uit de cursus ‘Praktische bewustwording’ 1958-1959
Praktische bewustwording: inleiding.
Wanneer de mens geconfronteerd wordt met de vele, vaak onverklaarbare verschijnselen van het leven, dan zal hij zich vaak afvragen, wat ben ik eigenlijk? Hoe komt het dat mensen genezen kunnen zonder geneesmiddelen? Hoe komt het dat er mensen zijn die gedachten kunnen lezen en anderen niet? Hij zal zich gaan afvragen: is helderziendheid nu illusie? Is het een verschijnsel van hysterie? Of heeft het achtergronden, is het werkelijk? Ja, meer nog, de mens zal zich heel vaak gaan afvragen, waarom heb ik nu eigenlijk zo gehandeld? Waarom heb ik dat nu juist gezegd?
Vragen, die een antwoord behoeven, wil de mens bewust kunnen leven.
In de voor ons liggende maanden willen wij trachten een reeks van beschouwingen te geven die het de mens althans enigszins mogelijk maken zichzelf beter te leren kennen en de werkingen die zich rond hem afspelen beter te begrijpen. Onze cursus zal natuurlijk voor een deel ook aan het paranormale gewijd zijn. Daarnaast echter zullen wij, het zeker niet kunnen stellen zonder psychologie. Wij zullen een beroep moeten doen op de wetenschap der cyclische verschijnselen, een wetenschap die in de laatste tijd steeds beter ontwikkeld wordt. We zullen zijdelings misschien moeten spreken over astrologie. Kortom, in deze cursus willen wij niet trachten een bepaald gebied te behandelen, maar wel uit vele gebieden datgene samen te brengen dat de mens kan bijstaan in zijn zoeken naar een oplossing voor zijn eigen wezen, het probleem van zijn eigen bestaan.
Dat er daarbij vragen komen als: Waarom leef ik? Is te begrijpen. Een dergelijk “waarom” voert ons ietwat te ver. Ik wil in deze inleiding dit “waarom” volgens onze zienswijze kort belichten in de hoop dat men daarmee genoegen wil nemen.
De mens leeft, omdat hij geschapen is. Waarom God geschapen heeft, kan niemand zeggen. God is niet te doorgronden. Het feit echter dat de schepping plaatsvindt, betekent een spreiding van verschijnselen en mogelijkheden. In deze verschijnselen en mogelijkheden is er één, de mens die zich nu geconfronteerd ziet met alle uitingen van goddelijke kracht rond zich. De mens leeft omdat hij geschapen is, want in de schepping bestaan, betekent leven.
Wat is dan het doel van mijn leven, zult u zich afvragen. Er zijn bij ons verschillende entiteiten wiens leeftijd met meer dan duizenden jaren geteld wordt. Ook zij kunnen geen ander antwoord geven dan dit. Het doel van de mens is zich bewust te worden van zichzelf en zo een bewuste eenheid te bereiken met de schepping, waarvan hij thans nog onbewust deel is. Antwoord te geven op alle vragen die hiermede verbonden zijn, is onmogelijk. We moeten ons houden bij de praktijk. En in de praktijk is het niet zo belangrijk waarom je leeft, maar wel dat je leeft.
Het is niet belangrijk wat er later met je gaat gebeuren. Het is belangrijk wat we nu presteren, wat je nu bereiken kunt. De praktijk is gebaseerd op het nu, op het heden. Een heden met veel meer mogelijkheden dan velen zich voorstellen, ongetwijfeld, maar toch dit ogenblik, het nu. Praktische bewustwording betekent dan ook een bewustwording die nu volbracht kan worden, iets wat nu gedaan, nu bereikt kan worden. Een beeld te bouwen van een occult heilig land, dat eens bereikt zal worden, heeft geen zin. Dat is goed voor degene die zich met filosofie bezighoudt. Maar degenen die zich tot deze cursus wenden, zullen toch ‑ naar ik meen – in de eerste plaats vragen naar een praktische richtlijn, naar een praktische betekenis. Deze te geven zal te allen tijde ons streven zijn.
Het ego.
De mens bestaat. Hij is een complex en samengesteld wezen. Wij kunnen dit wezen uiteen doen vallen in vele verschillende voertuigen, maar voor de praktijk is het voldoende te zeggen: Wij hebben te maken met zuiver stoffelijke normen en mogelijkheden, daarnaast de zgn. mentale, daarnaast de geestelijke. Achter deze drie verschuilt zich ‑ niet kenbaar, toch vermoed ‑ de ziel, of zo u wilt, de levende kracht.
In deze onderverdeling ontdekken wij al meteen in de mens verschillende waarden die lang niet altijd volkomen met elkaar harmonisch zijn. Wanneer wij een machine hebben, waarvan verschillende onderdelen niet harmonisch werken, dan is het zeer goed mogelijk dat deze machine niet juist functioneert, dat er fouten ontstaan, of dat de machine zelf daaraan breekt. Synchronisatie van geestelijk streven, van mentaal bezit en stoffelijk handelen is noodzakelijk. De analyse die wij zullen trachten te maken van deze drie factoren, zal u stof tot overdenking geven en misschien zult u hierin reeds een aanduiding vinden van uw eigen onevenwichtigheden.
In de eerste plaats dan de stof, het lichaam. Het lichaam is een complexe samenstelling van cellen die alle in hun geaardheid door chromosomen bepaald zijn. De eigenschappen van de cellen zijn vastgelegd in het begin bij de voortplanting. Voor de man spreken wij over 47, voor de vrouw over 48 chromosomen. Elk chromosoom is een moleculaire structuur die bepalend is voor het evenwicht dat in het menselijk lichaam optreedt. Het is bepalend voor de groei en voor de eigenschappen en kwaliteiten. Het lichaam wordt dus reeds door de voortplanting bepaald in zijn mogelijkheden, terwijl evenzeer fouten zowel als eventuele deugden daarin gefixeerd zijn. Dit is een erfenis van het voorgeslacht. De mens zelf kan hiervoor niet aansprakelijk worden gesteld.
Wanneer het lichaam begint te groeien, zijn er vele verschillende invloeden die in het wordende lichaam veranderingen teweeg kunnen brengen. Een lichte vergiftiging bij de moeder kan bv. leiden tot een totale verandering van het spel der interne secreties. Het kan ook leiden tot een verkommering van bepaalde lichaamsdelen. Wij kunnen uit ervaring hier wijzen op de invloed die alcoholica tijdens de zwangerschap kunnen hebben. Ook hier een vergiftigingsverschijnsel met als resultaat vaak een ernstige verminking van de kinderen. Deze verminking kan innerlijk of uiterlijk zijn.
Ook u hebt een lichaam dat door deze chromosomen werd bepaald in zijn geaardheid, ja, zelfs in zijn sekse. U hebt een lichaam, waarin ook in de prenatale periode zowel de psychische als de fysieke invloeden van de moeder een stempel hebben gelegd. Dit lichaam zal u bepaalde eisen stellen. Dit lichaam heeft bepaalde zwakke punten. Het is noodzakelijk hiermee rekening te houden.
Men kan het lichaam niet ontkennen. Op het ogenblik dat je de stof probeert te negeren, schep je grote problemen. Problemen bv., die overeenkomen met wat bereikt wordt door eenzijdige voeding, onjuist functioneren, optreden van ziekteverschijnselen. Een onjuiste geestelijke houding tegenover het lichaam kan dezelfde gevolgen hebben.
We hebben te maken met de lichamelijke behoefte tot contact met de medemens. Wie zich in eenzaamheid begraaft, verstoort zozeer zijn lichamelijk evenwicht, dat zijn denken a‑normaal, meestal zelfs abnormaal wordt. Om een gezond gedachteleven te hebben moet men een normaal maatschappelijk bestaan voeren. Het is het lichaam in de eerste plaats dat dit vraagt. Het seksuele is een zeer belangrijke impuls. Hij is in het lichaam ingelegd. Hij kan niet ontkend worden. Hij blijft zeer belangrijk gedurende het gehele bestaan en er is geen enkele leeftijd, waarop seksualiteit en seksuele symbolen hun totale betekenis verliezen. Het ontkennen hiervan leidt tot zelfbedrog, onjuiste handelingen, verstoringen van lichamelijk evenwicht, ziekteverschijnselen etc. Een geestelijk bestrijden hiervan leidt tot een zowel mentale als stoffelijke verminking.
Wij moeten ons verder realiseren dat door de chromosomen niet alleen wordt meegebracht het zuiver lichamelijke dat onmiddellijk zichtbaar is. Ook instincten worden overgeërfd. Men zou kunnen zeggen dat de mens ‑ dankzij het bestaan van zijn voorouders ‑ gepredisponeerd is voor bepaalde reacties. Voorbeelden: angst voor donker, maar ook het onaangename van het kietelen onder de voetzool. Deze dingen stammen uit het verleden. Men zou kunnen zeggen dat de afgodsbeelden uit de grotten van de holenmensen zijn overgeërfd in de moderne mens en in hem een zuiver lichamelijke, niet redelijke en mentaal niet vaststelbare invloed blijven tonen. Het lichaam reageert.
Deze reacties van het lichaam, geleid door de instincten, staan volkomen los van mentale overwegingen of geestelijke impulsen. Deze reacties van het lichaam moeten geaccepteerd worden. Wij moeten trachten ze zo goed mogelijk te gebruiken, inderdaad. Maar we mogen nooit zeggen dat we een lichamelijk instinct mogen ontkennen, mogen verwaarlozen. Het is een eigenschap, meegegeven aan het voertuig, waarin men leeft.
Men kan niet zeggen, wanneer men een 6‑cilinder motor heeft in een auto: “Ik vind nu eenmaal maar 3 cilinders aanvaardbaar, ik laat hem op 3 cilinders lopen.” Dit brengt onjuiste prestatie, vergrote slijtage en wat dies meer zij. De mens die tracht zijn instincten te ontkennen, doet precies hetzelfde. Dus mag ik in deze korte analyse van de stof zeggen: Uw stoffelijk gedeelte legt u een reeks verplichtingen op en stelt u een reeks eisen. Zowel de verplichtingen als de eisen zijn onontkoombaar wil men een stoffelijk zuiver en goed bestaan kunnen voeren.
Indien dit alles was, zou het “ik” gemakkelijk te bepalen zijn. Een reeks van erfelijke eigenschappen en meer niet. Maar wij hebben ook nog te maken met het mentale gebied, waarin ik dan gemakshalve ook tevens het door ervaring verworven onderbewustzijn wil besluiten.
De hersenen bestaan uit een grote reeks verschillend gevoelige cellen die in bepaalde centra samenkomen. Bij het groeiende kind, het wordende kind, is er nog geen sprake van specialisatie van deze weefsels of differentiatie. Alle cellen zijn nog gelijkwaardig. Eerst langzaam, heel langzaam, ontwikkelt zich de specialisatie, waarbij wij kunnen spreken van centra die zich speciaal bezighouden met auditieve impulsen, visuele impulsen en wat dies meer zij. Juist in deze prenatale periode zal dus een invloed, die de hersenen beroert, een impressie maken op alle cellen. En dat is tevens een conditionering.
Wat in de prenatale periode werd doorgemaakt in het moederlichaam waardoor bv. een schrik‑impuls van het moederlichaam waardoor o.a. in de voedingsvochten tijdelijk adrenaline en andere stoffen worden afgescheiden, maar in de tweede plaats de gedachtestraling die ook op de hersenen van het ongeboren kind een grote invloed heeft ‑ kan plotseling een paniek‑ effect vertonen. Verschillende van deze impulsen plus gedachtebeelden zijn in staat uw denken voor uw leven lang te misvormen. De grote moeilijkheid is hierbij meestal dat het niet mogelijk is om te erkennen waar de oorzaak ligt. Alles wat na de geboorte is voorgekomen, is over het algemeen nog wel na te gaan ‑ zij het met zeer veel moeite -. Wat in het duister van de prenatale periode gebeurd is, is meestal teloorgegaan en kan ten hoogste als een zeer vage impuls onder hypnose worden teruggewonnen.
Wij moeten dus begrijpen dat wij met een zeker geconditioneerd zijn ‑ ook van de hersenen en daarmee van de totale vermogens ‑ rekening moeten houden. Geen enkele mens is wat men kan noemen, normaal. De norm is een gemiddelde. Over het algemeen zal men door mentale conditionering ter ene of ter andere zijde hiervan afwijken. Deze afwijking bepaalt elke latere reactie. Dat zou ik haast willen benadrukken.
Wanneer het kind geboren is en voor het eerst zelf zuurstof onttrekt aan de omgeving via de longen, is de verbinding, moeder teloor is gegaan, dan zullen wij zien dat dit kind een enorme hoeveelheid indrukken te verwerken krijgt. De problemen waarmee een klein kind heeft te worstelen, zijn veel groter dan u zich kunt voorstellen. De hersenarbeid die door een kind van 3 tot 6 maanden wordt verricht om eenvoudige handelingen te verrichten, waarover u glimlacht, (kijk, hij lacht, hij zegt: dada, of mamma) is groter dan de inspanning die een volwassen mens nodig hoeft om bv. een ontwerp te voleinden of een studie van uren te volbrengen.
Het zal duidelijk zijn dat de intense impulsen die nodig zijn voor dit eerste gedachteleven wederom conditionerend zijn. Deze indrukken worden zo vastgelegd dat ‑ zelfs al worden het later automatismen ‑ de daarmee gepaard gaande stromingen, een groot gedeelte van de hersenen kunnen beheersen. Datgene wat in de eerste twee à drie jaren van een kinderleven gebeurt, bepaalt de mentale ontwikkeling van later. Er zijn dan angsten geboren die nooit meer overwonnen kunnen worden. Er zijn voorkeuren geschapen die het hele leven door ‑ zij het met kleine varianten ‑ zo blijven voortbestaan. Eerst hierna, dus met een voor-bepaald denken, beginnen de werkelijk redelijke processen langzaam maar zeker vorm te krijgen. Door verboden zaken te beproeven, door aanbevolen zaken te beproeven of te ontgaan, doet het jonge kind ervaring op en vormt zich een oordeel. Het oordeel over de wereld is bepalend voor de mentale reacties. Het gehele wereldbeeld dat die mens zich vormt in zijn redelijk denken en bewustzijn, is volledig afhankelijk van de pre-conditionering die ik omschreven heb in het voorgaande.
Wanneer u nu afgaat op uw eigen ervaringen, komt u tot een vergelijk van innerlijk ervaren waarden met slechts uiterlijk geconstateerde waarden, zodra u uw eigen wezen vergelijkt. Het resultaat is dat alle mentaal denken bevooroordeeld is. Er is en blijft een zeker bias aanwezig. Dit kan niet teniet worden gedaan. Wel kan het vooroordeel zozeer worden verkleind in betekenis (bv. door identificatie met anderen) dat het voor de geestelijke bewustwording geen invloed heeft. Mentaal blijft het altijd aanwezig.
Wanneer wij nu deze voorstellingen alle tezamen hebben genomen, zal het u duidelijk zijn dat de doorsnee mens een reeks van zgn. redelijke afkeren heeft, die in feite gebaseerd zijn op vroegere ervaringen die niet worden herinnerd. Dat menige mens een zekere blokkering ervaart, zodra hij terug wil gaan in sommige perioden van zijn leven. Hij durft deze zich niet te herinneren, waar zij het hele complex van nu reeds onderbewust geworden waarden uit de jeugdperiode weer naar voren brengen.
Wat zijn dan voor een mentale ontwikkeling de beste voorwaarden?
In de eerste plaats is discipline nodig. Discipline is noodzakelijk, zowel voor de pasgeborene als voor de mens, die reeds het graf ziet wenken. Eerst door een voortdurende discipline, zowel lichamelijk als in gedachten, is het mogelijk aan de mentale inhoud, aan de redenen vastomlijnd schema te geven. Zonder dit schema is een beheersing van de rede niet mogelijk en wordt de rede slechts iets wat achter de feiten aanloopt.
De mentale wereld echter moet juist in staat zijn de thans heersende omstandigheden te begrijpen en te verwerken, ja, meer nog, reeds nu aan te geven welke handelingen op grond van nu eerst geconstateerde aanwijzingen in een komende toestand mogelijk en noodzakelijk zullen blijken. Dat kan zo ver gaan dat de geschoolde denker als een schaker 4 à 5 zetten vooruitziet en automatisch besluit welke tegenzet voor zijn eigen persoonlijk leven noodzakelijk is, wil hij niet ondergaan in het leven.
Mentale discipline is belangrijk. Zolang deze discipline echter wordt misvormd door bijgeloof (geloofswaarden die niet innerlijk zijn, maar die van buitenaf worden opgelegd door zedelijke en morele begrippen die in strijd zijn met eigen besef), zal steeds een vertekening plaatsvinden. Hoe groter het aantal voorschriften dat de mens van buitenaf wordt opgelegd, hoe sterker de afwijkingen die zijn mentaal wezen zal vertonen. Over het algemeen kan worden gezegd: In de mentale wereld zal elke persoonlijkheidsbeperking een onmiddellijk verzet en een zich uitbreiden naar de tegenovergestelde zijde veroorzaken, tenzij het redelijke van de beperking in het “ik” zonder voorbehoud kan worden aanvaard.
Het derde deel hebben wij gemakshalve de geest genoemd. U zult begrijpen dat deze geest complex is, dus samengesteld. Zij treedt echter t.o.v. de stof als geheel op. In de mentale wereld ontvangt zij beelden en drukt zij zich uit. Maar de geest is niet van de mentale beelden afhankelijk voor haar bestaan. Wel zullen omgekeerd mentale beelden geen enkele blijvende waarde hebben, tenzij ze ook voor de geest betekenis gewinnen.
De geest moet worden gezien als een bestaande persoonlijkheid. Een persoonlijkheid die gevormd is en bepaalde meningen en opinies heeft aan de hand van opgedane ervaringen. Een persoonlijkheid die verlangens heeft. Verlangens geheel vreemd aan wat de stof kent, maar toch belangrijke verlangens, intense verlangens. Ook kent de geest haar vrezen. Want de onvolledigheid van het geestelijk bewustzijn kan evenzeer een angst veroorzaken als het onbekende in meer stoffelijke zin doet.
Van af het ogenblik dat de conceptie een feit is, kan worden gezegd dat elke geestelijke invloed, die zich daarmee bemoeit als gevormde persoonlijkheid, tracht te werken met een voertuig dat niet geschapen is juist voor deze persoonlijkheid, maar wel daardoor werd geselecteerd, werd uitgezocht. Er is dus sprake van een soort kiezen van het lichaam door de geest. De geest is echter niet op de hoogte van alle beperkingen die het voertuig heeft. Zij zou hiervan op de hoogte kunnen zijn, indien zij volledig ingelicht zou zijn over alle aspecten van de materie en van de schepping. Zoals u, wanneer u een auto koopt en gelijktijdig inzicht hebt in materialen, in mechanica en al wat daar verder bij komt, zich een volkomen juist oordeel kunt vellen omtrent de mogelijkheden van zo’n auto en zelfs van haar prestaties.
De geest is evenmin volledig op de hoogte als de doorsnee‑automobilist. Hieruit volgt dat wanneer de inbezitneming zo langzaam maar zeker een feit wordt over het algemeen na drie à vier maanden vanaf het ogenblik der conceptie gerekend), deze geest dan ook zal trachten haar eigen beelden vast te leggen in de hersenen. Dit betekent dat de geest zgn. onderbewuste invloeden schept die de mentale wereld verder predestineren. Het denkvermogen wordt ook door de geest voorgevormd.
Reacties die optreden zijn dus niet alleen van de stof afhankelijk en eventueel door de mentale invloeden aanwezig, maar ook door de geestelijke invloeden die zich via het mentale uitdrukken en in de hersenen o.m. zijn vastgelegd.
Het doel van de geest zelf is geheel vreemd aan al hetgeen een lichamelijk doel kan zijn. Voorbeeld. Een geest kan wel streven naar identificatie, dus eenwording, maar het seksuele op zichzelf laat haar volkomen koud. De geest kan wel streven naar kennis, maar het verzamelde weten van de mens laat haar over het algemeen volkomen onverschillig. Slechts hetgeen zij door deze kennis kan volbrengen, geeft er voor haar betekenis aan en doet haar uit het op aarde geleerde selecteren wat voor haar persoonlijk bruikbaar is. Er bestaat in zekere zin een scheiding tussen stof en geest. Hoe intens de verbinding ook kan worden, altijd weer zijn de doelstellingen van de geest enigszins anders dan die van de stof.
Na nu afzonderlijk de drie factoren te hebben bepaald de ziel buiten beschouwing latend moeten wij komen tot het begrip: Wat is dan dit ego, dat “ik”, dat ik ken van mijzelf? Een globale omschrijving zou kunnen zijn: een reeks van stoffelijke instincten plus drijfveren, geënt op een mentale rationalisatie, aangevuld door een geestelijke drijfveer.
Maar hiermee hebben wij de zaak toch wel iets te simpel gesteld. Het “ik” is geen van de drie genoemde waarden. Het is een denkbeeldig wezen dat een product is van alle wensen die in het “ik” aanwezig zijn. Dit geldt voor het lichaam, voor het mentale gebied en voor de geest. Het ego is een projectie van het begeerde en slechts de bittere ervaring, de ondervinding, vermindert de waarde van dit “ik”.
Wanneer het perfecte beeld van het volmaakte “ik” ‘breekt in de noodzaak om te leven, te leven als een onvolmaakt wezen, dan komt men er vaak toe zichzelf te ontkennen. Men gaat negatief denken. Onder dit negativisme vinden wij o.m.: ach, ik ben een dom mens, ik ben een arm mens, ik ben een eenvoudig mens, ik ben een zondig mens, deze wereld is een gevallen wereld, wij kunnen niet door eigen kracht tot God komen, maar alleen door de verlossing, enz. Deze uitingen zijn niet werkelijk waar en worden zelfs niet als een volledige waarheid gevoeld. Zij dienen slechts als een bemanteling van het falen. Want de mens die zo spreekt, heeft gefaald in de verwerkelijking van zijn eigen wezen.
Waar wij weten dat het ik‑beeld dat wij in ons dragen, een projectie is, zou het praktisch gezien voor de bewustwording zeer nuttig zijn om eerst het beeld dat wij van het “ik” hebben aan te passen aan de mogelijkheden en omstandigheden die op dit ogenblik voor ons reëel zijn.
Dit beeld zou dan het volgende moeten omvatten. Mijn willen. Mijn willen is zeer belangrijk voor mijn ego. Dat wat ik wil, ben ik in zekere zin. In de tweede plaats, mijn kunnen. Het is een beperking van mijn willen, maar het geeft gelijktijdig aan, waar de kern van het “ik” ligt en waar de grensgebieden liggen. Want het kunnen van heden is een kern, waarom zich de aura van het willen uitspreidt, een aura die langzaam maar zeker verdicht kan worden, tot ook zij een feit geworden is.
Ik heb geen redenen om mijn ego te determineren aan de hand van mijn stoffelijk wezen. Het lichaam heeft geen enkele invloed op de waarde of de betekenis van het “ik”. Minderwaardigheidsgevoelens kunnen natuurlijk rijzen aan de hand van lichamelijke afwijkingen. Zij kunnen rijzen aan de hand van onvermogen tot leren, tot onthouden, e.d. Maar dit is dwaasheid. Voor het “ik” zijn deze dingen niet belangrijk. Belangrijk is niet wat wij zijn in de ogen der mensen, belangrijk is in hoeverre wij in onszelf vredig kunnen zijn en vredig kunnen leven. Daarom is de volgende stap voor het bouwen van het perfecte “ik”:
Probeer voor jezelf te bepalen waar en in hoeverre je vrede hebt met jezelf, met je prestaties, met je lot, met je gedachten. Daarmee heb je tevens het ontbrekende gedefinieerd. Want als je zegt: “Hiermee ben ik tevreden”, dan laat je ongetwijfeld een aantal punten over, waarvan je zegt: “Daarmee ben ik niet tevreden.” Tracht dan te bepalen vanwaar die onvrede kan komen.
Ik ben arm. Ja, bent u werkelijk arm? Wat komt u werkelijk tekort?
Ik ben ziek. Bent u werkelijk ziek of is de ziekte voor u een afleidingsmanoeuvre, waardoor u zich aan bepaalde taken of verplichtingen denkt te kunnen onttrekken?
Wanneer u ontevreden bent met iets, vraag u dan af: waarom? Zeg voor uzelf: “Dit is geen deel van mijn “ik”. Deze onvrede is het toelaten van invloeden van buiten die niet thuishoren in mijn leven.”
Het “ik” moet zijn eigen wereld weten te bouwen en te vinden. En daardoor is het noodzakelijk dat dit “ik” in zich een kern is van bestrevingen die mogelijk zijn vanuit het eigen standpunt. Zeg niet tegen het ik: “Je moet redelijk zijn.” De rede maakt nog geen 5% uit van het totale wezen. Ook in belangrijkheid. De geest en de instincten van de stof zijn veel machtiger dan alle rede. Achter de rede schuilt het onderbewustzijn dat qua inhoud vaak het honderdvoudige bevat van het redelijk toegankelijke. Bouw eerder uw eigen “ik” op, op basis van het aanvaarden.
En hier komt een punt te berde dat voor velen misschien wat vreemd klinkt. Wij kunnen geen juist beeld van het “ik” opbouwen en dus juist leren handelen en reageren in onze wereld, tenzij wij een geloof hebben. Dit geloof moet een innerlijke zekerheid zijn, zo groot dat wij bij elke beschouwing hiervan willen uitgaan. Dat wij bij elke bepaling van belangrijkheid hiervan kunnen uitgaan. Het geloof, zo goed als de mogelijkheid verwerkelijking de vaste nucleus is, waaromheen zich alle mogelijkheden bewegen als elektronen in hun daverende banen rond de kern van een of ander atoom.
Het “ik” moet zich verder bewust zijn dat het dwaas is meer te eisen van zichzelf dan het volbrengen kan. Het is beter u te beperken in uw streven, maar datgene waarnaar ge streeft ook werkelijk te bereiken, dan te streven naar het onbereikbare en niets te volbrengen. Daarom zal de intensiteit van het streven steeds in de naaste omgeving liggen. Anders gezegd: het onmiddellijk praktisch verwerkelijkbare is voor ons het juiste middel om in dit complexe ego een toestand van harmonie te scheppen.
Wanneer wij nu zo ons ego geprojecteerd hebben op een juiste en aanvaardbare wijze, zullen deze voorstellingen zowel de geest als het mentale beïnvloeden. Gelijktijdig zal de kracht die in deze voorstelling is gelegen, ook het lichaam tot een meer harmonische samenwerking brengen. Op grond hiervan kan geconstateerd worden dat menselijke ziekten slechts daar voorkomen waar zij een behoefte zijn voor de ik-verwerkelijking. Dat zij hierbuiten niet behoeven voor te komen. Zodat vele ziekten hun werkelijke oorzaak of hun eerste aanleiding althans vinden in de onjuiste evenwichtigheid van het “ik”.
Een verkeerd plaatsen van nadruk op bepaalde punten in uw leven kan stoffelijke ziekten veroorzaken, daarnaast geestelijke onbekwaamheid, daarnaast mentale verwarring, mentale besluiteloosheid en wat dies meer zij.
En dan is er nog een belangrijk punt. Indien u begrijpt wat u bent en begrijpen kunt hoe een samenspel van u opgelegde stoffelijke en mentale waarden, plus uw eigen ervaren, plus uw geestelijk streven samen uitmaken wat gij zijt en waarheen gij gaat, dan zult ge ongetwijfeld ook willen zeggen: “Voor mij is het allerbelangrijkste dat ik mijzelf ben te allen tijde, ongeacht de consequenties die dit voor mogelijke delen van mijn wezen zou hebben.” Wanneer het geloof de kern blijft van de ik‑voorstelling zal dit nooit ten kwade voeren.
De zelfverwerkelijking is de beste methode om te komen tot een volkomen evenwichtigheid, tot een maximaal prestatievermogen. En wie eenmaal leeft in deze perfecte evenwichtigheid, die heeft voor dit ogenblik en deze tijd een antwoord gevonden op de vraag: wat ben ik?
Volgende werelden zullen de vraag weer doen rijzen. Maar is heden het antwoord juist gegeven, dan zal in de toekomst de oplossing van de vraag steeds eenvoudiger zijn, tot men eindelijk zal weten: dit is de kern van het “ik” en dit is onveranderd gebleven door alle fasen heen. Dan zal men ook leren alle eventuele voertuigen, alle mentale werelden daaraan aan te passen. Tot die tijd echter is het voldoende dat men zich realiseert dat drie op zichzelf strijdige factoren tot een harmonische eenheid moeten worden samengevoegd binnen het vreemde wezen, dat uw wereld mens noemt.
Noot
De ziel is hier buiten beschouwing gelaten. Want ‑ zoals het werd gesteld ‑ het ego is niet een feitelijke werkelijkheid maar een voorstelling die men zich maakt omtrent een werkelijkheid. De ziel is de werkelijkheid van ons bestaan. Het ego is een gedachteprojectie, die wij erop enten. Esoterisch gezien wordt gezegd dat in het einde de ziel opgaat in God, dat het ego in God vervloeit. Aan de hand van het voorgaande wil ik u erop wijzen dat dit geen ten onder gaan van de persoonlijkheid als zodanig betekent. Want het ego, de projectie, het ik‑begrip, identificeert zich met God, die nu wel begrepen kan worden. Hierbij valt elke begrenzing van een ik‑voorstelling weg, terwijl het leven wordt gecontinueerd in de kracht Gods, zoals dit altijd het geval is geweest.