De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 31
2 september 1956
Toen Jezus nog een kind was (hij was ongeveer zeven jaren oud), zegde hij reeds tot zijn moeder: “Wanneer ik deze wereld verlaat, zal ik mijn stempel op haar gedrukt hebben.” Hij wilde daarmede te kennen geven, dat hij zelfs in deze vroege periode van zijn ontwikkeling de wereld zag als iets, dat door de menselijke geest gevormd wordt; terwijl hij in zichzelf de bekwaamheid erkende om aan die wereld vorm en richting te geven.
Veel later, kort voor het befaamde avondmaal, dat zijn lijden a.h.w. kentekent, dat het begin is van zijn ondergang, herhaalt hij dit tegen Petrus toen nog Simon genaamd waar hij zegde: “De Vader zendt mij tot deze wereld. Niet mijn eigen leven leef ik, maar het leven des Vaders. Uit mij spreekt Zijn stem, Hij is mijn waarheid en mijn wezen.”
Niet meer het jeugdig spreken van een stempel, dat hij op de wereld zal drukken. Niet meer de uitspraken, zoals hij er vele heeft gedaan omtrent de waarde, die zijn leven voor de wereld heeft, dat is voorbij. Wanneer Jezus eenmaal zijn werk heeft aanvaard op deze wereld, begrijpt hij, dat de persoonlijkheid Jezus er verder weinig aan toe doet. Het gaat niet meer om een naam, om een persoon, om een afstammeling van een vorstelijk geslacht. Al wat overblijft is een goddelijke kracht, die zich door een mens op aarde openbaart.
Hij heeft dit aan Johannes een enkele keer uitdrukkelijk medegedeeld. Op een vraag van Johannes, hoe de Vader Zich openbaarde in hem, leraarde Jezus het volgende: “Gij weet, dat het Koninkrijk Gods in U is. In U, zoals in mij en in alle dingen, leeft de Vader. Hij is de kern, de stuwende kracht van heel ons bestaan. Uit Hem zijn wij geboren, door Hem leven wij, buiten Hem is het zijn niet mogelijk. Nu zegt gij, Johannes: “Meester ik wil U volgen.” Zoals velen onder U zeggen: “Wij zoeken naar God.” Maar ik heb het beter begrepen. Ik ben God, omdat ik God aanvaard als mijn enige Leidsman.”
Johannes merkte onmiddellijk daarna op: “Maar Heer, wanneer gij rondgaat over deze wereld, wanneer gij speelt en lacht met ons, is het dan God, Die met ons lacht?” Het antwoord, dat kwam, geeft Jezus’ leven wel het beste weer:
“Ik zeg U, de Vader is in alle dingen. En indien ik lach, zo is het de Vader, Die deel heeft aan mijn leven. Maar ook aan de wereld. Wanneer ik zegen, is het Zijn zegen. Doch wanneer ik een vervloeking uitspreek, wanneer ik dreig, wanneer ik de opstandigen wijs op hun fouten, dan is het mijn stem. Want ik kan spreken tot de mensen, doch de Vader in mij kan slechts spreken tot Zichzelf, weerspiegeld in alle mensen, in al het zijnde.”
Hier hebben we dan het beeld van Jezus als leraar. Uiting van de hoogst goddelijke kracht, realiseert hij zich wel zeer goed, dat God slechts spreken kan tot het Goddelijke. Men kan niet verwachten, dat hetgeen God zegt, hetgeen de Schepper openbaart, begrepen kan worden door de beperkte mens. Elke openbaring van God kan slechts spreken tot de goddelijke waarden, die in al het geschapene bestaan.
Maar wanneer het onvolmaakte het volmaakte aanvoelt, zich erdoor laat leiden en tracht hiermede een te zijn, dan zal het onvolmaakte de volmaaktheid kunnen uiten op een wijze, die begrijpelijk is voor alle bewustzijn, dat de volmaaktheid zelve nog niet benaderen kan.
Jezus ís een brug, die geslagen wordt tussen het grote, het onbegrijpelijke, dat hij Vader noemt, en de simpele verwarde mens, de simpele verwarde geest, die nog niet tot een realisatie van God kan komen. Niet in eenmaal bereikt men zo iets. “Voor Abraham was, was ik.” Lang voor de Joden er waren, leefde de geest, die in Jezus zijn taak op aarde volvoert, op de wereld en in de sferen. Jezus beschouwt zich niet als de mens Jezus. Hij is een geest, een continuïteit, die ongekende eeuwen overbrugt. Zijn begin verliest zich in de nevelen, die op de eerste scheppingsdag reeds rezen. Hij is. “Ik ben, die ben,” zo zegt hij, uitdrukkende zijn eenheid met het zijnde.
Over zijn ontwikkeling, zijn bewustwording spreekt hij verder haast niet. Het is zo onbelangrijk, het is alleen zijn persoonlijk leven. Maar het feit, dat hij bestond op het ogenblik, dat de Vader Zich uitte in de Schepping, is belangrijk. Het is het stempel van de Vader, dat op de wereld wordt gezeten dat hij in deze uitdrukking weerspiegelt. Hij is deel van het zijnde: Ik ben, die ben. Hij is door alle tijden heen, juist krachtens de Vader, Die in hem Zich openbaart. Voor Abraham was, was ik.
Het is voor een mens, voor een geest moeilijk deze dingen te bevatten. Wij kunnen geloven in Jezus, de stof geworden zoon Gods. Wij kunnen hem ons voorstellen als een held, in glanzende wapenrusting neerdalend op de wereld en zijn wapenen wegwerpend ommentwille van de liefde, ommentwille van een wereld, die tot bewustzijn moet worden gebracht. Maar we kunnen ons deze splitsing: Jezus en God, zo moeilijk voorstellen. Wij kunnen ons niet voorstellen, hoe de mens Jezus gelijktijdig de volheid “God”, vertegenwoordigt. De tweeledigheid van zijn wezen, van zijn leer, van zijn streven, verbluft ons, doet ons verstomd staan en zoeken naar een uitweg. Een mens kan dit niet begrijpen, omdat hij zichzelf niet begrijpt.
Barnabas kwam eens tot Jezus en vroeg hem: “Heer, als de Vader in U spreekt, hoe komt het, dat wij Hem niet verstaan?” En Jezus antwoordt: “Ook in U spreekt de Vader zoals in mij. Maar gij hoort; en horende hoort gij niet, Hij toont U Zijn wezen in volle pracht; maar ziende ziet gij niet; Want Uw eigen wezen, Barnabas, staat voor alle waarheid.”
Zou dat eigenlijk niet tegen ons allen gezegd kunnen worden? Uw eigen wezen staat vóór de waarheid. De kleine, de onbelangrijke dingen, die lijken ons de waarheid te zijn. De grote, de veelbetekenende dingen zien wij niet. Wij denken niet in eeuwen of in aeonen van jaren, maar in dagen en uren. Wij leven niet in eeuwigheid van krachten, maar in een simpele strijd om het bestaan. God spreekt tot ons. Maar wanneer je zo druk met jezelf bezig bent, kun je God niet begrijpen, kun je Hem niet horen. Je blijft horende doof. Je begrijpt het niet.
Wanneer je die waarheid hoort, dan lijkt het vaak, of je zoudt willen zeggen: “Maar voor mij geldt het dan toch niet. Ik luister toch zo vaak en ik hoor zo weinig. Ik verlang toch zoveel te zien en ik heb nog nooit iets gezien.” Ja, omdat gij zegt: “ik”.
Jezus heeft ons dat woord wel eens een keer omschreven. Het was toen hij sprak tegen de veertig. De veertig leerlingen, die buiten de Apostelen zijn bijzondere leringen voortdurend bijwoonden:
“Gij zegt: “ik” en gij beperkt Uzelf daardoor. Ge denkt aan Uw gestalte, aan Uw bezit, aan Uw behoeften en aan Uw lusten. Maar door dit woord “ik”, door de gedachte daarmede verknoopt, hebt ge Uzelf afgesneden van het leven, van de levende wereld. Uw gestalte is één van vele vormen; maar in alle vormen is God geuit. Uw behoeften zijn een waan. Want ik zeg U: meer en voller leven de planeten dan gij. Want zij, zij beleven de schoonheid Gods en Hij houdt hen in stand. Zij dansen hun langzame dans ter ere van den Vader. Zij beseffen het misschien niet. Maar zij kennen meer dan gij de werkelijkheid omtrent behoeften. Wat God geeft, is goed gegeven. Wat God niet geeft, men derve het, want het leven gaat niet teloor. Gij meent, dat de vreugden van de mens een noodzaak zijn. Wat kan vreugdiger zijn dan een bloem, die haar kelk tot de zon heft? Toch zegt ze niet: “hier ben ik en de zon schijnt voor mij.” Zij is deel van de zon. Zo is het “ik” de vloek van de mens. De vloek, omdat zij belet deel te hebben in het groot-Goddelijke, in datgene, wat de Vader ons allen geeft: het ware en het werkelijke leven.”
Hoe duidelijk wordt ons de figuur Jezus niet in al deze dingen. Er is geen sprake meer van wonderlijke ondergang of van een tocht door vele jaren zoekende, zoekende tot wij eindelijk iets van het goddelijk Licht vinden. Het is alsof Jezus zichzelf tekent. “Een met de Vader ben ik.”
O, hij zegt het zo vaak met vele woorden. “Niet ik spreek, maar de Vader spreekt door mij.” “Dank niet mij, maar de Vader, Die U geschapen heeft.” Telkenmale weer. Jezus zegt niet: “De zon schijnt voor mij.” Of: “Het is mijn kracht en mijn wezen, dat genezen mag, of leraren.” Hij wil niet eens leraren of genezen. Hij wil slechts uitdrukken, wat hij in zich voelt als het Goddelijke. Daardoor wordt hij tot de ware wereldleraar, wordt hij tot de vernieuwer van een verbond, dat langzaam maar zeker onder de vele regelen der wetgeleerden verstikt was. En hij geeft ons een les. Een les, die wij misschien kunnen begrijpen, maar die zo moeilijk in de praktijk wordt gebracht.
Wanneer wij een zijn met God, dan houden alle problemen op. Dan kun je misschien een ogenblik in verzet komen, omdat je je menselijke persoonlijkheid bij – behoudt, omdat je je geestelijke gestalte en je bewustzijn niet plotseling kunt laten varen. Maar wanneer je beseft, dat Hij het is, Die handelt en zeggen kunt:
“Wat Gij doet, is goed gedaan,” dan heb je de oplossing gevonden voor alles. Dan is er geen gebrek meer en geen behoefte. Dan ken je geen begeerte en geen angst. Dan blijft over de volheid van leven, waarbij je in de goddelijke Kracht de uiting wordt van de Vader zelf.
Er zijn natuurlijk vele wegen, die men kan gaan om tot die toestand te komen. Jezus zelve gaf op een vraag dienaangaande aan een paar, die lering bij hem zochten, ten antwoord: “De eenheid met God verkrijgt men door niets te bezitten, door niets te wensen en door al te schenken, wat men schenken kan. Want wat ge Uw broeder geeft, geeft ge de Vader. En wat ge de Vader schenkt, schenkt ge aan Uzelf. Want in U leeft de Vader.”
Later wordt dat bevestigd: “Wat ge de minsten dezer doet, dat hebt ge mij gedaan.” Dat zien we in de werken van barmhartigheid, die hij opsomt. Dat zien wij in zijn voortdurend hameren op het begrip naastenliefde. Dat voelen we aan in de wijze, waarop Jezus voortdurend een ieder tracht te overtuigen, dat men alles moet achterlaten. “Ge zult ouders, vrouw en kind verloochenen, bezit aan de armen geven en mij volgen.”
Het klinkt wat wreed, wat onpraktisch. En toch, hoe heeft hij geen gelijk! Hoe tekent hijzelf met zijn leven niet het voorbeeld, waarnaar wij ons allen zouden kunnen richten, indien wij de moed, indien wij de durf hadden.
Jezus gehoorzaamt aan zijn ouders, wanneer hij Jong is. Jezus heeft zijn moeder lief tot het laatste toe. En toch, wanneer ze komt met een verzoek, dat strijdig is met zijn werk, dan zegt hij: “Vrouw, wat wilt gij van mij?” Dan stelt hij het even vast: Stoffelijk zijn wij gebonden. Maar hoe kunt gij ertoe komen om geestelijk een eis aan mij te stellen. Hoe kunt gij iets van mij vergen en verlangen. Gij hebt geen rechten op mij. Die rechten heeft alleen God.
Hij zal zich ook nooit beklagen over het onrecht, dat men hem aandoet. Wanneer Farizeeërs in een twistgesprek spottend trachten hem te overtuigen van eigen dwaasheid, wanneer ze hem uiteindelijk uitschelden en beledigen, dan bruist Jezus niet op. Dan zegt hij alleen: “Hoe heb ik U lief om Uw onbegrip.”
Dan gaan ze beledigd weg, want ze begrijpen hem niet. Maar toch is het juist dat. Dat, wat uit de Vader geboren wordt in elke mens en door elke mens geuit zou kunnen worden. Het weten één te zijn, ook met dezen. Daarom kan hij zeggen, dat hij hen lief heeft ondanks hun onbegrip.
We moeten dat allemaal goed begrijpen. Jezus is niet hard. Niet hardvochtig tenminste. Maar hij kent maar één ding in zijn leven: De Vader en de Wil des Vaders. En meer bestaat er niet. Al het andere moet wijken. Zijn vrienden, zijn familieleden, zijn bezit.
O, het valt niet altijd makkelijk. Zegt hij niet eens klagend: “Ziet, de zoon des mensen heeft zelfs geen steen om zijn hoofd neer te leggen.” Het is moeilijk om van alles af stand te doen. Hij ervaart het als mens ook wel degelijk. Maar alleen daardoor kan hij vrijheid verwerven. Alleen daardoor is er geen enkele band, geen enkel punt van stoffelijk belang, dat hem doet verschillen van zijn medemensen.
Begint ge de figuur van Jezus te zien in zijn ware perspectief? De mens, die alle menselijke rechten, ja en ook alle menselijke plichten terzijde heeft gesteld om alleen nog maar te zijn: werktuig van de Vader. Dat is Jezus. En voor Jezus is de volle kracht altijd rond hem.
Hij wordt vermoeid, zeker; soms erg vermoeid. We vinden het in de Evangeliën zelfs meerdere malen. Vermoeid zit hij neer en de Apostelen willen hun Meester rust gunnen. Maar Jezus vindt de kracht om niemand af te wijzen. De Vader wijst niemand af. Daarom: “Laat de kinderen tot mij komen.” Jezus is uitgeput door de vele genezingen, die hij heeft verricht. Maar als men door het dak een verlamde op zijn bed laat zakken, dan geneest hij. Wanneer zijn leerlingen zeggen: “Maar Heer, dit gaat te ver,” dan weet hij niets anders te zeggen dan: “Ziet, deze vertrouwt in mij. En hij roept tot de Vader.”
Hij bedoelt hiermede: Dat kan ik toch niet weigeren. Voor mijzelf heb ik niets over. Zeker, wanneer er niets is, dat een beroep op mij doet, dan kan ik een ogenblikje aan mijzelf denken. Maar zelfs dan meet ik nog voorzichtig zijn.
Dat is de leraar, waarover wij in de toekomst zoveel zullen gaan spreken. Dat is degene, die voor ons het voorbeeld is. Die door zijn leven en bewustzijn en niet door andere wonderdadige dingen werkelijk kan zeggen: “Ziet, ik ben U de weg en de waarheid.”
Ik geloof, dat we met dit beeld kunnen volstaan voor vandaag. We kunnen natuurlijk nog heel lang doorpraten over Jezus. We zouden U kunnen wijzen op zijn houding tegenover Iskarioth, zelfs op het ogenblik van het verraad. We zouden kunnen wijzen op de manier, waarop Jezus het lot aanvaardt en niets doet daartegen. “Die de hand met mij in de schotel steekt, zal mij verraden.” “Wat gij doen wilt, doet dat spoedig.” Jezus weet, wat er gespeeld wordt. Hij weet het beter, dan ieder ander. Maar hij voelt ook, dat hier God ingrijpt en hij geeft zich over aan zijn lot.
En dan alleen de weemoed, waarmede de huichelarij in de mens een ogenblikje scherp aan de kaak wordt gesteld: “Judas, verraadt men de zoon des mensen met een kus?” Een verwijt aan Judas, niet over het verraad. Dat verraad kan Jezus hem niet verwijten. Hij voelt: Dat komt uit de Vader. Daar mag ik me niet tegen verzetten. Alleen de wijze waarop, is hem als mens zwaar te aanvaarden en hij moet het een ogenblik uiten. Maar zelfs dan zegent hij nog.
Ja, Jezus is een figuur met vele facetten. Een wonderlijke figuur. Een figuur, die voor ons een licht is in onze duisternis. Een kracht, die ons vergezelt, waar wij gaan. Maar voor alles: een voorbeeld, dat wij of het ons zwaar valt of niet zullen moeten trachten na te volgen. Want er kan geen leraar op de wereld komen, er kan geen leer worden geboren, er kan geen geestelijk licht komen, dat niet deze zelfde waarde in zich draagt.
Indien de Vader is in alle dingen, zo is Hij in ons zoals in Jezus. Overdenk dit. Tracht U deze figuur voor te stellen. En tracht iets te begrijpen van dit wonder: Een mens, die zijn eigen persoonlijkheid, zijn “ik,” de waan, die staat vóór God, zozeer verloochent, dat de Vader wordt geuit door zijn wezen. Dan zult gij weten, waarom Jezus’ woorden belangrijk zijn. Zij zijn niet de volle waarheid. Maar zij zijn de goddelijke waarheid, zoals een mens die kan begrijpen, beperkt, benauwd en beëngt, maar toch waar.
Vrienden, het is alleen maar een inleiding. Het zijn een paar korte woorden, die U gezamenlijk toch moeten brengen tot een bewustzijn van Jezus en zijn betekenis. Ik hoop, dat ge in staat zult zijn dit beeld in U te dragen. Niet alleen maar als een folkloristische voorstelling, maar als een wetenschap omtrent Uw eigen wezen, dat ge gespiegeld hebt aan zijn leven. Dan zullen we zeker in staat zijn, wanneer deze kring gesloten is, het geheim van Jezus te ontdekken, het geheim van de Vader, die leeft in ons zoals in alle dingen.
o-o-o-o-o
U kunt natuurlijk over Jezus spreken op duizenderlei wijze. U kunt spreken over de goddelijke krachten en men blijft over het algemeen tamelijk vaag. Ik zou dan van deze ochtend gebruik willen maken om een paar punten te bespreken, die direct in verband staan met onszelf en de krachten, die in ons leven. In de hoop, dat U daardoor in staat zult zijn en wij gezamenlijk daardoor in staat zullen zijn meer krachten in ons te verzamelen, sterker te worden ook tegenover onszelf en daardoor de goddelijke wetten beter te begrijpen; te vervullen wat wij weten, dat eigenlijk noodzakelijk is.
De Vader is altijd rond ons. Dat is tot op zekere hoogte natuurlijk waar. Er is niets, waarin God niet bestaat. Maar voor ons is het de kwestie: Hoe kunnen wij in harmonie komen met de Vader. Wat betekent eigenlijk voor ons de beste methode om met de grootste geestelijke, krachten, die voor ons bereikbaar zijn, in direct, contact te komen en te blijven. En dan blijkt ons, dat wij dat over het algemeen het beste doen door lichamelijk en geestelijk bepaalde oefeningen te gebruiken.
Nu behoeft U niet bang te zijn, Ik ga niet een reeks van voorschriften geven. Helemaal niet. Ik ga U alleen maar wijzen op een paar punten.
Wat heeft de mens lichamelijk nodig om te leven? Voedsel. Naast voedsel natuurlijk lucht. Je kunt langer zonder eten dan zonder lucht, geloof dat maar. En dan hebt U verder nog iets nodig. Dat is heel vreemd, dat vergeten de meeste mensen. Evenzeer als voedsel, lucht en rust eventueel, heeft men vitaliteit, innerlijke levenskracht nodig. Om die te verwerven is betrekkelijk moeilijk. U zoudt kunnen zeggen: Rond ons is de gehele atmosfeer verzadigd van levenskracht. Ja, natuurlijk. Maar hoe komen wij daaraan? Wel er zijn bepaalde middelen, die voor ons altijd weer opvallende resultaten geven, bv. ademhalen. Maar wanneer we diep ademhalen, dan krijgen wij veel meer vitaliteit, veel meer kracht dan wanneer we het oppervlakkig doen. Wanneer we onze ademhaling beheersen, dan gaat het veel beter met ons, dan wanneer we dat zomaar onbewust regelen. Waarom? Omdat met die ademhaling de onstoffelijke energieën worden opgenomen.
U kunt er over gaan praten als luchtelektriciteit e.d., maar laten we zeggen: het is vitaliteit, levenskracht, zenuwkracht. Die heb je nodig. Wanneer we daarmede beginnen, dan krijgen we een zeker lichamelijk welzijn. We ademen wanneer we in de stof zijn natuurlijk niet alleen met de longen, maar ook met de huid. We dienen er dus voor te zorgen, dat die huid dus regelmatig behoorlijk gereinigd is, dat die adem kan halen en ook niet door allerhande verstikkende kleding van de buitenlucht te sterk wordt afgesloten.
Goed, dan hebben we ademgehaald. We halen volledig adem, we zijn opgeladen met kracht. Voldoende? Soms wel, soms niet. We kunnen toch wel een keertje erg slap zijn. Dat kunnen we ook nog oplossen. We gaan een beetje elektrische lading op ons lichaam brengen, het spierweefsel a.h.w. verzadigen met elektriciteit. Dat kun je eenvoudig doen. Je neemt gewoon een batterijtje van 4 of van 12 volt, laat de min – pool staan en leg de plus – pool maar in je nek. Dat helpt inderdaad. Dan hebben we dus lichamelijk punt gekregen, waar we vitaal zijn.
Nu moeten we zorgen, dat die vitaliteit de goede richting uitgaat, dat ze goed gebruikt wordt. Dus we gaan voedsel gebruiken. Wat doen we dan? We nemen zoveel mogelijk natuurlijk voedsel. Waarom? Ook alweer heel eenvoudig. Kijkt U eens, het Goddelijke, dus de kracht van de Vader om het zo eens te zeggen, leeft in alle wereld, zoals deze wereld bestaat en leeft, en niet zoals de mensen hem maken. Op het ogenblik, dat je de groenten kookt, gaat er wat verloren. Vitaminen, zeggen de mensen. Ja, maar er gaat meer verloren. Er gaat een hoeveelheid vitaliteit verloren, die erin aanwezig is.
We hebben natuurlijk stoffen, die we licht verteren en stoffen, waarvan we persoonlijk weten (dat verschilt wel eens bij de mensen): die kunnen we niet zo gemakkelijk verteren. We moeten dus zoeken naar lichtverteerbaar voedsel. Dat kost ons de minste energie.
Op die manier komen we dan tot een redelijke gezondheid. Laten we dat eens aannemen. We voelen ons veerkrachtig, vitaal. We zijn goed gevoed. Wat moeten we nu verder gaan doen? Stoffelijk kunnen we niet veel meer presteren nu, o zeker, we kunnen natuurlijk die krachten stoffelijk gaan gebruiken. Maar dat is niet de bedoeling. Nu moeten we dus deze krachten gaan omzetten in geestelijke waarden. En om dat nu te doen gebruik je het eenvoudige proces, dat je ook kunt leren in het leven van Jezus.
Wat doet Jezus, wanneer hij zekerheid nodig heeft? Wanneer hij contact met de Vader zoekt a.h.w., wanneer de mensheid hem een beetje te veel wordt? Hij trekt zich terug in de eenzaamheid om te mediteren.
Mediteren is het richten van je gedachten op een bepaald punt. En dan komt de grote vraag: Waarover moet je dan gaan denken? Je kunt over zoveel dingen denken. Natuurlijk, wanneer wij streven naar God, dan moeten onze gedachten op God gericht zijn. Wat kunnen we nu beter doen dan te mediteren over God? Die in alle dingen, dus ook in onszelf, leeft. Wanneer wij ons steeds weer realiseren, dat God in ons en rond ons is, dan komt er een ogenblik, dat ons bewustzijn dit inderdaad gaat aannemen en het niet alleen maar als een stelling, die we wel weten maar verder niet ervaren, vastlegt als kennis of als herinnering. Weten dat God bij je is. Weten dat God rond je is. Een belangrijk punt.
Dan bereik je dit: Dan kun je werkelijk komen tot harmonie met je omgeving. Dan kun je komen tot eenheid met God. Dan kun je jezelf een ogenblikje vergeten. En dan kan dus alle kracht in je gebruikt worden om meditatief deze toestand te bereiken.
Misschien ben je uitgeput, als je klaar bent met zo’n meditatie; dat hindert niet. Want wat je dan nodig hebt, kun je uit het Goddelijke krijgen. Je begint a.h.w. met een klein kapitaaltje van jezelf: Levenskracht, wat vitaliteit, een beetje harmonie, een beetje gezondheid en een paar gedachten. En die ga je nu zo goed mogelijk beleggen.
Hoe doe je dat? Door er zoveel mogelijk winst mee te maken. Winst op geestelijk gebied. Je zoudt kunnen zeggen, dat de wereld rond je een soort bank is. Naarmate wij zelf geestelijk verder komen, krijgen we van de geestelijke krachten groter credit. Wij kunnen weer onttrekken aan onze omgeving. Hoe meer krachten wij geestelijk bezitten en hoe meer wij daarmede kunnen doen, hoe minder wij afhankelijk zullen zijn van de zuiver stoffelijke wereld. Wij zullen in staat zijn door het gebruik van onze geestelijke vermogen datgene te verwerven, wat nodig is. Dan behoeven we daarvoor niet hard meer te lopen. We worden dus hoe langer hoe meer vrij.
Wanneer wij arbeid verrichten ommentwille van het brood, dan is het niet, omdat wij zonder dat niet kunnen eten. Dan doen we dat alleen maar, omdat wij mens willen blijven, tenzij het Goddelijke in ons de overhand krijgt, dus wij tot voertuig worden. We gaan leren ons over te geven aan het Goddelijke. En naarmate wij ons meer overgeven, zal onze leefwijze vanzelf worden aangepast aan onze behoefte. We worden vrijer van menselijke wetten, menselijke beperkingen en gelijktijdig voelen wij in ons sterker de band met de goddelijke waarden. We worden dus meer harmonisch.
Het gebruik van deze methode. Dus beginnen met voedsel en ademhaling, dan met meditatie en afzondering. Niet zomaar eens ergens gaan zitten mediteren, neen. Afgezonderd, eenzaamheid. Jezus ging de woestijn in. Hoe verder je van de mensen af bent voor zo’n meditatie, hoe beter, omdat je juist in die eenzaamheid vrij komt van al die gedachten, die rond je dwarrelen. En dan kun je dus proberen, indien je dat werkelijk wilt, om tot God te komen. En dan zal je blijken, dat je daar soms bepaalde lichamelijke factoren voor kunt gebruiken. Dat het lichaam je mogelijkheden biedt, waaraan je nooit had gedacht. Dat de geest door middel van dit lichaam dingen kan verrichten, die je tot voor kort tot het rijk der fabelen hebt verwezen. Maar dat is niets bijzonders. Dan heb je een kleine pas gedaan in de richting van wat Jezus voor zich het hele leven heeft volbracht.
Verwacht U niet, dat zoetelijke legenden waar worden, hoor. Wanneer U door een appelboomgaard gaat, dan moet U niet verwachten, dat zo’n boom zijn tak naar beneden brengt om U: “Als U blieft, hier hebt U een appeltje” te zeggen. Dat is onzin. De natuur blijft de natuur. Bomen buigen zich niet voor U. Dieren zullen niet veranderen, wanneer gij in de buurt komt. Alleen t.o.v. U veranderen de dingen. Gij zult in staat zijn de waarden van de appelboom aan te voelen. En wanneer ge een vrucht neemt, zal het de beste zijn. Wanneer gij ziekte ziet in die boom, zal Uw sympathie voldoende zijn om in die boom een genezing tot stand te brengen. Een dier zal tegenover U geen vijandschap kennen en voor U geen vrees koesteren. En omgekeerd zult gij juist in de simpele natuurlijkheid van het dier telkenmale weer een lering vinden voor Uzelf. Dan kom je in harmonie met de wereld.
Harmonie met de wereld is noodzakelijk. Wanneer ze uit het Goddelijke geboren wordt, is ze voor ons de oplossing. En aangezien we dat Goddelijke zo moeilijk bereiken, doen we het verstandigst te beginnen met harmonie te zoeken met onze wereld, met onze omgeving. Eerst met ons eigen lichaam. Zo veel mogelijk vrede hebben met dat lichaam. Het sterk en gezond maken, zoals het is. Het a.h.w. vullen met levenskracht. En dan leren die krachten geestelijk te richten voor onszelf in een meditatie, zodat wij daardoor geestelijk verder door kunnen dringen. Wisselwerking scheppen tussen geest en stof. En van daaruit wijst de weg zich vanzelf.
Het hoort misschien niet erg op een wijdingsmorgen thuis, wat ik hier zit te betogen. Dat geloof ik graag. Aan de andere kant moet U maar zo denken: Je hebt ook de praktijk nodig, wil je wat bereiken. Je kunt niet alleen met luisteren naar allerhande mooie geestelijke waarheden een goed mens worden, een gelukkig mens worden of God vinden. Dat kun je alleen door zelf werkzaam te zijn. Wanneer ik dan op het ogenblik een paar punten heb aangestipt, die U mogelijkerwijze op pad kunnen helpen, wanneer U de moed hebt er mee te beginnen en ze door te zetten, dan doe ik dat juist, omdat ik ervan overtuigd ben, dat U zó op het punt kunt komen, dat U onze mooie woorden niet meer nodig hebt.
Wat dat betreft, zouden we geloof ik allemaal blij zijn in onze sfeer, wanneer we niet meer behoefden te praten. Wanneer U het zonder dat ook wel zoudt weten en doen. Maar het is nog niet zo ver.
Dan geloof ik, dat er praktische waarde te over is in de raadgeving: Beheers Uw ademhaling. Zoek het voedsel, dat U het lichtste verteert. Probeer U te verzetten tegen hongergevoelens, wanneer U licht verteerbaar voedsel heeft en zorg alleen, dat het lichaam krijgt, wat het nodig heeft. Zorg dat ge altijd in staat bent ook met de huid te ademen. Zorg dat ge de krachten uit Uw omgeving in U kunt opnemen. Dan zal het U ongetwijfeld steeds beter gaan. Dan zult ge ongetwijfeld leren begrijpen, wat de kern is van al deze kosmische waarheden, die U thans in mooie woorden aan de hand van bepaalde figuren en gebeurtenissen worden geleerd hier. Dan zult U ze zelf in de praktijk brengen.
Het zijn maar twee raadgevingen eigenlijk. De rest kunt U zelf nog wel later bekijken. Wanneer ik de mogelijkheid nog heb waarschijnlijk de volgende keer nog dan zou ik ook graag een paar raadgevingen omtrent het, mediteren, de mogelijkheid dus van geestelijke oefeningen, willen geven. Voor vandaag houd ik er mee op. Ik zal het niet zo lang maken. Ik geef dus het woord over aan de laatste spreker. Nog één maal doen we het zo. Daarna gaan we weer ernstig worden. Dan krijgt U een hele reeks lessen achter elkaar. En dan hoop ik, dat U van mijn kleine babbeltjes genoeg hebt geleerd om niet alleen de theorie aan te horen maar ook de praktische waarde voor Uzelf en de raadgevingen eruit te trekken.
OEFENING.
Te weten, dat je niet kunt en toch te willen volbrengen, dat is het noodlot van de mens, dat is ook het noodlot van menige geest. Te weten, dat je niet kunt en toch te verlangen, dat is de kwelling van de gedoemden. Voortdurend zoeken naar een bereiking en telkens weer je eigen onvermogen erkennen, dat is het ergste, wat je kan overkomen.
Wij grijpen vaak zo hoog. Wij zouden onmiddellijk een willen zijn met de goddelijke kracht. Wij zouden willen opgaan in de kosmos en alle raadselen der aarde, ja van het hele bestaan, voor onszelf geopenbaard willen zien. En omdat we dat niet kunnen, worden we moedeloos en we trekken ons terug in onze schelp van eenzaamheid: “Voor mij bestaat er toch niets anders.”
Toch kunnen we ver komen. We kunnen verder komen, wanneer we begrijpen, waarom het woord “oefening” eigenlijk zo vaak gebruikt wordt. Oefening, schrede na schrede langzaam klimmen. Het kindje, dat niet lopen kan en de eerste passen zet, valt en staat weer op. De mens, die zich een doel eens stelt en niet bereiken kan, die tracht opnieuw, opnieuw, opnieuw …. en zal dan eens bereiken. Maar zijn de eerste schreden wankel nog, het kan wel jaren duren, voordat het kind werkelijk lopen kan.
Zo gaat het met de mens. Hoe vaak zul je niet vallen. Hoe vaak zul je niet met de mislukking geconfronteerd worden en toch telkenmale in je streven iets verder komen. Oefening betekent niet alleen maar een meditatie, een soort van buiten het leven omgaande mystieke ervaring of een voortdurend streven. Oefening betekent het hele leven richten op een bepaald bereiken. De geestelijke oefening wil zeggen, dat men tracht de geest iets op te voeren boven het huidige peil. En wanneer ze terugvalt, dan zal men opnieuw proberen en opnieuw. En telkenmale zal het iets beter gaan.
Wanneer men het lichaam traint en oefent, dan zal men keer op keer zich moeten wijden aan dezelfde oefening, telkenmale weer falend, totdat men eindelijk slaagt en steeds meer slagen zal. Oefening is de prijs, die wij betalen voor hetgeen wij ons eigendom willen noemen. Voor bekwaamheid, voor bereiking.
Oefening op zichzelf is moeizaam, vaak droog, dor en bar! Ze betekent ontzegging. Ze betekent waarden, die ge tot nog toe hoog hebt geacht, eenvoudig in de hoek werpen. Het betekent je hele leven veranderen soms. Dat is niet prettig. Maar je weet, dat je alleen op die manier bereiken kunt. Dat je alleen op die manier kunt verder komen. En daarom zeggen wij:
Oefening is een woord, dat heel het leven richt.
Wie ‘n doel zichzelf stelt, aanvaardt daarmee een plicht dit doel eens te bereiken; zal daarvoor moeten offeren alles in het leven, alles en meer.
Hij zal moeten streven waar hij ook valt streven keer op keer.
Zal moeten zoeken in duister naar licht en zoeken wel duizend maal, totdat hij verstaan leert de werkelijkheid, aanvaarden leert de taal, die uit het Goddelijke klinkt en die uit het leven blijkt.
Oefening is strijd, die nodig is, eer dat komt zegepraal. Het woord klinkt leeg en dood en kil, en in de mensentaal lijkt het vaak een spel, wat schijn. Toch is het werkelijkheid. Lering, mislukking, lering opnieuw, eindeloze strijd is noodzaak, voor men komen wil tot ‘n overschrijden van de tijd, een omvamen van de ruimte, omvatten van de werkelijkheid. Oefening breekt waan.
Maar oefening betekent ook steeds vallen, steeds weer opstaan en verdergaan. Oefening is noodzaak voor ons allen, voor ons allen, stof en geest, tot komt het ogenblik, dat wij beheersen datgene, waartoe de oefening slechts middel is geweest.
Ik geloof, dat alles daarin is vastgelegd, vrienden.
Oefening is niet een bereiken. Oefening is niet een soort van zekerheid. Het is niet de verhoging van de geest zonder meer, of de bereiking van het lichaam. Het woord oefening zegt zelf al: Het is een proberen, een trachten. Op het ogenblik, dat wij niet trachten om verder te gaan, is alles verloren. Dan kunnen we het wel opgeven. Zonder oefening komen we nergens terecht. Maar indien wij ons de moeite getroosten om te oefenen, steeds weer, zullen wij sterker worden in onszelf, meer eenheid vinden met het Goddelijke, zullen wij steeds meer meester zijnde over onszelf steeds groter resultaten kunnen bereiken. Zullen wij de volheid van ons wezen en bestaan steeds sterker leren vinden.
Ons oefenen op geestelijk gebied is hetzelfde als de poging van een kind om na het kruipen voor het eerst een paar wankele passen rechtop te zetten. We kruipen nog door het leven. Wij zijn nog geest of mens zo dicht bij dat vorm gebondene, dat haast dierlijk is. Maar we moeten meer zijn. We moeten zijn werkelijke kinderen Gods, die rechtop en fier kunnen gaan door heel de wereld, die ons erfdeel is, het domein, dat ons is gegeven. De wereld, die niet ophoudt ergens, waar de aarde eindigt, maar die verder gaat tot aan het einde der sterren.
De wereld is heel de schepping. Dat is ons erfdeel. Dat moeten wij leren betreden. Maar daarvoor is het nodig, dat we telkenmale, wanneer wij vallen, telkenmale wanneer het dierlijke overheerst, ons oprichten. Ja, meer nog, dat we leren het dierlijk kruipen te gebruiken om te komen op een plaats, waar we steun vinden. Steun waardoor we ons kunnen verheffen en staan, om weer een paar wankele stappen te zetten, telkens weer.
Totdat eens een afstand werkelijk lopend kan worden afgelegd. Tot we werkelijk een ogenblik geestelijk denkend en ervarend kunnen gaan, vrij van vorm, vrij van gebondenheid.
Want slechts zo bereiken wij het ogenblik, dat heel de kosmos voor ons openligt. Dat we deel hebben aan al het levende en al het zijnde. Dat we kunnen zeggen: “God, we hebben U gevonden. En we danken U voor de wereld, voor het leven. Want nu weten we, wat de werkelijkheid is. Hoe bijkomstig al hetgeen was, wat ons kruipende zo groot en belangrijk leek.”
Daarvoor is de oefening nodig, vrienden. De oefening, die ons verheffen moet boven de vormgebondenheid. Boven de beperktheid van voorstelling, die ons op het ogenblik nog steeds weer kluistert aan begrippen, die met het Goddelijke zo weinig te maken hebben. De oefening is het, die ons in staat zal stellen trots op onze eigen bereiking de eerste schrede te zetten binnen het kosmisch rijk, dat God voor ons allen heeft geschapen.