8 november 1968
U weet het allen reeds, naar ik meen: wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Dat is haast een slogan van de ODV geworden, u denkt dus zelf na. Althans, dat nemen wij aan. Het onderwerp van heden gaat niet, zoals sommigen zouden denken, over het bevolkingsoverschot, maar over: Het scheppend vermogen van de mens.
Scheppen is: iets maken dat er nog niet was. Daar behoort iets meer bij dan alleen maar de materie. Scheppen is het vorm geven aan een idee. En dat idee is voor de mens eigenlijk een innerlijk beleven. U kunt het misschien het eenvoudigst illustreren, ik zal dan ook trachten dit te doen: wanneer wij in de vroege historie te maken krijgen met voortplanting, voortbrenging, zo denkt de mens daarover na en meent dat er toch ergens een kracht moet zijn, die daarvoor zorgt. Wij zien dan die eerste mooie primitieve beeldjes van de grote moeder: een vrouw, overdreven en wanstaltig weergegeven, volgens de normen van de moderne wereld misschien, maar geheel gedragen door de kentekenen van het vrouw-zijn en ook van zwangerschap.
Dingen, let wel, die in die dagen nog een groot probleem vormen, een raadsel zijn. Een heiligdom ook. Degene die voorbij ziet aan de dingen, die misschien voor enkele jaren nog obsceen heetten – nu zal het wel ‘in’ zijn – vindt in zo een beeldje dan ook een idee: er ligt iets van het eeuwig zich hernieuwen van de mensheid in.
Dit bedoel ik nu, wanneer ik spreek over het scheppend vermogen van de mens: het aanvoelen van iets en het maken van iets specifieks tot iets abstracts – tot een denkbeeld. En dan dit denkbeeld zo weer in de vorm terug te doen keren, zodat je reageert: dit leeft, dit heeft mij iets te zeggen. Ik wil niet verder gaan met het opsommen van alle beeldende kunsten waarin wij deze vorm van scheppend vermogen te zien krijgen. U zoudt mij dan misschien gaan houden voor een soort geestelijke Pierre Jansen en dat is heus de bedoeling niet. Maar wanneer ik denk aan creëren, dan is dit iets als het vinden van de ziel van de dingen. Je kunt pas scheppen, wanneer je iets een ziel geeft. Een kopje of een schotel zal over het algemeen onbezield zijn. Het is een gebruiksvoorwerp, het is heel aardig, kan sierlijk, attractief zijn uitgevoerd. Maar vergelijk dit nu eens met bijvoorbeeld de roemers, die rond de 16e eeuw ontworpen zijn door de glasblazers, onder andere in Gent. Dan zie je daar als het ware een glas, dat in zich de hunkering naar de dronk schijnt te dragen. Dat komt tot uiting in de gebeeldhouwde voet, waarop die kelk openplooit en zelfs in de typische verstevigingen, die in het glas zijn aangebracht. Dat is scheppend werk. Die mensen hebben wel iets gemaakt om uit te drinken, maar zij hebben ook iets meer gemaakt dan dat alleen. Zij hebben iets gemaakt om zelfs zonder drank het drinken uit te beelden.
Op ander terrein zie je voorbeelden van hetzelfde. Laat ons bijvoorbeeld de illustratieve muziek, de uitbeeldende muziek eens nemen. U kent allen, naar ik meen, ‘Morgenstimmung’ van Grieg. Eigenlijk is dit een genrestukje. Het vreemde is nu dat deze muziek de abstractie is geworden van een bepaalde ochtend. De kunstenaar heeft het opgaan van de zon, het zich ontplooien der natuur gezien. Hij had dit ergens voor nodig. Hij zag de kans om nu het specifieke van de beleving weg te nemen. Het is niet meer een Noorse ochtend, het is een ochtend, die voor geheel Europa kan gelden. Dat is nu eigenlijk het creatieve werk.
Kijk ook eens naar de oude portretten. Vroeger hadden de mensen geen fotograaf, dus gingen zij naar de schilder toe. Daar gingen zij dan netjes zitten en werden er mooi opgezet tegen een mooie achtergrond en met hun beste pak aan, om te laten zien hoe rijk zij wel waren. Dat was eigenlijk geen kunst. Vele van die portretten zijn eigenlijk alleen maar interessant, omdat zij ons de mensen uit het verleden kunnen laten zien na zoveel eeuwen, maar er zijn ook portretten bij, waarin iets meer leeft. Een effect dat je met een foto maar heel moeilijk zou kunnen bereiken. Het is alsof achter dat uiterlijk een figuur zit, een mens. Het is of je aan dat portret kunt zien hoe die mens is, hoe hij leeft. Het is alsof je van tevoren reeds weet, wat de afgebeelde zullen antwoorden, wanneer je hen een vraag stelt. Een dergelijk portret is bezield. Daarvoor hoeft u heus niet alleen te gaan kijken naar de werken van de grote Van Rijn. U kunt ook kijken naar bijvoorbeeld Hals, die het op een andere wijze doet, veel spontaner, maar fantastisch goed. In die portretten leeft iets.
Mensen creëren en wanneer zij creëren, proberen zij iets te zeggen over het leven. Niet enkel over het leven van anderen, maar ook over zichzelf. Wanneer wij de dodendans – Totenreigen – van Holbein bezien, valt ons daarin niet alleen het conflict op van de dood, die bij iedereen komt. Er ligt ook iets in van de strijd om de dood te aanvaarden, die de kunstenaar zelf gekend moet hebben. Die dood is niet alleen maar een geraamte, wanneer u de tekeningen goed beziet. Hij is veel meer. Hij is ergens een dreiging, het onbekende. In al deze mensen zien wij verschillende vormen van angst maar als u goed kijkt, ziet u in de gehele reeks – want het is een reeks van tekeningen – dezelfde angst. Niet de schrik van een ‘nu moet ik mee’, maar de schrik, de angst voor het onbekende, de aarzeling als voor een afgrond. Zelfs de oude man, die gelukkig schijnt te zijn met de dood, die vreedzaam meegaat, heeft nog iets van die verwondering van ‘wat zal het worden?’ Deze mens, Holbein, heeft daarmede niet alleen iets gezegd over de mens en over de denkbeelden over de dood. Hij heeft wel degelijk ook iets geschapen. Hij schiep voor zichzelf een denkbeeld. Hij gaf daaraan vorm en in dit denkbeeld gaf hij iets van zichzelf.
Het is typerend, dat wij juist dit altijd in het begrip scheppen altijd weer tegenkomen. Wanneer de mens geschapen wordt in het oude testament – en nu weten wij natuurlijk allen, dat het wel een verhaaltje zal zijn en dat het in werkelijkheid heel anders zal zijn gebeurd, maar daarover zullen wij niet strijden – gebeurt het volgende: God vormt de mens uit klei. Maar er moet meer zijn. Er moet leven zijn. En Hij blaast hem zijn adem in en noemt hem Adam. Daar hebben wij het weer. De adem, iets van de Schepper in de mens, zo kan de mens iets van zichzelf leggen in wat hij voortbrengt.
U zult zeggen: je hebt tot nu toe alleen gesproken over kunsten. Is dan het scheppend vermogen alleen beperkt tot de kunstenaar? De kunstenaar is uit de aard der zaak een der mooiste voorbeelden van scheppend vermogen, omdat een ieder, die een kunstenaar bezig ziet, pleegt te zeggen: hij staat te scheppen. Vroeger was het de ingenieur in de steun, die stond te scheppen, maar nu is het de kunstenaar, die schept…….. Nu ja, die grap gaat aan de meesten voorbij, vrees ik. Maar wat is de aardigheid van dit alles? Bij het creëren, het scheppen van iets, maak je dus iets, maar dit iets hoeft geen bepaalde vorm te hebben. Ik spreek van schilderijen, tekeningen, beeldjes, maar je kunt ook bijvoorbeeld een sfeer scheppen. En wanneer u mij precies kunt vertellen, wat die sfeer dan wel is, weet u meer dan ik. Want sfeer is een wonderlijk samenvoegsel van allerhande ingrediënten. Dat is heus niet alleen het getemperde licht en de zachte muziek, of de opgewektheid en de flonkerende wijn op tafel. Er is iets meer bij. Er is iets, wat je niet kunt omschrijven. Het is eigenlijk de uitwaseming van gedachten, die rond de mensen hangen. Het is iets van een verwachting.
Het is een soort aanvaarding misschien. Die sfeer vinden wij overal terug. Er zijn mensen die van een begrafenisfeest, dat meestal of een droevig afscheidsfeest is, of een soort, ‘laten wij dan nog maar een borrel op hem nemen’ is, iets maken dat teer is, iets wat eeuwigheid heeft, iets waar engelenvleugels in ruisen. En toch blijft de plechtigheid precies dezelfde, en de kist, waarin de dode wordt begraven, kan in uitvoering misschien wat verschillen, maar ook dat blijft hetzelfde. En het afscheid – dat de, mens toch toch altijd als ‘voor eeuwig’ ziet, – al is het niet zo – blijft het zelfde. Toch hangt er opeens een andere sfeer. Een mens creëert iets, zonder dat je kunt zien hoe.
Kijk! Nu komen we al wat dichter hij de echte scheppende vermogens van de mens. Wat wij tot nu toe bespraken, is steeds weer uitbeelding geweest. De mens zat er wel in met zijn eigen wezen, zijn eigen denken, maar hij had er nog iets voor nodig. Het is natuurlijk gemakkelijk om te demonstreren, maar als je eerlijk wilt zijn, is het scheppende vermogen van de mens eigenlijk zijn vermogen om zichzelf te uiten in iets. Dat iets hoeven wij niet te definiëren, want dit is niet vast te leggen. Het is een veelheid. Er is een mens, die eenvoudig een vierkant tekent. Hij maakt van dit vierkant een raam, hij praat er over en het wordt een raam. Je verwacht elk ogenblik, dat je er een gezicht achter op zult zien duiken. Dat is scheppen. Er is een mens die een ster tekent. Achter die ster ligt iets. Maar wat? Dat weet niemand. Denk eens aan de vijfpuntige ster, die wij nog steeds voeren, al is dit eigenlijk reeds veranderd. Die vijfpuntige ster is op zich eigenlijk niets. Het is een spel van een paar lijntjes. Maar wat ziet u daarin niet allemaal? De mens, maar ook de relaties met de hemelwerelden en de lagere wereld. U ziet er de verstandelijke wereld in. Het is een complete kosmos, een schepping, die je ziet in een symbool.
De waarheid komt al dichterbij. Een symbool kun je nooit maken op grond van hetgeen het zelf is. Die lijntjes op zich zeggen niets. Maar er is een denkbeeld. Kruisen bijvoorbeeld zijn er altijd geweest, toch denkt u wanneer u een kruis ziet aan een bepaald kruis. Dat kruis ziet u op een bepaalde manier. Dat ligt in uw eigen wezen. Er is een idee. Degene die dat beeld van het kruis projecteert schept iets. De één misschien de lijdende Jezus, een ander misschien de glorieuze verlosser of de herrijzende Jezus, een ander het Bloed van het Lam, nog een ander misschien alleen volksmisleiding. Maar zij creëren iets, zij scheppen iets. En met dat iets scheppen zij gedachten. Gedachten zijn niet alleen maar een uitwaseming, een sfeer. Gedachten zijn vormende krachten, die in een astrale wereld werken en daar iets opbouwen.
Een Jezus op een troon, een Calvarieberg met drie kruisen, of misschien een venster op de oneindigheid. Maar ja, dat ziet de mens natuurlijk niet. Daarom kijkt u gemakkelijker naar een Holbein of een Hals, voelt u meer voor van Beethoven, Grieg, of desnoods voor Wagner, die ook heel mooie dingen heeft gemaakt. Of misschien voelt u nog meer voor de Beatles, die op hun manier ook soms iets creëren. Maar wat u zelf creëert, ziet u niet noch heeft het invloed op uw leven. De scheppende vermogens van de mens zijn een samenvloeien van zijn gedachten, zijn kracht en het eigenaardige vermogen deze te combineren tot iets wat er voordien niet precies zo bestond. Een vernieuwing. En daarmede zijn wij eindelijk daar, waar wij zijn wilden: bij de scheppende vermogens van de mens.
Een mens heeft gedachtenkracht. Goed, maar gedachtenkracht kan alleen werkzaam zijn wanneer wij de gedachten op de juiste wijze projecteren. Met andere woorden wanneer wij ons gehele zijn, ons gehele wezen, in de gedachte leggen, kunnen wij daarmede concreet iets doen. Dat noemen wij dan concentratie. Met diezelfde gedachte kan ik een astrale wereld maken, kan ik een astrale hel maken voor mij zelf, of een hemel. Want ik kan de wereld voor mijzelf zo leeg maken als een uitgebrande vulkaan, een woestijn en ik kan diezelfde wereld voor mijzelf volmaken met planten, met belangrijke dingen, met een leven dat een lust is, met een oneindigheid, die het mij mogelijk maakt van de ene wereld naar de andere te gaan. Ik creëer, ik schep het, ik vorm het uit het omgevormde leven, uit het eeuwig zijnde, dat rond mij is: mijn wereld.
Mijn wereld vorm ik met alles wat erbij behoort. U denkt waarschijnlijk dat u uw eigen wereld niet geschapen heeft… Het is maar goed ook dat u dat zeggen kunt, want anders zou het een reuze verantwoordelijkheid zijn voor u. Maar uw wereld, zoals u die ziet, maakt u voor een deel zelf: elke dag schept u. Wanneer u naar buiten gaat, schept u een mixture van kleuren, lijnen, vormen, gedachten, mensen, invloeden. En van dit alles tezamen maakt u iets als een magisch woord. U beseft het niet en bent het alweer vergeten, maar wanneer u dit woord kunt vasthouden, wanneer dit woord en dit beeld samenvloeien, hebt u een soort symbool geschapen. En in dat symbool zal het moment, dat u geconstateerd hebt, altijd verder blijven bestaan.
Mensen voelen dat soms instinctief. Je lacht er misschien wel eens over, wanneer je bijvoorbeeld verliefde luitjes elkander oeleke-poeleke hoort noemen of iets dergelijks. Dan denk je, hoe komen zij aan die idiote woorden? En ik geef toe, die woorden zijn vaak idioot. Maar de betekenis daarvan is iets anders. Dat woord zeggen zij niet om de betekenis die het heeft of om de betekenisloosheid ervan, maar om de associaties, zoals dit met een mooi woord heet. Omdat daarmede een totaal wordt opgebouwd van denkbeelden, een wereld, waarin het moment van elkander beseffen, de eerste kennismaking, dus van alle omstandigheden tezamen is gevat. Dat woord drukt uit wat de ander is voor jouw wereld maar het drukt meer uit. Het drukt ook uit hoe je zelf bent. Het is jouw ziel, gelegd in datgene, wat je beleeft als de ander. Dat is in één woord vastgelegd. Dat is dan eigenlijk een deel van je ziel, niet alleen maar van je denken, maar van je ziel. Het is de vertaling van je gevoelens, de samenvatting van alles wat je geleerd hebt, van je ongeloof, van je twijfels. Dit alles wordt tot een symbool, een kracht. Een kracht, die je met gedachten uit kunt zenden, en dan – zoals men zegt – astraal veel doet herontstaan wat reeds verleden is. Je kunt de klok terug zetten, je kunt de tijd veranderen. De mens kan creëren. Wat is geweest, kan hij doen herleven. Want het leeft in hem. Hij kan het vorm geven, hij kan het leven geven, hij kan het doordringen met zijn gedachten.
De mens heeft een aura. Aura zou je kunnen beschrijven als een soort onzichtbare neonreclame, waarin de geaardheid, stemming en verder karakteristiek enzovoort van de persoonlijkheid in technicolor tot uiting wordt gebracht. Maar die aura is een bijzonder instrument. Want al zien de mensen die aura meestal niet, zij reageren er op. Zij voelen die uitstraling ergens. En wat meer is: er is een wisselwerking tussen aura’s. U hebt het misschien zelf wel eens gehad. U komt bij iemand in de buurt en opeens is er een tinteling, een soort elektrisch contact. Dan nadert u echter een ander en opnieuw is er een gevoel, maar nu eerder een lang dode, kille, koude vis. Je kunt het niet omschrijven, maar het is er. Wanneer ik dus wens dat een ander mij op een bepaalde wijze beseft, dan kan ik mijn aura daarop instellen. Ik behoef niet alleen maar uit te stralen wat ik essentieel ben, maar kan met de kracht van mijn ziel, mijn wezen, vorm geven aan hetgeen ik ben, zodat degene die ik benader, de ander, beseft: hé, hier is dit of dat. Je kunt het… Je doet het niet altijd, maar je kunt het. Dat is scheppen, want je schept hiermede een contact, een communicatie. Een onzichtbare communicatie, waarvoor geen woorden te vinden zijn en die zelfs psychologisch niet geheel verklaarbaar pleegt te zijn, maar zij is er.
Ik kan nog een stap verder gaan. Wanneer ik kan scheppen door mijn aura bewust te beheersen en daarmede iets verander in mijn relatie met de wereld, wanneer ik een reeks van vormen kan creëren in een astrale wereld, alleen door mijn gedachten te concentreren, wanneer ik de geheime magische woorden kan vinden, die voor mij een deel van een eeuwigheid, van een besefte wereld, of zelfs maar van een droomvoorstelling doen leven als een werkelijkheid, dan moet ik ook méér kunnen. Dan moet ik in mijzelf door kunnen dringen, in mijzelf de zaak kunnen hergroeperen. Natuurlijk, wij kunnen niet iets scheppen geheel uit het niet. Wij hebben er iets voor nodig, een basis. Of deze nu een besef is, een deel kennis of zelfs instinct, materiaal misschien, wij hebben een basis nodig. Het is dus niet zozeer datgene, wat ontstaat dat geheel van ons is, dan wel de vorm, die wij daaraan geven.
Wij bestaan. Wij zijn levende wezens, geest of stof. Dat maakt niet zoveel verschil uit als u op het ogenblik denkt. Het verschil is maar een jasje, al komt dat dan niet van C & A. De mot komt er wel niet in, maar het verslijt toch wel. Kijk eens: Wanneer mijn wezen leeft, erken ik zeer veel dingen. Dat is niet alleen kennis, maar het is eerder…. tja, hoe moet ik dat zeggen… een soort gedrevenheid. Dingen die ik haast niet laten kan, dingen waar ik bang voor ben… al die dingen bij elkaar. Maar zoals het in mij bestaat is het chaotisch. Ik moet er iets van maken. Ik moet proberen er een vorm aan te geven. Dat kan ik niet door die dingen te veranderen. Maar ik kan wel construeren. Ik kan uit het aanwezige materiaal iets construeren, dat een bepaald doel kent of een bepaalde voorstelling wordt en zoiets uitdrukt, wat ik in mijzelf begeer, maar nog niet heb gevonden. Is het dan vreemd wanneer u, uitgaande hiervan, zegt dat de mens zijn God construeert in zichzelf?
Hebt u er wel eens over nagedacht dat de mensen God kunnen scheppen. Niet de werkelijke, de totale God misschien, maar zij scheppen een God. Want uit hun angsten, hun vrezen, hun noden, uit alles bij elkaar maken zij een soort tovenaarsbond. Zij smeden het samen tot een kristallen kogel en kijken daarin. De reflectie van dat wat zij zelf zijn, is plotseling voor hen niet meer beperkt. Zij is oneindig. En met die oneindigheid praten zij via die vorm die zij beseffen, leven zij met iets anders dan voordien. Dat noemen zij dan God, dat ervaren zij dan als God, omdat het onbeperktheid is tegenover hun erkende persoonlijke oneindigheid. Het lijkt wel een trucje zoals je met spiegels doet. Maar dat is niet geheel waar want ik heb reeds gezegd: daardoor kun je jezelf afstellen, je aura kun je afstellen. Zou je dan de rest van je persoonlijkheid dan niet kunnen richten en afstellen?
Wanneer ik gebruik maak van een dergelijk beeld, werk ik scheppend in de zin dat ik God creëer. Maar ik bouw nog iets anders, ik bouw een brug tussen mijn eigen denken en een werkelijkheid die ik nog niet geheel ken. Dat is een van de belangrijkste dingen die een mens ooit scheppen kan: een brug, bruggen, waarmee ik, – natuurlijk geen Moerdijkbrug of iets dergelijks bedoel – , maar bruggen die de hiaten kunnen overkluizen en zo een verbinding vormen tussen punten, waartussen voor mij nog een ledigheid is. Dat is een heel grote kunst.
Wanneer Holbein zijn Totenreigen maakt, is ook dit eigenlijk het overbruggen van iets: het overbruggen van de dood, de voorstelling van de dood en de mens tegenover de dood. Dat zijn verschillende dingen. Van daaruit en daarover spreekt hij vanuit zichzelf en met zichzelf.
Natuurlijk. Maar hij bouwt gelijktijdig een brug tussen zichzelf en het onbekende dat achter die dood ligt. Zoals die man, die dat beeldje maakt van de grote moeder, bijna obsceen en alle waarden van het geslacht overdrijvende, daarmede iets schept, dat een brug vormt tussen zijn behoefte aan leven en zijn aarzelende onbekendheid ten aanzien van de bronnen van dat leven, het werkelijke leven.
Zo kunnen ook wij bruggen bouwen. Onder de scheppende vermogens van de mens geloof ik wel dat wij het bouwen van een verbinding die het onbekende overbrugt tot een van de grootste bereikingen kunnen rekenen. Het is misschien wat vreemd wanneer ik nu weer bij een schilder terecht kom. Maar denk nu eens aan Bosch, Jeroen Bosch. Wat een krankzinnige taferelen bevat zijn bekendste werk, vindt u ook niet? Vooral die zijpanelen. En dan de bron van de jeugd en de tocht er omheen, maar daarachter de brandende steden en achter dit alles als het ware nog weer verborgen de monsterlijkheid van doden en demonen. Bosch schildert niet alleen maar de wereld van anderen, een geloofswereld van het hiernamaals bijvoorbeeld.
Hij schildert geen veroordeling van het bestaan op de wereld, maar tracht voor zichzelf uit te vinden: wat is hetgeen, wat voor mij hel kan zijn, wat is het, wat voor mij vreugde kan zijn?
Een eigen waarde, zoals bijvoorbeeld bij Michel Angelo ergens anders tracht duidelijk te maken, wat het contact met God is, iets wat hij in zijn Mozes, maar ook bijvoorbeeld in zijn David zo buitengewoon mooi tot uiting brengt.
Zo heeft eenieder het zijne. Eenieder tracht te overbruggen. Ook u. U hebt scheppende vermogens. Wanneer u daarvan gebruik maakt, kunt u communicatie vinden met anderen en met het andere. Wanneer u dit doet met krachten die niet iedereen kent noemt men het misschien magie. Wanneer u het doet met krachten die u niet bewijzen kunt, noemen anderen het waarschijnlijk geloof of dwaasheid. Maar voor u zijn die bruggen werkelijk. U schept iets wat er niet is. Precies hetzelfde als wanneer je een dichter bezig hoort, een soort bezige bij, die woorden puurt uit het gebeuren en dezen doet kristalliseren tot iets, dat eigenlijk net iets meer is dan woorden. En iets meer ook dan gebeuren!
Ook dit is vaak het overbruggen van iets. Een feit omschrijven is gemakkelijk genoeg: heden, te zoveel uur, heeft de president van de V.S. medegedeeld, dat hij …. etcetera etcetera
Vietnam, staking bombardementen enzovoorts. Zo gesteld vormen de woorden alleen een weergave van feiten. Er is geen sprake van scheppen, maar slechts van een mededeling. Maar nu kan iemand ook zeggen:
Angstdroom, eindelijk overwonnen./ Zaad van de dood, die nu weer rustend wacht, / en aarde, die smacht naar vrede./ Er is alreeds te veel geleden, / en toch, de nood is nog zo groot.
Ook dit zijn een paar woorden. Daarmede heb ik ongeveer hetzelfde gezegd als in het bericht, maar nu zoals een dichter het zou kunnen zien. Ik heb getracht duidelijk te maken wat er gebeurt. Ik kan niet volstaan met de mededeling, dat die bombardementen zijn gestaakt.
Wat is er gestaakt? De vlucht van die grauwe vogels, die dag en nacht aanzwermen, het vallen van het sombere, huilende sterven op de wereld, dat exploderen, die angsten, die zenuwen, de branden die losbreken. Dat betekent het in de eerste plaats, maar er is meer. Dit is een hoop, een verwachting, maar nog geen voltooiing. Juist nu er de kans is dat het beter zal worden, breekt de hoop, de erkenning van alles wat men van node heeft, veel sterker uit dan anders.
Daarom wordt de honger naar vrede en de angst om de vrede veel erger, dan zij voordien geweest kan zijn. Kijk, daarmede heb je dan iets geschapen. Uit de woorden die alleen maar een weergave van een feit zijn, heb je nu iets gemaakt dat een beeld is. Geen reproductie van wat de wereld ziet, maar eerder een reproductie van gevoelens, een uitstraling, waarin de wereld en iets van je eigen ziel je eigen denken, tezamen zijn gesmolten tot een geheel.
Maar ja, u vindt daar misschien niet zoveel aan. U zegt: ‘Dit scheppende vermogen geloof ik wel. Wij vinden dit alles echter eerst de moeite waard, wanneer ook wij iets kunnen creëren dat de moeite waard is…’ Maar hoe komt het dan dat u zo weinig creëert, dat de moeite feitelijk waard is? U kunt het niet, zegt u? Dat kunt u natuurlijk zeggen. Ik ben te beleefd om u tegen te spreken. Maar als het werkelijk de moeite waard zou zijn, dan geloof ik toch wel dat u meer zou kunnen. Begrijpt u? De scheppende vermogens van de mens zijn veelal dormant. Zij sluimeren. De meeste mensen kunnen bijvoorbeeld magisch werken. Geloof mij, u kunt hier op staan en een zieke genezen. Dat is heus geen kunst. Maar dan moet je je ziel, je gehele leven, je gehele wezen erin gooien. Dan moet je niets terughouden, dan moet je de gehele kracht die je bent, in dit ene denken storten. Dan kun je genezen.
En u kunt natuurlijk ook geesten oproepen. Maar laat mij dan maar met rust, want ik heb het al druk genoeg. Maar u kunt geesten oproepen, wanneer u dat werkelijk wilt, wanneer u maar niets anders meer ziet dan dat ene: ik wil, ik zal die geest hebben. Dan geeft u vorm, dat stelt u uw aura af. Uw gedachten worden als het ware een tunnel, borende door alle lagen van onbegrip, ongekende verten overbruggende en dat ene waarmede u harmonisch bent, beroerende. Dan komt dat ene, waarmede je harmonisch bent, als een stormvloed naar je toe en heb je contact.
Ja, dat is ook een scheppen. U denkt misschien dat het heel erg moeilijk is om magie te bedrijven. Het is geheel niet moeilijk. Magie is niet de kunst van spreuken en kruiden alleen.
Het is eerder de kunst van het weten. In de eerst plaats moet je weten wat je wilt. In de tweede plaats moet je weten hoe dit willen waar kan worden – niet ergens in vreemde vage blauwe verten maar een willen met een bepaald omschreven doel. Alle krachten, die harmonisch zijn met wat je wil, moet je als het ware tot je trekken, tot je haast een magneet wordt en de gehele stortvloed van kracht daarin bijeen komt en daarvan uitgaat. Dan komt die kracht in je zonder een doel. Zij gaat van je uit als een actie, een werking, een persoonlijkheid. Je hebt geschapen. Jij hebt dan vorm gegeven aan die rauwe substantie, die, rauwe mogelijkheid en haar gemaakt tot iets specifieks door je eigen doel.
De mens schept, maar heel vaak gebruikt hij zijn vermogen tot scheppen verkeerd. O ja, dat behoort er ook bij. Je komt er nu eenmaal niet omheen. Een mens schept heel vaak beelden, waarvan hij zelf wel weet dat zij niet waar zijn, maar die hij zo hard nodig heeft om de waarheid er wat achter te verhullen. Het is zoals de voile die vroeger dames droegen – vooral de wat zwaardere weduwenvoile, wanneer zij vond dat haar figuur, dankzij het inpennen, nog zeer bekoorlijk was, maar juist het gezicht met zijn kraaienpootjes haar zou kunnen verraden, vooral in ‘t harde licht van de dag. Op dezelfde manier sluieren de mensen zich vaak met allerhande illusies, die zij ook hebben geschapen. Ook dat is een uiting van scheppend vermogen: te doen of je iets bent wat je niet bent, tot je zelf meent te zijn wat je niet bent.
Ook dit is toch scheppen? Vele mensen doen dit. Zij creëren voor zichzelf een reeks van bliksemafleiders. Uitdrukkingen, woorden, geloofswaarden, die zij gebruiken om de werkelijkheid buiten te houden. Wanneer de feiten niet prettig meer zijn, voor hen niet harmonisch meer zijn, treedt zo een bliksemafleider in werking en heet het: dit is ter nadere bewustwording, dit is een fase van mijn inwijding, of: dit is een bewijs van Gods liefde tot mij, die mij waardig acht mij te beproeven. Dat zijn maar enkele voorbeelden. Daarin kun je werkelijk gaan geloven. Je kunt er zelfs kracht uit putten. Toch zijn die dingen niet helemaal echt. Maar als je je gehele wezen daarin legt, en dat is nu juist het vreemde ervan, worden zij voor jou echt en niet alleen voor jou. Zij worden zelfs enigszins echt voor anderen.
Wat typerend is voor het negatieve gebruik van het scheppend vermogen: dat de mens zichzelf herschept door zich te onderwerpen aan de illusies die hij krachtens zijn totale persoonlijkheid en inzicht eerst tot stand heeft gebracht.
Zo kan een mens de wereld voor zich veranderen, zowel ten kwade als ten goede. Nu zijn er natuurlijk ook vele mogelijkheden, die wat minder leuk zijn. Laat mij het zo stellen: menigeen zou een dichter kunnen zijn, maar vindt Sinterklaasrijmen gemakkelijker. U weet wel, waar de Sint iets voor het kind doet en zwarte Piet iets niet doet – want hij is wel zwart, maar goed… enzovoort. Iets waarbij de werkelijk dichterlijke schepping als het ware terzijde wordt geschoven. Het Sinterklaasrijm is een typisch utiliteitsrijm, als u begrijpt wat ik bedoel. Je kunt je er in uiten en gebruikt het om iets mee te zeggen. Maar om werkelijk te dichten en daarmede bedoel ik nog niet eens het improviseren dat wij vaak doen, moet je als het ware woorden proeven, ze op een goudschaaltje wegen, je moet construeren tot er een gedachte is, die zozeer in je leeft, dat zij de woorden zozeer gaat aankleven, dat iemand die de woorden leest – zonder ze misschien geheel te begrijpen – iets van die gedachte, van die sfeer terug proeft. Zo wordt het gedicht, het vers, tot een inductor voor een stemming, een sfeer in anderen.
Alles heeft dan een bijzondere sfeer. Denk maar eens aan die mooie naam: Maria Pepita Lecina… Met haar rokjes liep zij te zwieren etcetera. Dat rijmt wel, maar is geen dichtkunst.
Ook dat is ergens een afwegen. Elke andere naam zou hier net niet gepast hebben, begrijpt u. Het gaat hier niet om het plechtstatige. Een begrip dat je dichterlijk creëert, kan evengoed speels zijn als doodernstig. Maar er moet een sfeer van uitgaan. Zo gaat het ook met uzelf: de sfeer die u creëert, is de basis. Ik heb in de loop van de tijden kunstwerken gezien en ik heb mij zelfs voor kunst geïnteresseerd in de loop der tijd. Vaak zag ik kunstwerken, die eigenlijk maar wat onbeholpen waren, maar die een fantastisch groot leven hadden. Ik herinner mij een klein beeldje van Bastet – ik meen dat het nog steeds in Leiden staat of was het in het British Museum? – dat veel grover is afgewerkt dan gewoonlijk, maar het typerende van dit beeldje is wel dat het een levende kat is. Zelfs nu, na zoveel tijd, is het een statige, verheven, wat met dedain de mensen observerend wezen. Die kunstenaar heeft het veel lelijker gedaan dan de meeste van zijn tijdgenoten. Hij is zelfs wat afgeweken van de gewone normen voor dergelijke beelden. En dat was in Egypte heel wat. Maar wat hij heeft geschapen, is een kat, zonder meer. Een kat, waar iets achter ligt, iets van dat onkenbare, dat een kat zo vaak schijnt te hebben, wanneer hij ligt te staren. De mensen zeggen dan: wat kijkt die kat diepzinnig. Die kat denkt eenvoudig: ik weet niet meer waar ik aan moet denken hoor…..
Dat zijn van die typerende dingen. Zo heb ik primitieve schilderstukken gezien, 14de eeuws onder meer, of denk hier eens aan Rogier van der Weyden bijvoorbeeld. Die dingen zijn werkelijk primitief. Wanneer je ze bekijkt, klopt er niets van. Er zit geen perspectief in, er komen verschillende figuren op voor die eigenlijk dezelfde figuur zijn in verschillende fasen, er is vaak geen verhouding, zelfs tussen hemel en grond. Kortom, het is eigenlijk maar kinderwerk . En toch…. het zegt je wat. Denk eens aan die gekke dingen van Grandma Moses.
Wat overigens na mijn tijd is geweest. Deze vrouw tekent, schildert zoals je dit van kinderen zoudt verwachten. Ergens leeft zij echter zozeer in hetgeen zij tekent en schildert, dat het gaat leven, dat het meer gaat betekenen.
Kijk, dat is nu de hele zaak bij creativiteit. De mens heeft vermogens die ik zo dadelijk op zal sommen. Want wij moeten systematisch zijn, zegt men in uw moderne tijd. Alles moet geregistreerd worden en uitgedrukt in grafieken. Dus ik zal de vermogens zo dadelijk opsommen, maar waar het op aankomt is eigenlijk niet wat die vermogens nu precies zijn.
Het gaat erom wat je ermee doet. Het gaat erom of je dat kleine beetje ik, dat bij het creëren te pas komt, zodanig uit jezelf kunt voortbrengen en vastleggen in een sfeer, een wereld, een aura, een vertrek, schilderij, stukje muziek, of iets anders, dat het daarmede voortaan onverbrekelijk verbonden is. Want de scheppende vermogens van de mens zijn allen te herleiden tot hetzelfde: het vermogen om iets van je eigen innerlijk bezielend te leggen in vormen, die in feite een soms zeer fantastische uitdrukking vormen van een werkelijkheid of misschien een even fantastische uitdrukking van bijvoorbeeld een theorie. Maar wat je er zelf inlegt is hetgeen dat werkelijk leven geeft. Dan pas is het waarlijk scheppen.
Zo, nu heb ik mijn betoog gehouden en nu gaan wij even technisch de punten opsommen. Het scheppend vermogen van de mens kan worden verdeeld in de zogenaamde direct creatieve vermogens en de zogenaamde weergevend creatieve of indirect creatieve vermogens.
Als direct creatief worden beschouwd alle vormen van gericht denken, alle vormen van gericht en bewust voelen, alle voorstellingen, die ter projectie van een denkbeeld kunnen worden gebruikt. Daarnaast elke wereldvoorstelling, waarin relaties met het onbekende kunnen worden gevonden of relaties middels overbrugging van het onbekende tot stand kunnen worden gebracht. Dat zijn dus direct creatieve vermogens en u zult dus begrijpen dat dit geestelijke vermogens zijn. Daar kunnen wij dan bij zeggen wat de mogelijke resultaten daarvan dan zijn. Het in contact treden mat andere werelden, sferen of mensen, het putten uit het bewustzijn van een totaliteit, dan wel al dan niet met toestemming van die anderen uit het bewustzijn van anderen, het gebruiken van krachten die niet gericht of gevormd zijn en deze in brandpunt brengen door middel van het eigen ik. Verder behoort hierbij nog het vermogen om figuren te scheppen in de astrale sfeer en vervolgens deze astrale creaturen te gebruiken, hetzij in de eigen wereld, hetzij in andere aangrenzende sferen.
Dat is al heel wat, maar dan hebben wij nog de indirecte of meer weergevende creatieve eigenschappen van de mens. De eerste hiervan is uitdrukking, het weergeven van een innerlijke sfeer of stemming op zodanige wijze, dat anderen hieraan deel kunnen hebben. Dit kan geschieden door gebaar, woord, klank of vormgeving. In de tweede plaats het formuleren.
Dit omvat het scheppen van symbolen, het hanteren van symbolen, het vormen van een werkelijkheidsvoorstelling in allegorische verhoudingen en daarnaast het voortbrengen van klanken, woorden en dergelijke op zodanige wijze en met zodanige eenheid, dat hierdoor een sfeerelement wordt opgeroepen en mede dus indictie bij anderen verkregen kan worden.
Ten laatste de directe werkzaamheid van de mens. Hieronder verstaan wij al datgene, waarbij direct lichamelijk pogen en werken direct resulteert in het zijn van een sfeer, een stemming, dan wel een vastgelegd denkbeeld, welke voor anderen toegankelijk zijn.
Een mooie opsomming. Maar je doet er niets mee. Verder kun je zeggen dat de potentie van de mens ten aanzien van de creativiteit afhankelijk is van zijn vertrouwen in zichzelf, zijn overgave aan hetgeen hij creëert en zijn vergetelheid ten aanzien van alle andere functies buiten deze ene creatieve. Aan dit geheel kunnen wij nog iets anders toevoegen en dat is misschien wat leuker. De meeste mensen verliezen hun creativiteit door hun onvermogen het onredelijk element, dat in elke menselijke creatie aanwezig is, te aanvaarden. Zodra men tracht het geschapene onder te brengen in een totaal redelijke vorm en samenhang, is het levende element daaruit verdwenen en zal de persoonlijkheid zich daardoor nooit meer kunnen uitdrukken.
Vragen.
Kunt u dit laatste met een voorbeeld duidelijk maken?
Heel eenvoudig: wanneer ik een melodietje schrijf, neem bijvoorbeeld iets als het Wilhelmus, dat, naar ik hoorde, een groot succes is geweest in Mexico, waar men de Wilhelmus cha-cha-cha speelde wanneer de Hollandse vlag omhoog ging. De melodie van het Wilhelmus op zich betekent niets. Wanneer het in de juiste zetting, toonsoort en tempo gespeeld wordt, is het een soort psalm. Het kan dan een grote emotionele waarde of inhoud bezitten voor de luisteraar. Laat hetzelfde lied nu spelen door een kleine koperfanfare die zelf ook niet precies weet hoe het met die noten zit, wat blijft er van het statige lied over? Men zou kunnen opmerken, dat in beide gevallen alle noten die er staan gespeeld worden. Maar het Wilhelmus is niet alleen maar een reeks noten en de woorden, die daarbij behoren. Wil het zijn volle waarde krijgen, dan omvat het daarnaast ook nog een gevoel. En wanneer dit gevoel er niet is, is het Wilhelmus, neem mij niet kwalijk, maar een rot deuntje. Een volgend voorbeeld.
Ik heb u er dan twee gegeven en hoop dat dit voldoende is. Wanneer u iets erkent omtrent de waarde van het innerlijke wezen, dan gaat u zoeken naar formules om dit weer te geven, zodat het ook voor anderen toegankelijk wordt. U hebt in uzelf God gevonden door een vorm van concentratie daarop en hebt daarbij de beleving gehad, dat de eeuwigheid totaal rond en in u is. U drukt dit nu als volgt uit: ‘zodra het Ik zich in zichzelf richt en de totaliteit in zichzelf zoekt, zal de totaliteit zich uiten als de grootste innerlijke waarde in die mens.’ Dan heb ik een formulering gekregen die niets meer zegt, al klinkt hij ook nog zo mooi.
Maar je kunt het ook anders zeggen en dan betekent het wel de eeuwigheid.
Dat kun je ook. Maar dan moet je er weer een gevoelselement bij halen. Dat is nu juist wat ik probeer duidelijk te maken. Een melodie kan niet worden geanalyseerd door alleen de tonen op te sommen. Een schilderij kun je niet alleen analyseren door te zeggen: die en die pigmenten zijn gebruikt en dit is de vorm van penseelvoering. Dat kun je misschien gebruiken om de schilder te identificeren, maar omtrent de inhoud en waarde van het schilderij heb je daarmede niets gezegd. Die waarde ligt namelijk weer in het gevoel: het doorschouwen der dingen dat de kunstenaar op het ogenblik van zijn scheppen heeft opgebracht, dat kun je nergens concreet in weergeven. Vandaar dat soms schilderijen van beroemde namen worden verkocht, die wat mij betreft, beter op het plaatsje zouden kunnen hangen waarheen men zich te voet begeeft, om zich daar dan zuchtend neer te zetten. Dit terwijl schilderijen op de asvaalt terecht komen, waarin het hartenbloed van iemand ligt, en al zijn zij niet van beroemdheden, in al hun onvolmaaktheid of misschien zelfs primitiviteit, aan degenen die kijken willen, verhalen te vertellen hebben, ja, een gehele wereld kunnen tonen.
Is de duistere zijde van de mens evenzeer scheppend of moeten wij een waardeoordeel toekennen op grond van de kwaliteit die erin ligt?
Een waardeoordeel ten aanzien van kwaliteit kan alleen een zeer subjectief oordeel zijn, dat alleen de eigen relatie ten aanzien van het uitgedrukte weer kan geven. Dus wat dat betreft kun je niet veel doen. Een kwantitatieve analyse heeft wel betekenis, maar zegt omtrent het wezen verder niets. Je kunt zeggen: ik heb 10 ton appelen. Maar dan weet ik nog niet hoeveel daarvan verrot zijn, hard zijn, zuur zijn. En toch is dat hetgeen wat bepaalt hoe de appelmoes zal worden.
Wij spreken nu wel van kunst, maar vele creatieve pogingen zijn wel degelijk scheppend bedoeld, zonder direct tot kunst te voeren.
De waardering ‘kunstwerk’ is afhankelijk van de waardering van de beschouwer en de schepper. Het eigenaardige is, dat de scheppers meer kunstwerken menen te maken dan de beschouwers ooit zullen ontdekken. Het gaat er niet om wat wij bedoelen als kunst. Het gaat erom, wat wij van onszelf weten te geven. Hoe meer wij onszelf tot uitdrukking weten te brengen, iets van onszelf weten vast te leggen in het andere, hoe meer het een onzegbare en onomschrijfbare waarde krijgt, die wij alleen nog maar met leven kunnen aanduiden.
Wat te zeggen over de scheppende rol van de vrouw ?
Je zou kunnen zeggen dat de vrouw – ik weet niet of dit altijd wel gelukkig is, soms lijkt het mij meer helaas – in staat is om veel van zichzelf zodanig te fixeren in haar kinderen, dat hierdoor de relatie van de kinderen tot de wereld voor een deel kan worden bepaald, zeker in de eerste levensjaren. Dit is zeker waar. Maar dit is geen kunstwerk zonder meer. Wel is het mogelijk, dat een vrouw een zodanige sfeer heeft, wat met de opvoeding zelf eigenlijk niet meer direct te maken heeft, zodat hierdoor de emotionele reactie op de wereld, maar ook de innerlijke erkenning van de kinderen tot aan hun laatste dagen mede bepaald wordt. Dan heeft de vrouw dus de kinderen iets gegeven, wat de kinderen erkennen als het beeld van de moeder, maar wat in feite meer is.
Is ontwikkeling van het scheppend vermogen van de mens verwachtbaar?
Wanneer de mens mens wil blijven, zal hij steeds verder moeten gaan met het ontwikkelen van al zijn vermogens, daaronder ook zeer zeker zijn scheppende vermogens, die mijns inziens voor een zeer groot deel zijn waarlijk mens-zijn op aarde bepalen.
Op het ogenblik komt dit vermogen vooral tot uiting wanneer het gaat om een vlottere vernietiging van tegenstanders. Hiermee worden nieuwe ontdekkingen gedaan en middelen geschapen. Beseft de mensheid wel dat zij beschikt over scheppende vermogens, die uiteraard beter voor andere doeleinden dan vernietiging kunnen worden gebruikt? Zou dit besef doordringen tot de mensheid, dan zou dit een betere samenleving ten gevolge kunnen hebben. Voorziet u die ontwikkeling?
Een lange vraag, waarin enkele stellingen waarmede ik het niet eens ben. In de eerste plaats wordt gesteld dat de creativiteit op zich bepaalt hoe de creatie, dus de ontstane mogelijkheid, zal worden toegepast. Het stellen dat degenen die wapens ontwerpen, waarlijk creatief werken, is maar beperkt waar. Want de wapens, die voor geweld worden gebruikt, zijn meestal technische ontwikkelingen van andere, op zich neutrale ontdekkingen, die op zich weer voortvloeien uit het creatief werken van bijvoorbeeld een uitvinder. Er zijn maar zeer weinig originele uitvinders, die uitvinden om daarmee vernietiging te bevorderen. Wel zijn er zeer veel constructeurs, die gebruik maken van de principes, die anderen hebben gevonden, om daarmede vernietigende wapens te maken. Ik zou dus willen zeggen dat het maken van wapens en vernietigende middelen zeker niet kentekenend is voor de creativiteit van de mensheid. Ik zou zelfs willen stellen dat vooral degenen die weinig of niet tot werkelijk scheppen komen of kunnen komen, zich het eerste plegen te werpen op het vervaardigen van vernietigingsmiddelen, met, nogmaals, een gebruik maken van de waarlijk scheppend ontdekkingen van anderen.
U vraagt of ik geloof dat de mensheid zal veranderen. Ik meen wel dat bepaalde vormen van geweld die nu nog bestaan, langzaam naar zeker zullen uitsterven, maar ik geloof niet dat de wereld zal kunnen bestaan zonder strijd. Strijd is nu eenmaal inherent aan het bestaan in de materie en als zodanig ook inherent aan de ontwikkelingsgang in de mensheid. Deze strijd kan niet zonder meer maar binnen worden verplaatst. Er moet altijd een externe strijdwaarde aanwezig blijven, of deze nu economisch, socio-economisch, politiek, of zuiver strategisch en zelfs agressief willen zijn, in wezen maakt dit niets uit. Deze dingen verschillen van tijd tot tijd.
Maar strijd zal op aarde altijd blijven bestaan. Alleen al omdat er zonder strijd misschien een volgens u zoetelijke fondantwereld kan ontstaan, maar deze voor de geest geen enkele bewustwordingswaarde meer heeft. De geest leert door de tegenstellingen, niet door eenvormigheid. Alle poging tot nivellering van de maatschappij en het wegdoen vallen van de strijdelementen daarin is dus in feite een verarming van de geestelijke ontplooiingsmogelijkheden voor de mens. Hierover zal ik natuurlijk wel door velen worden verketterd, maar het is waar: je kunt niet alle strijdwaarden in het leven uitschakelen zonder de menselijkheid van de mens teniet te doen. Je kunt een zekere minimumbasis scheppen voor het bestaan misschien, indien men daarbij maar niet zover gaat, dat men alle zekerheden te groot maakt en zo geen plaats meer laat voor eigen initiatieven, strijd, enzovoorts. Ik meen dat een van de fouten die velen op dit ogenblik maken is, dat zij niet alleen oorlog, maar alle elementen van strijd en geweld in het leven zouden willen uitschakelen.
Kan men stellen dat de creativiteit groeit met de toename van het bewustzijn?
Het bewustzijn groeit met de toename van de creativiteit, daar bewustzijn een besef is, dat voortkomt uit leven en een scheppend proces, maar daarbij is de gehele persoonlijkheid, en niet alleen het bewustzijn betrokken. Iemand die een zeker bewustzijn bereikt, hoeft daardoor nog niet tot grotere creativiteit te komen. Dit laatste vergt meer dan feitelijk besef en feitelijke kennis. Het vergt imaginatie, waardoor men in staat is de totaliteit van de in het Ik of buiten het ik aanwezige feiten, structuren enzovoorts, op zodanige wijze te hergroeperen, dat hierdoor totaal nieuwe constructies etcetera, ontstaan.
Slotwoord.
Vrienden, wij hebben gesproken over creativiteit. U hebt dit in verband gebracht met bijna alle dingen, behalve één. Ik zou dit dan even willen noemen: het feit dat je zelf door het gebruik maken van je imaginatie, dus van de wereld van voorstellingsmogelijkheden in jezelf, krachten tot stand kunt brengen, astraal, in sferen, qua sfeer, maar ook wel degelijk als mogelijkheden in de eigen wereld, die er nu niet schijnen te zijn.
Het onmogelijke wordt mogelijk, wanneer wij leren geloven in de mogelijkheid van het onmogelijke.
Dat vergeten wij al te zeer. Wij menen steeds weer dat alles beperkt moet worden door hetgeen je nu ziet als werkelijkheid. Maar die werkelijkheid is de boetseerklei, waaruit je je werkelijke leven moet boetseren, niet iets anders. De creativiteit van de mens is een hele reeks van mogelijkheden en begaafdheden, waardoor hij spelen kan met alle zogenaamde werkelijkheid en daaruit iets bouwen kan, wat voor hem goed is maar ook gelijktijdig voor hem het contact is met de ander, met het andere.
Met een wereld, waarin u niet persoonlijk leeft, heeft u geen contact, zelfs niet met anderen.
Dan kunt u met die anderen leven, zoveel als u maar wilt en zo intiem als u maar wilt, maar hebt u niet werkelijk contact. Maar op het ogenblik dat de creativiteit werkt, dat er iets komt wat meer is dan het zichtbare misschien, kunnen er zogenaamde fantasiebeelden ontstaan, die toch ergens weer een antwoord krijgen. Dan begrijp je de ander, dan kun je spreken met de ander, dan is er geen scheiding meer van ruimte, sfeer of tijd, dan is er alleen nog de eeuwigheid.
Onze creativiteit is in wezen het uitdrukken van een eeuwigheid, die wij voelen, een ogenblik beleven en door ons voorstellingsvermogen kunnen aanpassen aan ons huidig bestaan en besef. Het is het vermogen om als het ware de eeuwigheid in onze handen te nemen om haar te beschouwen, facet na facet, in het heden, zo gelijktijdig de oneindigheid beseffende en het heden vormende.
Mensen die creatieve vermogens hebben – en dat zijn praktisch allen – hoeven geen slaven te zijn van het noodlot, van de maatschappij, de gebruiken van anderen, een of ander geloof, dogma. Zij zijn vrij. Zo zijn zij geschapen, door een andere kracht, door de grote Creator.
Deze mensen moeten dan, willen zij vrij zijn, willen zij gebruik kunnen maken van hetgeen zij zijn, werken met de vermogens die zij hebben. Met dit vermogen om een sfeer te scheppen, om het ik af te stemmen, om te overbruggen door voorstelling en gerichtheid, door jezelf als het ware te projecteren en te geven – met andere mogelijkheden, met andere mensen, maar ook met andere omstandigheden – moeten zij werken. Dat is veel belangrijker dan de vraag, wanneer een geest beslag neemt van een te vormen kind en veel belangrijker dan vragen, hoe het nu eigenlijk zit met het esoterische of sociale. Dit is het leven.
Wat maakt u van uw leven? Bent u de slaaf van het leven of leert u de grove materie die u gegeven wordt, dit beeld van bestaan, te kneden tot besef door werken met sfeer, door wilskracht en desnoods met magie, met het inschakelen van alle mogelijkheden, tot het instellen en alle harmonieën, tot het iets wordt waar jij mee leven kunt, waarin jij iets hogers kunt vinden op je eigen wijze. In de stof, in de geest, het geeft niet waar.
Daarover heb ik maar weinig gehoord in uw vragen en toch is dit het belangrijke. De creatieve vermogens van de mens zijn de eeuwigheidswaarden, die schuilen achter de beperktheid van zijn vorm. Het zijn de harmonische mogelijkheden, die hem in staat stellen de beperktheid van eigen besef te doorbreken. Dit is de kracht die hem in staat stelt grenzen te overschrijden die waarschijnlijkheid, menselijk geloof en denken stellen, en zo kan reeds in de stof een deel van het eeuwige erfdeel aanvaard worden door de mens, zich bewust wordende misschien van een deel van de werkelijkheid in zijn huidige menselijke vorm, maar toch reeds levende in contact met de totaliteit.
Vrienden, ik hoop dat u uit het onderwerp iets geleerd hebt. Ik heb getracht u niet alleen duidelijk te maken dat u kunt scheppen, maar bovenal wat dit scheppen eigenlijk is. Scheppen doe je alleen wanneer je iets van jezelf er in legt. Niet zo maar eens, maar werkelijk een geven van de gehele persoonlijkheid, je leven, de essentie van je zijn. Om te kunnen scheppen moet je je eigen levenskracht, je eigen gedachtekracht zo scheppen en leren vastleggen in het andere, dat dit hierdoor een soort leven krijgt. Als u dat geleerd hebt, zult u misschien gemakkelijker en beter kunnen scheppen. Want u hebt creatieve vermogens genoeg. De vraag is dus alleen maar: wanneer zult u ze gebruiken en waarvoor kunt u ze gebruiken, zoals u nu denkt en bent.
Zo. Dat was het dan. Wat mij betreft, was het wel geen andere dan andere, maar toch wel anders dan anders. Misschien is het ook voor u goed hiermede eens rekening te houden. Wanneer de dagen drukkend schijnen en niet alles meevalt, is het gemakkelijk de wereld uit te schelden, van zelf te blijven wat je was. Maar probeer dan zelfs eens anders dan anders te zijn. Misschien dat de wereld u dan anders blijkt te zijn dan u altijd dacht.