder voor zich heeft, aan een behaald geloofspunt, ook een enigszins andere zijn. Wanneer wij ons vermogen om als redelijk wezen te bestaan willen gebruiken, kunnen wij nooit volgens deze waarden gaan debatteren over het geloof als een algemene kwestie. Het enige wat ons – onvolmaakt – mogelijk blijkt, is te zeggen, wat men zelf gelooft. Daarom kunnen wij ook nooit bepalen wat een ander zou moeten geloven. Op het ogenblik dat wij dit willen doen, trachten wij in feite onze eigen persoonlijkheid op te leggen aan anderen. Dit brengt alleen strijd en misverstanden, want zij kunnen nooit een andere persoonlijkheid werkelijk geheel begrijpen, zeker kunnen wij dus ook niet weten wat een andere mens als innerlijke waarde buiten de rede nog nodig heeft. Daarom zou ik u de raad willen geven uw denken vooral voor de meer concrete waarden te gebruiken. Houdt u niet bij voorkeur bezig met betrekkelijk nutteloze takken van “wetenschap” zoals bv. de theologie. Het is niet mogelijk enige logistiek te gebruiken om het Goddelijke te benaderen. Een kennen van God en zijn werken is alleen innerlijk mogelijk. Elke poging tot uiterlijke vastlegging hiervan leidt in uiterste consequentie tot bespottelijkheden, ook al begrijpt men dit misschien nu nog niet. Wees daarom altijd met denken en geestelijk leven in de eerste plaats een persoonlijkheid. Geloof datgene wat voor u noodzakelijk en innerlijk juist is. Maar geloof dingen alleen dan, wanneer u ze innerlijk kunt gevoelen als een onomstotelijke zekerheid, ongeacht wat er in feite dan verder op aarde gebeurt en wat schijnbaar de waarde van dit geloof tegenspreekt. Houdt, als een aanvulling van uw leven en denken, uw geloof boven alles heilig. Tracht nooit een ander dit geloof op te dringen, iemand te bekeren, of uw geloof op te geven. Tracht ten hoogste door eigen levenshouding en hetgeen men anderen omtrent eigen levensbeschouwing mede kan delen, aan te tonen, dat uw geloof – althans voor u – goed is. Dit is het beste en het meest juiste, wat u in deze zin voor anderen kunt doen. Tracht nooit op grond van een zogenaamd groter, of beter weten, anderen te beheersen. Men is namelijk nooit geheel in staat te beoordelen, wat er in een ander mens aan mogelijkheden is gelegen. Men kan ook nooit geheel bevatten, wat een ander denkt. Een verkeerd inschatten van een ander kan soms tot dwaze, of pijnlijke situaties leiden. Zo had Pancho Villa – een opstandeling – ruzie gekregen met een aantal monniken. In zijn woede merkte hij tegen een van zijn dommere volgelingen toen op: “Wij moesten ze allen tegen de muur zetten”. Toen Villa de volgende dag verder wilde rijden, miste hij deze volgeling. Aan het einde van het dorp was echter een lange blinde muur. Daar vond hij de vermiste. Tegen de muur stonden alle monniken met een angstig gezicht in de houding, terwijl de kleine man er met een zweep in de hand dreigend voor stond. Villa’s gevoel voor humor was groot genoeg om lachende zijn volgeling te prijzen en de monniken verder vrij te laten. Het feit, dat de kleine volgeling de toorn en de haat van de rebel niet had kunnen begrijpen, maakte van een mogelijk drama een ruwe grap.

Wanneer wij onbeheerst onze meningen uiten in het leven, bestaat de mogelijkheid, dat een ander ook ons verkeerd begrijpt. Het is dan heel goed mogelijk dat deze ander, menend op ons gezag te handelen, voor ons en anderen een onherstelbare schade aanricht. Laat ons daarom heel voorzichtig zijn, wanneer wij al in willen grijpen in het leven van anderen. Dit geldt ook voor kinderen of jongere mensen, ook wanneer het mensen betreft, die – stoffelijk gezien – heel wat minder weten dan wij. Wanneer wij al leiding willen geven, moeten wij ons beperken tot het reële, duidelijk uitgedrukt en geïllustreerd. Daarnaast zullen wij, juist als redelijk denkende wezens, steeds weer open moeten staan voor alle argumenten van anderen. Zolang dezen redelijk zijn en ons aanvaardbaar blijven, kunnen wij immers ons voordeel hiermee doen. Wij kunnen op deze wijze zelfs tot grotere eenheid en harmonie met de wereld komen. Zelfs indien ons dit laatste niet mogelijk is, blijft het voor ons nog steeds een zegen te weten, dat er tussen ons en anderen verschillen bestaan. Eerst zo kan men de juiste wijze van leven op aarde vinden, eerst zo zal de geest die emoties uit de stof kunnen verwerven, die het haar mogelijk maken in haar eigen wereld juist te denken. In het begin zal zij daaruit de beelden kunnen scheppen, die de waarde van het harmonische leven met God voor haar uitmaken. Uiteindelijk zal zij daar ook kunnen komen tot een verwerpen van vormen en zo de waarheid van het Goddelijke binnen de kosmos steeds sterker kunnen ervaren en aanvaarden. Valse voorstellingen en definities zijn het gevolg van maatschappelijke eisen. De mens zal deze steeds moeten volgen, indien hij niet nog meer wil lijden onder de sociale eisen. Wanneer wij iemand dus dwingen een apenpakje te dragen, als bij een maskerade, zal het logische feit – volgens u – zijn, dat hij zich als een aap moet gedragen en als een aap moet handelen, denken en voelen.

  • Wanneer hij dit niet doet, zal hij ongelukkig zijn.

Wanneer hij zich van zijn eigen wezen bewust blijft, kan hij er integendeel heel veel plezier in hebben zich als aap te gedragen, zolang dit niet strijdt met eigen wezen. Het blijft nog steeds mogelijk te voorkomen dat een handeling wordt gepleegd, die tegen eigen wezen indruist. Er is natuurlijk een zeker gevoel voor humor nodig. Ik moet toegeven, dat het mij onmogelijk lijkt alle omstandigheden van het menselijke leven zonder enig gevoel voor humor toch voortdurend te blijven accepteren.

  • De humor is een vlucht voor de tragiek van het verschijnsel.

Op het ogenblik dat wij gaan spreken over de tragiek van het verschijnsel, dramatiseren wij onze eigen onbekwaamheid om in de wereld verder vooruit te komen. Laat ons daarom a.u.b. nooit over de tragiek van het verschijnsel, of het leven, spreken. Een dergelijke uitlating is alleen maar een onopvallende wijze jezelf te beklagen, terwijl je schijnbaar over de wereld, of over anderen spreekt. Dat is fout. U bent in dit leven gekomen met al zijn maatschappelijke verschijnselen, omdat dit voor u een noodzaak was. Indien dit niet zo was, zou u niet op aarde geïncarneerd zijn. U kunt dit leven binnenkort verlaten. Het is niet veel meer dan een kort ogenblik dat u in een gemaskerd bal binnen loopt. Wanneer u dit alles, in dit ogenblik van afwijkend bestaan, zo intens ernstig gaat nemen en daarbij u bovendien nog intenser ergert, zodat u niet uzelf kunt zijn volgens eigen wensen, dan vergeet u uzelf in feite juist volgens grotere principes, namelijk: Elk verzet tegen de maatschappij als zodanig is dwaasheid. Verzet tegen een drang om buiten eigen willen en wezen om, aan maatschappelijke voorwaarden te beantwoorden, die niet met je wezen stroken, is een andere kwestie.

Daarbij mag de volgende reden gelden: wij zullen alles in de wereld accepteren, buiten datgene, wat voor ons, volgens eerlijke overtuiging en zonder enige zelfzuchtige bedoeling onrecht kan worden genoemd. Dit onrecht zullen wij moeten bestrijden door eigen daden, zonder ooit daarbij tot geweld tegen anderen over te gaan. Wij zullen weigeren het onrecht te erkennen, weigeren ons daartoe te laten dwingen.

Gelijktijdig zullen wij alle andere wetten en regels nog gewetens voller opvolgen om daardoor onze eerbied voor alle rechtvaardige en niet onrechtvaardige wetten en regels nog sterker tot uiting te laten komen.

Onze taak is het elke ergernis die wij aan anderen zouden kunnen veroorzaken, weg te nemen, in zoverre dit niet een onmiddellijke verloochening van onze eigen persoonlijkheid en eigen rechtsgevoel betekent.

Het is onze plicht en taak in het leven alles te verdragen en te aanvaarden buiten dat, wat onrecht is. Dit onrecht mag dan ons zelf, of anderen, treffen, tegen dit onrecht zullen wij ons echter te allen tijde moeten verzetten, door het te ontkennen en het bestaan daarvan voor onszelf geheel te negeren, handelende volgens het recht dat in ons woont.

Toch zullen wij nooit geweld plegen. Wij zullen demonstreren tegen alle onrechtvaardige, of onrechtmatige regels en wetten, en door ons nadrukkelijk daaraan niet te houden. Zelfs dit zullen wij echter steeds trachten te doen op een wijze die aan anderen zo weinig mogelijk schade veroorzaakt.

Wanneer men ons daarvoor slaat, zullen wij zonder verzet de slagen in ontvangst nemen. Wanneer men ons zal doden, zullen wij ook dit zonder verzet aanvaarden. Steeds echter zullen wij voor het recht blijven betogen, zelfs ten koste van ons eigen wezen.

De mensen die menen dergelijke problemen af te kunnen doen door over de tragiek van de maatschappelijke ontwikkelingen te spreken, bedoelen daarmede meestal alleen maar het onvermogen om, ondanks alle moeiten en kosten daaraan misschien verbonden, voor zich alleen maar het recht te accepteren dat in hen leeft. Men maakt een drama van het leven en tracht het op een afstand kritisch te beschouwen. Daarbij stelt men zich meestal heel wat dwazer aan dan de anderen, die misschien bourgeois zijn, maar die tenminste eerlijk geloven in de wereld en de daden die zij daarin stellen.

Humor is echter juist voor de scherpere waarnemer wel degelijk mogelijk en nodig, al is het alleen maar om te kunnen begrijpen dat jezelf even dwaas bent als degenen, die je veroordeelt, om te beseffen, dat de politesse, waartegen je je innerlijk verzet, maar die je toch accepteert, omdat anderen hierop zoveel prijs stellen, dan juist in je eigen daden en woorden een ridiculiseren van eigen stellingen inhoudt. Dat is een situatie die je wel degelijk met een glimlach kunt gadeslaan, een toestand waarin je wel degelijk ontspanningen en vreugde kunt vinden, zonder daardoor ook maar iemand anders te schaden.

Wanneer de maatschappij je zegt dat je moet werken voor je brood – volgens haar regels – dan zal je op kunnen merken dat je het eigenlijk liever anders zou hebben. Menigeen zou liever als de wilden wat vis en wat broodvruchten nemen om het dan verder maar te geloven. Maar je zit nu eenmaal in de maatschappij. Accepteer dus de consequentie van je verlangens. Verwijder je uit de maatschappij en leef zoals je wil, met alle risico’s van dien, maar vergeet niet, dat de wilde zowel als de beschaafde mens werkt voor zijn brood, ook wanneer hij misschien met meer overgave vist en jaagt, dan iemand die in de beschaafde wereld een boekhouding voert. In wezen is dit alles hetzelfde. Begrijp vooral het belachelijke van vele mensen in de wereld, die trachten zichzelf gewichtig te maken in de wereld, omdat zij in feite niets presteren. Tracht zelf anders te zijn. Neem niets ernstig op de wereld, behalve deze twee dingen: eerlijk steeds trachten jezelf te zijn en altijd weigeren enig onrecht te aanvaarden, te ondergaan, of mede te veroorzaken.

Voor degene, die zich steeds eerlijk aan deze dingen houdt, bestaat er geen tragiek van de maatschappij in de wereld, geen tragiek van het menselijke bestaan ook. Misschien begrijpt men meer het onnut van veel wat wordt gedaan. Maar dit kan de innerlijke vrede niet verstoren. Wanneer wij ons zo druk gaan maken om de maatschappij als geheel, dan verbergen wij voor onszelf daarin alleen eigen onvermogen om binnen die maatschappij te bestaan en toch onszelf te zijn. Bedenk bovendien, dat de maatschappelijke vormen een uitvloeisel zijn van het recht van de sterkste en voortvloeien uit de invloed van een meerderheid op de initiatieven van een minderheid. De meeste mensen die men zou beklagen om het leven dat zij moeten voeren binnen die benauwende maatschappij, leven dit leven uiteindelijk alleen, omdat zij zich geen andere wijze van leven kunnen indenken en zonder de banden van de maatschappij niet gelukkig zouden kunnen zijn. Wij hebben zelfs het recht niet anderen een deel van hun zelfbedrog te ontnemen, indien wij hen geen andere waarden daarvoor in de plaats kunnen geven. Laten wij het heel eenvoudig stellen: zolang wij ons best doen zelf zo goed mogelijk te leven en te beantwoorden aan alles wat in ons persoonlijk leven noodzakelijk is, doen wij voldoende en houden wij heus weinig tijd over om ons nog over de wereld te ergeren. Bovendien veranderen wij de wereld, wanneer wij leven, zoals wij gevoelen te moeten leven. Want door onze eerlijkheid in het streven, wekken wij in anderen een bewustzijn omtrent deze waarden. Indien dezen misschien onbewust ook in hen bestaan, zullen ook zij zeer zeker hier steeds meer naar gaan handelen. Dan komt er een einde aan de voortdurende menselijke comedy en gaat de mens in waarheid verder in plaats van in voortdurend zelfbedrog.

Vanuit geestelijk standpunt is dit zeker zeer te wensen. Hetgeen ik hier heb gezegd kunnen velen zich aantrekken. Onder meer misschien zekere vrouwenbonden, die zo zeer voor de zedelijkheid van anderen ijveren, dat zij hun eigen leven geheel daarmee verwaarlozen ten koste van hun omgeving, om nu nog maar niet te spreken over sommige politici, die zo zeer trachten elke mens welvaart te geven, dat zij vergeten hem de vrijheid te laten die hij nodig heeft om werkelijk mens te kunnen zijn. Wanneer een enkeling hier soms meent, dat ook hem of haar de schoen past, kan ik niemand beletten zich de zaak ter harte te nemen. Maar ik bedoelde zeker geen persoonlijke verwijten met dit betoogje.

  • U noemde theologie waardeloos. Is dat niet wel wat veel gezegd?

Theios kan worden ervaren, doch niet worden bepaald, of gedetermineerd.

  • Toch geeft het een interessant inzicht in de wijze waarop een volk zich rechtvaardigt en zijn God zoekt.

Inderdaad. Daartoe moeten wij echter psychologisch de motieven van anderen, zoals uitgedrukt binnen de theologie, ontleden. Maar het is dan geen facet van de theologie zelf meer. Meent u echter, dat, zelfs op grond van de Schepping en alles wat daarbinnen mogelijk geopenbaard is, het de mens mogelijk zal zijn zelfs maar een jota te begrijpen van het werkelijke wezen Gods? Meent u dat de beperktheid van de mens, ondanks alle profetieën en openbaringen in staat is om ook maar iets te begrijpen van het doel dat God heeft met Zijn Schepping en het leven? Wij kunnen daar alleen een eigen mening over hebben. Dan wordt dit echter filosofie, geen theologie, die echter uitgaat van het standpunt, dat het aan de hand van de openbaringen mogelijk is voor de mensen, Gods wil en wezen te definiëren, de werelden, waarin God Zich openbaart, o.m. hemel en hel te omschrijven en te kennen, terwijl het verder mogelijk zou moeten zijn aan de hand van voornoemde argumenten te bepalen, hoe de mens heeft te leven en te denken, welke punten in het weten van de mensheid waar zijn en welke niet. De theologie heeft dan ook het absurde in zijn argumenten nooit geschuwd, getuige de in het verleden bekende twist over de vraag, hoeveel engelen wel kunnen dansen op de punt van een naald.

Een ander aspect: men definieert de wil en het weten Gods binnen een bepaalde leer, door mensen gesteld, en beweert dan dat het Gods wil is, dat een ieder gelijkelijk deze leer zal aanvaarden. Een ander vraagpunt hieruit weer voortkomende: in hoeverre kan iemand die van onze leer nooit gehoord heeft, toch nog tot onze kerk behoren? Heiligverklaringen etc. vloeien ook voort uit de theologische stellingen van bepaalde kerken. Persoonlijk meen ik dat deze dingen nutteloos zijn. Zij maken het leven ingewikkelder en minder waar. Ik geloof niet in een kennis omtrent God op deze wijze. Wel in een erkennen van God in alle dingen door ieder volgens eigen bewustzijn en instelling. Dit is echter een persoonlijk ervaren, dat misschien gedeeltelijk voor kleinere groepen gelijk kan zijn, maar nooit voor grote groepen kan worden gedefinieerd zonder gelijktijdig in vaagheid alle betekenis te verliezen. Welk onderwerp heeft u nog voor mij?

  • “Wetenschap en Wijsheid”.

Hierover zou ik dan het volgende willen opmerken. Het juiste gebruik van de wetenschap is wijsheid, doch zonder begrip voor eigen taak en inhoud wordt de wetenschap een onheil, dat de mensheid bedreigt. Wetenschap is onderzoek en vaststelling.

Wij kunnen met onderzoek zeer veel bereiken. Wij kunnen de zekerheid verwerven dat een bepaalde toestand, plus een bepaalde prikkel, of toevoeging, een bepaald resultaat zal hebben. Dit zal zich onder gelijke condities steeds weer gelijk herhalen. Het is mogelijk om aan de hand van bewijzen, plus theorieën, te stellen dat de maan zoveel kg weegt en dat Mars op het ogenblik zoveel km van de aarde weg is. Zij kunnen u ook wetenschappelijk overtuigen dat de beste vorm om een menselijke samenleving te stabiliseren een industrialisatie van het geheel is. Men tracht dan alles, tot zelfs de landbouw industrieel te zien en de productie onder te brengen in een schema met vaste normen. Theoretisch is dan zo immers een overzicht van de productie reeds aan het begin van het jaar mogelijk. Het ellendige is alleen maar, dat, wanneer je je alleen maar vast blijft houden aan feiten, die op papier bewijsbaar zijn en een bepaald gebied bestrijken, het lang niet altijd zeker is dat het inderdaad zo verloopt als het schema aangeeft. Want andere waarden, waarmee je niet meende te moeten rekening houden, doen heel vaak hun invloed gelden. Deze waarden zijn heel vaak voor wetenschappelijke schema’s geheel ongevoelig. Een mens die wijs is zal de wetenschap dan ook nooit als een doel op zich zien, noch als een functionele bepaling van mogelijkheden, maar alleen als een middel om de omstandigheden althans enigszins te richten.

Voorbeeld: Er was een wetenschapsmens die wijs was. Hij had namelijk de gewoonte om steentjes over het water te keilen. Op de duur wist hij: wanneer ik zo gooi, met die hoek van opslag en deze grootte van steen, zullen zij ongeveer 5 keren springen… Nu kwam er een steentje, dat zeven keer sprong. Deze wijze zocht hiervoor geen verklaring, doch zei slechts: “Dit vind ik leuk. De vreugde die het mij nu geeft, is voldoende. Een uitleg zou daaraan niets veranderen, want het verschijnsel op zich is te onbelangrijk.” Vele wetenschapsmensen handelen echter precies omgekeerd, vooral wanneer zoiets op hun eigen terrein plaats vindt. Zij vinden oorspronkelijk iets uit, waarmee veel te bereiken is. De atoomsplitsing bv. Zij verlangen zeker niet naar een vernietigen van de wereld. Toch zullen zij de krachten, die daarvoor kunnen worden gebruikt, zeker niet terzijde leggen, wanneer zij ontdekt worden. Integendeel. Wanneer de eerste atoombom is gemaakt, denken zij er over na, hoe er een gebouwd kan worden die nog veel vernietigender is. Steeds blijven zij erover nadenken, hoe hun wapen nog erger, nog dodelijker te maken. Velen onder hen menen dat als een dergelijke mogelijkheid in theorie ook maar bestaat, het de taak van de geleerde is deze proef ondervindelijk te bewijzen. Dat is volgens hen wetenschap. In feite is het dwaasheid, omdat het menselijke element, waaruit alle wetenschap uiteindelijk geboren wordt, daarbij geheel verwaarloosd wordt.

Zolang de wetenschap gebruikt wordt om heel de mensheid te dienen en groter vreugden in het leven te geven, is zij een van de grootste krachten die de mens op aarde kan hanteren. Maar op het ogenblik dat de wetenschap een dogma wordt, dat zich boven de menselijke waarden stelt in de ogen van de wetenschapsmens, wordt het een vloek, een waanzin. Je hoort op aarde vaak griezelverhalen vertellen. Het schijnt echter de laatste tijd steeds meer voor te komen dat de centrale griezelfiguur een waanzinnige professor is. Ik meen, dat dit onbewust de waardering weerspiegelt van de wetenschap en de angst, die vele mensen op aarde thans kennen voor de wetenschap. De wetenschap is langzaam aan begonnen feitenkennis te stellen boven het welzijn van de mensheid. Hier is de wijsheid teloor gegaan. Hieruit volgt wel, dat er grote verschillen kunnen bestaan tussen wetenschap en wijsheid. Wijsheid is m.i. het vermogen de wereld haar mogelijkheden, zowel als jezelf, te kennen en te beschouwen, zodat je kunt zien met welke middelen voor jezelf en de wereld een zo groot mogelijke vrede, het grootst mogelijke geluk ook bereikt kunnen worden. Een wijs mens zal zelfs eigen ongeluk en onvrede nog zo weten te gebruiken, dat zij zowel hemzelf als anderen kunnen wijzen op de mogelijkheden tot vrede, die zelfs daarin gelegen zijn.

Diogenes zocht met een lamp op klaarlichte dag naar een mens. Men meent dat dit wijs was, maar eigenlijk was het onwijs. Want de wijsgeer, die dit deed, stelde zijn eigen eisen aan de mens en erkende de menselijkheid van de gemeenschap dus niet meer. Met zijn scherp verwijt bracht hij ongetwijfeld vele mensen tot nadenken. Maar om wijs te mogen heten, ontbrak er toch nog iets aan. Hij uitte wel zijn bitterheid, maar gaf noch zichzelf noch zijn medemensen een aanwijzing, waardoor dit tot geluk, of vrede kon voeren.

Wetenschap begint altijd met uit haar beschikbaar weten een omschrijving te geven van het doel dat zij meent zich te kunnen stellen. Eerst dan zal zij beginnen te werken. Vergelijk en u zult ontdekken dat in het genoemde geval, de wijsgeer alleen wijs was in eigen ogen, maar niet als deel van de wereld. Aan persoonlijke wijsheid heeft men niets, tenzij zij zo geuit kan worden, dat zij ook in de wereld harmonie wekt. Misschien kunnen wij daarom wijsheid ook nog wel zo aanduiden, namelijk het vermogen in anderen jezelf en jezelf in anderen te zien. Zo zal je immers in de wereld jezelf en anderen kunnen begrijpen en helpen.

Wetenschap: wetenschap is het weten, zo uitgedrukt, dat het te allen tijde kenbaar, tastbaar en bewijsbaar is. Dit betekent dat speculatieve wetenschappen in feite geen werkelijke wetenschappen kunnen zijn, tot het ogenblik, dat men de speculaties en thesen voor een ieder die voldoende kennis heeft, kenbaar en merkbaar kan bewijzen. Wanneer de wijsheid de wetenschap zou gaan regeren, zou de wetenschap veel meer als belangrijk erkennen wat nu nog ligt buiten het als normaal aanvaarde. Men zou niet meer stellingen af gaan wijzen, omdat zij niet met bepaalde theorieën stroken, doch zich houden aan de mogelijkheden die bewijsbaar kunnen worden gemaakt. Van het onzekere zou misschien menige wetenschapsmens liever de handen aflaten, maar dan ook zonder een oordeel uit te spreken dat niet op nadrukkelijk en langdurig onderzoek is gebaseerd, terwijl proeven bovendien een ondergrond aan de stellingen kunnen geven.

De wijsheid zal zeggen: hoe groter het weten wordt in de wereld, hoe belangrijker het is. De manier waarop het weten wordt verworven doet minder ter zake. De wijsheid stelt aan het weten slechts één vaste eis: alle weten moet nuttig zijn, of kunnen worden. Wetenschap mag niets anders zijn dan een vastlegging van weten op een wijze, dat bij herhaling en onder dezelfde condities dezelfde resultaten bereikbaar zullen zijn. Is dit niet mogelijk, dan moet de wetenschap tenminste over de middelen beschikken de wijzigingen van condities zo duidelijk aan te tonen en vast te leggen, dat het daarmede overeenstemmen van het verschil in resultaat aannemelijk wordt. Geen enkele stelling zal als vaststaande beschouwd worden, doch alles geldt als werktheorie. De wijsheid kan namelijk niet aannemen, dat de mens een bepaalde waarde geheel volgens alle mogelijkheden die in het Al daarvan bestaan, kan fixeren.

Wijsheid en wetenschap dienen dan ook eigenlijk samen te gaan. Wat heeft deze wereld aan wijsgerigheden zonder ondergrond? Het is misschien zeer wijs te zeggen dat God heeft gegeven en dat God genomen heeft. Maar de wijsheid brengt er toe je af te vragen, of dit nemen door God nu conditioneel of onconditioneel is. Zonder Gods wil te ontkennen, mogen wij ons wel degelijk afvragen of wij iets aan de mogelijke gevolgen van die wil kunnen doen, of niet. Dit zich steeds afvragen hoe en waarom, brengt het weten en uiteindelijk ook de wetenschap als steeds belangrijker deel van het leven naar voren. Zij zijn dan de middelen geworden van de wijsheid. De steeds herhaalde vragen brengen ons tot een steeds groter weten, een steeds uitgebreider begrip van onze werelden en al wat daarin bestaat.

Wij zullen de Goddelijke wetten kunnen leren kennen en steeds meer onze omgeving kunnen leren beheersen. Dat is de wetenschap. Maar op het ogenblik dat wij gaan menen, dat de regels van de wetenschap en de erkende wetten moeten staan boven het wel en wee van de mensen, verloochenen wij ons mens-zijn. Dan vergeten wij dat de wetenschap slechts een middel is om meer als mens te leven, niet een soort Goddelijke macht, die de mensheid moet regeren. Op het ogenblik dat wij de wetenschap als belangrijker gaan zien dan onze verplichtingen tegenover de mensheid, hebben wij onszelf buiten het menselijke zijn, de menselijke gemeenschap gesteld. Dan zijn wij on-mensen, of niet-mensen, geworden in de feitelijke betekenis van het woord. Dat zullen wij geestelijk moeten verantwoorden. De ware wetenschap ontleent haar recht van bestaan aan het feit, dat zij zich voortdurend dienstbaar maakt aan de mensheid, zonder ooit voor zich het recht op te eisen over de mens te regeren, of een bepaalde mening of leefwijze aan de mensheid op te dringen. De wijsheid vindt in de wetenschap de middelen om hetgeen zij als bewustzijn en begrip uit het leven verworven heeft praktisch en voor ieder kenbaar te maken. De voordelen die uit de wijsheid voor het eigen ik voortkomen, zal men zo ook voor anderen toegankelijk kunnen maken.

image_pdf