23 februari 1959
We zijn hier dan vanavond bij elkaar gekomen om te discussiëren over een onderwerp waarvan u zich waarschijnlijk afvraagt wat het eigenlijk wordt. Dat eeuwig waarom. Het is logisch, dat wij ook tot een bespreking van dit onderwerp komen. Want u heeft allemaal ‑ en dat is helemaal geen uitzondering ‑ vanaf uw prilste jeugd steeds weer gevraagd: “waarom”. En ofschoon een bekend gezegde vertelt, dat één dwaas meer kan vragen dan 20 wijzen kunnen beantwoorden, moet er toch ergens een achtergrond zijn, waartegen deze voortdurende vraag ons duidelijk kan worden.
We kunnen ons er natuurlijk van af maken door te zeggen: “Ach, het gaat ons om het weten, om de kennis, het is een drang tot verwerven van kennis.” Maar ik ben bang, dat dat niet helemaal juist is. Want vreemd genoeg vragen we niet “waarom”, wanneer de zaak ons onmiddellijk beroert. Het “waarom” is juist verbonden met datgene, wat even buiten de raaklijn van onze directe beleving ligt. En daarmee zijn we dan eigenlijk aan de kern van ons probleem gekomen: Het eeuwig “waarom” is een zoeken naar datgene, wat buiten je eigen begripsvermogen ligt, buiten je eigen weten en buiten je directe beleven. De vraag rijst juist, wanneer we terloops met iets in contact komen; en in ons onbegrip van hetgeen wij ontmoeten, vragen wij.
Vragen van kinderen zijn hiervoor aardig illustratiemateriaal.
“Vader, waarom heeft die giraffe zo’n lange hals?”
“Omdat hij anders zo moeilijk uit de bomen kan eten, jongen.”
“Ja vader, maar waarom eet hij uit de bomen?”
“Jan, omdat hij dat lekkerder vindt.”
“Waarom vindt hij dat lekkerder, vader?” (Een poging om een begrip te krijgen van die totaal vreemde figuur, die daar ergens in Artis staat.).
Nu ontgroeit u daaraan langzaam maar zeker. De felle indruk, die de wereld op u heeft gemaakt, gaat voorbij. Uw “waarom” wordt meer en meer abstract. Maar nog steeds, nog steeds blijft dezelfde drijfveer aanwezig. Wij zoeken het onbekende te ontraadselen, omdat het ons niet direct beroert.
“Waarom leven wij?” Is het belangrijk, dat wij dat weten? Beroert het ons, dat “waarom”? Neen; het gaat ons in feite om het leven zelve.
“Waarom moeten wij lijden?” Is het belangrijk, dat wij de reden weten? Neen, het is alleen maar belangrijk, dat wij niet lijden.
“Waarom is er wreedheid op de wereld, als er dan een God is?” Gaat het hier om een reden? Neen. Het is weer een verzet; een poging om onze eigen innerlijke wereld in overeenstemming te brengen met hetgeen er buiten ons ligt.
Het eeuwig “waarom” is de poging van de mens ‑ en wat dat betreft ook van de geest ‑ om tot een eenheid te komen met zijn omgeving, met zijn milieu. Hoe verder hij komt in zijn denken en zijn streven, hoe sterker hij zoekt een eenheid te bereiken, met al het kenbare, hoe sterker de vraag.
Er is echter een ander argument aan te voeren en wel: “Waarom” vragen we alleen, wanneer we menen een reden te willen kennen. Maar in vele gevallen is in feite dit zoeken naar een reden een ontwijken van eigen verantwoordelijkheid. Ook dat mogen we zeker niet buiten beschouwing laten. Menigeen vraagt, zoals het heet, naar de bekende weg. Hij vraagt naar een “waarom”, niet omdat hij niet weet welke redenen daaraan verbonden zijn, maar om die reden voor zichzelf te verbergen, om anderen in de waan te brengen, dat hij daar niet van weet en zo de verantwoordelijkheid ‑ die hij anders zou moeten dragen ‑ voor zichzelf te verminderen.
Nu geloof ik, dat we verstandig doen om hier dit eeuwig “waarom” een paar keer te gaan bezien; in de eerste plaats in veel voorkomende punten, in de tweede plaats in een poging om de psychische achtergronden wat nader en wat duidelijker te belichten. Ik wil daarbij van tevoren reeds verklaren, dat al hetgeen ik nu verder zal zeggen in geen geval betrekking heeft op één van de personen, die hier in de zaal aanwezig zijn. Het is gemakkelijker, dat u dat weet. Zou er een schoen zijn, die u past …. ik heb geen bezwaar, maar past u vooral op dat hij niet wringt! Menigeen is geneigd om alleen schoenen aan te trekken, die een te kleine maat hebben, vooral als het over geestelijk gebied gaat.
“Waarom is er leven?” Kunnen we deze vraag beantwoorden? Indien wij ons bewust zijn van het totaal van de schepping, moeten we het antwoord weten. Maar hoe kan één stukje rail zich bewust zijn van een spoorwegnet, dat een heel land omvat? En toch is het daar dan nog altijd mee verbonden. Hoe kan een enkele mens, wiens bewustzijn zich vaak vanuit een egocentrisch standpunt zelfs afsluit voor al, wat uit de buitenwereld komt, een begrip krijgen van het totaal van de schepping? Deze vraag is een onoplosbare vraag vanuit het standpunt van de mens en van de lagere geest.
Natuurlijk kunnen we er een these over opbouwen. En zo goed als u dat doet voor uzelf, zo doen ook wij dat. Je kunt natuurlijk gaan spreken met de gelovigen, die zeggen: “Ja, dat is Gods wil.”
“Akkoord. Waarom is het dan Gods wil?” “ja, over God mag je niets vragen. God is almachtig en staat buiten ons begrip.”
Met de eindconclusie ben ik het eens en al het andere wil ik dan wel accepteren. God heeft ons geschapen, omdat slechts in een bewuste uiting binnen Zijn schepping een weerkaatsing van Zijn wezen en zo een Zichzelf beschouwen voor Hem mogelijk was.
“Ja, maar waarom is voor die God een zelfbeschouwing noodzakelijk. Als Hij volmaakt is, moet Hij Zichzelf ook volmaakt kennen.”
Het antwoord is aardig, de these is m.i. aanvaardbaar, maar weer niet voldoende. Wij leven wel, maar in dit leven zijn wij beperkt, leven wij irreëel. Als we nagaan hoe we steeds weer dromen in onze eigen werelden, hoe de mens op aarde zelfs blind is voor de werkelijkheid en slechts datgene ziet van hetgeen hem omringt, dat in overeenstemming is met zijn eigen denkbeelden en gebruiken, hoe hij zijn oordeel steeds velt slechts vanuit zijn eigen standpunt, dan geloof ik, dat we wel kunnen zeggen, dat we die werkelijkheid absoluut niet beseffen. En als we de werkelijkheid niet beseffen, vrienden, dan zijn we afgesloten van het geheel. We vragen naar het “waarom” van het leven, omdat wij ons van het leven zelve niet voldoende bewust zijn. Daarmee is de vraag niet opgelost, maar wel verklaard.
Een andere veel voorkomende vraag: “Waarom moet er lijden zijn?” Ja, waarom? Is er een reden voor te geven? Uitgaande van een volmaakte God, Die almachtig is, kunnen wij geen reden vinden. We kunnen slechts zeggen, dat in ons bewustzijn klaarblijkelijk de tegenstelling nodig is om in de wisseling tussen geluk en leed, tussen licht en duister, bewustzijn te gewinnen. Maar verder niet. Een antwoord op de vraag zelve kunnen we nooit in concreto geven. Want weten wij de kern van het lijden te bereiken? Ja, er is er misschien één geweest, die dat gedaan heeft: Jezus. Maar ik geloof, dat alle anderen eerder voor het lijden vluchten dan het te aanvaarden en het op deze manier (dus in het ondergaan) te leren kennen.
Nu we het toch over vluchten hebben: We vinden ook een hele hoop mensen, die het geluk ontvluchten, omdat ze er te bang voor zijn. Hun geluk gaat gepaard met een angst voor verlies. “Waarom is die ander gelukkig?” is dus geen redelijke vraag. Het betekent in feite: “waarom ben ik niet in de plaats van die ander?” En dat is weer een poging om aan eigen leven te ontkomen. U ziet het, onze conclusies zijn niet zo erg optimistisch.
Wanneer een kind met zijn “waarom” komt, dan doet het dit in een wereld. Een wereld, die voor dat kind volkomen concreet is. Een wereld, waarin het in vele ongetelde ogenblikken ‑ veel meer dan een volwassene zich kan realiseren ‑ steeds weer nieuwe impressies opneemt en die combineert tot een eigen wereldbeeld. Voor het kind is over het algemeen de onbekende factor iets wat of verdreven moet worden, dan wel moet worden geabsorbeerd, ook wanneer die absorptie niet in overeenstemming is met de werkelijke waarden. Het kind kan niet iets hebben, dat naast zijn leven staat; het hoort erin of het moet er absoluut uit verwezen worden.
In het eerste geval krijgen we het vragen, dat schijnbaar redeloze “waarom”, “waarom”, “waarom”, waaraan heel veel vaders, grootvaders, moeders en tantes een zekere rijpheid voor de Ramaer‑kliniek meenden te kunnen ontlenen. Het is het pogen van het kind om te weten, wat zijn wereld is. Maar het kind vraagt zijn “waarom”, omdat het meent dat de volwassene het antwoord weet. De volwassene vraagt een antwoord aan zichzelf of aan anderen, waarvan hij volgens zijn eigen overtuiging toch geen antwoord kan verwachten. En dat is een verschil, wat de moeite waard is om eens nader te bezien.
Wanneer we aannemen, dat bij het kind de drang naar kennis het resultaat is van de drang tot streven, tot daadstelling en dat elke daadstelling op zichzelf weer een nieuwe drang tot kennis met zich brengt, dan hebben we hier het normale leerproces omschreven, zoals dit zich niet alleen bij mensenkinderen, maar zelfs bij de jongere dieren afspeelt. Met dit ene verschil: het mensenkind stelt zijn vraag, formuleert zijn probleem; het jonge dier absorbeert alleen.
De volwassen mens echter weet dat er op vele vragen geen antwoord is. Toch zoekt hij dit antwoord te vinden in zijn wereld en op zijn manier. Hij wil niet een eeuwigheid erkennen, die buiten zijn besef staat; hij wil de eeuwigheid brengen tot binnen zijn bereik en binnen zijn besef. Hij wil alle krachten van de oneindigheid samensmelten in één puntje: Dit ben ik. Maar zolang hij probeert om die oneindigheid te beperken binnen de grenzen van zijn bewustzijn, heeft hij gelijktijdig daarmee de enige mogelijkheid, om tot een oplossing van zijn probleem te komen, verworpen.
Voor een kind, voor een dier – ik heb het al gezegd – is het een kwestie van absorptie; bij het kind bewust en geformuleerd; bij het dier onbewust. Bij de volwassene is het niet een absorberen. (De enkeling, die misschien esoterisch geschoold is, er buiten gelaten.) Neen, het is een poging om in plaats van te absorberen een absolute contractie tot stand te brengen, waarbij op de duur het gehele oneindige probleem samensmelt tot één speldenpunt, waar hij minachtend op neer kan kijken en zeggen: “Ziet, dit alles weet ik.” Dat is natuurlijk niet aanvaardbaar.
In ons leven zal altijd wel een “waarom” blijven bestaan. Dat behoeven we helemaal niet te loochenen en dat behoeven we niet uit het oog te verliezen. We weten, dat het levensproces, dat u hier op aarde voert, één enkele kleine fase is uit een oneindige reeks van fasen, die ten slotte naar de oplossing van alle vragen voert. Ons “waarom”, zoals het in ons rijst, het zoeken naar waarheid zoals het in ons oorspronkelijk ontstaat, is deel van een groeiproces, het resultaat van ons denken, ons streven en mits met de daad bevestigd, de nieuwe erkenning waardoor het bewustzijn groeit. Maar op het ogenblik, dat weer onze eigen maatstaven gaan aanleggen en niet willen volstaan met de formulering van de vraag en het ondergaan van het antwoord, proberen we een wereldzee in een emmertje te scheppen en dat gaat niet. We moeten langzaam groeien.
Een van de redenen, dat wij dit onderwerp dan ook hebben aangesneden, is wel in de eerste plaats, dat zoveel mensen nutteloos hun tijd verknoeien met hun eeuwige vraag “waarom”! Voortdurend zijn ze bezig met te piekeren. Zij zullen wel eens eventjes die kosmos praktisch omschrijven, zij zullen het weten. 0, zij zullen niet opgaan in het hogere. Neen. “Verstandelijk, redelijk en technisch zullen wij, mijne heren, volgens de wetenschappelijke systemen en erkende filosofische waarden het Al omschrijven.”
Dat zijn van die mensen ‑ heel goede mensen vaak ‑ die altijd te laat komen, die altijd ongelukken hebben. Het zijn mensen, die terwijl ze de melk koken, nadenken over het probleem van de kosmos en zo alleen maar aangebrande melk in de koffie krijgen. Dat zijn mensen, die zozeer nadenken over de oplossing van het raadsel der goddelijke liefde, dat ze vergeten, dat hun eigen gedrag op de wereld allesbehalve liefdevol, of vaak uitgesproken liefdeloos is door een verwaarlozen van alle menselijke waarden en kwaliteiten.
Weet U, er bestaat een kleine legende, die ik hier graag tussen in wil vlechten, over een man, die ook zo buitengewoon wijs was. En zoals menigeen was ook hij verknocht aan de eeuwige vraag “waarom”. Hij was een zeer verstandig man en, naar men zegt, zelfs een zeer handig man. Dat laatste kunnen we aanvaarden, want hij had in de bezettingstijd heel wat verdiend, zwart natuurlijk. En van dat zwart‑verdiende had hij weer wat aan de binnenlandse strijdkrachten afgestaan. Zodoende kon hij het houden. En toen hij dan eindelijk met zijn onderzoek bezig was, wist hij ook nog staatssubsidie te krijgen. Er zijn van die mensen.
Deze man had zich tot taak gesteld om op te lossen wat tijd is. Hij had een heel laboratorium ingericht. Hij maakte metingen van alle stralingen, die hij maar tegenkwam, veldberekeningen; hij had astronomische klokken en zandlopers, wateruurwerken en alles wat er maar bij te pas kwam; en hij kwam nergens terecht. Totdat hij doodging. Toen werd hij nl. wakker tegenover een figuur, die wij voor de eenvoud maar Sinte Pieter zullen noemen. En die vertelde hem zo iets als: “Nou, de derde deur in de gang rechts: hemel.”
Waarop die man zei: “Ja, dat vind ik allemaal heel best, maar vertel me nu eens één ding: wat is tijd?”
Toen zei Sinte Pieter: “Weet je wat tijd is? Tijd is een illusie, die een mens zich schept, omdat hij genoopt is alle indrukken, die hij krijgt, achtereenvolgens te verwerken. Hij is nl. te klein om het gelijktijdig te doen.”
Men zegt, dat die man zozeer geschrokken is, dat hij per ongeluk de gang links nam en de zevende deur en dat hij sedertdien met het probleem “tijd” de heer Beelzebub verveelt …. Ik weet natuurlijk niet of dit waar is, maar dit geeft u misschien een kleine indruk van de stellingen, die ik nu ga verkondigen. Grotendeels berusten die stellingen op feiten; sommige daarvan zijn conclusies, getrokken uit vele waarnemingen, die nog niet definitief bevestigd zijn en het eindstukje is een these. Dat wil zeggen een theorie, niet volledig bewezen, gebouwd op de bestaande feiten, doch verdergaande dan in bewijsvoering mogelijk is.
Wanneer de mens met zijn “waarom” komt, omschrijft hij een probleem, ook wanneer dit probleem misschien heel ruim genomen is. Nu leert ons de ervaring, dat wanneer je een mens een probleem voorspiegelt op een zodanig suggestieve wijze, dat hij erin gelooft, hij alle beperkingen van dat probleem zal ondergaan. Het is mogelijk iemand te hypnotiseren en een posthypnotisch bevel te geven, waarbij je zegt: “Elke keer, als je je been wilt verzetten, moet je eerst precies nadenken, wat je daarbij moet doen.” Het gevolg is, dat zo iemand nooit meer goed kan lopen, tenzij de ban wordt weggenomen, aangenomen dat het sujet redelijk is.
Wanneer je iemand voortdurend vertelt, dat hij ziek is, nu ja, dan kan er ook wel eens wat gebeuren. Ik weet tenminste wel, wat we eens meegemaakt hebben op een zeer rustig rondvaartje, en dat waren nog lang niet die moderne boten van uw tijd; het ging nog met een paard en een jagertje. We wisten op een gegeven ogenblik een dame zeeziek te maken alleen door te wiegelen en haar te vertellen, dat het het schip was, dat zo zwaaide en wij probeerden ons evenwicht te houden. Nu is ongetwijfeld zeeziekte in de buurt van de Oude Rijn een zeer eigenaardig verschijnsel, maar het kán. Wij stelden een probleem, dat niet reëel was. De dame in kwestie geloofde daarin en reageerde daarop.
Realiseer u dat eens. U vraagt “waarom” en u omschrijft een probleem. Of dit probleem ook werkelijk bestaat of volkomen uit de lucht gegrepen is, met dit “waarom” (wanneer dit ernstig is gemeend) heeft u voor uzelf een beperking geschapen. Want met de omschrijving heeft u andere mogelijkheden voor uzelf terzijde gezet. U heeft uzelf overtuigd, dat dit probleem belangrijk is en dat het voor u bestaat. Het gevolg is, dat u handelt op een volkomen irreële, ja, soms zelfs fantastische wijze.
Dit is te bewijzen, alles. Er zijn hier heel wat gestichten, die vol zitten met mensen, die zichzelf alleen maar de verkeerde vraag hebben gesteld en ‑ door een beperkt nadenken over een irreëel probleem – tot geen oplossing komende, ten slotte zijn weggevlucht in de waanvoorstelling.
Vraag nu nog eens een keertje: “waarom is er lijden?” Schep voor uzelf een vergroot bewustzijn van het lijden, voer uw eigen gevoeligheid onmetelijk op, dan is wat voor een ander mens misschien een speldenprik betekent voor u een dolkstoot. Wat voor een ander een ogenblik van pauzeren betekent, is voor u sterven.
U moet het goed begrijpen: deze dingen zijn alleen maar aanvaardbaar, wanneer het noodzakelijk is voor de aanpassing van ons wezen. En ik zou dan ook veel liever in plaats van dat “waarom” het “waarom niet” horen. Waarom niet. Dat is namelijk veel positiever. Maar goed, daar kom ik dadelijk op terecht.
Wanneer een mens zichzelve door denkbeelden één beperking schept, die ook in zijn eigen wereld doorklinkt, dan moet deze logischerwijze ook in de wereld van de geest werken. Nu is de wereld van de geest (zoals u misschien weet) een wereld, die hoofdzakelijk door het gedachteleven wordt gevormd. Om een vriend van mij te citeren: “Hoe kun je een wereld aannemelijk maken op aarde, waarbij een bepaalde plaats 7 tinten, 7 kleuren, 7 maanden of 7 tonen van een andere plaats verwijderd is?” Dergelijke maatstaven zou je op aarde niet eens kunnen begrijpen.
Maar laten we zeggen, dat het een fantasiewereld is. U leest een boek dat een beetje griezelig is b.v. Dracula met vampiers. Of u neemt er een van Allan Poe, “Het sprekende Hart”, of “De komst van de Rode Dood”. U gaat slapen. U bent geboeid door dat verhaal. Wat gebeurt er? In 9 van de 10 gevallen schept u een fantasiewereld, waarin deze problemen voor u persoonlijk optreden, u met een buitengewone intensiteit benauwen en achtervolgen, zodat u eindelijk gelukkig bent, wanneer u wakker wordt en het beeld verbroken is.
Maar in de geest bestaat geen wakker worden, weet u. Geen terugkeer naar een andere wereld. Je moet misschien een contact nemen, zoals wij hier. Dit impliceert, dat het “waarom”, dat u zich stelt ‑ het probleem, dat u hebt opgebouwd ‑ niet alleen maar iets is wat uw denken hier op aarde beïnvloedt, maar wat gelijktijdig geestelijk een grote, een vaak zeer grote beperking is van al uw mogelijkheden. Dat uzelf met uw eeuwig vragen in ketenen slaat. En dat weten we ook nog zeker.
En nu zou ik haast bijna zelf ook een “waarom”‑vraag gaan stellen. Ik zou me nl. willen afvragen: “Waarom kan die vraag “waarom” bestaan?” En dan zondig ik daarmee tegen mijn eigen voorschriften; maar ik doe dit nu even om zo een these te kunnen ontwikkelen, een theorie te kunnen opbouwen. De volgende feiten zijn ons nog bekend:
Voor elke bewustwording is eerst een aanvoelen nodig, vanuit het aanvoelen een beleven, vanuit het beleven een daadwerkelijk erkennen (dus een in je eigen wereld als vast rond je zien), van daaruit een daadstelling (een werken met) en pas van daaruit een volledig begrip. De vraag “waarom” is echter steeds een beperkende vraag. Op het ogenblik dat de geest haar “waarom” stelt, heeft ze haar bewustwording ‑ ik zei dit reeds ‑ aanmerkelijk verkleind, haar mogelijkheid tot denken, handelen, realiseren tot soms maar een tiende van de werkelijke waarde teruggebracht.
Wanneer de mens verder gaat steunen op logica, wat ook de geest vaak doet, dan valt ons verder op, dat hij zich houdt aan bestaande ervaringen en zo alle niet‑kloppende verschijnselen eenvoudig terzijde stelt. Men vraagt zich dan af: “Waarom zouden we dit of dat aanvaarden, wanneer we reeds weten, dat het zus of zo is.” Hierbij wordt het “waarom” zelfs nog veel gevaarlijker: Het is een beperking, niet alleen van het beleven, maar het is een bewust zich blind maken voor delen van het eigen bestaan, die soms buitengewoon belangrijk zijn.
Wij nemen aan, dat de vraag “waarom” in de schepping niet geboren is vanuit ‑ wat wij noemen ‑ Licht of het vormend Principe. Wij stellen vast, dat overal waar de vraag “waarom” zonder meer optreedt, zij in feite de chaos meer bevordert dan de vorming, de wording, de bewustwording. Wij menen daarom te kunnen stellen, dat oorspronkelijk het “waarom” in feite een “waarom niet” was. Zoals het kind zich misschien afvraagt: “Waarom mag ik niet aan de kachel komen?” Wanneer het zich een keer brandt, wéét het dat. Maar dan vraagt het niet: “Waarom is die kachel heet?” Neen, het heeft voor zichzelf een ervaring opgedaan, een begrenzing leren erkennen, die voorlopig althans blijft bestaan.
Maar het kind zal ook heel vaak dingen zeggen, waarvan u zegt: “Maar hoe komt een kind nu op dat idee? Zo wijs, hé. Zo’n wijsneusje. Ik zei: Ja, ik kan werkelijk niet gaan; de trams zijn zo vol en een taxi kun je niet krijgen. En dan zegt dat kind ineens: “Waarom belt u oom Piet niet op, dat hij u met de wagen haalt? Hoe komt het kind aan het idee.” En dan zegt de moeder met trots: “Nou, dat heeft hij vast van mij, hoor; niet van zijn vader.”
Kijk eens, dat kind gaat zich niet afvragen; Wat is niet mogelijk? Het vraagt zich juist af: Wat is wél mogelijk? En dat wél‑mogelijk‑zijnde kun je alleen vaststellen aan de hand van de grenzen, die je gesteld zijn.
Onze theorie is dus, dat wij in ons door ons bewustzijn begrensd worden. We weten, dat bepaalde dingen zo ver buiten ons vermogen en bereik liggen, dat we ze niet kunnen bereiken, dat ze voor ons niet te verwerkelijken zijn, niet te bevatten of te omschrijven. Als gevolg daarvan gaan wij voor onszelf dus steeds weer vragen: “Dat zou ik willen en het kan niet. Ja, maar waarom niet?” Om te weten hoever we dan tenminste wél kunnen komen.
Om het heel simpel te zeggen: Waarom ben ik niet almachtig? Ja, waarom niet? Omdat ik klaarblijkelijk niet in staat ben op die kracht van de Almacht geheel in mijzelf te dragen. Maar daar vloeit uit voort, dat ik wel een deel van die kracht in mijzelf kan dragen. Dus is het voor mij belangrijk te bepalen hoe groot dat deel is. Heel simpel, heel eenvoudig.
Ik vraag me af: “Waarom ben ik niet alwetend?” Ja, omdat er zoveel is, meer dan ik bevatten kan. De volgende vraag is dan logischerwijze:
“Wat kán ik dan bevatten?” En de conclusie: “Laat ik het verwerven.” Ik geloof, dat God de vraag “waarom” niet met het eerste denken mee heeft laten ontstaan, en dat dit voor de mens de mogelijkheid is om te komen tot een zelfbepaling en een zelfkennen. Dat het voor mens en geest betekent een erkennen van de fase, waarin men zich bevindt, het kennen van de trap van bewustwording, waarop men staat. Natuurlijk behoeft iedereen het daar niet mee eens te zijn, maar zo zien wij die zaken. Op het ogenblik echter, dat wij die vragen gaan omdraaien en dat we niet zoeken naar de beperkingen, die voor ons bestaan maar naar de raadselen, die in de wereld bestaan, kunnen we geen antwoord meer vinden. We hebben dan nl. de enige maatstaf, die mogelijk is ‑ ons eigen bewustzijn, ons eigen vermogen tot aanvaarden, begrijpen en verwerken ‑ buiten beschouwing gelaten. Dan is het eeuwig “waarom”, dat juist in de laatste tijd meer en meer door de mens gebruikt wordt, een van de meest demonische krachten, die op de wereld kunnen losbreken. Dat betekent, dat het “waarom” in feite is, een in onbegrip afschuiven van verantwoordelijkheid op anderen. Waarom zijn die staatslieden nou zo dom, dat ze niet tot een overeenkomst komen?” Niet juist. “Waarom niet tot een overeenkomst gekomen?” Ja, nu kunnen we gaan praten. “Waarom niet?” Wat houdt tegen? En dan komen we tot de conclusie, dat die remming zit in een gebied, waar wijzelf ook aan kunnen werken. Wij kunnen werken voor de wereldvrede, indien wij willen.
Waarom is er zoveel verzet tegen vliegende schotels? Formuleer het een klein beetje anders: Waaróm is de gedachte aan leven uit het heelal voor de mens niet aanvaardbaar? Dan kom je een heel eind verder.
Waarom zijn de mensen zo bang voor het atoomgevaar? Fout geformuleerd. Waarom leren de mensen niet meer omtrent het atoom begrijpen, zodat ze zullen weten waar fouten gemaakt kunnen worden? Het ligt er maar aan, hoe je de vraag formuleert.
Nu is het verschil, dat ik heb gemaakt tussen “waarom” en “waarom niet” in feite een beetje …. uit retorisch standpunt geschied. Want in feite kun je alle vragen ook wel op een “waarom” alleen baseren, maar dan moet het positief zijn. Je moet je steeds afvragen. Kan ik hier iets doen, kan ik hier iets bereiken? Dat is uw “waarom”. Wat interesseert het u, of u de hele schepping kent, als u hier moet leven en zo stil moet blijven staan, zoals u nu bent. Daar heeft u niets aan. Maar op het ogenblik dat u een beetje goddelijke kracht kunt ontvangen, op het ogenblik dat u inzicht kunt krijgen van bovenaf in uzelf, lost u daarmee niet alleen uw probleem op, maar u verandert daarmee ook tevens uw wereld en uw beleving. Dan heeft u iets positiefs gedaan.
Zolang je alleen maar beredeneert wat kinderen moeten weten en niet begrijpt, waarom zij zich dat niet realiseren, ben je negatief! Op het ogenblik dat je je afvraagt wat je zelf kunt doen ‑ en als je merkt, dat je niet alles kunt doen, waarom je het niet kunt doen, zodat je daarmee rekening kunt houden ‑ heb je voor jezelf een positieve bewustwording gevonden.
Men vereenzelvigt soms kennis en drang tot verdergaan, tot streven. We hebben dat op een vorige avond – op een gewone vrijdagavond ‑ al eens opgemerkt. Die twee dingen zijn o.i. onverbrekelijk met elkaar verbonden. Wij moeten kunnen komen tot kennis om te kunnen streven. Er moet anderzijds een behoefte tot streven in ons aanwezig zijn, willen wij verdergaan met het verzamelen van kennis. Maar het streven is m.i. ons opgelegd vanaf het eerste ogenblik der schepping. En vraagt u me niet waarom, want ik weet het niet. Ik weet alleen dat het zo is en dat is me voldoende. Want ik weet ook voor mijzelf, dat ik mét dit opgelegde streven mijn kennis zal moeten vergroten en dat ik dit alleen kan doen volgens mijn eigen vorming en bewustwording. Een geleidelijke gang.
Ik weet, dat ik met elke bewustwording ‑ dus elke nieuwe realisatie in mijzelf ‑ tot een verandering van streven kom. En ik stel, dat dit in feite geen verandering van doel is, maar een juister erkennen van het feitelijke doel en mijn feitelijke plaats in de kosmos. Het lijkt mij zo zinloos vragen te stellen, waarop je geen antwoord kunt geven, terwijl er werelden en sferen open liggen, die wachten op je daden, op je eigen streven, op je eigen aanvaarden desnoods van goddelijke kracht die je niet begrijpt.
Ik vraag me af, vrienden, of het niet dwaas is te veel vragen te stellen aan het heelal, te veel je bezig te houden met datgene, wat buiten je eigen wereld ligt. Per slot van rekening zult u het met mij eens zijn, dat het weinig doel heeft, wanneer de mens ten koste van veel moeite de maan, Venus, Mars bereikt, terwijl gelijktijdig op deze wereld mensen in honger ten onder gaan; mensen zich geketend zien door maatregelen, die hun persoonlijke vrijheid, ja, hun denkvrijheid misschien trachten te beperken. U zult het met me eens zijn, dat zelfs een reis door de sterrenwereld van geen enkel belang is, wanneer de wereld zelf niet eerst een wereld van werkelijk vrije mensen Is geworden, nietwaar? Dat kunt u volgen.
U zegt: “Ja natuurlijk, we moeten eerst zorgen voor hetgeen hier dichtbij is.” En we vinden het misdadig, wanneer iemand een bedelaar honderd gulden geeft, terwijl hij zijn gezin laat verhongeren. Dat kunnen wij ons niet voorstellen, dat is idioot en dwaas. Maar in de bewustwording doe je dat meestal wel. Je “waarom” is meestal niet gebaseerd op jezelf en op zelfkennis. Het is gebaseerd op die grote dingen, die ver buiten je liggen. Zo ver van je huidige punt van ontwikkeling en bewustwording af als de sterren van de aarde, en even zo onbereikbaar. Maar ja, ik zou mezelf misschien te veel gaan herhalen, als ik nog verder ga. Maar het gaat mij erom u één ding te laten zien: Het eeuwig “Waarom” is een doodsvijand van elke bewustwording, wanneer het in plaats van een aanvaarding van het leven betekent een poging het leven te omschrijven en te definiëren, terwijl je jezelf nog niet eens kent.
Het “waarom” is een machtig wapen om je bewust te worden van datgene, wat je omgeeft, om je plichten te kennen tegenover de wereld, die rond je is. Maar het wordt een vernietigend wapen tegen jezelf gericht, zodra je te ver gaat. Vraag niet naar Gods geheimen. Los je eigen geheimen op. Wanneer je je plaats binnen God kent, dan is het misschien tijd om verder te gaan, maar niet voordien.